direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Landelijk Gebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Waarom een nieuw bestemmingsplan

'De Bollenstreek, een van de topsectoren van Nederland' (Rijks Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte), 'de Duin- en Bollenstreek staat voor een omvangrijke economische en landschappelijke vitaliseringsopgave' (Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport), 'kiezen voor kwaliteit' (Ruimtelijke structuurvisie 2030, Gemeente Noordwijk). Dit is een aantal uitspraken ontleend aan recent vastgesteld beleid over het landelijk gebied van de gemeente Noordwijk. Sinds de vaststelling van de vigerende bestemmingsplannen zijn er diverse beleidsdocumenten opgesteld waarin het beleid van de gemeente vorm en inhoud heeft gekregen. Het actuele beleid dient vertaald te worden in bestemmingsplannen. In het landelijk gebied vigeert een viertal bestemmingsplannen waarin het meest actuele beleid nog niet is vertaald. Bovendien is in de loop der jaren een aantal vrijstellingen, ontheffingen, wijzigingen en herzieningen verleend en vastgesteld. Doel van het nieuwe bestemmingsplan is te komen tot een actuele vertaling van het huidige beleid en een harmonisatie van de regelingen in verschillende vigerende bestemmingsplannen.

Een nieuw bestemmingsplan Landelijk Gebied is ook noodzakelijk omdat de Wet ruimtelijke ordening (Wro) expliciet regelt dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Voor het Landelijk Gebied van Noordwijk is deze regeling van toepassing. De Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) stellen bovendien nieuwe technische eisen aan een bestemmingsplan. Daarbij gaat het om de vormgeving van de plannen, de digitaliseringverplichting en de uniformering van regels.

Doelstelling

  • Het bestemmingsplan Landelijk Gebied afstemmen op actueel beleid van Rijk, provincie, regio en gemeente.
  • Meerdere (verouderde) bestemmingsplannen vervangen en opnemen in één bestemmingsplan.
  • Voldoen aan de digitale verplichting. Het bestemmingsplan zal digitaal raadpleegbaar worden gemaakt. Doordat de informatiehuishouding beter wordt ingericht kan de gemeente haar ruimtelijke ordeningstaak efficiënter uitvoeren. Voor de burger is de informatie sneller beschikbaar (op elke plaats en elk tijdstip).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied voor het bestemmingsplan omvat een gedeelte van het grondgebied van de gemeente Noordwijk. De kernen, het duingebied en de recreatieterreinen vallen niet in het plangebied. Voor het bepalen van de grens met de kernen is over het algemeen de provinciale 'rode contour' aangehouden. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0001.jpg"

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het nieuwe bestemmingsplan vervangt de thans vigerende bestemmingsplannen. Het betreft:

  • bestemmingsplan Landelijk gebied, vastgesteld op 24 februari 1998 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 13 oktober 1998 ;
  • bestemmingsplan Cultuurgronden Langeveld 1981, vastgesteld op 23 maart 1982 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 19 juli 1983;
  • bestemmingsplan Buitengebied, gedeeltelijk vastgesteld op 21 maart 1972 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 2 mei 1973.
  • bestemmingsplan Grashoek, gedeeltelijk vastgesteld op 25 februari 1975 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland op 25 februari 1976.

Om in te kunnen spelen op actuele ontwikkelingen op perceelsniveau is, na vaststelling van de bovenstaande plannen, een aantal herzieningen, postzegelbestemmingsplannen en wijzigingsplannen door de gemeenteraad vastgesteld. Ook zijn er in deze periode ontwikkelingen mogelijk gemaakt middels vrijstelling of ontheffing. Deze herzieningen, wijzigingsplannen, vrijstellingen en ontheffingen worden betrokken bij en vervangen door het nieuwe bestemmingsplan Landelijk Gebied.

1.4 Hoe komt het bestemmingsplan Landelijk Gebied tot stand?

Voorafgaand aan het bestemmingsplan: de Kadernota

Om richting te geven aan een economisch en landschappelijk vitaal buitengebied is in december 2009 de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) vastgesteld. De ISG richt zich op het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten met uitzondering van het duingebied. De ambities en hoofdlijnen van deze Structuurvisie dienen onder andere vertaald te worden in de bestemmingsplannen voor het landelijk gebied. Na vaststelling van de ISG hebben de 6 Greenportgemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen de handen ineengeslagen om te bevorderen dat het opstellen van de nieuwe bestemmingsplannen zoveel mogelijk op dezelfde wijze zal plaatsvinden. Samen hebben de gemeenten een Intergemeentelijke Kadernota bestemmingsplannen Buitengebied (hierna Kadernota) opgesteld. Deze Kadernota vormt de basis voor het nieuwe bestemmingsplan. Daarnaast geldt de Kadernota als toetsingskader voor ontwikkelingen die niet in dit bestemmingsplan, maar via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt worden. De Kadernota betreft een gereedschapskist waarvan gemotiveerd afgeweken kan worden. Omdat het een niet bindend document is, is de Kadernota niet vastgesteld door burgemeester en wethouders en/of de

gemeenteraad.

Gefaseerde aanpak

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied is voorbereid door een projectgroep bestaande uit medewerkers van de gemeente Noordwijk en Rho, adviseurs voor Leefruimte te Rotterdam. Op cruciale momenten in het planproces is over de inhoud van het voorgestane beleid overleg gevoerd met het gemeentebestuur.

Het bestemmingsplan voor het Landelijk Gebied komt in een aantal stappen tot stand:

  • inventarisatie: verzamelen van noodzakelijke bouwstenen;
  • tafeltjesoverleg: mogelijkheid voor agrarische ondernemers om wensen met betrekking tot het bestemmingsplan kenbaar te maken;
  • voorontwerpbestemmingsplan: vertaling van visie in regels en verbeelding;
  • ontwerpbestemmingsplan: verwerken van inspraak- en overlegreacties;
  • vaststelling: behandeling zienswijzen en afronden bestemmingsplan.

Inventarisatie

In september 2012 is het landelijk gebied van de gemeente Noordwijk geïnventariseerd. Tijdens deze inventarisatie zijn er verschillende strijdigheden ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen geconstateerd.

Tijdens deze inventarisatie zijn circa 220 strijdigheden geconstateerd. Hiervan is vervolgens beoordeeld of deze op basis van de beleidslijn uit de ISG toegestaan konden worden in dit nieuwe bestemmingsplan. Dit bleek het geval voor circa 80 van deze situaties. Overigens wil dit niet zeggen dat deze situaties zonder meer mogelijk gemaakt zijn, goede ruimtelijke ordening blijft het uitgangspunt. Om die reden zijn, voor zover nodig, ook buiten het bestemmingsplan om afspraken gemaakt over de betreffende 80 situaties. Daarbij valt te denken aan landschappelijke inpassing of bollencompensatie.

De overige circa 140 locaties worden in een apart spoor, dus buiten dit bestemmingsplan om, verder behandeld wat per geval zal resulteren in gemeentelijke handhaving ofwel planologische medewerking in een afzonderlijke prodecure.

Overleg en communicatie

Een nieuw bestemmingsplan Landelijk Gebied vereist een zo breed mogelijk draagvlak. Dit draagvlak voor beleid dient tijdens het planproces te worden verworven en hangt in sterke mate af van de communicatie met doelgroepen.

Om de betrokkenheid van gebruikers en bewoners als direct belanghebbenden te vergroten, is in de inventarisatiefase van het planproces een zogenaamd 'tafeltjesoverleg' gehouden. Agrarische ondernemers uit het plangebied zijn in de gelegenheid gesteld wensen en ruimtebehoefte ten aanzien van hun (toekomstige) bedrijfsvoering naar voren te brengen. Voor zover deze wensen passen binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente, is hiermee rekening gehouden.

Bewoners, (agrarische) ondernemers en andere belanghebbenden uit het plangebied zijn in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het voorontwerpbestemmingsplan en hun opmerkingen en wensen in de vorm van een inspraakreactie kenbaar te maken. Voor zover deze wensen passen binnen de beleidsuitgangspunten van de gemeente, wordt hiermee rekening gehouden. Inspraakreacties van een ieder en overlegreacties van andere overheden en instanties zijn beoordeeld en daarbij is bepaald of deze hebben aanleiding gaven tot aanpassing van het bestemmingsplan. Eventuele aanpassingen zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de wettelijke bestemmingsplanprocedure met de daarbij behorende mogelijkheden tot het indienen van zienswijzen bij de gemeenteraad en het instellen van beroep bij de Raad van State.

1.5 Leeswijzer

Deze toelichting bevat in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid van Rijk, provincie, regio en de gemeente en de consequenties van dit beleid voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied. Hoofdstuk 3 beschrijft de gemeentelijke visie op het landelijk gebied, alsmede de zonering die deze visie geeft voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied zoals uiteengezet in de ISG en de Kadernota. In hoofdstuk 4 is de visie op het landelijk gebied nader uitgewerkt als opstap voor regels en verbeelding. Een overzicht van de ontwikkelingen die meegenomen worden in dit bestemmingsplan is opgenomen in hoofdstuk 5. Deze nadere uitwerking wordt in hoofdstuk 6 getoetst aan sectorale wet- en regelgeving en is het resultaat van de wettelijk verplichte onderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 7 is de juridische planbeschrijving opgenomen waarin wordt aangegeven welke keuzes zijn gemaakt bij het opstellen van de regels. Hoofdstuk 8 behandelt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de inhoud van het ruimtelijk relevante beleid op rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk schaalniveau. Dit beleid vormt het kader waarbinnen het huidige gebruik en nieuwe ontwikkelingen plaats dienen te vinden. Het beschreven beleidskader is daarmee één van de bouwstenen voor de visie op het plangebied en de opzet van de juridische regelingen. Indien er vanuit het beleid concrete doelstellingen gelden voor het bestemmingsplan is dit per beleidsstuk in een tabel weergegeven.

2.2 Rijksbeleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' is op 13 maart 2012 door de minister van Infrastructuur en Milieu vastgesteld. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

In de structuurvisie formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang:  
- versterken ruimtelijk-economische structuur;  
- verbeteren bereikbaarheid;  
- waarborgen kwaliteit leefomgeving;  
- behoud en versterking economisch belang Greenport Duin- en Bollenstreek;  
- behoud excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat;  
- behouden kustfundament;  
- behoud en versterken Ecologische Hoofdstructuur;  
- bescherming Natura 2000;  
- ontwikkeling en versterking stedelijke regio met topsectoren.  
2.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Uit de regels en kaarten behorende bij het Barro kan worden afgeleid welke aspecten relevant zijn voor het ruimtelijke besluit.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang:  
- beschermen kustfundament;  
- beschermen primaire waterkeringen;  
- behoud en versterken Ecologische Hoofdstructuur.  
2.2.3 Nationaal Waterplan 2009-2015

Het Nationaal Waterplan (Ministeries van V&W, VROM en LNV, 2009) is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998. Het beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het Nationaal Waterplan bestaat uit een thematische uitwerking en een gebiedsuitwerking. Thema's die behandeld worden zijn: waterveiligheid, watertekort en zoetwatervoorziening, wateroverlast, waterkwaliteit en gebruik van water. Gebiedsuitwerkingen zijn er voor de Kust, Rivieren, IJsselmeergebied, Zuidwestelijke Delta, Randstad, Noordzee, Noord-Nederland en de Waddenzee, Hoog Nederland en het Stedelijk gebied. Op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang:  
- versterken bergingscapaciteit polders en boezem;  
- aandacht voor verziltingsgevoelige bollenteelt in verziltingsgebied;  
- aandacht voor waterkwaliteit en zoetwateraanvoer;  
- beschermen kustfundament.  

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Structuurvisie 'Ruimte en Mobiliteit' en Verordening Ruimte (2014)

In de Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit (VRM) beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Hoofddoel is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De regels met betrekking tot de visie zijn opgenomen in de Verordening Ruimte.

In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:

  • 1. beter benutten en opwaarderen;
  • 2. versterking stedelijk gebied;
  • 3. versterken ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Greenport Bollenstreek

De Greenport Bollenstreek is een sterk cluster van productie, handel, kennis en toerisme. Wereldwijd boort deze greenport nieuwe groeimarkten aan. Er worden verbindingen gelegd met de nabij gesitueerde clusters Life Sciences en Space. Het beleid voor de Bollenstreek is gericht op behoud, herstructurering en versterking van het bollencomplex met landschapsverbetering. De Compensatieregeling Bollengrond blijft van kracht. Naast behoud van het bollenteeltareaal is het van belang om ruimte te bieden aan ondersteunende teelt onder glas – omdat voor een stadium van het teeltproces kassen nodig zijn – en aan bedrijvigheid. Het internationale bloembollentransport vraagt om een goede ontsluiting. In het bijzonder is aandacht noodzakelijk voor de noordelijke ontsluiting. Tot slot streeft de provincie in deze greenport naar clustering van de glasopstanden en een duurzame waterhuishouding.

Om de Greenport te laten functioneren is behoud van het bollenteeltareaal van belang. Om dit behoud te kunnen combineren met andere belangrijke ruimtelijke ontwikkelingen, zoals beschreven in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek, is door de regio een regeling uitgewerkt in de vorm van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek.

Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed

De groene ruimte bestaat uit de overwegend onbebouwde ruimte buiten de steden, dorpen, linten en kassen en uit de stedelijke groen- en waterstructuur. Deze groene ruimte, en daarbinnen vooral de natuur en het cultureel erfgoed, heeft een intrinsieke waarde. De groene ruimte draagt in hoge mate bij aan de biodiversiteit in de provincie en kent kwaliteiten die onderscheidend en uniek zijn vanwege de typische Zuid-Hollandse combinatie van deltalandschappen: het kustlandschap, het veenlandschap en het rivierdeltalandschap. Het sturen op ruimtelijke kwaliteit vormt een rode draad in het beleid van de provincie. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.

Op de kwaliteitskaart, behorend bij de Structuurvisie van de provincie Zuid-Holland, is een 17-tal kenmerkende landschapstypen aangegeven. Op de kwaliteitskaart ligt het plangebied in het 'Bollenlandschap', dat onderdeel uitmaakt van de overkoepelende eenheid Kustlandschap.

Kenmerkend is de afwisseling van kleurrijke bollenvelden (seizoensgebonden), verspreide bebouwing en begroeiing, vaarten en sloten. Bijzonder zijn de (restanten van) landgoederen en oude duinen. De ruimtelijke structuur wordt bepaald door een afwisseling van parallel aan de kustlijn gelegen open en verdichte zones. De kwaliteit en herkenbaarheid van dit landschap komen steeds verder onder druk door toenemende bedrijfsbebouwing en verstedelijking die niet geënt is op een samenhangende en herkenbare ruimtelijke structuur. Mede door intensivering van de bollenteelt raakt het gebied daarmee steeds verder versnipperd. Het zicht op de bollenvelden wordt door bebouwing steeds meer beperkt.

In de Structuurvisie is de volgende ambitie voor het Bollenlandschap in de binnenduinrand opgenomen:

  • ontwikkelingen dragen bij aan het contrast tussen de open en nog gave strandvlakten en de voor de bollenteelt in cultuur genomen (afgezande) oude duinen en strandwallen;
  • verdichting vindt plaats in reeds bestaande verdichte zones;
  • ontwikkelingen dragen bij aan behoud en versterking van het zicht op de bollenvelden en de aantrekkelijkheid van het bollenlandschap.

Borging beeldkwaliteit in het bestemmingsplan:

De ambities voor het gebied zijn zowel opgenomen in de Provinciale Structuurvisie als in de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG). In hoofdstuk 3 is opgenomen dat de ISG, en de daarin zorgvuldig beschreven beeldkwaliteit, de basis vormt voor dit bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan worden geen grote ontwikkelingen bij recht mogelijk gemaakt. De effecten op de ruimtelijke kwaliteit zijn in principe alleen te verwachten indien gebruikgemaakt wordt van één van de in dit bestemmingsplan opgenomen flexibiliteitsbepalingen. Voor de flexibiliteitsbepalingen geldt dat ze zijn afgestemd op de zonering zoals in hoofdstuk 3 beschreven. Daarnaast geldt, indien aan de orde, dat de ontwikkeling de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals genoemd in de bestemmingsomschrijving niet onevenredig mag aantasten.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang (ontleend aan de Verordening Ruimte van de provincie)  
Compensatie bollengrond bij ontwikkelingen binnen het concentratiegebied bollenteelt.  
Agrarische bouwpercelen van maximaal 2 ha.  
Nieuwe agrarische bebouwing alleen mogelijk bij noodzaak en doelmatigheid.  
Maximaal één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf.  
Geen nieuwe Intensieve Veehouderij.  
Bij volwaardige bollenteeltbedrijven binnen concentratiegebied bollenteelt maximaal 3.000 m² kassen per bedrijf.  
Geen nieuwe glastuinbouwbedrijven buiten concentratiegebieden.  
Maximaal 2 ha kassen bij glastuinbouwbedrijf.  
Geen nieuwe boom- en sierteeltbedrijven buiten concentratiegebieden.  
Nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven onder voorwaarden toegestaan.  
Bescherming ecologische hoofdstructuur en Natura 2000-gebieden.  
Bescherming molenbiotopen traditionele windmolens.  
Bescherming primaire en regionale waterkeringen.  
Bescherming landschap, natuur en cultuurhistorie.  
Bescherming graslanden in de Bollenstreek  
Ruimte voor recreatie en toerisme.  
Aandacht voor water.  

Ladder voor duurzame verstedelijking

Nieuwe stedelijke ontwikkelingen in het gebied buiten bestaand stads- en dorpsgebied zijn op basis van artikel 2.1.1 van de verordening pas mogelijk, als na toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking blijkt dat dit binnen bestaand stads- en dorpsgebied niet mogelijk is. De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud. De ladder bestaat uit 3 stappen waarbij de behoefte moet worden aangetoond, de locatiekeuze moet worden onderbouwd (aantonen dat de ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan plaatsvinden) en aantonen dat de locatie goed (multimodaal) wordt ontsloten. In het kader van de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek en de Intergemeentelijke Structuu+rvisie Greenport Duinen Bollenstreek zijn aparte afspraken gemaakt over 'ruimte-voor-ruimte woningen' en 'greenportwoningen'. Deze afspraken zijn herbevestigd in het Afsprakenkader tussen de provincie en de Greenportgemeenten, vooruitlopend op de herziening van de ISG.

2.3.2 Regio- en gebiedsprofielen Cultuurhistorie Zuid-Holland

Regioprofiel Cultuurhistorie

De provincie Zuid-Holland heeft, vanwege de grote betekenis van cultuurhistorie in 1997 de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) opgesteld. Op basis van deze CHS zijn vervolgens 15 topgebieden voor cultureel erfgoed aangewezen. Topgebieden zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate en onderlinge samenhang voorkomen. De selectiecriteria zijn:

  • minimaal 2 van de drie typen cultuurhistorische waarden (archeologische, historisch-landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige) zijn aanwezig;
  • er dient sprake te zijn van een combinatie van hoge en zeer hoge waarden die tevens in opvallende mate voorkomen, op de grond van de CHS;
  • er is een goede ruimtelijke samenhang tussen de (zichtbare) waarden;
  • er dient sprake te zijn van een bovenlokaal schaalniveau (dat wil zeggen gebiedsomvang dient groter te zijn dan een enkele plaats, polder of site).

De Bollenstreek is op basis van bovenstaande criteria aangewezen als topgebied. Binnen de topgebieden is een beperkt aantal gebieden of elementen benoemd met een zeer gave, kwetsbare cultuurhistorische samenhang, die door hun unieke karakter bepalend zijn voor de identiteit van een plek. Voor deze zogenoemde Kroonjuwelen is de bescherming gericht op behoud van deze uitzonderlijke kwaliteit. Het Landgoed Keukenhof is aangemerkt als Kroonjuweel, maar valt niet binnen het plangebied van dit bestemmingsplan.

