direct naar inhoud van Regels
Plan: Landgoed Sancta Maria
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0576.BP201300026-0003

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Landgoed Sancta Maria met identificatienummer NL.IMRO.0576.BP201300026-0003 van de gemeente Noordwijkerhout.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 aan- of uitbouw

een uitbreiding van een eenlaagse ruimte op de begane grond welke is gebouwd aan een hoofdgebouw, die door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 aan-huis-gebonden beroep

een (para)medisch, juridisch, administratief, therapeutisch, verzorgend, ontwerptechnisch, kunstzinnig of daarmee gelijk te stellen beroep dat, in een woonruimte wordt uitgeoefend door de bewoner, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, met uitsluiting van detailhandel.

1.7 achtererfgebied

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw.

1.8 afgraven van de bodem

het verrichten van handeling, waardoor de hoogteligging van een terrein of bodem van een water (al dan niet tijdelijk) wordt verlaagd of verhoogd. Hieronder wordt niet begrepen:

  • a. werkzaamheden, die in het kader van de normale bedrijfsvoering worden verricht zoals (diep)ploegen en frezen;
  • b. het maken van ondiepe (circa 1 m) en weder te dichten sleuven en gaten voor het leggen van buizen, drainagebuizen en kabels;
  • c. het reguliere onderhoud aan watergangen (baggerwerkzaamheden).
1.9 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren; nader te onderscheiden in:

  • a. bollenteelt: in hoofdzaak de teelt van bloembollen, bolbloemen, snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vaste bloeiende tuinplanten, met uitzondering van sierteelt, alsmede van vollegrondstuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee waarbij de weidegang essentieel is, waaronder niet wordt verstaan paardenhouderij;
  • c. paardenfokkerij: het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij waarbij het africhten van en de handel in paarden in ondergeschikte mate plaatsvindt; onder paardenfokkerij wordt niet ver-staan paardenstalling en manege;
  • d. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, met uitzondering van fruit-, sier- en bollenteelt en bosbouw;
  • e. intensieve veehouderij: het houden van fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de veehouderij niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • f. glastuinbouw: de teelt van tuinbouw- of siergewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • g. fruitteelt: de teelt van fruit in boomgaarden;
  • h. sierteelt: de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede van sierstruiken en sierbomen;
  • i. bosbouw: de teelt van bomen op agrarische gronden ten behoeve van de houtproductie;
  • j. intensieve kwekerij: de teelt van vissen of de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht.
1.10 antenne-installatie

een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.11 bebouwing

een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bestaand (in relatie tot bebouwing)

bebouwing die bestond of in uitvoering was op het tijdstip van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van de terinzagelegging in ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald.

1.13 bestaand (in relatie tot gebruik)

het op het tijdstip van het in werking treden van het plan aanwezige gebruik.

1.14 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.15 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.16 bevoegd gezag

het bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.17 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch en functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.18 boom

een grote plant met een houtige stengel, met een onvertakt stamstuk of hoofdstam onder de vertakte kruin.

1.19 bos

een stuk grond met bomen, struiken en andere opgaande beplanting, waarbij de instandhouding van landschappelijke waarden wordt nagestreefd.

1.20 boskavel

een bouwperceel waarop een woning wordt gepositioneerd met bomen.

1.21 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.22 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.23 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen met een maximaal hoogteverschil van 1,5 m en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is.

1.24 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.25 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel.

1.26 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.27 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.28 dakopbouw

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich boven de dakgoot bevindt, waarbij deze constructie (deels) boven de oorspronkelijke noklijn uitkomt en de onderzijden van de constructie in één of beide dakvlak(ken) is/zijn geplaatst.

1.29 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.30 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.31 erf

een al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en voor zover het bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt.

1.32 erker

een uit de voor- of zijgevel springend, een bouwlaag en ondergeschikt deel van een hoofdgebouw.

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 gebruik(en)

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven.

1.35 gedeeltelijk vernieuwen van een bouwwerk

het gedeeltelijk vernieuwen van een bouwwerk, met dien verstande dat:

  • a. de inhoud van een bouwwerk niet vergroot wordt;
  • b. het vernieuwen niet leidt tot de totstandkoming van een (nieuw) bouwwerk dat naar aard en uitstraling wezenlijk verschilt van het oorspronkelijke bouwwerk.
1.36 groenvoorziening

ruimten in de open lucht, waaronder in ieder geval worden begrepen (bos)parken, plantsoenen, bermen en open speelplekken, met de daarbij behorende sloten, vijvers en daarmee gelijk te stellen wateren en ondergrondse infrastructurele voorzieningen.