De topgebieden hebben als basis gediend voor in 2010 opgestelde regioprofielen. Ook voor de Bollenstreek is een regioprofiel opgesteld met als volgende doel:

  • een handreiking/kompas voor planvormers, met name bij gemeenten en voor de provincie zelf om de cultuurhistorische waarden te respecteren en te benutten bij het ontwikkelen van de ruimten in Zuid-Holland;
  • (bij)sturing van (lokale) ruimtelijke plannen.

Kenmerkende structuren en elementen voor de Bollenstreek, die zijn opgenomen in het regioprofiel, zijn:

  • zanderijlandschap dat gekenmerkt wordt door een patroon van brede watergangen, hoge wegen, bollenvelden en hagen;
  • strandvlaktes, gelegen tussen de strandwallen waar een laag veen op het zand is ontstaan;
  • landschap met een vlak en open karakter en weinig opgaande beplanting.

Gebiedsprofiel

In de periode 2011 -2014 zijn voor Zuid-Holland gebiedsprofielen opgesteld waarin een beschrijving van specifieke ruimtelijk kwaliteiten voor een bepaald gebied is opgenomen. Per element in een gebied komt er een beschrijving van kenmerken (wat is er), ontwikkeling (wat speelt er), ambitie (waar willen we heen) en sturing (hoe bereiken we dat). Bij toekomstige ruimtelijke plannen dienen de ruimtelijke kwaliteit meegenomen te worden. De in 2010 opgestelde Regioprofielen cultuurhistorie vormen bouwstenen voor de gebiedsprofielen. Het gebiedsprofiel vormt geen formeel toetsingskader maar wordt als handvat en inspiratiedocument gezien bij bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het plangebied is gelegen in het gebiedsprofiel Duin- en Bollenstreek. Dit gebiedsprofiel is op 15 juli 2014 door Gedeputeerde Staten vastgesteld.

Het gebiedsprofiel beschrijft dat de Duin- en Bollenstreek onderdeel is van het binnenduinlandschap, dat zich achter de Hollandse kustboog uitstrekt van Hoek van Holland naar Den Helder, met een patroon van strandwallen en strandvlakten parallel aan de jonge duinen. De Zuid-Hollandse bollenstreek is een bijzonder onderdeel van de kuststrook, omdat het reliëfrijke patroon van strandwallen en strandvlakten hier sinds het einde van de 18de eeuw is geëgaliseerd. Met het zanderijlandschappen en veel verspreide bewoning is het gebied minder lommerrijk dan de aangrenzende binnenduinlandschappen van Haarlem en Wassenaar.

Op enkele plekken is nog de oorspronkelijke parallelle ligging van strandvlakten en strandwallen zichtbaar; vooral in het zuidelijke deel van de bollenstreek waar in de natte strandvlaktes nog delen als grasland in gebruik zijn. Ook de aanwezige landgoederen zijn een duidelijke verwijzing naar het verleden. Begin 20ste eeuw waren er in het gebied op de strandwallen bij Lisse/Hillegom en Noordwijk/Noordwijkerhout nog uitgestrekte landgoedzones aanwezig. Landgoed De Keukenhof met het aangrenzende gebied van de Lageveenspolder vormt tegenwoordig het grootste landgoedcomplex in de bollenstreek. De bosranden hebben een grote ruimtelijke kwaliteit voor de omgeving. Ook de harde, scherpe grens tussen de duinen en het agrarische productielandschap is kenmerkend voor dit gebied.


Het gebied kent één dominant grondgebruik: de bollenteelt, met als specialisatie de hyacintenteelt. De kalkrijke bodem van de afgegraven strandwallen en de goed te controleren grondwaterspiegel vormen ideale omstandigheden voor de bollenteelt.
In de lente vormt de hele bollenstreek een kleurig tapijt. De rest van het jaar zijn de agrarische gronden veelal kaal.
De bollengrond strekt zich uit van de rand van de jonge duinen tot aan de bebouwingskernen Hillegom, Lisse en Sassenheim op de strandwal. In de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG)is vastgelegd dat er altijd 2625 ha eerste klas bollengrond (grond geschikt voor hyacintenteelt) gehandhaafd moet blijven. Voor eventueel areaalverlies gelden verplichte compensatiemaatregelen die een garantie vormen voor het behoud van productiegrond en voor het behoud van open ruimte.
Door de verspreide bebouwing langs de wegen wordt de ruimtelijke opbouw van het bollenlandschap ervaren als kamers: vlakke open ruimtes met verdichte randen.
De bollenteelt is nog steeds aan een sterke intensivering en schaalvergroting onderhevig. Het is een productielandschap met veel dynamiek, waar grondruil en verbetering van de ontsluiting en ontwatering nog steeds aan de orde is. Aan deze verbetering van de productieomstandigheden is ook de ambitie van de landschapsbouw toegevoegd: compenserende maatregelen die een ondernemer moet treffen om te kunnen uitbreiden. Het maken van een groen landschappelijk kader kan zorgen voor een natuurlijke windbeschutting voor de bollen en voor een betere recreatieve ontsluiting van het landschap. Sterke groene randen van de kamers vormen een duidelijk landschappelijk kader voor de bebouwing. Het landschappelijke raamwerk laat uitbreiding van bestaande bedrijven of nieuwe bebouwing toe, zonder dat het beeld te rommelig wordt. Een zorgvuldige vormgeving en positionering van de bebouwing is belangrijk voor de beeldkwaliteit van het productielandschap.

De bijbehorende ambities zijn:

  • in inrichting van de wegen en bebouwingslinten het onderscheid strandwallen en strandvlaktes zichtbaar maken;
  • doorzichten naar de duinen, landgoederen en de binnenduinrand behouden;
  • waar mogelijk opgaande beplanting op de strandwallen aanbrengen;
  • behoud van de karakteristieken van het zanderijlandschap: het raster van brede waterlopen en de hoger gelegen, met hagen beplante wegen.
  • de specifieke kwaliteiten van het landschap als bollentuin versterken door zones open te houden en groene randen langs de kamers op de strandwallen te maken;
  • vanuit de oost-west wegen de verschillende landschappen zichtbaar maken;
  • entrees en randen van het bollentapijt accentueren;
  • aan bollenteelt gekoppelde bedrijfsgebouwen goed vormgeven verspreid door het landelijk gebied.
2.3.3 Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 (2009)

De effecten van klimaatverandering en de druk op de beschikbare ruimte nemen de komende decennia verder toe. Bescherming tegen overstromingen blijft dan ook onverminderd belangrijk en wordt zelfs gecompliceerder door de zeespiegelstijging en bodemdaling. De toenemende vraag naar kwalitatief hoogwaardig zoet water en conflicterende belangen van watergebruikers maken de verdeling van zoet water tot een heus maatschappelijk vraagstuk. De chemische en ecologische toestand van grond- en oppervlaktewater moet verbeterd worden. Het watersysteem vereist aanpassingen om deze effecten de baas te blijven.

Dit alles leidt tot vier kernopgaven voor de provincie Zuid-Holland:

  • 1. waarborgen waterveiligheid;
  • 2. realiseren mooi en schoon water;
  • 3. ontwikkelen duurzame (zoet)watervoorziening;
  • 4. realiseren robuust & veerkrachtig watersysteem.

2.4 Regionaal beleid

2.4.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

In de Regionale Structuurvisie zijn de ambities en keuzes van Holland Rijnland uitgewerkt in zeven kernbeslissingen die samen van groot belang zijn voor de toekomst van het gebied. Uitgangspunten hierbij zijn een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie en infrastructuur en een intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • het in de regio bouwen van 33.000 nieuwe woningen tot 2020;
  • het zorgen voor een betere bereikbaarheid van de centrumfunctie van Leiden;
  • het concentreren van nieuwe bebouwing in de bestaande aaneengesloten stedelijke agglomeratie;
  • het versterken van groen en water en het beter toegankelijk maken van groene gebieden;
  • het openhouden van de Bollenstreek en het Veenweide- en Plassengebied, met een revitalisering van de Bollenstreek door middel van een herstructurering;
  • het kiezen voor de kenniseconomie en de Greenport Duin- en Bollenstreek als de belangrijke economische kennisdragers;
  • het ontwikkelen van een goed openbaar vervoernetwerk en de realisering van de Rijnlandroute en de Noordelijke Ontsluiting Greenport.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang:  
- bescherming bollengrond;  
- glastuinbouw alleen toestaan in concentratiegebieden;  
- bescherming landschap, natuur, cultuurhistorie en water;  
- ruimte voor recreatie en toerisme;  
- aandacht Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszone;  
- aandacht land- en tuinbouw;  
- bouw beperkt aantal woningen toestaan buiten bebouwingscontour;  
- ruimte bieden aan Greenportgerelateerde bedrijvigheid, niet-Greenportgerelateerde bedrijvigheid alleen onder voorwaarden toestaan.  
2.4.2 Waterbeheerplan 2016-2021, Hoogheemraadschap van Rijnland (2016)

Het algemeen bestuur van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan 'Waardevol Water' (WBP5) vastgesteld. In het WBP5 wordt richting gegeven aan het waterbeheer in de periode 2016 -2021. Daarmee realiseert Rijnland de ambities uit het coalitieakkoord, zodat het gebied nu en in de toekomst goed beschermd wordt tegen overstromingen en wateroverlast, er een goede waterkwaliteit ontstaat, het afvalwater op duurzame wijze wordt gezuiverd en de grondstoffen worden hergebruikt. In het WBP5 staat samenwerken met de omgeving aan water centraal. Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

2.4.3 Keur Hoogheemraadschap van Rijnland (2015)

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.

Maar ook aan het onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak.

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij horende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een “ja, tenzij” benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico, of in expliciet benoemde situaties, zijn er algemene regels met voorwaarden van kracht of is een watervergunning vereist. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen.

2.4.4 Nota Waterkeringen, Hoogheemraadschap van Rijnland

De Nota Waterkeringen beschrijft het beleid van het Hoogheemraadschap van Rijnland voor het beheer van de regionale en de primaire keringen in het beheergebied van Rijnland, met uitzondering van de kust. De Nota Waterkeringen bestaat uit een beleidsdeel, waarin de visie van Rijnland op het waterkeringenbeheer is beschreven en de beleidsregels, waarin de regels voor vergunningverlening en handhaving beschreven zijn die Rijnland aanhoudt bij het uitvoeren van haar beheertaak.

De hoofddoelstelling van het beheer van de waterkeringen is: het op het vereiste niveau brengen en houden van de waterkerende functie van de regionale en primaire keringen, nu en in de toekomst en met oog voor andere belangen.

Deze hoofddoelstelling kan uitgesplitst worden in de volgende subdoelstellingen:

  • 1. veilige keringen;
  • 2. toekomstvaste keringen;
  • 3. met waar mogelijk medegebruik.
2.4.5 Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (2006)

Het project Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is een opdracht van de minister van VROM aan de provincie Noord- en Zuid-Holland. Doel is een gezamenlijk advies over de mogelijke ruimtelijke inrichting van deze regio. De Bollenstreek geniet internationale bekendheid vanwege de Keukenhof en het bollencomplex. De gebiedsuitwerking heeft onder meer de volgende uitgangspunten:

  • versterking van dag- en verblijfsrecreatie;
  • de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, zoals vastgelegd in de Structuurvisie;
  • compensatie van het verlies aan bollengrond (uit onderzoek blijkt dat diverse graslanden omgezet kunnen worden om het verlies te compenseren).
2.4.6 Regionaal Bollenschurenbeleid (2006)

In 2005 is door elf gemeenten in de Duin- en Bollenstreek en de Projectgroep Behoud en Herbestemming Bollenschuren samengewerkt aan het opstellen van een Regionaal Bollenschurenbeleid en een Regionale Collectie Bollenschuren.

In de nota 'Regionale Collectie Bollenschuren met een Regionaal Bollenschurenbeleid' is de lijst met schuren die tezamen de regionale collectie vormen vermeld. In de nota is ook een scala aan beleidsinstrumenten verzameld, die gemeenten en particulieren een handvat moeten bieden bij het behouden en herbestemmen van bollenschuren. Daarbij valt te denken aan stimuleringsregelingen voor bescherming en behoud van bollenschuren en maatregelen voor het bevorderen van functiewijziging en herbestemming.

Het doel van de nota is een eenduidig regionaal beschermings- en herbestemmingsbeleid tot stand brengen, waarmee het voor particulieren duidelijk wordt hoe gemeenten omgaan met behoud, sloop, verbouwing, restauratie en herbestemming van bollenschuren, zowel binnen de bebouwde kom als in het buitengebied.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang:  
- bescherming geselecteerde bollenschuren;  
- bouwvlak zo situeren dat open ruimte rond bollenschuur behouden blijft;  
- ruimte voor functiewijziging.  

2.5 Gemeentelijk beleid

2.5.1 Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (2009 en actualisatie 2016)

Eind 2009 heeft de gemeenteraad van Noordwijk de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport (ISG) vastgesteld. De ISG is een deeluitwerking van de Regionale Structuurvisie die het intergemeentelijk samenwerkingsverband Holland Rijnland in 2009 vast heeft gesteld. De ISG heeft een integraal karakter, geldt voor het hele buitengebied van de zes Greenportgemeenten (met uitzondering van het duingebied) en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op een gemeenschappelijke inzet voor herstructurering en revitalisering van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Dit in samenspraak met verbetering van de natuurlijke, landschappelijke en recreatieve kwaliteiten.

De Duin- en Bollenstreek is misschien wel de greenport met de grootste internationale bekendheid door de toeristische aantrekkingskracht van de bollenvelden en de Keukenhof. Het is een van de greenports waar verschillende gebiedsfuncties, zoals wonen, werken, landschap en toerisme enorm met elkaar zijn verbonden. In de jaren voor de ISG is gewerkt aan en met het Pact van Teylingen. Om de voorgeschiedenis van de ISG in beeld te brengen is in bijlage 1 een samenvatting van het Pact van Teylingen opgenomen.

Voor dit bestemmingsplan zijn de volgende doelstellingen van belang:  
- bouwen woningen buiten contour niet toestaan met uitzondering van Bronsgeest en Greenportwoningen (Offensiefwoningen en landgoedwoningen)  
- bescherming bollengrond/bollencompensatie  
- uitbreiding grasland niet toestaan;  
- omzetten grasland in bollengrond, met uitzondering van enkele specifiek aangewezen locaties, niet toegestaan  
- aandacht Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, ecologische verbindingszones en natuur;  
-aandacht recreatie en toerisme.  
2.5.2 Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 (2009)

Deze Structuurvisie is een integrale ruimtelijke vertaling van de in de afgelopen jaren ontwikkelde deelvisies. Na vaststelling van de visie in 2009, is de visie in 2013 nog een keer op onderdelen geactualiseerd op basis van nadien vastgesteld beleid. In de Structuurvisie kiest Noordwijk voor kwaliteit en kwalitatieve groei. Het doel van de Structuurvisie is de karakteristieke kenmerken van de verschillende landschappelijke zones te behouden en te versterken door middel van een gebiedseigen invulling. Hierdoor ontstaat identiteit en afwisseling van de grootschalige en kleinschalige landschappen. In de ruimtelijk Structuurvisie worden een vijftal zones onderscheiden:

  • duinen, strand en zee;
  • binnenduinrandzone;
  • strandwal;
  • strandvlakte;
  • de Klei.

In onderstaand figuur is de overzichtskaart van de Structuurvisie opgenomen. De gronden die deel uit maken van het bestemmingsplan Landelijk Gebied zijn nagenoeg allemaal aangeduid als Open Buitengebied. Indien op gronden naar aanleiding van de Structuurvisie ander functies opgenomen zijn zoals 'sport nieuw' of 'concentratie voorzieningen verblijfsrecreatie', worden deze functies niet in dit bestemmingsplan uitgewerkt, maar eventueel middels een andere procedure mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0002.png"

Figuur 2.1 Uitsnede overzichtskaart Structuurvisie

2.5.3 Krijtlijnennotitie voor de Omgevingsvisie 2030

Vooruitlopend op de nieuwe Omgevingswet, werkt de gemeente Noordwijk aan een nieuwe Omgevingsvisie waarmee zij een wenkend perspectief wil bieden richting 2030. In april 2015 is de Startnotitie in de gemeenteraad vastgesteld om met deze Omgevingsvisie van start te gaan. De 'Krijtlijnennotitie voor de Omgevingsvisie’ is een belangrijke tweede stap richting het

eindproduct en een intensievere samenwerking met alle betrokkenen.

Na de vaststelling van de Startnotitie hebben in diverse overlegstructuren bijeenkomsten plaatsgevonden, die er op gericht waren om met uiteenlopende stakeholders het toekomstperspectief voor Noordwijk te verkennen. Aan de hand van de informatie die hiermee is opgehaald en de intenties die zijn uitgesproken, is eind 2015 de ‘Krijtlijnen voor de Omgevingsvisie’ opgesteld. De volgende stap is om deze met betrokken partijen verder te verdiepen en uit te werken tot een volwaardige omgevingsvisie.

Voor het landelijk gebied haakt de Krijtlijnennotitie in op de bestaande ISG. De ISG wordt als hoofduitgangspunt gezien voor de op te stellen Omgevingsvisie. Voor zover nodig zullen aanvullingen en accenten uit de herziening van het ISG uiteraard in acht worden genomen.

Geconcludeerd wordt dat de Omgevingsvisie volgend is en de ISG leidend. De Omgevingsvisie zal om die reden geen nieuw of afwijkend beleid vastleggen voor het landelijk gebied.

2.5.4 Milieuvisie Noordwijk 2020 (2010)

De Milieuvisie Noordwijk 2020 brengt een relatie aan tussen het milieubeleid en andere beleidsterreinen (zoals ruimtelijke ordening, natuur, mobiliteit en economie) en maakt de samenhang tussen de diverse beleidsthema's duidelijk. Met het Noordwijkse milieubeleid wordt aangesloten bij de ambitie uit het nationale milieubeleid om 'via duurzame ontwikkeling bij te dragen aan een gezond en veilig leven, in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur, zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten'. Met duurzaamheid als uitgangspunt wordt de toekomstwaarde van Noordwijk versterkt. Duurzame ontwikkeling zorgt voor een verbetering van de leefkwaliteit, waar iedereen baat bij heeft.

De Milieuvisie Noordwijk 2020 is opgezet vanuit drie integrale thema's, met ambities per thema:

  • 1. Noordwijk Gezond, Veilig en Schoon
      • Met een kwalitatief veilige en gezonde bodemkwaliteit in Noordwijk kent het gebruik van de bodem geen onaanvaardbare risico's voor de gezondheid van mensen en de vitaliteit van de natuur.
      • Noordwijk kent een veilig en schoon watersysteem en goed beheer van het afvalwater, hemelwater en grondwater. Dit leidt tot een rijk en gevarieerd leven in de Noordwijkse wateren.
      • De schone lucht in Noordwijk draagt bij aan de gezondheid van alle mensen die er wonen, werken en recreëren.
      • Noordwijk kent een goede balans tussen drukke, bedrijvige gebieden en stille gebieden.
      • Geluidshinder wordt beperkt.
      • Noordwijk is een schone gemeente. De afvalstroom wordt geminimaliseerd door optimalisering van de mogelijkheden voor hergebruik.
      • Noordwijk is een veilige plaats om te wonen, werken en recreëren en dit wordt door de mensen ook zo ervaren.
  • 2. Noordwijk Duurzaam
      • In Noordwijk is de mobiliteit schoon en zuinig.
      • De betaalbaarheid, leveringszekerheid en gezondheid staan centraal bij de verbetering van energieprestaties van publieksgebouwen en openbare verlichting.
      • Duurzaamheid vormt een integraal onderdeel van de gemeentelijke organisatie.
      • Bewoners, bezoekers en bedrijven in Noordwijk zijn enthousiast en betrokken bij het in stand houden en verbeteren van de leefomgeving.
  • 3. Noordwijk Ondernemend
      • Noordwijk heeft een duurzame, sterke economie dankzij duurzaam ondernemerschap.
      • Duurzaamheid vormt een integraal onderdeel van alle ruimtelijke ontwikkelingen in Noordwijk.
      • Nieuwbouw en bestaande gebouwen in Noordwijk zijn duurzaam.
      • Noordwijk onderscheidt zich in de regio door een breed aanbod aan duurzame voorzieningen.
2.5.5 Integrale Erfgoednota Noordwijk: Cultuurhistorie, Monumenten en Archeologie (2011)

De gemeente heeft haar eigen erfgoedbeleid. De Erfgoednota vormt een goede basis voor de uitvoering van de wettelijke eisen ten aanzien van gebouwde (rijks)monumenten, het van rijkswege beschermd dorpsgezicht en archeologie.

De gemeente streeft naar een symbiose tussen behoud van identiteit en het mogelijk maken van de ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente sluit aan bij het Rijk en de provincie met behoud door ontwikkeling: het inzetten van waardevol cultureel erfgoed om de ruimtelijke ontwikkelingen een extra kwaliteitsimpuls te geven. De gemeente heeft ook haar eigen beleidskaart inzake archeologie opgesteld.

2.5.6 Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart en Archeologische beleidskaart (2011)

De gemeente Noordwijk heeft haar eigen archeologiebeleid, in de vorm van een Archeologische

waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart ontwikkeld. In toekomstige bestemmingsplannen

kunnen de resultaten uit de beleidskaart met de bijbehorende voorschriften worden opgenomen.

Hiermee kan elke aanvrager van een bouw-, sloop- of omgevingsvergunning vooraf inzicht verkrijgen in

de op een perceel rustende archeologische onderzoeksplicht. De Archeologische waarden- en

verwachtingenkaart biedt bovendien een goede kapstok om de kennis over de rijke geschiedenis van de

regio bij een breed publiek onder de aandacht te brengen.

2.5.7 Natuurbeleidsplan Noordwijk (2006)

Noordwijk is een gemeente met bijzonder veel natuur die in veel gevallen is aan te treffen in aantrekkelijke landschappen. Ook heeft natuurbeleid raakvlakken met andere beleidsterreinen zoals ruimtelijke ordening, recreatie en toerisme. Ondanks dat er op landelijk, provinciaal en regionaal niveau allerlei zaken ten aanzien van natuur en landschap in Noordwijk zijn vastgelegd, heeft de gemeente besloten natuurbeleid op te stellen om dit een structurele basis te geven. Naar aanleiding van de visie zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd.

  • 1. Bij het nemen van planologische beslissingen wordt het belang van natuur en landschap als één van de planologisch relevante factoren meegewogen. Blijkt dat andere belangen zwaarder wegen, dan zal geprobeerd worden om door mitigerende (verzachtende) en compenserende maatregelen de schade voor de natuur zoveel mogelijk te beperken.
  • 2. De gemeente stelt zich in principe positief op ten aanzien van plannen van anderen die beogen de natuurwaarden te behouden en te versterken.
  • 3. Bij het beleid ten aanzien van recreatie en toerisme wordt de sterke positie van Noordwijk als kustgemeente met veel natuur benadrukt. Dit mag er evenwel niet toe leiden dat natuur en landschap sterk onder druk komen te staan. Het landschap in de Duin- en Bollenstreek is immers drager voor zowel sierteelt, toerisme als natuur.
  • 4. Ten aanzien van het openbare groen streeft de gemeente naar handhaving en versterking van natuurwaarden in de woonomgeving.
  • 5. De gemeente onderschrijft het belang van natuureducatie en stimuleert particuliere initiatieven in deze.

Hoofdstuk 3 Visie en zonering

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan voor het landelijk gebied is een van de belangrijkste instrumenten die de gemeente heeft om sturing te geven aan ontwikkelingen, om kansen te benutten en om de kenmerkende waarden en kwaliteiten van het gebied te beschermen en te behouden. Het bestemmingsplan dient daartoe te stoelen op een heldere en eenduidige visie en uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Er dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening, dat wil zeggen dat alle belangen op een evenwichtige wijze zijn gewogen en dat in voldoende mate is rekening gehouden met het geldende beleidskader en van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

Met het opstellen van de Kadernota heeft de gemeente Noordwijk een belangrijke stap gezet in de richting van een nieuw bestemmingsplan Landelijk Gebied. In de Kadernota is de visie zoals opgenomen in de ISG uitgewerkt en vastgelegd in een afsprakenkader. Omdat bestemmingsplannen tot stand dienen te komen binnen de 'krijtlijnen' van het beleid van Rijk, provincie en regio is het afsprakenkader getoetst aan het beleid van de hogere overheden.

Met het opstellen van de Kadernota heeft de gemeente aangegeven dat het planproces erop gericht is om de visie zoals opgenomen in de ISG te vertalen in een actueel bestemmingsplan. De visie zoals opgenomen in de ISG geldt voor de gehele Greenport. Deze visie wordt daarom op onderdelen aangevuld op basis van de huidige gemeentelijke visie zoals opgenomen in de ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030. In het kader van dit bestemmingsplan worden derhalve geen nieuwe beleidsinitiatieven gepresenteerd en mogelijk gemaakt.

3.2 Visie

De visie zoals opgenomen in de ISG is vastgelegd in doelstellingen, ambities en uitwerkingen en geeft antwoord op de vraag: wat willen we gezamenlijk bereiken? In deze paragraaf worden de doelstellingen en ambities van de ISG en de bijbehorende uitgangspunten samengevat.

Het doel

Met de vaststelling van de ISG kiezen de Greenportgemeenten voor versterking van de ruimtelijk-economische structuur van de Greenport Duin- en Bollenstreek. Het doel van de ISG is drieledig (zie blz. 5 ISG):

  • het vastleggen van een ruimtelijk ontwikkelingskader voor de vitalisering van de Duin- en Bollenstreek tot en met 2030;
  • het wettelijk verankeren van dit zelfbindend ontwikkelingskader voor de Greenportgemeenten;
  • het bieden van een juridisch-planologische basis voor het verevenen van plankosten op basis van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening.

De ambities

De ISG heeft een integraal karakter, betreft het gehele buitengebied van de zes Greenportgemeenten en gaat met name in op de toekomstige ruimtelijk-functionele ontwikkeling van het buitengebied. De ISG richt zich op het realiseren van de volgende ambities:

  • economische herstructurering in combinatie met landschapsverbetering;
  • het tegengaan van verdergaande verrommeling;
  • het uitvoeren van de woningbouwopgave zoals in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek is overeengekomen;
  • het duurzaam handhaven van het areaal 1e klas bollengrond;
  • het geven van prioriteit aan de primaire Greenportfuncties (bollencluster, vaste planten, bloemencluster en toerisme) boven niet primaire Greenportfuncties (overige landbouw, veeteelt).

Uitgangspunten uitwerking ambities

Bij de uitwerking van deze ambities is een aantal uitgangspunten gehanteerd:

  • het totaal areaal aan 1e klas bollengrond mag in principe niet afnemen. Onder voorwaarden is een tijdelijke afname toegestaan. Dit is het geval wanneer de afname nodig is om de herstructurering mogelijk te maken;
  • binnen grenzen is het mogelijk flexibel om te gaan met de compensatie van de bollengrond. Dit om het transformatieproces op gang te krijgen. Hiertoe wordt een Ruimtebalans met constante monitoring opgesteld;
  • de landschapskwaliteiten dienen significant verbeterd te worden waarbij aandacht nodig is voor de verschillende schaalniveaus;
  • de herstructurering in combinatie met landschapsverbetering dient spoedig en slagvaardig ter hand genomen te worden;
  • de berekende ruimtebehoefte voor de glastuinbouw wordt zoveel mogelijk binnen de Greenport opgelost;
  • de grootschalige veehouderijbedrijven dienen behouden te blijven, in het belang van de sector en de beleving van het landschap. Niet alle veehouderijbedrijven zijn echter even perspectiefvol en er is geen ruimte voor uitbreiding van het graslandareaal;
  • de ontwikkeling van nieuwe natuur ter compensatie van het omspuiten van graslanden met natuurwaarden naar bollengronden moet geen kille hectarediscussie zijn. Het gaat met name om het toevoegen van landschapskwaliteiten, een vergroting van de biodiversiteit en het combineren met andere factoren als water en recreatie;
  • de woningbouwopgave op basis van de eigen behoefte en de regionale behoefte wordt zoveel mogelijk binnen de eigen streekplancontouren gerealiseerd, dan wel zoveel mogelijk aansluitend op de bestaande contouren. Uitzonderingen vormen de locatie Bronsgeest in Noordwijk, Pastoorslaan in Hillegom en de 600 Greenportwoningen (500 Offensiefwoningen en de 100 landgoedachtige woningen);
  • er wordt in de Greenport ruimte geboden aan een beperkt aantal reguliere bedrijven;
  • investeringen om de bereikbaarheid te vergroten zijn hoogst urgent;
  • de projecten moeten haalbaar en betaalbaar zijn.

Strategische hoofdlijnen

Voor het ruimtelijk beleid tot 2030 hanteren de Greenportgemeenten de volgende pijlers:

  • faciliteren van herstructurering, versterking en vernieuwing van het gehele bollen-, vaste planten- en bloemencomplex in combinatie met verbetering van het landschap;
  • realisering van de daarvoor benodigde ruimtelijke functiewijzigingen;
  • bijdragen aan de sociaaleconomische vitaliteit van de Greenportgemeenten;
  • bijdragen aan de bereikbaarheid van de gehele regio Holland-Rijnland.

De daarmee samenhangende strategische hoofdlijnen tot 2030 zijn:

  • verbetering van het landschap aan de hand van het landschapsperspectief dat functioneert als raamwerk voor sanering, intensivering en uitbreiding van Greenportbedrijven;
  • concentratie van agrarische handels- en exportbedrijven en selectieve uitbreiding ter plekke;
  • herstructurering en uitbreiding van gespecialiseerde glastuinbouwbedrijven volgens de berekende ruimtebehoefte;
  • tegengaan van verdergaande verrommeling van het landschap;
  • deels behoud van graslanden en deels omzetting naar bollengrond;
  • aanleg van nieuwe natuur c.q. ecologische verbindingszones zoals benoemd in de PEHS;
  • zorg dragen voor duurzaam waterbeheer;
  • het bestaande cultuurhistorisch erfgoed verbinden met planologische keuzes, zodat waardevolle cultuurhistorische kenmerken duidelijk herkenbaar, zichtbaar en aantrekkelijk blijven;
  • vernieuwing en doorontwikkeling van het recreatief-toeristisch product;
  • concentratie van het merendeel van de Offensiefwoningen op enkele grotere locaties;
  • realisering van 600 Greenportwoningen;
  • realisering van 1.500 woningen voor de regionale behoefte, zoals vastgelegd in de Gebiedsuitwerking Haarlemmermeer-Bollenstreek (stedelijke opgave binnen de rode contour);
  • herstructurering en beperkte uitbreiding van reguliere bedrijven op duurzame bedrijventerreinen;
  • fors investeren in bereikbaarheid.

In de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 worden de volgende doelen gesteld die voor het landelijk gebied van belang zijn:

  • het versterken van de beleving van de landschappelijke zones;
  • versterken van de bereikbaarheid van Noordwijk;
  • behoud en uitbouwen van de sterke positie in de regio;
  • versterken van het bollencomplex en het landschap in het kader van de Greenport.

De doelstellingen uit de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk 2030 komen overeen met de doelstellingen zoals opgenomen in de ISG. De doelstellingen zijn niet voor het gehele plangebied gelijk. Om die reden is zowel in de ISG als in de RSN een zonering opgenomen. Deze zoneringen uit de ISG en de RSN komen niet geheel overeen. In de volgende paragraaf is aangegeven welke zonering gehanteerd wordt en wat de basis vormt voor het nieuwe bestemmingsplan.

3.3 De zonering van het landelijke gebied

Landschapsperspectief als basis voor zonering

Het Landschapsperspectief zoals opgenomen in de ISG vormt de basis om tot verbetering van de landschapskwaliteiten te komen. Het Landschapsperspectief onderscheidt een vijftal zones waarvoor verschillende beleidslijnen gelden, gericht op het behoud en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het betreft de volgende zones:

  • bollenzone 1;
  • bollenzone 2;
  • bollenzone 3;
  • waardevolle graslanden;
  • glastuinbouwconcentratiegebied.

Deze zonering stoelt op eerdere studies waaronder het Landschapsbeleidsplan Duin- en Bollenstreek (1997) en de studie Open Geest, landschapsonderzoek van het project Revitalisering Open Landschap (2003).

In deze studies wordt het landschap van de Greenport beschreven, geanalyseerd en gewaardeerd. Aangegeven wordt wat voor de onderscheiden landschapstypen de kenmerkende waarden zijn die bepalend zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden. In het verlengde daarvan wordt aangegeven welke ontwikkelingen de ruimtelijke kwaliteit bedreigen en welke maatregelen mogelijk en gewenst zijn om de ruimtelijke kwaliteit te versterken.

Zonering Noordwijk

In het landelijk gebied komt een aantal van de zones, zoals opgenomen in de ISG, voor. Het grootste gedeelte van het plangebied ligt in Bollenzone 1. Dit betreft de cultuurgronden Langeveld, Noordzijderpolder, het gebied rond de Achterweg en de Vinkeveldpolder. In de studie Open Geest worden deze gebieden aangeduid als zeer gave en kenmerkende open gebieden. Het beleid is hier gericht op het actief open maken van het gebied. Hier geldt in het ruimtelijk spoor een 'nee, tenzij-beleid' gericht op het wegnemen van verrommeling door het saneren van glasopstanden en onrendabele bedrijven. Schaalvergroting van bouwblokken en bouwvolumes is hier in beginsel niet toegestaan, tenzij dit op een ruimtelijk verantwoorde wijze samengaat met sanering en een forse kwaliteitsverbetering van het landschap.

Voor de gronden gelegen in de Zwetterpolder is de zone Bollenzone 2 van toepassing. Dit zijn de centraal gelegen open bollengebieden. In de studie Open Geest worden de gebieden die deel uitmaken van deze bollenzone aangeduid als redelijk gave open ruimten met soms markante doorzichten, maar ook met verrommeling aan de randen en doorsnijdingen. In deze bollenzone is uitbreiding van bebouwing in beginsel op locatie mogelijk onder voorwaarde van behoud van de openheid en behoud van de zichtlijnen. Hier geldt een 'ja, mits'-beleid gericht op schaalvergroting, sanering en uitbreiding van agrarische bebouwing met aanleg van beplanting en verbetering van beeldkwaliteit. Uitbreiding aan randen van deze gebieden kan vaak prima samengaan met behoud van openheid.

Tot slot komen er in het zuidoostelijke gedeelte van het plangebied waardevolle graslanden voor. Dit zijn de open graslanden in de Hogewegpolder. Hier is het beleid gericht op behoud van de openheid en verbetering van de landschappelijke kwaliteit groen en het open weidekarakter. Hier geldt een nee, tenzij-beleid gericht op het wegnemen van verrommeling door het saneren van glasopstanden en onrendabele bedrijven. Schaalvergroting van bouwblokken en bouwvolumes is hier in beginsel niet toegestaan, tenzij dit op een ruimtelijk verantwoorde wijze samengaat met sanering en een forse kwaliteitsverbetering van het landschap.

In aanvulling op de ISG en de daaruit voortgekomen Kadernota, wordt in dit bestemmingsplan een extra zone opgekomen voor het gebied 'De Klei' in het zuiden van het plangebied. De Klei ligt in het mondingsgebied van de Oude Rijn en kent een heel eigen verkavelingsstructuur. Het gebied is niet direct geschikt voor de bollenteelt, maar door de kleibevattende grond te mengen met zand en het grondwaterpeil goed te reguleren is toch een bevredigende teelt mogelijk. Het aantrekkelijke van deze polder is de kleinschaligheid en het landelijke karakter. In de Kadernota maakt dit gebied deel uit van de Waardevolle Graslanden. Vanwege het ontbreken van de belangrijke landschaps- en natuurwaarden ligt de zone Waardevolle Graslanden niet voor de hand. Om deze reden is ervoor gekozen deze zone de naam Graslanden mee te geven.

In figuur 3.1 zijn 4 zones in dit plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0003.jpg"

Hoofdstuk 4 Nadere uitwerking

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de visie voor het landelijk gebied, zoals beschreven in hoofdstuk 3, voor een aantal relevante onderwerpen en thema's uitgewerkt als opstap naar de vertaling van de visie in regels en verbeelding. Daarbij wordt waar nodig rekening gehouden met de grenzen die het speelveld (het beleidskader en de eerder door de gemeente voor specifieke onderwerpen vastgestelde beleidsuitgangspunten) stelt en de voorwaarden die in acht moeten worden genomen op basis van relevante wet- en regelgeving. Ontwikkelingen die strijdig zijn met het ruimtelijk beleid voor een zone worden niet mogelijk gemaakt of alleen onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Het afsprakenkader zoals opgenomen in de Kadernota is getoetst aan het beleid van hogere overheden. Indien keuzes worden gemaakt die in strijd zijn met dit beleid wordt dit aangegeven en nader gemotiveerd waarom hier van afgeweken wordt. Omdat de Kadernota voor de gehele regio is geschreven en dit bestemmingsplan alleen voor de gemeente Noordwijk van toepassing is, kan het ook voorkomen dat keuzes afwijken van de afspraken uit het afsprakenkader van de Kadernota. Als dit het geval is wordt dit eveneens aangegeven en wordt gemotiveerd waarom hier van afgeweken wordt.

4.2 Landbouw

In deze paragraaf wordt op alle ontwikkelingsrichtingen ten aanzien van de agrarische bedrijven ingegaan. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan de orde:

  • begrippen;
  • grondgebruik;
  • vormgeving bouwvlakken;
  • bouwmogelijkheden per productietak;
  • vergroting bouwvlakken;
  • nieuwvestiging, splitsing en verplaatsing;
  • nevenactiviteiten;
  • vervolgfuncties op vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen;
  • sanering;
  • Ruimte voor Ruimte.
4.2.1 Begrippen

Om duidelijk te maken waarover gesproken wordt, is het belangrijk om een aantal begrippen te definiëren. Ten aanzien van het aspect landbouw worden de volgende begrippen gedefinieerd en gehanteerd.

Bollenteelt

Voor de bollenteelt wordt een ruime definitie gehanteerd:

  • de teelt van bloembollen, bolbloemen en knolgewassen;
  • de teelt van snijbloemen en van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten;
  • de teelt van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt;
  • broeierijen als onderdeel van een grondgebonden bollenteeltbedrijf.

Sierteelt, boomkwekerij/-teelt, fruitteelt en bosbouw worden niet gerekend tot de bollenteelt en betreffen afzonderlijke productietakken.

Door deze ruime definitie ontstaat ruimte voor een flexibele en vernieuwende bedrijfsvoering met inpassing van wisselteelten en andere tuinbouwactiviteiten anders dan bollenteelt en bloembollenteelt.

Gemengde teeltbedrijven

Binnen het bollencomplex maken teeltbedrijven in meer of mindere mate gebruik van ondersteunend glas. Wanneer teelt onder glas in omvang en betekenis gelijkwaardig is aan de teelt op open grond, wordt gesproken over gemengde teeltbedrijven.

De volgende definitie wordt gehanteerd: een bedrijf dat gericht is op het duurzaam en intensief telen van zowel bloembollen, bolbloemen, snijbloemen als van vergelijkbare laagblijvende eenjarige en vastbloeiende tuinplanten met uitzondering van sierteelt in zowel de volle grond als onder glas, alsmede van vollegronds tuinbouwproducten als eenjarige wisselteelt en dat ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik heeft.

Stekbedrijven

Stekbedrijven zijn agrarische bedrijven die nagenoeg geheel gericht zijn op het vermeerderen van vaste planten tot het stadium van uitgangsmateriaal. Deze bedrijven nemen binnen het bollencomplex een eigen positie in met een eigen productieproces waarin open grond en kasruimte onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Ook deze bedrijven hebben ten minste 3.000 m² glas duurzaam in gebruik.