1.37 hoofdfunctie

de belangrijkste functie waar de kenmerkende activiteiten plaatsvinden waarvoor het hoofdgebouw en/of de gronden mogen gebruikt.

1.38 hoofdgebouw

gebouw of een gedeelte daarvan dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.39 huishouden

persoon of groep van personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.40 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur.

1.41 maaiveld

de bovenkant van het terrein dat een bouwwerk omgeeft.

1.42 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarbinnen eenzelfde maximum bouwhoogte en goothoogte, aantal woningen en/of bebouwingspercentage geldt.

1.43 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna.

1.44 NEN

door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.

1.45 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten waardoor het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.46 nutsvoorzieningen

gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het openbaar nut, zoals rioolgemaal of bergbezinkbassin, de distributie van gas, water, elektra, telematische diensten, ondergrondse afvalinzameling, voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer en vergelijkbare doeleinden.

1.47 ondergeschikte functie

functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt met een maximum van 30 m².

1.48 onderkomen

voor verblijf geschikte, al na niet aan hun bestemming onttrokken of in het ongerede geraakte voertuigen en vaartuigen, woonschepen of arken, caravans, tentwagens en kampeerauto's voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten.

1.49 open zone

een gebied op een boskavel zonder bos, waaronder in ieder geval begrepen de woning met de daarbij behorende voorzieningen zoals aan- of uitbouw, bijgebouw, overkappingen, tennisbanen, zwembaden parkeervoorzieningen, paden en ontsluitingswegen.

1.50 overige bouwwerken

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.51 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak, voorzien van maximaal één wand.

1.52 peil

het peil voor gebouwen en bouwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt +20 cm ten opzichte van de kruin van de openbare weg.

1.53 permanente bewoning

bewoning van een woning als hoofdverblijf.

1.54 praktijkruimte

een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied.

1.55 prostitutiebedrijf

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt.

1.56 seksinrichting

een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin handelingen en/of voorstellingen plaatsvinden van erotische en/of pornografische aard. Hieronder worden mede begrepen een seksbioscoop, -theater, -automatenhal en -winkel.

1.57 slopen

het afbreken of laten afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan.

1.58 straatmeubilair

objecten die in de openbare ruimte staan en die niet tot de weg zelf behoren, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, zitbanken, bloembakken, papier-, glas en andere inzamelbakken, toegangsconstructies voor ondergrondse voorzieningen, kunstwerken, speeltoestellen en telefooncellen alsmede abri's en kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen.

1.59 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven.

1.60 voorerfgebied

een erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied.

1.61 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.62 voorgevellijn

een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel tot aan de perceelsgrenzen.

1.63 watergang

een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren; de bovenwater gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.

1.64 woning

een gebouw of een gedeelte daarvan bevattende een complex van ruimten, dat blijkens zijn aard en indeling geschikt is voor de permanente huisvesting van niet meer dan één huishouden, niet zijnde bedrijfsmatige verhuur van kamers.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen of bestemmingsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is, tussen of vanaf de buitenwerkse gevelvlakken, waarbij uitstekende delen tot maximaal 0,5 m buiten beschouwing blijven.

2.2 bebouwde oppervlakte

bebouwbaar oppervlak van de begane grond van woningen inclusief aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen (exclusief vergunningsvrije bouwwerken).

2.3 bouwdiepte van een gebouw

door meting vanaf de buitenkant van de voorgevel tot de buitenkant van de oorspronkelijke achtergevel van het desbetreffende gebouw.

2.4 bouwhoogte van een antenne-installatie
  • a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie;
  • b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie.
2.5 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes (uitgezonderd antenne-installaties) en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel dan welde snijlijn van het dakvlak en de gevellijn. Indien zich op een dakschild één of meerdere dakkapellen of dakopbouwen bevinden, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 60% van de breedte van de gevel waarop het betreffende dakschild rust, is de gootlijn van de dakkapel c.q. de dakopbouw bepalend voor de goothoogte. NB: bij een lessenaarsdak wordt de laagste snijlijn als goothoogte aangemerkt.