Sierteelt

Sierteelt is een afzonderlijke productietak. De volgende definitie wordt gehanteerd: de teelt van wintergroene siergewassen, alsmede sierstruiken en sierbomen.

Boomkwekerij/-teelt

Ook boomkwekerij/-teelt is een afzonderlijke productietak. De volgende definitie wordt gehanteerd: de teelt van bomen al dan niet gecombineerd met de verhandeling daarvan.

Fruitteelt

De volgende definitie wordt gehanteerd: de teelt van fruit op open grond.

Bosbouw

De volgende definitie wordt gehanteerd: de teelt van bomen vanwege de houtproductie.

Grondgebonden veehouderij

Grondgebonden veehouderij betreft het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond. Onder grondgebonden veehouderij wordt tevens verstaan:

  • het houden van schapen en geiten op open grond;
  • het fokken van paarden.

Paardenhouderijen, maneges en daarmee vergelijkbare bedrijven worden hiertoe niet gerekend.

Intensieve veehouderij

Intensieve veehouderij betreft de teelt van slacht-, fok-, leg- en pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.

4.2.2 Grondgebruik

In de bestemmingsplannen wordt het grondgebruik geregeld. Uitgangspunt voor de regeling is het bestaande, legaal tot stand gekomen gebruik en de regelingen in de vigerende bestemmingsplannen gecombineerd met de zonering zoals beschreven is hoofdstuk 3. In de zonering wordt immers tot uitdrukking gebracht welke ruimtelijke ontwikkelingen worden nagestreefd.

Binnen de gemeente Noordwijk is in principe 1 agrarische productietak van grote betekenis: de bollenteelt. Daarnaast komt incidenteel de opengrond veehouderij en incidenteel glastuinbouw voor. De bestaande legaal tot stand gekomen productietakken zijn, ongeacht de zone waarin ze liggen, positief bestemd.

De ontwikkelmogelijkheden van de agrarische productietak is afhankelijk van de zone waarin het bedrijf gelegen is waarbij geldt dat in de zone Bollenzone 1 en Bollenzone 2 het primair gewenst agrarisch gebruik ligt bij de bollenteeltbedrijven en in de zone Waardevolle Graslanden en Graslanden bij de grondgebonden veehouderijbedrijven.

Voor agrarische gronden waarvan het huidige gebruik en de vigerende bestemmingsregeling niet in overeenstemming zijn met het primair gewenste gebruik (bijvoorbeeld bollenteelt in het gebied dat is aangewezen als Waardevolle Graslanden), wordt een via een buitenplanse procedure omschakeling mogelijk gemaakt.

4.2.3 Vormgeving bouwvlakken

Maatvoering is maatwerk

De systematiek uit 1 van de vigerende bestemmingsplannen waarbij de uitbreidingsrichting is aangegeven met een pijl, is niet conform de SVBP en dus niet meer mogelijk. Daarom wordt aan alle aanwezige agrarische bedrijven een concreet bouwvlak toegekend. De vorm en oppervlakte van bouwvlakken worden per bedrijf bepaald. Daarbij wordt, voor zover gegevens beschikbaar zijn, met het volgende rekening gehouden:

  • de actuele situatie in het veld, gebaseerd op inventarisatie, recente luchtfoto's en informatie van belanghebbenden;
  • de regeling in het vigerende bestemmingsplan;
  • de mate van volwaardigheid van het betreffende bedrijf;
  • bestaande eigendomsrechten;
  • de aanwezige ruimte voor uitbreiding van gebouwen en terreinen;
  • de gewenste ruimte voor uitbreiding van gebouwen en terreinen zoals aangegeven tijdens het tafeltjesoverleg;
  • de waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie van de locatie en het zone waarvan de locatie deel uitmaakt.

In Bollenzone 1 en in de zone Waardevolle Graslanden geldt een 'nee, tenzij'-benadering ten aanzien van het uitbreiden van bebouwing. Voor deze zone geldt dat het bouwvlak afgestemd wordt op het huidige gebruik, waarbij tevens ruimte wordt geboden voor de bouwmogelijkheden zoals deze in paragraaf 4.2.4 is opgenomen. Uit de resultaten van het tafeltjesoverleg is gebleken dat deze maat voldoende is voor de reguliere uitbreiding van de bedrijven in deze zone.

In Bollenzone 2 en de zone Graslanden geldt de 'nee, tenzij'-benadering niet. Hier worden de bouwvlakken afgestemd op de bouwvlakken uit het vigerende bestemmingsplan waarbij de pijl, opgenomen voor de uitbreidingsrichting, vertaald wordt in een concreet bouwvlak.

4.2.4 Bouwmogelijkheden algemeen

Alle bedrijfsbebouwing wordt binnen het bouwvlak geconcentreerd: bedrijfsgebouwen, bedrijfswoning, schuurkassen, overkappingen, andere bouwwerken, geen gebouw zijnde, waaronder waterbassins, kuilplaten, mestsilo's, mestplaten, paardenbakken, etc. Voor erf- en terreinafscheidingen geldt dat deze ook buiten het bouwvlak gerealiseerd mogen worden. Ondernemers dienen, ongeacht de aanwezige bouwmogelijkheden, te allen tijde zelf rekening te houden met eisen ten aanzien van verkeer en parkeren, het milieu en de landschappelijke inrichting. Zo is afwenteling van het parkeren naar de openbare ruimte niet toegestaan. Nieuw op te richten bebouwing dient noodzakelijk en doelmatig te zijn voor de bedrijfsvoering van volwaardige agrarische bedrijven.

In afwijking op de kadernota dienen gebouwen met een kap afgedekt te worden met een kap waarvan de dakhelling ten minst 12° en ten hoogste 50° bedraagt. Deze regeling komt overeen met de regeling in de vigerende bestemmingsplannen.

Bestaand legaal tot stand gekomen bebouwing buiten bouwvlakken wordt positief bestemd, rekening houdend met de vigerende bouwmogelijkheden.

Door middel van een afwijking is het mogelijk om de grenzen van de bouwvlakken aan één zijde met maximaal 25 m te overschrijden waarbij een maximum van 100 m² geldt. Bij de beoordeling van het verzoek om afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met:

  • a. de noodzaak (agrarisch, bouwtechnisch, milieutechnisch);
  • b. de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie van de locatie en het gebied waarin de locatie gelegen is;
  • c. de mogelijkheden om te blijven voorzien in eisen ten aanzien van verkeer en parkeren, het milieu en de landschappelijke inrichting.

Deze afwijking is niet van toepassing op glastuinbouwbedrijven in het gehele plangebied.

Goot- en bouwhoogte bedrijfsgebouwen en kassen

Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt een richtinggevende maat van respectievelijk 8 en 10 m opgenomen. Voor teeltondersteunende kassen bij bollenteelt en gemengde teeltbedrijven en voor kassen bij glastuinbouwbedrijven geldt een richtinggevende goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 m. In het bestemmingsplan wordt geen mogelijkheid opgenomen voor het vergoten van deze maten.

Bedrijfswoning

Per bouwvlak is 1 woning toegestaan tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven. Het planologisch toegestane aantal woningen is gebaseerd op de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen. Of de bedrijfswoning feitelijk al dan niet aanwezig is, staat hier los van. Het kan dus voorkomen dat er juridisch-planologisch gezien een bedrijfswoning is toegestaan maar deze feitelijk nog niet aanwezig is. Op deze percelen kan bij recht gedurende de gehele planperiode een bedrijfswoning gerealiseerd worden.

De inhoudsmaat van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³. Per woning is maximaal 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen en overkappingen toegestaan. Het erf dat deel uitmaakt van de bedrijfswoning heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m² (inclusief de woning en de bijbehorende tuinen).

Voor de bouwhoogte van de bedrijfswoningen geldt een generieke maat van 9 meter en geldt een maximum goothoogte van 5 meter. Deze mogelijkheden zijn overeenkomstig de mogelijkheden voor reguliere (burger)woningen.

Plattelandswoning

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoning (Wpl) van kracht geworden. De regeling voor de plattelandswoning maakt het mogelijk om een bewoning van een agrarische bedrijfswoning door derden planologisch te legaliseren, zonder dat het betreffende agrarische bedrijf daardoor wordt belemmerd in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Het gaat daarbij alleen om het bedrijf waar de woning bij hoorde. Voor de toetsing van ontwikkelingen van andere inrichtingen blijft een plattelandswoning een woning van derden. De plattelandswoning is, ten opzichte van het bijbehorende bedrijf, niet beschermd tegen hinder van geur, geluid of luchtkwaliteit. De Wpl vult daartoe de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) aan met een artikel 1.1a, waarin de volgende criteria worden gehanteerd:

  • a. een bestaande of een voormalige agrarische bedrijfswoning;
  • b. die deel uitmaakt, of voorheen onderdeel uitmaakte van de betreffende landbouwinrichting;
  • c. waarvoor in het bestemmingsplan, de beheersverordening, het inpassingsplan of een omgevingsvergunning voor afwijken, bewoning door derden is toegestaan.

Het gaat dus om situaties waarbij het agrarisch bedrijf blijft functioneren en de bedrijfswoning door een derde wordt bewoond. De Wpl heeft geen betrekking op voormalige agrarische bedrijven of ingeval van functieverandering. In deze gevallen is immers geen sprake meer van een agrarisch bedrijf.

Voorwaarde voor toepassing van het regime van de plattelandswoning is dat wordt gemotiveerd dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is gewaarborgd. In dit bestemmingsplan wordt het gebruik van een agrarische bedrijfswoningen als plattelandswoning daarom mogelijk gemaakt door middel van een afwijkingsbevoegdheid.

4.2.5 Bouwmogelijkheden per productietak

Bollenteelbedrijven en gemengde teeltbedrijven

In lijn met het Pact van Teylingen en het daarop afgestemde Actualiseringskader, wordt de basisbouwregeling voor bollen teeltbedrijven gehandhaafd: per hectare duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond mag bij recht 250 m² aan bedrijfsgebouwen inclusief schuurkassen gerealiseerd worden tot een maximum van 3.000 m². Duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden zijn gronden die in eigendom zijn of voor een periode van ten minste 5 jaar gepacht of gehuurd worden en gelegen zijn in de Greenport of in de noordelijke of zuidelijke uitloper van de Greenport. Overigens mogen dit ook tussentijds wisselende gronden zijn: maatgevend is de minimumoppervlakte waar gedurende minimaal 5 jaar sprake van is.

In figuur 4.1 is het gebied aangegeven waarbinnen de duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden moeten zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0004.jpg"

Bedrijven die over meer dan 12 ha duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond beschikken en gelegen zijn in Bollenzone 2, kunnen via afwijking de oppervlakte van bedrijfsgebouwen vergroten. Deze bedrijven kunnen per extra hectare teeltgrond de oppervlakte van hun bedrijfsgebouwen vergroten met 125 m² tot een maximum van 6.000 m². Belangrijke voorwaarde zijn onder andere:

  • de noodzaak (agrarisch, bouwtechnisch, milieutechnisch);
  • de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie op de locatie en in het gebied waarin de locatie gelegen is;
  • de mogelijkheden om te blijven voorzien in eisen ten aanzien van verkeer en parkeren, het milieu en de landschappelijke inrichting.

In Bollenzone 1 geldt het 'nee, tenzij'-principe. Bedrijven in deze zone die over meer dan 12 ha duurzaam in gebruik zijnde teeltgrond beschikken, kunnen in uitzonderingsgevallen (dus niet via afwijking) ook de oppervlakte van hun bedrijfsgebouwen uitbreiden. Indien meer bedrijfsbebouwing noodzakelijk is, dient dit via een afzonderlijke procedure geregeld te worden waarbij de ISG als belangrijk toetsingskader dient.

Gemengde teeltbedrijven, die als zodanig zijn aangeduid, hebben meer dan 3.000 m² glas. Voor deze bedrijven geldt dat het bestaande glasareaal is toegestaan. In Bollenzone 2 is uitbreiding van het bestaande glasareaal via afwijking toegestaan tot 6.000 m². Daarbij gelden de volgende voorwaarden:

  • de nieuwe glasopstanden dienen in aansluiting op de bestaande gebouwen te worden gebouwd;
  • een verzoek om afwijking voor vergroting van het oppervlakte glas wordt ter toetsing voorgelegd aan de agrarisch deskundige omtrent de vraag of sprake is van een volwaardig gemengd teeltbedrijf.

In de overige zones is het niet toegestaan om de oppervlakte glas te vergroten.

Bollenteeltbedrijven maken gebruik van ondersteunend glas (kassen) en teeltondersteunende voorzieningen.

Tot ondersteunend glas worden gerekend:

  • glazen en plastic kassen en kassen van ander licht- en luchtdoorlatend materiaal met een goothoogte hoger dan 1,5 m, waaronder begrepen tunnelkassen, rolkassen, gaaskassen, regenkappen.

Tot teeltondersteunende voorzieningen worden gerekend:

  • (tijdelijke) boogkassen/kweektunnels, lager dan 1,5 m;
  • afdekfolies.

Teeltondersteunende voorzieningen zijn binnen het bouwvlak zonder beperkingen toelaatbaar.

Buiten bouwvlakken gelden ten aanzien van teeltondersteunende voorzieningen de volgende regels:

  • tijdelijke boogkassen/kweektunnels zijn in bollenzone 1 en 2 toelaatbaar met dien verstande dat in bollenzone 1 de oppervlakte van tijdelijke boogkassen buiten het bouwvlak ten hoogste 500 m2 mag bedragen (tijdelijk houdt in maximaal 3 maanden per jaar). In tegenstelling tot de Kadernota (waar tijdelijke boogkassen/kweektunnels in Bollenzone 1 zijn uitgesloten) is dit een verruiming van de regels. De reden die hier aan ten grondslag ligt is de ruimte die het vigerende plan biedt voor boogkassen buiten het bouwvlak in Bollenzone 1.
  • afdekfolies zijn in de Bollenzones 1 en 2 overal zonder beperkingen toelaatbaar.

Ten aanzien van tijdelijke boogkassen/kweektunnels en afdekfolies worden, met uitzondering van boogkassen/kweektunnels in bollenzone 1, geen maximale maten opgenomen.

In het plangebied komen een aantal solitair gelegen kassen voor. Om te voorkomen dat deze percelen dezelfde mogelijkheden krijgen als percelen waar een bedrijf op is gevestigd, worden deze bouwvlakken, in aanvulling op de Kadernota, voorzien van een functieaanduiding. Deze functieaanduiding regelt dat ter plaatste uitsluitend kassen en bedrijfsgebouwen zijn toegestaan waarbij ten hoogste 10% van de oppervlakte van het bouwvlak met een maximum van 300 m² mag bestaan uit bedrijfsgebouwen. Ook voor bestaande solitair gelegen rolkassen is een bouwvlak in combinatie met een functieaanduiding opgenomen.

Grondgebonden veehouderijbedrijven

Alle bedrijfsgebouwen en bijbehorende voorzieningen (met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen) dienen binnen het bouwvlak te worden opgericht. Er gelden geen maximale oppervlaktematen. Vanzelfsprekend wordt bij de beoordeling van bouwaanvragen wel beoordeeld of de nieuw op te richten bebouwing noodzakelijk is voor een duurzame voortzetting van de bedrijfsvoering. Via afwijking is het mogelijk om veldschuren ten behoeve van de agrarische bedrijfsactiviteiten op te richten buiten het bouwvlak. Voor de voorwaarden wordt aangesloten bij de provinciale verordening (artikel 4 lid 2).

Tot ondersteunende voorzieningen bij veehouderijbedrijven worden gerekend:

  • kuilvoerplaten;
  • mestplaten en mestzakken;
  • silo's.

Ondersteunende voorzieningen worden opgericht binnen het bouwvlak. Het realiseren van ondersteunende voorzieningen buiten het bouwvlak is met het oog op het behoud van de waardevolle openheid ongewenst.

Ten aanzien van het scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van ruwvoeder gelden er in de PVR geen beperkingen. Dit betekent dat op ten hoogste 20% van de oppervlakte van de bij het bedrijf in gebruik zijnde graslanden voor ruwvoederteelt gebruikt mag worden. Omdat het beleid van de regio gericht is op het behoud van de waardevolle graslanden wordt dit niet bij recht toegestaan. Het scheuren van grasland ten behoeve van de teelt van ruwvoeder wordt onder voorwaarden mogelijk gemaakt. Daarbij dient aan de volgende voorwaarden getoetst worden:

  • het oppervlak; maximaal van 20% van de oppervlakte van de bij het bedrijf in gebruik zijnde graslanden mag gebruikt worden voor de teelt van ruwvoeder;
  • de agrarische noodzaak;
  • de bescherming van aanwezige waarden van natuur (flora en fauna) en landschap (openheid, kavelstructuur, etc.);
  • de gevolgen voor het watersysteem.

Glastuinbouwbedrijven

Alle bedrijfsgebouwen, waaronder begrepen kassen, dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Voor glastuinbouwbedrijven geldt een maximale oppervlaktemaat voor glas van 1 ha tenzij reeds meer glas aanwezig is. Omdat er in dit plangebied geen glastuinbouwbedrijven in Bollenzone 2 voorkomen, is de wijzigingsbevoegdheid voor verruiming naar 2 ha glas, zoals opgenomen in de Kadernota, niet van toepassing.

Tot ondersteunende voorzieningen worden gerekend:

  • waterbassins;
  • silo's;
  • warmtekrachtinstallaties.

Ondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Bestaande legale voorzieningen gelegen buiten het bouwvlak worden voorzien van een functieaanduiding.

4.2.6 Vergroting bouwvlakken

Door middel van planwijziging worden in Bollenzone 2, mogelijkheden geboden bouwvlakken voor bollenteeltbedrijven te vergroten tot 1,5 ha. Voor de maatvoering en de richting van de vergroting dient te allen tijde rekening gehouden te worden met:

  • de aanwezige kenmerkende openheid en zichtlijnen en er dient sprake te blijven van een compact bouwblok;
  • de noodzaak (agrarisch, bouwtechnisch, milieutechnisch);
  • de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie op de locatie en in het gebied waarin de locatie gelegen is;
  • de mogelijkheden om te blijven voorzien in eisen ten aanzien van verkeer en parkeren, het milieu en de landschappelijke inrichting.

In Bollenzone 1 en de zone Waardevolle Graslanden geldt het 'nee, tenzij'-principe. Dit betekent dat in deze zone bouwvlakken niet via een wijzigingsbevoegdheid kunnen worden vergroot. Ook is het niet mogelijk een bouwvlak te vergroten voor als de productietak niet aansluit bij de zone. Indien een groter bouwvlak noodzakelijk is, dient dit via een afzonderlijke procedure geregeld te worden waarbij de ISG als belangrijk toetsingskader dient.

4.2.7 Nieuwvestiging, splitsing en verplaatsing

De dynamiek van de agrarische sector brengt met zich mee dat bestaande bedrijven omschakelen naar een andere vorm van agrarische bedrijfsvoering, een andere vestigingslocatie zoeken of bouwvlakken willen samenvoegen. Ook kan sprake zijn van nieuwvestiging, wanneer bestaande bedrijven 'gedwongen' verplaatst worden vanuit het stedelijke gebied naar het buitengebied. Van nieuwvestiging is sprake als een nieuw bestemmingsvlak/bouwvlak wordt toegekend. Van bedrijfssplitsing is sprake als vanuit een bestaand bedrijf een nieuw bedrijf ontstaat dat behoefte heeft aan een eigen locatie. Feitelijk is hier dan sprake van nieuwvestiging.

Aan nieuwvestiging als gevolg van bedrijfssplitsing wordt geen medewerking verleend omdat dit leidt tot een verdere en niet gewenste verstening en verglazing.