2.7 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.8 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte (bouw)terrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.9 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische bedrijven, zoals bedoeld in artikel 1.9 onder b;
  • b. het behoud en de versterking van de landschappelijke- en natuurwaarden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'pad' in ieder geval voor een fietsverbinding;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals wegen, nutsvoorzieningen, groenvoorzieningen en water ten behoeve van wateraanvoer en -afvoer, waterberging en sierwater.
3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden worden uitsluitend overige bouwwerken gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt:
overige bouwwerken   maximum bouwhoogte (m)  
lichtmasten ten behoeve van het fietspad   6  
andere overige bouwwerken   1  
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschapswaarden' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van de aanleg van de fietsverbinding zoals genoemd in lid 3.1;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • e. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige watergangen;
  • g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen.

3.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 3.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. de aanleg van het fietspad betreffen ter plaatse van de aanduiding 'pad';
  • c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

3.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester kunnen ten behoeve van de versterking van de landschaps- en natuurwaarden de bestemming wijzigen in 'Natuur' indien het gebruik van de gronden ten behoeve van een agrarisch bedrijf is beëindigd.

Artikel 4 Bos

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud en instandhouding van bos;
  • b. water;
  • c. het behoud en de versterking van landschappelijke en natuurwaarden;
  • d. toegangswegen met een breedte van ten minste 4,5 m ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende bestemmingen;
  • e. bijbehorende voorzieningen zoals voet- en fietspaden en nutsvoorzieningen.
4.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden worden uitsluitend overige bouwwerken gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt:
overige bouwwerken   maximum bouwhoogte (m)  
van terreinafscheidingen   2  
van lichtmasten   6  
andere overige bouwwerken   3  
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Bos zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen met uitzondering van toegangswegen als bedoeld in lid 4.1;
  • b. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds en het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • e. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden en aanlegplaatsen;
  • f. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties.

4.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

4.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en ecologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

Artikel 5 Bos - Wonen

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos - Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding en ontwikkeling van bos;
  • b. het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-gebonden beroep;
  • c. een open zone;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 2' uitsluitend voor de instandhouding, dan wel ontwikkeling van afschermende bosstroken en tevens toegangswegen met een breedte van ten hoogste 4,5 m ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende bestemmingen;
  • e. water;
  • f. en in verband daarmee voor:
    • 1. overig verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen waaronder woonstraten en voet- en fietspaden;
    • 2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, bruggen, tuinen, groen- en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

5.2.1 Boskavel en gebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 2' zijn geen gebouwen toegestaan;
  • b. het aantal woningen per maatvoeringsvlak bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal woningen' weergegeven aantal;
  • c. per boskavel is ten hoogste 1 woning toegestaan;
  • d. per boskavel wordt in ieder geval een bosrand ontwikkeld en/of in stand gehouden met een breedte van ten minste:
    • 1. 3 m vanaf de erfgrens;
    • 2. 6 m vanaf de grens met zijwegen.

met dien verstande dat voor boskavels die grenzen aan een watergang aan die zijde geen bosrand ontwikkeld en/of in stand gehouden hoeft te worden;

  • e. ter plaatse van de aanduiding 'erf' zijn uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overige bouwwerken toegestaan;
  • f. voorts gelden de maten, aantallen en afstanden zoals in de volgende tabel weergegeven, waarbij het minimale kaveloppervlak ten minste 1.300 m² bedraagt:
kavel   kaveloppervlak (m²)   max. oppervlak gebouwen inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en en overkappingen gezamenlijk (m²)   max aantal bijgebouwen
 
min. afstand hoofdgebouwen tot erfgrens (m)
 
1   > 1.300 < 2.600   185   1   3  
2   > 2.600 < 3.900   330   2   6  
3   > 3.900 < 5.200   400   3   9  
4   > 5.200   450   3   12  

  • g. ten aanzien van de hoogte van gebouwen en locatie van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de maten zoals in de volgende tabel weergegeven:

type gebouw
 
max. goothoogte (m)   max. bouwhoogte (m)   afstand tot voorgevellijn hoofdgebouw (m)  
hoofdgebouwen
 
7   13    
bijgebouwen   3   4,5   1  
aan- en uitbouwen   0,3 m boven hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw   0,3 m boven hoogte eerste bouwlaag met maximum van 4,5 m   1  

5.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt niet meer dan:

  • a. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen op het achtererfgebied;
  • b. 3,5 m voor hekwerken en verlichtingsarmaturen ten behoeve van een tennisbaan;
  • c. 2 m voor andere overige bouwwerken.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijkingsregels voor kleinere kavels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 om per maatvoeringsvlak ten hoogste 1 boskavel toe te staan met een kaveloppervlakte van minder dan 1.300 m² met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 20% van de boskavel met een maximum van 165 m²;
  • b. de oppervlakte van een boskavel bedraagt ten minste 600 m²;
  • c. het percentage bos bedraagt ten minste 55 %;
  • d. het aantal vrijstaande bijgebouwen per boskavel bedraagt ten hoogste 1;
  • e. per boskavel wordt in ieder geval een bosrand ontwikkeld en/of in stand gehouden met een breedte van ten minste:
    • 1. 3 m vanaf de erfgrens;
    • 2. 6 m vanaf de grens met zijwegen;
  • f. het totale aantal woningen binnen het maatvoeringsvlak blijft gelijk.
5.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

Kavel     open zone   bos  
  kaveloppervlak (m²)   minimum %   minimum m²   maximum m²   minimum %  
1   >1.300 < 1.550     700   700    
2   > 1.550 < 2.666   45%   700   1.200   55%  
3   > 2.666       1.200   55%  

  • b. per woning worden ten minste 3 parkeerplaatsen gerealiseerd en in stand gehouden op de bij de wooneenheid behorende gronden;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 2' is parkeren niet toegestaan;
  • d. per woning is het volgende toegestaan:
    • 1. één ontsluitingsweg van ten hoogste 4,5 m breed;
    • 2. één onoverdekt zwembad met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    • 3. één tennisbaan;
  • e. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen, water, speelvoorzieningen, ontsluitingswegen, groenvoorzieningen, objecten van beeldende kunst en voetpaden;
  • b. behoud, herstel en ontwikkeling van het park;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bij deze bestemming behorende nutsvoorzieningen.
6.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  • b. de oppervlakte van nutsvoorzieningen bedraagt ten hoogste 30 m²;
  • c. de bouwhoogte en maximum oppervlak – indien van toepassing – van overige bouwwerken bedraagt:
overige bouwwerken   maximum bouwhoogte (m)  
erf- en terreinafscheidingen   2  
lichtmasten   6  
objecten van beeldende kunst   4  
andere overige bouwwerken   3  
6.3 Specifieke gebruiksregels

Parkeren is uitsluitend toegestaan indien dit de uitstraling en ontwikkeling van het park niet onevenredig aantast.

Artikel 7 Natuur

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. behoud, herstel en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;
  • b. water;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 2': tevens ontwikkeling en instandhouding van afschermende bosstroken.
7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 1 m.
7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Natuur zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontginnen, bodem verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
  • b. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van dijken of andere taluds of het vergraven of ontgraven van reeds aanwezige dijken of taluds;
  • d. het beplanten van gronden met houtgewassen, ter plaatse waar de gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het plan niet reeds met houtgewassen waren beplant;
  • e. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van aanwezige waterlopen;
  • g. het aanleggen of aanbrengen van oeverbeschoeiingen of kaden.

7.3.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.

7.3.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 8 Verkeer

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, voet- en fietspaden;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstwerken en water.
8.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 9 Water

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. ondergeschikt groen;
  • c. steigers;
  • d. duikers en bruggen ten behoeve van de ontsluiting van woonpercelen en langzaam verkeer.
9.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd;
  • b. steigers tot 10 m² en met een maximale diepte tot 2 m waarbij de waterdoorgang niet mag worden gehinderd;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling, de wegaanduiding of de verlichting, bedraagt ten hoogste 3 m.

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met aan-huis-gebonden beroep;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, lichtmasten, parkeervoorzieningen, toegangswegen, inritten, erfafscheidingen, tuinen en water.
10.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

10.2.1 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. het totale oppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt niet meer dan 50% van het achtererfgebied van de woning, tot een maximum van 60 m²;
  • b. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,3 m;
  • c. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • d. de bouwhoogte van bijgebouwen en aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4,5 m;
  • e. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • f. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, bedraagt ten hoogste 3 m.