Omschakeling

Omschakeling naar een andere vorm van bedrijfsvoering is mogelijk als de nieuwe productietak aansluit en past in de visie op het gebied/de zone waarin het bedrijf gelegen is. Zo kan bijvoorbeeld een bollenteeltbedrijf, gelegen in het gebied dat is aangeduid als 'Waardevolle Graslanden', omschakelen naar een grondgebonden veehouderijbedrijf. Omdat dit incidenteel het geval zal zijn en er veelal sprake is van maatwerk, wordt deze mogelijkheid niet in het bestemmingsplan opgenomen maar via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt.

Nieuwvestiging als gevolg van verplaatsing

Nieuwvestiging als gevolg van gedwongen verplaatsing is in alle gevallen maatwerk. Bij nieuwvestiging wordt een nieuw bouwvlak toegekend. Net als bij omschakeling wordt deze ontwikkeling uitsluitend mogelijk gemaakt via een afzonderlijke procedure.

Splitsing

Splitsing van bouwvlakken van bestaande bedrijven wordt niet mogelijk gemaakt. Per bouwvlak is ook slechts één bedrijf toegestaan. In alle gevallen leidt splitsing van bouwvlakken tot extra bebouwing en in veel gevallen tot een verdere versnippering van het teeltareaal, hetgeen ongewenst is.

Samenvoeging

Bedrijven kunnen, met het oog op een meer doelmatige bedrijfsvoering, ervoor kiezen om bestaande bouwvlakken samen te voegen, dat wil zeggen de bebouwing te concentreren op één locatie. Om hieraan medewerking te kunnen verlenen, dient in alle gevallen tevens sprake te zijn van sanering van bebouwing op de locatie die wordt verlaten (zie paragraaf 4.2.10). Alleen reeds gerealiseerde bouwrechten kunnen verplaatst worden naar een nieuwe locatie. Te allen tijde is sprake van maatwerk waardoor ook deze ontwikkeling via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt wordt.

4.2.8 Nevenactiviteiten

Wat is een nevenfunctie

Veel agrarische bedrijven zijn, naast hun 'kernactiviteit', op zoek naar andere inkomstenbronnen met als doel de economische basis van het bedrijf te versterken. Van nevenfuncties wordt gesproken als deze (gezamenlijke) activiteiten ondergeschikt zijn en blijven aan de hoofdactiviteit.

Er is sprake van een nevenfunctie als deze bijdraagt aan het inkomen van het agrarische bedrijf, ondergeschikt is aan de agrarische hoofdfunctie en verbonden is aan en plaatsvindt op de agrarische gronden en/of binnen het bouwvlak.

Bijdrage aan inkomstenniveau

De nevenfunctie dient 'geld in het laatje te brengen'. Voorbeelden hiervan zijn de verkoop aan huis van ter plaatse geproduceerde producten en het exploiteren van een minicamping.

Ondergeschiktheid aan de hoofdfunctie

Van wezenlijk belang in de begripsomschrijving van multifunctionele of verbrede landbouw is dat de nevenfunctie ondergeschikt is aan de hoofdfunctie. Vanwege het kenmerk van ondergeschiktheid gaat het bij nevenfuncties vaak om kleinschalige activiteiten, bijvoorbeeld kamperen bij de boer, kleinschalige bedrijfsactiviteiten, een theeschenkerij en dergelijke. Bij grootschalige bollen teeltbedrijven kan de handels- en exporttak echter een nevenactiviteit zijn met een relatief grote ruimtelijke uitstraling en ingrijpende ruimtelijke effecten.

Ondergeschiktheid kan op verschillende manieren tot uitdrukking komen, zoals:

  • ondergeschikt qua inkomsten:
    • 1. de activiteit maakt een ondergeschikt (minder dan de helft) deel uit van de totale inkomsten van het bedrijf; met inkomsten worden de opbrengsten van de activiteiten bedoeld, voordat de kosten zijn afgetrokken;
  • ondergeschikt qua oppervlakte:
    • 1. de activiteit beslaat een beperkte oppervlakte (van het bouwvlak of het boerenland) van het agrarisch bedrijf; deze ondergeschiktheid kan algemeen geldend zijn voor alle nevenfuncties, maar kan ook per nevenfunctie verschillen; zo is voor een aan-huis-gebonden beroep minder ruimte nodig dan voor een hoveniersbedrijf of dierenpension;
  • ondergeschikt qua tijdsbesteding:
    • 1. de agrariër besteedt voor minder dan de helft van zijn arbeidstijd aan de nevenactiviteit.

Verbondenheid aan agrarisch perceel

De nevenfunctie dient plaats te vinden in het agrarische gebied (de teeltgronden en/of het bouwvlak).

De volgende activiteiten vormen geen nevenfunctie in de landbouw en vallen derhalve niet onder de noemer verbrede landbouw:

  • hobbymatige activiteiten (leveren geen inkomsten);
  • een agrarische specialisatie in de vorm van bijvoorbeeld het produceren van biologische producten: het betreft de productie van landbouwproducten en is dus een agrarische hoofdactiviteit; de verkoop van deze producten aan huis kan echter wel weer als nevenfunctie worden gezien, mits deze qua omvang ondergeschikt is;
  • inkomsten uit activiteiten die niet verbonden zijn aan het boerenerf/boerenland (deeltijdbanen buiten de deur, zoals vrachtwagenchauffeur, onderwijzer en dergelijke); dergelijke activiteiten hebben geen relatie met het boerenland/boerenerf.

Toelaatbaarheid nevenfuncties

In tabel 4.1 is aangegeven welke nevenfuncties toelaatbaar zijn in de gemeente Noordwijk. Per nevenfunctie is aangegeven in welke zone deze nevenfunctie toelaatbaar is en of de nevenfunctie bij recht of via afwijking is toegestaan waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  • per nevenfunctie wordt aangegeven welke oppervlakte aan bebouwing maximaal in gebruik mag worden genomen;
  • voor de nevenfunctie is buitenopslag in geen geval toegestaan;
  • ten behoeve van de nevenfunctie mogen geen nieuwe bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omringende (agrarische) bedrijven mogen niet onevenredig worden beperkt;
  • er mag geen sprake zijn van een onevenredige vergroting van de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking in relatie tot de functie van de weg waaraan het bedrijf gelegen is en parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden.
  • de nevenfunctie dient binnen het bouwvlak plaats te vinden. Voor activiteiten waarvoor geen bebouwing geldt dat (het gedeelte van) ze tevens zijn toegestaan op gronden buiten het bouwvlak, mits grenzend aan een bouwvlak. Voor de nevenfunctie kleinschalig kamperen geldt aanvullend en in afwijking hiervan het volgende:
    • 1. voor kleinschalig kamperen bij grondgebonden veehouderijbedrijven geldt dat deze buiten het bouwvlak zijn toegestaan, mits binnen een strook van 100 m aansluitend aan het bouwvlak;
    • 2. voor kleinschalig kamperen bij overige agrarische bedrijven (bollenteelt, glastuinbouw) geldt dat deze nevenfunctie in zijn geheel niet buiten het bouwvlak is toegestaan.

Onderdeel van de afwijkingsbevoegdheid is de mogelijkheid om nevenfuncties toe te staan die niet in het gemeentelijk overzicht zijn opgenomen, maar naar aard en omvang vergelijkbaar zijn. Op deze manier kan snel en adequaat ingespeeld worden op nieuwe innovatieve ontwikkelingen.

Tabel 4.1 Nevenfuncties

activiteit   toelichting/enkele voorbeelden (indien van toepassing)   I   II   III   IV  
agrarisch verwante bedrijfsactiviteiten          
verkoop-aan-huis van eigen/agrarische producten (eventueel be- of verwerkt)   zoals bloemen, bollen, zuivel, eieren, groenten, fruit, bier, wijn indien naast eigen producten ook agrarische producten van derden worden verkocht, is sprake van verkoop van agrarische producten   R   R   R   N  
agrarisch handels- en exportbedrijf   transport- en opslag van agrarische producten, koelhuizen   A   R   N   N  
agrarisch hulp- en nevenbedrijf   mechanisatiebedrijf, het verlenen van diensten, het toeleveren van zaai- en pootgoed, gewasbeschermingsmiddelen, machines aan agrarische bedrijven inclusief verhuur van machines   A   A   A   A  
opslag en stalling van agrarische producten in de bestaande bebouwing   meer dan de reguliere opslag van producten ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering, dus ook opslag van agrarische producten van andere agrariërs   R   R   R   R  
agrarisch loonbedrijf     A   A   A   A  
veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, foeragehandel, paardenhandel     N   N   A   N  
veearts     N   N   A   N  
hoefsmederij     N   N   A   N  
ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten   zoals kaasmakerij, imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij   N   N   A   N  
agrarisch natuur- en landschapsbeheer   zoals weidevogelbeheer, randenbeheer, slootkantenbeheer en dergelijke   R   R   R   R  
blauwe diensten   in het kader van duurzaam waterbeheer, tegen betaling toestaan van het onder water laten lopen van land als calamiteitenberging of het gebruik van land als baggerdepot   A   A   A   A  
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten          
hoveniersbedrijf     N   A   A   A  
tuincentrum     N   N   N   N  
opslag en stalling van niet-agrarische producten   zoals boten en/of caravans   A   A   A   A  
solitaire windturbines     A*   A*   A*   A*  
overige bedrijven   in het kader van voorkomen van milieuhinder, kan een onderscheid worden gemaakt tussen bedrijven behorende tot categorie 1 en 2 uit de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2007) en hogere categorieën; bijvoorbeeld, kleine aannemerijen, IT-bedrijfjes   N   N   N   N  
recreatieve functies/agrotoerisme          
kinderboerderij     N   N   A   N  
paardenstalling (inclusief exploitatie paardenkoets)   niet zijnde een binnenrijbaan   N   N   A   N  
manege/rijschool     N   N   N   N  
kano-, (roei- of elektrische) boot- of fietsenverhuur     A   A   A   A  
wandel- of ruiterpaden over het boerenland     A   A   A   A  
kleinschalige horecagelegenheid   theeschenkerij, wijnproeverij, boerderijcafé, restaurant   A   A   A   A  
bed & breakfast   maximaal 4 kamers en 8 bedden in de woning/bedrijfsgebouwen   R   R   R   R  
kampeerboerderij   zoals natuur- en milieukampen, groepsaccommodatie   N   N   A   N  
kleinschalig kamperen   kamperen bij de boer (max .15 plekken)   A   A   A   A  
survivalactiviteiten, excursiebedrijf   zoals poldersporten, teambuilding   N   N   N   N  
boerengolf     N   N   A   N  
overige dienstverlening          
bezoekerscentrum     A   A   A   A  
sociale functie   zoals resocialisatie, therapie (koe knuffelen), kinderopvang, zorgboerderij   N   N   A   N  
natuur- en milieueducatie rondleidingen   zoals een skybox in een stal, bezoekboerderijen   A   A   A   A  
dierenpension     N   N   N   N  

I Bollenteeltbedrijven in bollenzone 1 en Waardevolle Graslanden.

II Bollenteeltbedrijven in bollenzone 2.

III Grondgebonden veehouderijbedrijven in Bollenzone 1, Bollenzone 2, Graslanden en Waardevolle Graslanden.

IV Glastuinbouwbedrijven in Bollenzone 1 en Waardevolle Graslanden.

R = rechtstreeks toegestaan.

A = via afwijking toegestaan.

N = niet toegestaan.

* = in afwijking op de Kadernota worden windturbines tot 15 m wel toegestaan. Dit komt overeen met de vigerende regeling.

4.2.9 Omschakeling naar een andere productietak

De zonering zoals in hoofdstuk 3 beschreven is afgestemd op de verschillende productietakken. In de praktijk komt het voor dat een bedrijf met een bepaalde productietak gevestigd is in een zone waar het beleid op een andere productietak is geënt. Zo is er bijvoorbeeld een glastuinbouwbedrijf gevestigd in Bollenzone 1. Deze bedrijven worden positief bestemd. Indien deze bedrijven in de toekomst om willen schakelen naar een op de zone afgestemde productietak, dan staat de gemeente hier positief tegenover. Omdat hier sprake is van maatwerk wordt dit via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt.

4.2.10 Vervolgfuncties op vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen

Toelaatbaarheid

Van vrijkomende agrarische bedrijfscomplexen is sprake als de agrarische activiteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd. Om uiteenlopende redenen wordt in die situaties gezocht naar een passende vervolgfunctie.

De praktijk leert dat elke situatie die zich aandient maatwerk vraagt. Alleen dan kan ingespeeld worden op de specifieke kenmerken van de locatie en kan rekening worden gehouden met de dan geldende marktomstandigheden. Om die reden worden er ter zake van het toestaan van vervolgfuncties, met uitzondering van de vervolgfunctie Wonen, niet in dit bestemmingsplan, maar via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt. Daarbij gelden de volgende criteria.

  • 1. Vruchteloze aanbieding

Voordat medewerking wordt verleend aan het omzetten van de vigerende bestemming, moet vast worden gesteld of voortzetting van de activiteiten door een ander agrarisch bedrijf mogelijk is. Hiertoe wordt gedurende een periode van 4 maanden de locatie (bedrijfsgebouwen en bedrijfswoning) te koop of te huur aangeboden. Aan de aanbieding dient een taxatierapport van een gecertificeerde taxateur ten grondslag te liggen. Wanneer er geen gegadigden zijn voor de locatie, kan de procedure tot planwijziging in gang gezet worden.

  • 2. Gebruik bestaande bebouwing

Een vervolgfunctie kan uitsluitend gebruikmaken van de reeds aanwezige bebouwing. Een verdere uitbreiding van bebouwing is niet mogelijk. Bestaande gebouwen mogen wel gedeeltelijk of geheel vernieuwd worden.

Uitsluitend de voormalige agrarische bedrijfswoning mag in gebruik worden genomen voor het wonen.

  • 3. Ruimtelijke en milieutechnische inpasbaarheid

De vervolgfunctie is ruimtelijk en milieutechnisch inpasbaar, ook rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen, zoals een mogelijke uitbreiding van activiteiten. Daarbij kan een onderscheid gemaakt worden tussen de dorpsrandzones (de direct aansluitende bebouwingslinten) en het overige buitengebied.

Omliggende bedrijven worden niet onevenredig beperkt in hun bedrijfsvoering en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden.

De inpassing van de vervolgfunctie gaat samen met een aanmerkelijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

Vervolgfunctie Wonen

De praktijk leert dat er vele vervolgfuncties denkbaar zijn. In dit bestemmingsplan wordt alleen de vervolgfunctie Wonen mogelijk gemaakt. Wonen in het buitengebied is om uiteenlopende redenen een wens van velen. Vele vrijgekomen agrarische bedrijfscomplexen zijn in de achterliggende jaren in gebruik genomen voor het wonen. Met name karakteristieke bollenschuren kunnen behouden blijven als deze in gebruik worden genomen ten behoeve van het wonen in de vorm van een woning of meerdere wooneenheden. Overige vervolgfuncties zijn via een afzonderlijke procedure mogelijk waarbij rekening gehouden dient te worden met de Kadernota en de Verordening Ruimte van de provincie.

Voor wijziging van agrarisch naar wonen kunnen verschillende instrumenten ingezet worden bijvoorbeeld: toepassing Ruimte voor Ruimte of de compensatieregeling GOM. Indien deze instrumenten niet passend zijn kan gebruikgemaakt worden van de wijzigingsbevoegdheid om wonen als vervolgfunctie mogelijk te maken. Hiervoor gelden onder andere de volgende regels:

  • maximaal 1.000 m² van het te wijzigen bouwvlak wordt gewijzigd in de bestemming Wonen en afgestemd op de bestaande inrichting;
  • de overige niet tot de woning behorende gronden worden voorzien van een agrarische bestemming zonder bouwvlak;
  • het uitbreiden van bestaande bebouwing, uitgezonderd de voormalige bedrijfswoning, is in geen geval toegestaan;
  • voor de maximale inhoud van de woning en oppervlakte van de bijgebouwen dient aangesloten te worden bij de bouwregels van de bestemming Wonen. Alle bebouwing die niet binnen deze regeling valt dient gesloopt te worden;
  • een ander gebruik van kassen is in geen geval toegestaan;
  • de vervolgfunctie Wonen dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn;
  • omliggende bedrijven worden niet onevenredig beperkt in hun bedrijfsvoering en toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden;
  • de vervolgfunctie Wonen dient landschappelijk inpasbaar te zijn.

Voor bedrijven die via de wijzigingsbevoegdheid voorzien zijn van de bestemming Wonen zijn de regels, zoals opgenomen in het artikel Wonen, van toepassing. In veel gevallen komt het voor dat de hoeveelheid erfbebouwing niet overeenkomt met wat in de bestemming Wonen aan bijgebouwen is toegestaan. Om te voorkomen dat de voormalige bedrijfsbebouwing verpauperd of in gebruik genomen wordt voor functies zoals opslag is bepaald dat de overtollige bebouwing gesloopt dient te worden.

4.2.11 Sanering

In grote delen van het buitengebied is het beleid mede gericht op het saneren van aanwezige bebouwing met als doel de openheid van gebieden te versterken. Daar heeft de sloop van vrijgekomen bedrijfscomplexen de voorkeur boven het inpassen van vervolgfuncties. Ook de sloop van verspreid gelegen glas draagt bij aan het vergroten van de openheid en het opruimen van verrommeling. Omdat sanering van gebouwen en glas te allen tijde maatwerk is, wordt deze ontwikkeling via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt waarbij de voorwaarden zoals opgenomen in de Kadernota van toepassing zijn.

4.2.12 Ruimte voor Ruimte

Hoewel de provinciale Ruimte-voor-Ruimte regeling niet meer letterlijk onder deze naam is opgenomen in de Verordening Ruimte, bestaat er nog steeds een regeling die (kleinschalige) woningbouw mogelijk maakt in ruil voor kwaliteitswinst. Deze kwaliteitswinst kan bestaan uit sloop van bedrijfsgebouwen, maar kan met de nieuwe opzet van de regeling ook bestaan uit andere vormen van kwaliteit. De regeling is op deze manier flexibeler geworden, maar zal ook (nog) meer om maatwerk vragen. Van geval tot geval moet afgewogen worden of per saldo gesproken kan worden van kwaliteitswinst die aansluit bij de kwaliteiten van het gebied zoals vastgelegd in de Gebiedsprofielen. Ontwikkelingen op basis van dit principe worden daarom via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt waarbij de voorwaarden zoals opgenomen in de Kadernota van toepassing zijn.

4.3 Agrarische handels- en exportbedrijven en overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven

Gegeven de grote betekenis van de handels- en exportbedrijven voor het bollencomplex wordt in de regeling een onderscheid gemaakt tussen deze bedrijven en de overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven.

Handels- en exportbedrijven zijn bedrijven die in hoofdzaak gericht zijn op de handel in en export van producten uit de bollenteelt en die daartoe beschikken over faciliteiten ten behoeve van het vervoer, de opslag, de be- en verwerking of de afzet van agrarische producten zoals transport- en opslagbedrijven, koelhuizen en dergelijke.

Tot de overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven worden gerekend: een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene en recreatieve functies in het buitengebied zo nodig met behulp van werktuigen en apparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van werktuigen of apparatuur. Kenmerkende werkzaamheden zijn cultuurtechnische werken en grondverzet, meststoffendistributie en agrarisch loonwerk.

4.3.1 Bouwvlakken en bouwmogelijkheden

Agrarische handels- en exportbedrijven en overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven, zijn van grote betekenis voor het in stand houden van de centrumfunctie van de Greenport. De bestaande, legale bedrijven worden dan ook positief bestemd en voorzien van een bouwvlak dat is afgestemd op de vigerende regeling.

Alle bedrijfsgebouwen inclusief de bedrijfswoning, worden binnen het bouwvlak gerealiseerd.