10.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt:

overige bouwwerken   maximum bouwhoogte (m)  
erf- en terreinafscheidingen:
-op het voorerfgebied
-op het achtererfgebied  

1
2  
lichtmasten   6  
tuinmeubilair   2  
andere overige bouwwerken   3  

Artikel 11 Woongebied - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met aan-huis-gebonden beroep;
  • b. bos;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 2' uitsluitend voor de instandhouding, dan wel ontwikkeling en instandhouding van een afschermende bosstrook en tevens toegangswegen met een breedte van ten hoogste 4,5 m ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende bestemmingen;
  • d. water;
  • e. en in verband daarmee voor:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'pad': in ieder geval voor een fietsverbinding;
    • 2. overig verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen waaronder woonstraten en voet- en fietspaden;
    • 3. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, bruggen, tuinen, groen en speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
11.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

11.2.1 Kavel en gebouwen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 2' zijn geen gebouwen toegestaan;
  • b. het aantal woningen per maatvoeringsvlak bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal woningen' weergegeven aantal;
  • c. per kavel is één hoofdgebouw toegestaan;
  • d. voorts gelden de maten, aantallen en afstanden zoals in de volgende tabel weergegeven:

kavel   kaveloppervlak (m²)   max. oppervlak gebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gezamenlijk (m²)   max aantal bijgebouwen
 
min. afstand hoofdgebouwen tot erfgrens (m)
 
1   >1200 < 2400   165   1   4  
2   > 2400 < 3600   290   2   4  
3   > 3600 < 4800   360   3   4  
4   > 4800   410   3   4  
  • e. ten aanzien van de hoogte van gebouwen en locatie van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de maten zoals in de volgende tabel weergegeven:

type gebouw   max. goothoogte (m)   max. bouwhoogte (m)  
hoofdgebouwen   7   12  
bijgebouwen   3   4,5  
aan- en uitbouwen   0,3 m boven hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw   0,3 m boven hoogte eerste bouwlaag met maximum van 4,5 m  

11.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt niet meer dan:

  • a. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
  • b. 3,5 m voor hekwerken en verlichtingsarmaturen ten behoeve van een tennisbaan;
  • c. 6 m voor vlaggenmasten;
  • d. 2 m voor andere overige bouwwerken.
11.3 Afwijken van de bouwregels
11.3.1 Afwijkingsregels voor kleinere kavels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1 onder d om per maatvoeringsvlak ten hoogste 1 kavel toe te staan met een kaveloppervlakte van minder dan 1.200 m² met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 20% van de kavel met een maximum van 165 m²;
  • b. de oppervlakte van een kavel bedraagt ten minste 600 m2;
  • c. het aantal vrijstaande bijgebouwen per kavel bedraagt ten hoogste 1;
  • d. de afstand van hoofdgebouwen tot de erfgrens bedraagt ten minste 4 m;
  • e. het totale aantal woningen binnen het maatvoeringsvlak blijft gelijk.
11.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op elke kavel worden ten minste 3 parkeerplaatsen gerealiseerd en in stand gehouden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 2' is parkeren niet toegestaan;
  • c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan;
  • d. per woning is het volgende toegestaan:
    • 1. één toegangsweg van maximaal 4,5 m breed;
    • 2. één onoverdekt zwembad met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    • 3. één tennisbaan.

Artikel 12 Woongebied - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen met aan-huis-gebonden beroep;
  • b. water;
  • c. en in verband daarmee voor:
    • 1. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen waaronder woonstraten en voet- en fietspaden;
    • 2. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, tuinen, water, groen- en speelvoorzieningen, erfafscheidingen, nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen.
12.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

12.2.1 Kavel en gebouwen
  • a. per kavel is één hoofdgebouw toegestaan;
  • b. het aantal woningen per maatvoeringsvlak bedraagt ten hoogste het met de aanduiding 'maximum aantal woningen' weergegeven aantal;
  • c. voorts gelden de maten, aantallen en afstanden zoals in de volgende tabel weergegeven:
kavel   kaveloppervlak (m²)   max. oppervlak gebouwen, inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gezamenlijk (m²)   max aantal bijgebouwen
 
min. afstand hoofdgebouwen tot erfgrens (m)  
1   >1200 < 2400   165   1   4  
2   > 2400 < 3600   290   2   4  
3   > 3600 < 4800   360   3   4  
4   > 4800   410   3   4  