Met een afwijking kan de mogelijkheid worden geboden om de grenzen van het bouwvlak in beperkte mate te overschrijden. Bij het verlenen van de afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met:

  • de noodzaak (bedrijfseconomisch, bouwtechnisch, milieutechnisch);
  • de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie van de locatie en het gebied waarvan de locatie deel uitmaakt.

Overschrijden van de grenzen van het bouwvlak is alleen mogelijk indien en voor zover de aangrenzende gronden dezelfde bestemming hebben. Als dat niet geval is dient via planwijziging een bestemmingswijziging plaats te vinden.

Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt een richtinggevende maat van respectievelijk 8 en 10 m opgenomen en voor kassen een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 m.

Per bouwvlak is 1 woning toegestaan tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven. Het planologisch toegestane aantal woningen is gebaseerd op de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen. Of de bedrijfswoning feitelijk al dan niet aanwezig is, staat hier los van. Het kan dus voorkomen dat er juridisch-planologisch gezien een bedrijfswoning is toegestaan maar deze feitelijk nog niet aanwezig is. Op deze percelen kan bij recht gedurende de gehele planperiode een bedrijfswoning gerealiseerd worden.

De inhoudsmaat van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³. Per woning is maximaal 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan. Het erf dat deel uitmaakt van de bedrijfswoning heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m². Voor de bouwhoogte van de bedrijfswoningen geldt een generieke maximum maat van 9 meter en een maximum goothoogte van 5 meter.

4.3.2 Uitbreidingsmogelijkheden

De toegestane oppervlakte van de bedrijfsgebouwen wordt afgestemd op de aanwezige bebouwing. De inhoud van de bedrijfsgebouwen van handels- en exportbedrijven mag met 10% uitgebreid worden. Via afwijking is een verdere uitbreiding mogelijk als de uitbreiding noodzakelijk en doelmatig is, de landschappelijke kwaliteit niet significant wordt aangetast. Uitbreiding dient ten alle tijden binnen het bouwvlak plaats te vinden. Indien aangetoond is dat dit niet mogelijk is mag het bouwvlak eenmalig worden overschreden waarbij het van belang is dat het bestemmingsvlak niet overschreden wordt.

De inhoud van bedrijfsgebouwen van overige aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven mag bij recht met maximaal 10% worden uitgebreid, of met maximaal 30% via afwijking indien verplaatsing naar een bedrijventerrein niet mogelijk is en maatregelen worden getroffen voor een zorgvuldige landschappelijke inpassing. Realisering van nieuwe bebouwing kan plaatsvinden, rekening houdend met de noodzakelijk verkeers- en parkeerruimte, de milieuruimte en de gewenste landschappelijke inrichting. Ook hier geldt dat uitbreiding ten alle tijden binnen het bouwvlak plaats dient te vinden. Indien aangetoond is dat dit niet mogelijk is mag het bouwvlak eenmalig worden overschreden waarbij het van belang is dat het bestemmingsvlak niet overschreden wordt.

Omdat het bestemmingsplan geen mogelijkheden biedt voor uitbreiding buiten de betreffende bestemming is de voorwaarde voor bollencompensatie zoals in Kadernota (pagina 51) opgenomen niet relevant. Derhalve is deze voorwaarde niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Voor uitbreiding buiten de betreffende bestemming die via een afzonderlijke procedure geregeld worden, geldt deze voorwaarde wel.

Neven- en vervolgfuncties anders dan de teelt van bollen bij wijze van neventak bij handels- en exportbedrijven worden niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Indien dergelijke aanvragen aan de orde zijn kan dit via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt worden.

Nieuwvestiging van niet agrarische bedrijven is niet toegestaan.

4.4 Niet-agrarische bedrijven

Van oudsher komen in het buitengebied niet-agrarische bedrijven voor. Deze bedrijven hebben geen directe relatie met het bollencomplex en zijn ook niet grondgebonden. Omdat de middelen veelal ontbreken om deze bedrijven actief te verplaatsen of te saneren, worden de bestaande , legale bedrijven overeenkomstig de vigerende regeling positief bestemd en voorzien van een bouwvlak dat is afgestemd op de vigerende regeling.

Gegeven de aard van het plangebied, wordt uitgegaan van een algemene toelaatbaarheid van bedrijven die gerekend worden tot de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit betekent dat binnen deze categorieën een grote mate van flexibiliteit in gebruik mogelijk is. Bestaande bedrijven die gerekend worden tot een hogere categorie worden aanvullend voorzien van een specifieke functieaanduiding.

4.4.1 Bouwvlakken en bouwmogelijkheden

Alle bedrijfsgebouwen, inclusief de bedrijfswoning, dienen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Uitbreiding van bebouwing binnen het bouwvlak is toegestaan rekening houdend met 10% uitbreidingsruimte als daarbij in voldoende mate wordt rekening gehouden met eisen ten aanzien van verkeer en parkeren, het milieu en de landschappelijke inrichting. het betreft hier, conform de provinciale verordening 10% van de inhoud van de bestaande bebouwing.

Met een afwijking kan de mogelijkheid worden geboden om de grenzen van het bouwvlak in beperkte mate te overschrijden. Bij het verlenen van de afwijking wordt in ieder geval rekening gehouden met:

  • de noodzaak (bedrijfseconomisch, bouwtechnisch, milieutechnisch);
  • de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie van de locatie en het gebied waarvan de locatie deel uitmaakt.

Overschrijden van de grenzen van het bouwvlak is alleen mogelijk indien en voor zover de aangrenzende gronden dezelfde bestemming hebben. Als dat niet geval is dient via een afzonderlijke procedure een bestemmingswijziging plaats te vinden.

Voor de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen wordt een richtinggevende maat van respectievelijk 6 en 10 m opgenomen.

Per bouwvlak is 1 woning toegestaan tenzij middels een maatvoeringaanduiding anders is aangegeven. Het planologisch toegestane aantal woningen is gebaseerd op de mogelijkheden in de vigerende bestemmingsplannen. Of de bedrijfswoning feitelijk al dan niet aanwezig is, staat hier los van. Het kan dus voorkomen dat er juridisch-planologisch gezien een bedrijfswoning is toegestaan maar deze feitelijk nog niet aanwezig is. Op deze percelen kan bij recht gedurende de gehele planperiode een bedrijfswoning gerealiseerd worden.

De inhoudsmaat van een bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³. Per woning is maximaal 50 m² aan vrijstaande bijgebouwen toegestaan. Het erf dat deel uitmaakt van de bedrijfswoning heeft een oppervlakte van maximaal 1.000 m². Voor de bouwhoogte van de bedrijfswoningen geldt een generieke maximum maat van 9 meter en een maximum goothoogte van 5 meter.

4.4.2 Uitbreidingsmogelijkheden

De toegestane oppervlakte van de bedrijfsgebouwen wordt afgestemd op de bestaande bebouwing. Bij recht mag de inhoud met 10% vergroot worden.

Neven- en vervolgfuncties worden niet in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Indien een aanvraag voor vervolgfuncties aan de orde is kan dit via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt worden. Bestaande nevenfuncties worden voorzien van een functieaanduiding.

Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven is niet toegestaan.

4.5 Wonen

Het buitengebied van Noordwijk is in veel opzichten een aantrekkelijk woongebied.

Er zijn vele burgerwoningen in velerlei vorm. Veel woningen zijn in vroegere tijden gebouwd als burgerwoning, maar er zijn ook veel voormalige agrarische bedrijfswoningen die nu als burgerwoning in gebruik zijn c.q. die al als burgerwoning bestemd zijn.

4.5.1 Begrippen

Voor de eenduidigheid worden voor het 'wonen' de volgende begrippen gehanteerd:

  • (bedrijfs)woning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor bewoning door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is, vanwege de bestemming van het gebouw of het terrein.

  • woning of wooneenheid:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

  • huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

  • pension:

een woning, waarin op kleine schaal tegen vergoeding nachtverblijf al dan niet met ontbijt wordt verstrekt, zonder exploitatie van zaalaccommodatie; een en ander mits niet meer dan één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen worden verhuurd, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m².

  • kamerverhuur:
  • 1. een samenstel van verblijfsruimten, uitsluitend of mede bestemd of gebruikt om daarin anderen dan aan de rechthebbende en de personen behorende tot diens huishouden, woonverblijf, niet in de zin van zelfstandige woongelegenheid, te verschaffen, al dan niet met gehele of gedeeltelijke verzorging;
  • 2. een en ander kan onder meer blijken uit het feit dat voor de kamers afzonderlijk huur wordt berekend en/of betaald en elke kamer zelfstandig wordt bewoond, waarbij al dan niet sprake is van enkele gemeenschappelijke voorzieningen; onder de definitie van kamerverhuur valt niet:
    • a. de verhuur van één of twee kamers door de bewoner of eigenaar/bewoner van een woning aan niet meer dan in totaal vier personen, dit mits de gezamenlijke woonvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale woonvloeroppervlakte van de woning, zulks met een maximum van 40 m²; door het gemeentebestuur wordt degene aangewezen die in het kader van deze regels als bewoner wordt aangemerkt;
    • b. de verhuur van (een gedeelte van) de woning ten behoeve van verblijfsrecreatie.
4.5.2 Arbeidsmigranten

Sinds de openstelling van de Europese grenzen op 1 juli 2007 staat het voor inwoners van de Europese Unie vrij om in de gehele Europese Unie te verblijven en tevens te werken. Dit heeft als gevolg dat er diverse groepen Europeanen naar Nederland komen om hier tijdelijk te werken. Deze tijdelijke migranten verblijven voor een korte periode in Nederland en zoeken daarbij een onderkomen dat zij voor deze tijd kunnen bewonen. Vooruitlopend op de actualisatie van de ISG, is met de Beslispuntennotitie van augustus 2015 besloten om onder voorwaarden de huisvesting van arbeidsmigranten tijdelijk mogelijk te maken bij (agrarische) bedrijven. Voorwaarden zijn onder andere dat de noodzaak is aangetoond en dat het om huisvesting gaat bij het bedrijf waar de werknemer werkt.

De volgende algemene gebruiksregel opgenomen:

  • het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden is niet toegestaan.

De mogelijkheden voor tijdelijke woonruimte voor arbeidsmigranten zal daarnaast via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk worden gemaakt.

4.5.3 Bouwvlak en bouwmogelijkheden woningen

Alle bestaande woningen worden voorzien van een maatwerk bouwvlak afgestemd op de vigerende regeling waarbij het volgende geldt:

vigerende plan   dit bestemmingsplan  
Wonen   wonen met bouwvlak  
Tuin   wonen zonder bouwvlak  

Per bouwvlak wordt aangegeven hoeveel woningen hier gebouwd mogen worden. Indien niets is aangegeven betekent het dat er 1 woning is toegestaan.

Er wordt uitgegaan van een uniforme regeling voor wat betreft:

  • de inhoudsmaat van de woning inclusief aanbouwen: maximaal 750 m³;
  • de bouw- en goothoogte: maximaal 9 m en 5 m;
  • de oppervlakte van vrijstaande bijgebouwen: maximaal 50 m².

Voor landhuizen geldt een specifieke regeling waarbij aangesloten wordt op de vigerende regeling.

Ondergronds bouwen

Om te voorzien in de behoefte aan ondergrondse (woon)vertrekken, worden hiertoe mogelijkheden geboden onder de volgende voorwaarden:

  • de ondergrondse vertrekken zijn alleen van binnenuit toegankelijk;
  • de ondergrondse vertrekken komen niet voorbij de buitenmuren van de woning;
  • het gaat om maximaal één bouwlaag;
  • de inhoud van de ondergrondse vertrekken telt niet mee bij de inhoudsmaat van de woning;
  • het peil rond de woning wordt niet kunstmatig verhoogd.

Nieuwbouw woningen

De nieuwbouw van burgerwoningen in het buitengebied is al lange tijd aan strenge regels gebonden. Ook nu wordt de nieuwbouw van woningen niet toegestaan, uitgezonderd de Greenportwoningen en de Ruimte voor Ruimte-woningen.

Beroep- en bedrijf-aan-huis

Voor beroepen en bedrijven gelden de volgende regels:

  • de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning met een maximum van 40 m².

Voorzieningen bij de woningen

Binnen de woonbestemming is het hobbymatig houden van dieren, waaronder paarden, toegestaan. Gezien de invloed op het landschap worden ook paardenbakken binnen de bestemming Wonen uitsluitend onder de volgende voorwaarden toegestaan:

  • paardenbakken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak/bestemmingsvlak toegestaan;
  • het oppervlak bedraagt ten hoogste 800 m²;
  • paardenbakken worden gerealiseerd op een afstand van ten minste 25 m van woningen van derden;
  • lichtmasten zijn niet toegestaan;
  • voorzien moet worden in een passende landschappelijke inpassing.

4.6 Recreatie

In het plangebied zijn vele dagrecreatieve voorzieningen in velerlei vorm aanwezig zoals wintertennis, een jachthaven en een golfbaan. Gezien de vigerende regeling is het, in tegenstelling tot wat in de Kadernota vermeld staat, mogelijk om voor deze functies een generieke regeling op te nemen. Ontwikkelwensen die niet passend zijn binnen deze generieke, vigerende regeling worden via een afzonderlijke procedure mogelijk gemaakt. Recreatieve functies in de vorm van fiets- en wandelpaden zijn binnen de verschillende bestemmingen mogelijk.

Verblijfsrecreatieve terreinen komen in dit plangebied niet voor.

4.6.1 Ruimte voor nieuwe voorzieningen

De betekenis en potenties van de Duin- en Bollenstreek voor recreatie en toerisme worden breed onderkend. Het versterken van de toeristisch-recreatieve infrastructuur is een van de doelstellingen van de ISG en de gemeentelijke structuurvisie. Om dat mogelijk te maken worden er mogelijkheden geboden om nieuwe voorzieningen te realiseren.

Via afwijking:

  • wandelpaden;
  • picknickplekken.

4.7 Natuur, landschap en cultuurhistorie

Natuurgronden

Bestaande bosgebieden worden voorzien van de bestemming Bos. Tot bestaande natuurgebieden worden gerekend:

  • gebieden die reeds in vigerende bestemmingsplannen voorzien zijn van de bestemming Natuurgebied, bos;
  • gronden die in eigendom zijn van natuurbeherende instanties en die als natuurgebied zijn ingericht en beheerd worden;
  • (indien aanwezig) gronden in particulier eigendom waarvoor een regeling gericht op het beheer als natuurgebied van toepassing is.

In afwijking op de Kadernota is gekozen voor de bestemming Bos in plaats van Natuur. Hiervoor is gekozen om dat op deze manier beter aangesloten wordt bij de vigerende regeling.

Binnen deze bestemming kan agrarisch medegebruik en/of extensief recreatief medegebruik mogelijk worden gemaakt. Ter bescherming van de aanwezige waarden van natuur, landschap en cultuurhistorie, worden de bouwmogelijkheden beperkt en afgestemd op voorzieningen ten behoeve van onderhoud en beheer. Tevens wordt een aanlegvergunningenstelsel opgenomen. Voor natuurgebieden die deel uitmaken van landgoederen met een status ingevolge de Natuurschoonwet (NSW), kunnen afwijkende regels worden opgenomen teneinde dubbele regelgeving te voorkomen.

De strook grond langs de provinciale weg, ten noorden van de manege is, gezien de kenmerken bestemd als Natuur.

Nieuwe natuur

Nieuwe natuur wordt mogelijk gemaakt door toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid. In het vigerende bestemmingsplan zijn een aantal gronden aangewezen die voor wijziging in aanmerking komen. Deze gronden zijn in dit bestemmingsplan wederom voorzien van een aanduiding. De wijzigingsbevoegdheid is in dit geval alleen geldig op de gronden ter plaatse van de wetgevingszone - wijzigingsgebied1. Om aan te sluiten bij het vigerende plan kiest de gemeente ervoor om op dit onderdeel af te wijken van de Kadernota.

Heterogene landschappen

In de herziening van de ISG zijn graslanden en heterogeniteit van het landschap als tegenhanger van het bollenlandschap eveneens als kwaliteit benoemd. Te denken valt aan weiden met blaarkopen of paarden, maar ook aan kruidenvelden of wandelpaden. Omzetting naar deze vormen van gebruik wordt mogelijk gemaakt door middel van een wijzigingsbevoegdheid. Zorgvuldigheid is daarbij van groot belang om verrommeling te voorkomen. Als voorwaarde geldt daarom dat er aandacht is voor landschappelijke inpassing. Daarnaast zal bij omzetting van bollengronden een overeenkomst gesloten moeten worden ter compensatie van deze gronden.

Water

Uitsluitend de hoofdwatergangen zijn specifiek als Water bestemd. Kleinschaliger watergangen, op perceelsniveau, zijn opgenomen in de agrarische bestemming waarbinnen ze gesitueerd zijn. Dit vergroot de flexibiliteit van het bestemmingsplan voor agrariërs om watergangen op perceelsniveau waar nodig aan te passen.

Voor de hoofdwatergangen geldt dat het Hoogheemraadschap deze vanaf 2015 aan het verbreden is. Het is op voorhand niet mogelijk hiervoor de bestemming te verbreden, aangezien niet exact aangegeven kan worden waar, wanneer en op welke wijze deze verbreding plaats vindt. Daarbij speelt ook mee dat verbreding van watergangen mogelijk ten koste gaat van 1e klas bollengrond wat pas toegestaan kan worden na afspraken over bollencompensatie.

Het plan voorziet daarom in een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om aangrenzende bestemmingen van hoofdwatergangen via een wijzigingsplan om te zetten in Water.

Cultuurhistorie

Het is van belang om bij ruimtelijke plannen het aspect cultuurhistorie vroegtijdig te betrekken en het behoud van karakteristieke structuren en elementen na te streven. Dit is als algemeen uitgangspunt vastgelegd in het beleidskader van de diverse overheidslagen, en wordt meer specifiek ingegeven door het Regionaal Gebiedsprofiel (zoals omschreven in paragraaf 2.3.2) en de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart.

Binnen de regio wordt het cultuurhistorisch belang onder andere in beeld gebracht door de 'Cultuurhistorische Atlas Duin- en Bollenstreek', die in 2015 als basis voor de cultuurhistorische analyse in het proces van de ruimtelijke ordening beschikbaar is gekomen.

De cultuurhistorische waarden in het gebied zijn grofweg te verdelen in objecten en gebieden/structuren. Voorbeelden van de eerste categorie zijn molens, landgoederen en waardevolle bollenschuren, waar de karakteristieke bollenvelden en strandwallen voorbeelden zijn van de tweede categorie.

Deze tweedeling is grofweg ook van toepassing op de wijze waarop het bestemmingsplan in bescherming van de cultuurhistorische waarden voorziet.

Objecten

  • Monumenten

Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten zijn buiten het bestemmingsplan om al in afdoende maten beschermd. Het bestemmingsplan voorziet daarom niet in een beschermende regeling voor deze monumenten, om dubbele regelgeving te voorkomen.

  • Molen(biotoop)

Binnen het plangebied voorkomende molens en molenbiotopen worden voorzien van een beschermingsregeling. Dit houdt in dat binnen de zone die is aangewezen als molenbiotoop (400 m rondom de molen) een regel van toepassing is, die bebouwing en beplanting verbiedt die het zicht op de molen en de vrije windvang van de molen belemmeren.

  • Landgoed

Landgoederen die op basis van de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart zijn voorzien van een landgoedbiotoop, krijgen in het bestemmingsplan een beschermende regeling. Dit houdt in dat binnen deze biotoop, dat wil zeggen de omgeving van het landgoed die mede bepalend is voor de waarde ervan, niet zonder meer nieuwe ontwikkelingen mogen plaatsvinden. Ontwikkelingen kunnen alleen worden toegestaan wanneer daarmee de waarde van het landgoed niet geschaad wordt.

Gebieden / Structuren

Waar de bescherming van objecten specifiek op het betreffende object afgestemd kan worden, is de bescherming van waardevolle gebieden of structuren veel meer afhankelijk van de functies en de daarmee samenhangen bebouwing die in het betreffende gebied voorkomen. Een groot deel van het plangebied én van de cultuurhistorische waarden bestaat immers uit agrarische gronden, waar met het oog op de agrarische bedrijfsvoering ook ruimte wordt geboden aan agrarische bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De bescherming van cultuurhistorische waarden, zoals openheid, doorzichten en bollengronden, krijgt in de eerste plaats vorm door het opnemen van agrarische bouwvlakken en het vastleggen van het type agrarisch (grond)gebruik. Hiermee wordt enerzijds ruimte voor de agrarische bedrijfsvoering geboden en worden tegelijkertijd grootschalige of ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen - die mogelijk effect kunnen hebben op cultuurhistorische waarden - voorkomen. Ook bij de andere bestemmingen geldt dat bouwvlakken en gebruiksmogelijkheden zijn afgestemd op de bestaande situatie en vigerende rechten.

Daarnaast kent het bestemmingsplan uiteenlopende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden, bijvoorbeeld voor ruwvoederteelt of voor uitbreiding van agrarische bouwvlakken. Bij deze bevoegdheden is het cultuurhistorisch belang geborgd door de bijbehorende voorwaarde dat (onder andere) de cultuurhistorisch waarden niet onevenredig mogen worden geschaad. Hiermee heeft het aspect cultuurhistorie een plek in de regels gekregen als toetsingscriterium bij die ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn.

Hoofdstuk 5 Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan is de basis overwegend conserverend van aard. Dit betekent dat het bestemmingsplan in principe geen kader biedt om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken. Gedurende het planproces is gebleken dat het niet wenselijk is een 100% conserverend bestemmingsplan op te stellen. Op onderdelen is daarom afgeweken van de vigerende regeling. Het betreft de volgende onderdelen:

  • Na vaststelling van de Intergemeentelijke Structuurvisie Greenport hebben de 6 Greenportgemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen de handen ineengeslagen om te bevorderen dat het opstellen van de nieuwe bestemmingsplannen zoveel mogelijk op dezelfde wijze zal plaatsvinden. Samen hebben de gemeenten een Intergemeentelijke Kadernota bestemmingsplannen Buitengebied opgesteld. Deze Kadernota heeft als basis voor dit nieuwe bestemmingsplan gediend. Op basis van deze kadernota zijn de vigerende regels op onderdelen verruimd en is de systematiek voor wat betreft de bestemmingslegging gewijzigd.
  • Tijdens de inventarisatie zijn er verschillende afwijkingen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan geconstateerd. Indien mogelijk en wenselijk zijn de afwijkingen opgenomen in het bestemmingsplan.
  • Naar aanleiding van de inspraak en overlegfase en afzonderlijke plannen (op perceelsniveau) zijn enkele kleine ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen worden hieronder beschreven en getoetst.

Leidsevaart 223: beperkte milieutoets plattelandswoning

Het perceel heeft een agrarische bestemming. De agrarische activiteiten worden voortgezet, maar de bewoners van de bedrijfswoning hebben geen relatie meer met het bedrijf. Om gebruik van de woning door derden mogelijk te maken wordt de woning op basis van de Wet Plattelanswoning bestemd als plattelandswoning.

Bij het mogelijk maken van een plattelandswoning dient te worden aangetoond dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Uit de informatie in hoofdstuk 6 en het onderliggende onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van het bestemmingsplan Landelijk Gebied blijkt dat de milieusituatie in het buitengebied van de gemeente Noordwijk over het algemeen gunstig is. In de directe omgeving van het perceel zijn verschillende agrarische bedrijven gevestigd. Ter plaatse van de woning is geen sprake van onacceptabele geurbelastingen, geluidbelastingen, hoge concentraties luchtverontreinigende stoffen of relevante gezondheidseffecten. Er kan dan ook worden gesproken van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van de plattelandswoning.

Duinschooten 15: beperkte milieutoets wijziging naar Wonen

Op het perceel Duinschooten 15 vinden geen agrarische activiteiten meer plaats. Ten aanzien van de voormalige bedrijfsgebouwen is met de Greenport Ontwikkelings Maatschappelijk een overeenkomst gesloten over de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen. Gezien het feitelijk gebruik van de voormalige bedrijfswoning dient de bestemming gewijzigd te worden naar Wonen. Uit milieuoogpunt zijn er geen belemmeringen voor de omzetting naar Wonen. Ook zullen omliggende bedrijven door de omzetting niet in de bedrijfsvoering worden beperkt.

Herenweg 102/102a aanpassing bestemmingsvlak en bouwvlak

Het bedrijf aan de Herenweg 102/102A heeft plannen de bedrijfsbebouwing te vergroten, met het oog op:

  • uitbreiding van het koelhuis;
  • een maximaal functionele expeditie (om tot een capaciteit van 7 vrachten te kunnen komen dienen de sporen minimaal 8 karren diep te zijn (oftewel 3 sporen per vracht);
  • en overdekte fustopslag.

Hiertoe is in overleg met de gemeente een bouwplan opgesteld waarvan de situatietekening is weergegeven in figuur 5.1. Daarbij is in blauw de bestaande bebouwing aangegeven. Deze reikt reeds verder dan het huidige bouwvlak (dikke zwarte belijning) wat tussentijds met een afzonderlijke vergunning mogelijk is gemaakt. Deze vergunning staat het bovendien toe om het oranje gearceerde deel verder te bebouwen. Gelet op het vigerende bestemmingsplan én de tussentijdse vergunning is het groen gearceerde deel als juridische uitbreiding aan te merken.

De uitbreiding van de bebouwing bedraagt, gerekend rondom de vergunde uitbreiding ca. 625 m2. Deze uitbreiding is stedenbouwkundig gezien aanvaardbaar omdat ze verhoudingsgewijs slechts op geringe wijze afwijken van de nu reeds vergunde situatie. De nieuwe bebouwing valt binnen het verlengde van de bestaande zijgevels van het bedrijfsgebouw. De zichtlijnen worden daardoor niet aangetast en de uitbreidingen liggen op een dusdanige afstand van de erfgrenzen dat ook de belendende kavels, waar de bouwvlakken vaak tot aan de kavelgrenzen lopen, er geen hinder van zullen ondervinden. De uitbreiding is derhalve ook ruimtelijke aanvaardbaar. Met de uitbreiding wordt een veel efficiëntere bedrijfslogistiek mogelijk gemaakt waardoor het voor het bedrijf mogelijk is om de nu maximaal beoogde groei in toekomstige productie ter plaatse te blijven huisvesten.

De uitbreidingen betreffen, net als de gehele achterbouw, éénlaagse gebouwen, waardoor een bouwhoogte van 7,0 m voor dat gedeelte volstaat. Deze hoogte wordt als maximum goot- en bouwhoogte in het bestemmingsplan vastgelegd, in tegenstelling tot de bouwhoogte van 10 m die voor het oorspronkelijke bouwvlak gold en van kracht blijft.

Vanwege het praktisch in- en uitrijden en de aanleg van rechthoekige terreinverharding (stelconplaten) is ook het wenselijk/noodzakelijk en verantwoord om het bestemmingsvlak aan de achterzijde alsnog evenwijdig aan het bestaande pand te laten lopen (gele arcering). Dit betekent een uitbreiding van het bestemmingsvlak met ruim 300 m2. Omdat dit ten koste gaat van het areaal bollengrond, is hiervoor een overeenkomst gesloten met betrekking tot bollencompensatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0005.png"

Figuur 5.1 Bestaande, vergunde en gewenste situatie Herenweg 102/102a

Volkstuinen Achterweg

Aan de Achterweg is een klein gedeelte van de gronden reeds ingericht als volkstuinencomplex. Op dit volkstuinencomplex komen incidenteel kasjes en overige kleinschalige bebouwing voor. Op enkele plekken staan containers. De gemeente is voornemens het bestaande volkstuincomplex opnieuw in te richten en uit te breiden. Om de aanwezige sloot als belangrijk ecologisch element te behouden wordt een zone van 1 m vanaf de sloot niet voor bebouwing gebruikt. Op die manier blijft ook onderhoud aan de sloot mogelijk. Het totale oppervlak van het projectgebied bedraagt 12.800 m2. Het bestaande complex heeft een oppervlak van 3.900 m2 en de uitbreiding heeft een oppervlak van 8.700 m2. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ruimtelijke onderbouwing opgesteld. Op basis van deze ruimtelijke onderbouwing kan geconcludeerd worden dat dat het beleid, de omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid de beoogde ontwikkeling niet in de weg staan.

Lavendeltuin Langeveld

Aan de Oostduinen 4-6 te Noordwijkerhout is een agrarisch bedrijf gevestigd dat gespecialiseerd is in de teelt van lavendel. In het kader van de instandhouding van het teeltareaal, de continuïteit en de toekomstvisie van het bedrijf is de eigenaar voornemens om een lavendelveld, showtuin en een kleinschalige opslag- en ontvangstruimte te realiseren. In de ontvangstruimte zal ook een klein winkeltje komen. Hiervoor gaat het bedrijf één van haar percelen benutten. Dit perceel ligt aan de Vogelaardreef, in het meest noordelijke puntje van het bollengebied van de gemeente Noordwijk. Het perceel bestaat uit teeltgrond en is onbebouwd. Het realiseren van een lavendelveld (teelt) is mogelijk op basis van de geldende agrarische bestemming, maar het oprichten van de ontvangstruimte is niet toegestaan. Om de ontvangstruimte mogelijk te maken is omgevingsvergunning aangevraagd welke in april 2015 is verleend. De vergunning is verwerkt in dit bestemmingsplan.

Ruimte-voor-ruimte woning Duinweg 40

Aan de Duinweg 40 is een voormalig bloembollenbedrijf gesitueerd. Het bedrijfscomplex is momenteel in gebruik voor diverse andere functies. De achterzijde van het perceel is in gebruik voor de opslag van strandtenten. Voor dit perceel wordt de sanering van twee agrarische schuren beoogd om daarmee, in het kader van de Regeling 'Ruimte voor Ruimte, ruimte te scheppen voor de bouw van een woonhuis op het eigen perceel. De te saneren schuren bedragen bij elkaar ongeveer 1.198 m2, waardoor de bouw van één woning kan plaatsvinden in het kader van deze regeling.

De initiatiefnemer wenst de nieuw te bouwen woning bij voorkeur verder van de weg af plaatsen dan de bestaande schuren. Dit sluit goed aan bij de bestaande bebouwingsstructuur, onder voorwaarde dat de nieuwe woning niet dieper op het perceel wordt gesitueerd dan de naastgelegen woning met huisnummer 38. De diepte van het bouwvlak is daar om die reden op afgestemd.

In combinatie daarmee bestaat ook het voornemen om vervangende nieuwbouw uit te voeren voor de bestaande bedrijfswoning. Gelet op de bebouwingsstructuur, zal de bestaande woning in het geval van vervangende nieuwbouw opnieuw voor op het perceel gesitueerd moeten worden.

Uit milieukundig oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de omzetting naar Wonen. Ook zullen omliggende bedrijven door de omzetting niet in de bedrijfsvoering worden beperkt. Het landschapsdadvies, met positief resultaat, is als bijlage bij de regels opgenomen zodat de uiteindelijke aanvraag conform dit advies uitgevoerd moet worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0006.png"

Figuur 5.2 Bestaande situatie (te slopen schuren gearceerd) en mogelijke inrichting woonperceel

Ruimte-voor-ruimte woning Achterweg 19

Aan de Achterweg 19 bestaat de bestaande situatie uit een agrarische bedrijfswoning met kassen en een schuur. De initiatiefnemer is van plan de kassen te saneren samen met een deel van de schuur. Het gaat om een oppervlakte van 3000 m2 aan te saneren glas en 498 m2 aan te saneren schuuroppervlakte. Wanneer deze laatste oppervlakte in glas wordt uitgedrukt (x5) gaat het om een totaal van 3000 m2 + 2490 m2 = 5490 m2 aan glasrechten. In het kader van de Ruimte-voor-Ruimte regeling is dat voldoende om één compensatiewoning te mogen bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0007.png"

Figuur 5.3 Bestaande situatie (te slopen schuren gearceerd) en mogelijke inrichting woonperceel

De nieuw te bouwen woning wordt beoogd achter het bestaande woonhuis. Dit is in de polderlandschappen, waar overwegend voor op het perceel en kort aan de weg wordt gebouwd, niet gebruikelijk. In dit specifieke geval is naast de bestaande woning een dichte begroeiing van bomen aanwezig. Hoewel dit niet karakteristiek is voor het gebied, heeft deze begroeiing inmiddels een landschappelijke waarde die het verantwoord maakt de nieuwe woning meer achter op het perceel te plaatsen. Enerzijds omdat daarmee de dichte begroeiing kan worden behouden, anderzijds omdat die begroeiing op haar beurt de nieuwe woning deels aan het zicht onttrekt. Daar staat tegenover dat de woning vanaf andere zijden van het perceel wel in het zicht staat, maar dit zijn dezelfde zijden waar de sanering van kassen voor de grootste kwaliteitswinst zorgen. Het deel dat niet voor het nieuwe woonperceel wordt aangewend, zal conform de agrarische bestemming worden omgevormd naar bollengrond. Per saldo vindt er dus kwaliteitsverbetering plaats. Omdat de uiteindelijke inrichting van grote invloed kan zijn op het bereiken van deze kwaliteitsverbetering, is het landschapsdadvies (met positief resultaat) als bijlage bij de regels opgenomen zodat de uiteindelijke aanvraag conform dit advies uitgevoerd moet worden.

Gelet op de bestaande aanwezigheid van een woning, wordt de toevoeging van een extra woning niet als belemmering gezien voor omliggende functies. Door de ligging achterop het perceel wordt ook van het aspect wegverkeerslawaai geen belemmering verwacht.

Greenportwoning Achterweg 10

Op het perceel Achterweg 10 bestaat het initiatief drie kassen, die achter op het perceel gesitueerd zijn en niet gebruikt worden, te saneren. In samenhang daarmee wordt het grasland, dat thans als paardenweide wordt gebruikt, omgevormd tot bollengrond. De gronden zijn hier reeds voor bestemd. In ruil daarvoor wenst de initiatiefnemer een Greenport woning voor op het perceel (aan de weg). Deze woning komt dan (vanaf de weg gezien) rechts naast de bestaande woning (nummer 10) op, de locatie waar nu nog een paardenbak aanwezig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0008.png"

Figuur 5.4 Bestaande situatie (te slopen schuren gearceerd) en mogelijke inrichting woonperceel

Met het opruimen van bebouwing, het omvormen naar bollengrond en het opruimen van een paardenbak met bijbehorende bebouwing wordt een kwalitatieve bijdrage geleverd aan het polderlandschap. De Greenport-woning die daarvoor wordt toegestaan zal binnen de bebouwingsstructuur direct aan de weg worden gerealiseerd en zodoende geen afbreuk doen aan de kwaliteitswinst die behaald wordt. Omdat de maatvoering aan te slopen opstallen niet voldoende is voor de Ruimte-voor-ruimte regeling, maar wel sprake is van een gewenste ontwikkeling, is voor de bouw van de woning het recht op een Greenportwoning aangekocht.

Op milieukundig vlak vormt de waterzuiveringsinstallatie aan de overzijde van de Achterweg geen belemmering, deze heeft immers reeds rekening te houden met de bestaande woningen met huisnummers 10 en 12. Door de nieuwe woning hier tussenin te plaatsen, zullen geen belemmeringen voor de bedrijfsvoering optreden. Het landschapsdadvies, met positief resultaat, is als bijlage bij de regels opgenomen zodat de uiteindelijke aanvraag conform dit advies uitgevoerd moet worden.

Ruimte-voor-ruimte woningen Wilgendam 5

Voor de Wilgendam 5 wordt de bouw van 2 woningen beoogd. Hiervoor wordt eerst ingegaan op het perceel Vogelaardreef 8, waar bestaande bebouwing gesloopt zal worden. Het perceel aan de Vogelaardreef 8 is bestemd als agrarisch bedrijfscomplex en omvat een bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen. Met het verdwijnen van de bebouwing wordt het ritmische patroon van bebouwing langs de Vogelaardreef doorbroken. De te saneren bebouwing op dit perceel betreft 740 m2 aan schuur en 320 m2 aan glas. Hierdoor ontstaat ter plaatse een groots, open gebied vanaf de Vogelaardreef.

De kwaliteitswinst in de vorm van openheid wordt nog verder bereikt doordat de terug te bouwen woning niet op dezelfde locatie wordt gerealiseerd maar aan de Wilgendam 5. Hier wordt nog eens 204 m2 aan schuuroppervlakte verwijderd. Per saldo komt er (omgerekend) 5.000 m2 aan glasrechten te vervallen, wat de bouw van één Ruimte-voor-ruimte woning mogelijk maakt. Daarnaast mag mag nog een woning worden teruggebouwd in ruil voor de gesloopte bedrijfswoning aan de Vogelaardreef. Aan de Wilgendam 5 worden op die manier 2 nieuwe woningen gerealiseerd. Samen met de bestaande bedrijfswoning staat het bestemmingsplan daarom in totaal 3 woningen toe op het perceel. Doordat deze locatie al (deels) bebouwd was en ingesloten ligt tussen 2 andere woonpercelen, is de landschappelijke impact hier zeer beperkt. Een weergave van de mogelijke eindsituatie is opgenomen in figuur 5.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0009.png"

Figuur 5.5 Toekomstbeeld Wilgendam 5 met twee extra woningen.

De woningen worden in dit beeld in lijn met de bestaande bebouwing gerealiseerd met een vergelijkbare perceelsomvang. De diepte van het bestemmings- en bouwvlak zijn hier in dit bestemmingsplan op afgestemd. Aangezien ter plaatse al woningen aanwezig zijn, leveren de twee extra woningen geen belemmeringen op voor overige functies in de omgeving en er is bodemonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat het aspect bodem geen belemmering is voor de ontwikkeling. Het landschapsdadvies, met positief resultaat, is als bijlage bij de regels opgenomen zodat de uiteindelijke aanvraag conform dit advies uitgevoerd moet worden.

Woning Zwarteweg 18A

Op het perceel Zwarteweg 18A is momenteel een teeltbedrijf met glastuinbouw aanwezig. Initiatiefnemer wenst zijn bedrijfsactiviteiten aan te passen aan de markt en zijn glastuinbouw op deze locatie te staken. Het bedrijf zal zich in de toekomst vooral richten op de teelt van zonnebloemen. Voor deze activiteiten heeft de ondernemer slechts een zeer beperkt oppervlak nodig van de bestaande opstallen. De kassen én de verderop in het landschap gelegensolitaire schuur zijn daarom niet meer nodig.

In figuur 5.6 is de ligging van de opstallen weergegeven. Het bedrijfsgebouw, aangrenzend aan de kas, blijft in de nieuwe situatie behouden. Per saldo komt op deze manier 300 m2 aan schuur (solitair) gesloopt en 3.100 m2 aan glas. Uitgedrukt in glasrechten (300 m2 schuur x 5 = 1.500 m2 glasrechten) gaat het in totaal om 4.600 m2 glas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0010.png"

Figuur 5.6: te slopen bebouwing Ruimte voor Ruimte Zwarteweg

De initiatiefnemer wenst in ruil hiervoor een woning te bouwen, deze zal dan ter plaatse van de bestaande kas worden gerealiseerd. Om een woning te realiseren dient echter nog 400 m2 aan extra glas gesloopt te worden om voor de Ruimte-voor-ruimte-regeling (zoals die nu conform het Afsprakenkader wordt toegepast) in aanmerking te komen. Een alternatief is dat deze slooprechten worden afgekocht. In de regels is opgenomen dat aan één van beide voorwaarden voldaan dient te worden voordat de bouw van de woning plaats kan vinden. Een adequate landschappelijke inpassing is eveneens als voorwaarde opgenomen. Het landschapsdadvies, met positief resultaat, is daarom als bijlage bij de regels opgenomen zodat de uiteindelijke aanvraag conform dit advies uitgevoerd moet worden.