  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' ten hoogste 4 kavels worden gerealiseerd met een kaveloppervlakte van minder dan 1.200 m² met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van gebouwen inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 20% van de kavel met een maximum van 150 m²;
    • 2. het aantal vrijstaande bijgebouwen per kavel bedraagt ten hoogste 1;
    • 3. de afstand van hoofdgebouwen tot de erfgrens bedraagt ten minste 4 m;
    • 4. het totale aantal woningen binnen het maatvoeringsvlak blijft gelijk;
  • e. ten aanzien van de hoogte van gebouwen en locatie van bijgebouwen en aan- en uitbouwen gelden de maten zoals in de volgende tabel weergegeven:
type gebouw   max. goothoogte (m)   max. bouwhoogte (m)  
hoofdgebouwen   7   12  
bijgebouwen   3   4,5  
aan- en uitbouwen   0,3 m boven hoogte eerste bouwlaag hoofdgebouw   0,3 m boven hoogte eerste bouwlaag met maximum van 4,5 m  

12.2.2 Overige bouwwerken

De bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt niet meer dan:

  • a. 2 m voor erf- en terreinafscheidingen;
  • b. 3,5 m voor hekwerken en verlichtingsarmaturen ten behoeve van een tennisbaan;
  • c. 2 m voor andere overige bouwwerken.
12.3 Afwijken van de bouwregels
12.3.1 Afwijkingsregels voor kleinere kavels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.2.1 onder c om per maatvoeringsvlak ten hoogste 1 kavel toe te staan met een kaveloppervlakte van minder dan 1.200 m² met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de oppervlakte van gebouwen inclusief aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 20% van de kavel met een maximum van 165 m²;
  • b. de oppervlakte van een kavel bedraagt ten minste 600 m2;
  • c. het aantal vrijstaande bijgebouwen per kavel bedraagt ten hoogste 1;
  • d. de afstand van hoofdgebouwen tot de erfgrens bedraagt ten minste 4 m;
  • e. het totale aantal woningen binnen het maatvoeringsvlak blijft gelijk.
12.4 Specifieke gebruiksregels

Voor het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op elke kavel worden ten minste 3 parkeerplaatsen gerealiseerd en in stand gehouden;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan;
  • c. per woning is het volgende toegestaan:
    • 1. één ontsluitingsweg met een breedte van maximaal 4,5 m;
    • 2. één onoverdekt zwembad met een oppervlak van ten hoogste 100 m²;
    • 3. één tennisbaan.

Artikel 13 Waarde - Archeologie 3

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Rapport archeologische monumentenzorg

De aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen legt een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport voor aan het bevoegd gezag, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

13.2.2 Verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag verleent de vergunning indien naar hun oordeel uit het KNA conform archeologisch onderzoeksrapport als bedoeld in lid 13.2.1 blijkt dat er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad; schade door de bouwactiviteiten kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning voor het bouwen verbonden regels.

13.2.3 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het bouwen de volgende regels te verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het college van burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

13.2.4 Uitgezonderde werkzaamheden

Lid 13.2.1, 13.2.2, en 13.2.3 zijn niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op:

  • a. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet worden uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
  • b. een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 100 m²;
  • c. een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 100 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m boven NAP én zonder hei- of schroefwerkzaamheden kan plaatsvinden;
  • d. een bouwwerk met een oppervlakte groter dan 100 m² dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m boven NAP, maar met hei- of schroefwerkzaamheden kan plaatsvinden, mits de archeologische waarden ten gevolgen van de hei- en schroefwerkzaamheden naar oordeel van een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg niet onevenredig wordt geschaad.

13.2.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien lid 13.2.3 onder c van toepassing is, dat wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning voor het bouwen geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de bouwwerkzaamheden.

13.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
13.3.1 Verbod

Het is verboden om op of in de gronden binnen deze bestemming, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 0,3 boven NAP;
  • b. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze in- en uitdrijven van voorwerpen;
  • c. verlagen of verhogen van het waterpeil;
  • d. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
  • e. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • g. landbouwactiviteiten die jaarlijks een deel van de grond afplaggen.

13.3.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in lid 13.3.1 is niet van toepassing, indien de werken en/of werkzaamheden:

  • a. worden uitgevoerd voor het realiseren van een bouwwerk waarop lid 13.3 van toepassing is;
  • b. het gebied van de werken een omvang heeft die kleiner is dan 100 m²;
  • c. werkzaamheden ten behoeve van bouwen zoals benoemd in lid 13.2.4 onder d;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
  • e. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • f. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

13.3.3 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.3.1 nadat de aanvragen een KNA conform archeologisch onderzoeksrapport aan het bevoegd gezag heeft overlegd, waaruit naar hun oordeel genoegzaam blijkt dat:

  • a. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
  • b. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften.

13.3.4 Mogelijke voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Het bevoegd gezag is bevoegd in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.3.1 de volgende regels te verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

13.3.5 Vondsten tijdens de uitvoering

Indien het bepaalde in lid 13.3.4 onder c van toepassing is, wordt in de voorschriften van de omgevingsvergunning geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.

13.4 Wijzigingsbevoegdheid
13.4.1 Wijzigingsbevoegdheid 1

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 13.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen, indien het op grond van nader archeologisch onderzoek noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

13.4.2 Wijzigingsbevoegdheid 2

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de in 13.1 genoemde gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te verwijderen, indien:

  • a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een andere plaats bevinden;
  • b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 14 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels

15.1 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouw- en bestemmingsgrenzen en bij de bepaling het bebouwde oppervlakte worden ondergeschikte bouwdelen van bouwwerken, zoals plinten, pilasters, luifels, kozijnen, gevelversieringen, brandtrappen, ventilatiekanalen, uitspringende schoorsteenwanden, gevel- en kroonlijsten, overstekende daken en daarmee gelijk te stellen onderdelen waarvan de overschrijding van de bouwgrens of de bestemmingsgrens niet meer bedraagt dan 0,5 m, buiten beschouwing gelaten.

Overschrijding van bouwgrenzen is niet toegestaan indien dit ertoe leidt dat wordt gebouwd op de gronden met de aanduiding 'specifieke vorm van bos - 2'.

15.2 Bestaande bebouwing
  • a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    • 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    • 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  • b. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
  • c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing.
15.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken onder het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m beneden maaiveld;
  • b. ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder woningen en dienen dienstbaar aan de woning te zijn.
15.4 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van de bouwhoogte van gebouwen indien de toepassing van het bepaalde in artikel 1.52 daartoe aanleiding geeft, in verband met het terreinprofiel.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels

16.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. een gebruik van gronden voor het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • b. een gebruik van, gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • c. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutiebedrijf;
  • d. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een automatenhal voor zover niet anders bepaald;
  • e. een gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige vuurwerkopslag;
  • f. het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
  • g. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning;
  • h. het gebruik van gronden en de daarop voorkomende bouwwerken als coffeeshop;
  • i. het gebruik of laten gebruiken van antennedragers voor reclamedoeleinden.
16.2 Aan-huis-gebonden beroep

In een woning is een praktijkruimte toegestaan voor een aan-huis-gebonden beroep onder de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten dienen een ondergeschikte functie aan de hoofdfunctie wonen te zijn, de activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunningplichtig dan wel meldingplichtig zijn;
  • b. de activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • c. de activiteiten mogen geen detailhandel en horeca betreffen;
  • d. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • e. (licht)reclame is niet toegestaan;
  • f. buitenopslag ten behoeve van de activiteit is niet toegestaan;
  • g. maximaal 30% van het totale oppervlak van de woning wordt gebruikt ten behoeve van de beroepsactiviteiten, met een maximum van 30 m².

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

17.1 Algemeen

Het bevoegd gezag kan – tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is – bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. de gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van het maximum aantal woningen en de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen;
  • b. de bouw van niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken met een inhoud van ten hoogste 30 m³ en een bouwhoogte van niet meer dan 3 m (ten dienste van het openbaar nut), zoals schakelhuisjes, transformatorhuisjes, abri's, telefooncellen, muurtjes, standbeelden en straatmeubilair.
17.2 Randvoorwaarden voor een omgevingsvergunning

Het bevoegd gezag verleent slechts medewerking aan een omgevingsvergunning voor het afwijken mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
17.3 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken onder het hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt ten hoogste 5 m beneden maaiveld;
  • b. ondergrondse ruimten zijn uitsluitend toelaatbaar onder woningen en dienen dienstbaar aan de woning te zijn;
  • c. de bijbehorende voorzieningen voor licht- en luchttoetreding dienen gesitueerd te zijn aan de van de weg gekeerde zijde van het gebouw; aan de niet van de weg afgekeerde zijde(n) van het gebouw zijn binnen een strook van 1 m vanuit de bovengrondse voorgevel voorzieningen voor licht- en luchttoetreding voor ondergrondse ruimten toegestaan tot maximaal 25% van de breedte van de desbetreffende gevel.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
19.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:

  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Landgoed Sancta Maria'.