Gelet op de afstand tot omliggende functies en wegen zijn er in milieukundige zin geen belemmeringen die deze ontwikkeling in de weg staan.

Menakkerweg 6

Op deze locatie is al 19 jaar geen agrarisch bedrijf meer gevestigd (wasvoorheen een graszodenkwekerij). De bijbehorende gronden zijn verkocht aan de buurman die met financiële bijdrage van de GOM de gronden van 2e klas naar 1e klas heeft omgezet. Op het bedrijf staat alleen nog een schuurruimte van 192 m2. Vergunningvrij zou 150m2 gebouwd kunnen worden dus sloop van de bedrijfsruimte is in dit geval onredelijk.

Gelet op de feitelijke situatie wordt het perceel bestemd voor Wonen en is de bestaande bebouwing toegestaan.

Hoofdstuk 6 Resultaten onderzoek

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's ecologie, landschap, verkeer, bodem, externe veiligheid, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en water.

6.1 Verkeer

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Gebied 1 (zie figuur 6.1) is gelegen ten westen van het Oosterduinse Meer. Het gebied wordt begrenst door de Vogelaardreef, Kapelleboslaan, Langevelderlaan en de Duinschooten. De Vogelaardreef en Kapelleboslaan hebben een gebied ontsluitende functie (60 km p/u-regime). Ontsluiting verloopt aan de noordzijde via de N206, De ontsluiting aan de zuidzijde verloopt via de bebouwde kom van Noordwijk en via Noordwijkerhout. Het gebied wordt nog doorsneden door de Wilgendam en de Boender. Deze wegen zorgen tezamen met de overige wegen binnen het plangebied hoofdzakelijk voor de ontsluiting van de woningen, boerderijen en aanliggende percelen. Op alle wegen geldt een 60 km p/u-regime.

Gebied 2 is (hoewel niet uitsluitend) grotendeels gelegen ten noorden van de Northgodreef en ten oosten van de Duinweg. De Duinweg wordt ten noorden ontsloten via de Duindamseweg en de Randweg. Ten zuiden wordt de Duinweg ontsloten via de Van Panhuysstraat. Tussendoor kruist de Duinweg de ontsluitingsweg Northgodreef. De Northgodreef en het gedeelte Duinweg binnen de bebouwde kom zijn beiden ontsluitingswegen met een bijhorend 50 km p/u-regime. Het gedeelte Duinweg buiten de bebouwde kom heeft een snelheidsregime van 60 km p/u.

Gebieden 3 en 4 liggen grotendeels ten zuidoosten van Noordwijk Binnen. Het gebied wordt doorsneden door onder meer de provinciale wegen N206, N444, N451, N449. Deze provinciale wegen fungeren ook als ontsluitingswegen voor het plangebied.

Op de N206 geldt ten zuiden van de N451 een snelheidsregime van 100 km p/u (autoweg). Ten noorden van de N451 en op de N451 zelf geldt een 80 km p/u-regime. De N206 loopt vanaf de A44 via Katwijk aan den Rijn richting Heemstede. De N451 sluit aan de oostzijde aan op de N206 en aan de westzijde op de Beeklaan. Overige wegen met een ontsluitende functie zijn de Herenweg en de Zwarteweg. De Herenweg wordt aan de noordzijde via de Nieuwe Offemweg ontsloten op de N444 en aan de zuidzijde op de N206. De Zwarteweg

ligt tussen de Herenweg en de bebouwde kom van Katwijk aan den Rijn. Op deze wegen geldt een 60 km p/u-regime.

Voor alle vier de plangebieden geldt dat wegen binnen het plangebied, anders dan de genoemde wegen, hoofdzakelijk fungeren ter ontsluiting van de woningen, agrarische bedrijven en aanliggende percelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0011.jpg"

Figuur 6.1 plangebied inclusief wegnamen.

Ontsluiting langzaam verkeer

Naast het hoofdnetwerk voor de fiets is een secundair netwerk van belang. Dit netwerk is meer gericht op recreatief verkeer (fietser en wandelaars). In de huidige situatie lopen door het buitengebied diverse fietsroutes die onderdeel uitmaken van het landelijk fietsknooppuntennetwerk. Tevens loopt door het gebied een landelijke fietsroute. Langs de N451 zijn in tegenstelling tot langs de N206 geen fietsvoorzieningen aanwezig. Het langzaam verkeer heeft routes die buiten deze wegen om gaan. Vrijliggende fietspaden zijn wel aanwezig langs de Zwarteweg en Herenweg. Op de Vogelaardreef en Randweg zijn fietssuggestiestroken aanwezig. Op de Duindamseweg moeten voetgangers, fietsers én ruiters gebruik maken van het fietspad. Op drukke momenten leidt dit tot klachten. Van de Kapelleboslaan komen klachten dat de oversteekbaarheid van de weg voor langzaam verkeer slecht is.

Ontsluiting openbaar vervoer

Met uitzondering van gebied 3 en 4, rondom de provinciale weg N206, bevinden zich geen bushaltes binnen het plangebied. In gebied 2, ten noorden van de Northgodreef, halteren er bussen in de richting Leiden en Noordwijk, langs de Northogodreef ten westen van het plangebied. In gebied 3 en 4 rondom de provinciale weg zijn wel haltes binnen het plangebied gelegen. Langs de Herenweg en de Zwarteweg halteren bussen in de richtingen Noordwijk, Leiden, Den Haag en Haarlem.

Ten slotte gebied 1, ten westen van het Oostduinse Meer. Hier bevinden zich eveneens geen bushaltes binnen het plangebied. Tevens is de dichtstbijzijnde halte op enkele kilometers van het plangebied gelegen. De bussen die in de omgeving van het plangebied rijden, zorgen voor een goede verbinding met de regio.

Verkeersveiligheid

In het kader van Duurzaam Veilig zijn de wegen gecategoriseerd. De N206 en N451 zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom met een 80 km/h-regime. De N206 kent ten zuiden van de N451 een 100 km/h-regime en de status van autoweg. De N444 is op een bepaald gedeelte eveneens gecategoriseerd als gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een 50 km/h-regime. Met uitzondering van de N206 en N451 bevinden zich langs de gebiedsontsluitende wegen vrijliggende fietspaden. Dit is conform de inrichting volgens Duurzaam Veilig.

Ook de overige wegen in het buitengebied van Noordwijk zijn volgens de richtlijnen van Duurzaam Veilig ingericht. Deze wegen zijn gecategoriseerd als erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 60 km/h. Het fietsverkeer wordt grotendeels samen met het gemotoriseerd verkeer afgewikkeld.

Verkeersafwikkeling

In de Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk voor 2030 is beschreven waar zich knelpunten voordoen op het wegennet in Noordwijk. Op de toevoerwegen N206 en N444 en de knooppunten met het Rijkswegennet wordt de afwikkeling van het verkeer steeds slechter. Op piekdagen is het moeilijk om met de auto Noordwijk in en uit te komen.

Ten behoeve van de economische potentie en een betere doorstroom van verkeer in de regio wordt binnen enkele jaren de RijnlandRoute, een nieuwe oost-westverbinding tussen Katwijk en de A4 bij Leiden, gerealiseerd.

Conclusie

De bereikbaarheid voor het gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer is in de huidige situatie goed te noemen. De bereikbaarheid staat op piekdagen (strandverkeer) onder druk. De bereikbaarheid per openbaar vervoer is matig gezien het geringe aantal bushaltes in het buitengebied.

6.2 Vormvrije mer-beoordeling en voortoets

6.2.1 Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld.

Projectmer-plicht en mer-beoordelingsplicht

In het Besluit m.e.r. wordt onderscheid gemaakt tussen activiteiten, waarvoor altijd een mer-procedure moet worden doorlopen (mer-plicht) en activiteiten waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een mer-procedure al dan niet nodig is (mer-beoordelingsplicht). In onderdeel C en D in de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is in kolom 4 aangegeven voor welk type activiteiten een projectmer (ook wel besluitmer genoemd) of mer-beoordeling moet worden doorlopen en in het kader van welk besluit deze verplichting geldt.

Planmer-plicht

Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (waardoor het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 noodzakelijk is);
  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn. De kaderstellende plannen zijn opgenomen in kolom 3 van de onderdelen C en D bij het Besluit m.e.r.
6.2.2 Analyse mer-verplichtingen

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied Noordwijk is hoofdzakelijk conserverend van aard, maar biedt wel ontwikkelingsmogelijkheden aan de agrarische bedrijven. In de omgeving van het plangebied zijn Natura 2000-gebieden gelegen (Coepelduynen, Kennemerland-Zuid, Meijendel & Berkheide). Om deze reden is bij de start van het planproces gekozen voor het doorlopen van een planmer-procedure. Eerste is een Notitie reikwijdte en detailniveau (NRD) in procedure gebracht om overlegpartners en belanghebbenden te raadplegen over de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. In een van de reacties op de NRD is door LTO Noord voorgesteld om de ontwikkelingsmogelijkheden van agrarische bedrijven waarbij sprake is van een toename van de stikstofemissie te schrappen zodat geen sprake is van een planmer-plicht. Gezien de aard en omvang van de veehouderijsector (en omdat het wel doorlopen van een planmer-procedure ook leidt tot de conclusie dat geen activiteiten kunnen worden toegestaan die leiden tot een toename van emissie), kiest de gemeente er voor om in het bestemmingsplan beperkende voorwaarden op te nemen zodat significante negatieve effecten op voorhand kunnen worden uitgesloten. Daarnaast leidt het beperken van de ontwikkelingsruimte er toe, dat bij toekomstige initiatieven geen sprake kan zijn van een overschrijding van de drempelwaarden uit de C-lijst en D-lijst bij het Besluit milieueffectrapportage. Via beide sporen is om deze reden geen sprake van een planmer-plicht. Voor activiteiten onder de drempelwaarden kan worden volstaan met een zogenaamde vormvrije mer-beoordeling. Daarin is ook een voortoets Natuurbeschermingswet opgenomen.

6.2.3 Resultaten en conclusies

De vormvrije mer-beoordeling en voortoets Natuurbeschermingswet zijn opgenomen in Bijlage 6.

Vormvrije mer-beoordeling

Uit de beschrijvingen en beoordelingen blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in het bestemmingsplan Landelijk Gebied over het algemeen beperkt zijn. Voor vrijwel alle milieuthema's kan zonder meer worden aangetoond dat geen knelpunten ontstaan in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. Waar relevant is in de regels van het bestemmingsplan geborgd dat geen negatieve milieueffecten optreden. Uit de vormvrije mer-beoordeling blijkt verder dat met de zonering die is opgenomen in het bestemmingsplan, de bouwmogelijkheden die daaraan zijn gekoppeld en de voorwaarden en uitgangspunten die daarbij in acht dienen te worden genomen, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Lokaal kan sprake zijn van beperkte negatieve effecten, maar op gebiedsniveau leidt het bestemmingsplan niet tot aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Naar aanleiding van de effectbeoordeling is er wel voor gekozen om de mogelijkheden voor ruwvoederteelt (anders dan gras) in de Hoogewegpolder te schrappen en kleine solitaire windmolens via een binnenplanse afwijking toe te staan. Verder geeft de toetsing geen aanleiding tot aanpassing van de bestemmingsregeling.

Voortoets Natuurbeschermingswet

In de voortoets is uitgewerkt op welke wijze in het bestemmingsplan kan worden geborgd dat geen significante negatieve effecten optreden.Maatgevend zijn de gevolgen van de ontwikkelingsruimte voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000. Uit de voortoets blijkt dat door het opnemen van een ' emissie-stand-still' significante negatieve effecten op Natura 2000 kunnen worden uitgesloten. Voor een nader onderbouwing wordt verwezen naar de voortoets in bijlage 6.

6.3 Ecologie

6.3.1 Toetsingskader

Beleid

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is in Zuid-Holland in de Structuurvisie Ruimte en Mobiliteit nader uitgewerkt. Overigens is de naamgeving EHS op nationaal niveau vervangen door NNN, wat staat voor Nationaal NatuurNetwerk. De provincie Zuid-Holland hanteert in haar Verordening Ruimte nog de term EHS. In deze paragraaf wordt ook nog van EHS gesproken.

Bij het provinciaal belang 'realiseren van de Ecologische Hoofdstructuur' horen de ambities:

  • voortvarend, compleet en klimaatbestendig ontwikkelen en beschermen van de EHS met inbegrip van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000);
  • realiseren van nieuwe natuur om de kerngebieden in de EHS te vergroten, de samenhang daartussen te versterken en de natuurkwaliteit daarvan te verbeteren, bijvoorbeeld door de Deltanatuur;
  • belangrijke weidevogelgebieden beschermen;
  • de water- en milieukwaliteit in natuurgebieden verbeteren;
  • biodiversiteit van flora en fauna als drager voor een ecologisch duurzaam landschap;
  • natuurwaarden buiten de EHS veilig stellen, zoals de belangrijke gebieden voor weidevogels en overwinterende ganzen met voortzetting van het huidige agrarisch grondgebruik;
  • bestaat uit de bestaande bos- en natuurgebieden, landgoederen, nieuwe natuurgebieden, robuuste ecologische verbindingen, de grote wateren en de Noordzee. De Ecologische Hoofdstructuur op het land is als natuurgebied op de functiekaart (globaal) weergegeven. De exacte begrenzing is aangegeven op kaart 3 van de Verordening Ruimte. De Natura 2000-gebieden behoren tot de Ecologische Hoofdstructuur.

Compensatiebeginsel Natuur, Recreatie en Landschap

In een dynamische omgeving is het niet te vermijden dat er toch plannen ontwikkeld worden die inbreuk doen op te beschermen waarden. In het algemeen wordt er bij ontwikkelingen gevraagd om een goede landschappelijke inpassing. Voor een aantal categorieën gebieden wordt daarboven compensatie van het verlies aan waarden geëist. In Zuid-Holland gaat het dan om:

  • de Ecologische Hoofdstructuur;
  • de belangrijke weidevogelgebieden;
  • de recreatiegebied om de stad;
  • de strategische reservering natuur;
  • de karakteristieke landschapselementen.

In deze gebieden zijn geen nieuwe (ruimtelijke) ontwikkelingen toegestaan die een significant negatief effect hebben op de wezenlijke kenmerken en waarden van het gebied tenzij daarmee een groot openbaar belang gediend is en er geen reële alternatieven voorhanden zijn. In dat geval moet de schade zoveel mogelijk beperkt worden door het treffen van mitigerende maatregelen en moet de resterende schade gecompenseerd worden. In het algemeen vindt de compensatie plaats:

  • 1. aansluitend aan of nabij het aangetaste gebied, met dien verstande dat een duurzame situatie ontstaat;
  • 2. door realisering van kwalitatief gelijkwaardige waarden of fysieke compensatie op afstand van het gebied als fysieke compensatie aansluitend aan of nabij het gebied niet mogelijk is;
  • 3. op financiële wijze als zowel fysieke compensatie als compensatie door kwalitatief gelijkwaardige waarden op korte termijn redelijkerwijs onmogelijk is.

De compensatieverplichting voor gebieden in de EHS is conform de AMvB Ruimte geregeld in artikel 2.3.4 van de provinciale verordening. Het compensatiebeginsel is niet van toepassing op ontwikkelingen binnen het huidige agrarische grondgebruik in belangrijke weidevogelgebieden (zoals intensivering van het graslandgebruik, de aanleg van kavelpaden, slootdempingen, ruwvoederteelt en de nieuwbouw of uitbreiding van boerderijen), op de vestiging of uitbreiding van (zeer) intensieve vormen van dagrecreatie in recreatiegebieden en op de aantasting van karakteristieke landschapselementen voor zover gelegen binnen de bebouwingscontouren of agrarische bouwpercelen. De ontwikkelingen binnen het agrarische grondgebruik en in recreatiegebieden dienen wel te passen in de algemene ruimtelijke kaders.

In het gehele landelijke gebied komen karakteristieke landschapselementen voor die beschermd moeten worden. Door de kleinschaligheid is het bestemmingsplan het aangewezen planniveau om daarvoor het compensatiebeginsel vast te leggen.

De wijze waarop het compensatiebeginsel bij (ruimtelijke) ingrepen in de EHS, belangrijke weidevogelgebieden, recreatiegebieden en karakteristieke landschapselementen moet worden toegepast en de stappen die in een compensatieprocedure moeten worden doorlopen, staan in de provinciale beleidsregel 'Compensatie Natuur, en Landschap Zuid-Holland (1997)'.

Normstelling

  • Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken (voorheen Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie). Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • 1. er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • 2. er geen alternatief is;
  • 3. geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

6.3.2 Huidige situatie en autonome ontwikkeling

Beschermde gebieden

In het plangebied zijn enkele gebieden gelegen die deel uitmaken van de EHS. Aan weerszijden van de N206 liggen ecologische verbindingszones. Aan de zuidkant van de N206 bestaat de verbindingszone uit de Maandagsche watering, die overgaat in de Haarlemmertrekvaart. Ten noorden van de N206 vormen verspreid liggende bosjes de verbindingszone. De polder Hoogeweg is aangewezen als belangrijk weidevogelgebied en enkele percelen zijn hier aangewezen als EHS. In het middengebied, Noordzijderpolder, ligt een ecologische verbindingszone van de landgoederen naar het duingebied. Grenzend aan het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden Coepelduynen en Kennemerland Zuid, tevens EHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0012.jpg"

Figuur 6.2 Ligging plangebied ten op zichte van beschermde natuurgebieden (bron: provincie Zuid-Holland)

  • Coepelduynen

Het Natura 2000-gebied Coepelduynen omvat de smalle strook kustduinen tussen Katwijk en Noordwijk. Het relatief kleine gebied is van bijzondere waarde omdat er op grote schaal goed ontwikkeld, kalkrijk duingrasland voorkomt dat kenmerkend is voor het zeedorpenlandschap. Andere habitattypen nemen in het gebied een marginale plaats in.

Het relatief kleine gebied heeft een gevarieerd duinlandschap dat reliëfrijk en landschappelijk zeer afwisselend is. Het gebied behoort tot de kalkrijke jonge duinen. Er is geen duidelijke binnenduinrand aanwezig, waardoor de overgang naar het polderlandschap vrij abrupt is. Delen zijn in het verleden door de mens beïnvloed en gebruikt voor het drogen van netten, het weiden van vee en als duinakkers. Hierdoor is een specifiek open duinlandschap ontstaan met een afwisseling van duingraslanden, struwelen en bos waarin waardevolle flora en fauna voorkomt. Deze vegetaties zijn de aanleiding geweest het gebied als Natura 2000-gebied aan te wijzen. Aangewezen habitattypen uit het Besluit Natura 2000-gebied Coepelduynen zijn:

  • a. H2120 Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ('witte duinen');
  • b. H2130A Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie 'grijze duinen' (kalkrijk);
  • c. H2160 Duinen met Hippophaë rhamnoides; duindoornstruwelen;
  • d. H2190B Vochtige duinvalleien (kalkrijk).

Het vetgedrukte habitattype 'grijze duinen' is een prioritair habitattype.

  • Kennemerland Zuid

Kennemerland-Zuid is een uitgestrekt duingebied aan de zuidkant van het Noordzeekanaal. Het is een reliëfrijk en landschappelijk afwisselend gebied, dat grotendeels bestaat uit kalkrijke duinen. De overgang tussen de kalkrijke jonge duinen en ontkalkte oude duinen ligt ter hoogte van Zandvoort. Dit levert een soortenrijke en kenmerkende begroeiing op, met duinroosvegetaties in het open duin, duingraslanden, vochtige en droge duinvalleien, plasjes, goed ontwikkelde struwelen en diverse vormen van duinbossen. Vegetaties van vochtige en natte duinvalleien komen met name voor ten zuiden van Zandvoort, waarvan het Houtglob het best ontwikkelde kalkrijke, natte duinvallei is. Het areaal kalkrijk duingrasland is vooral rondom Zandvoort groot. Hier komen over voorbeelden van het zeedorpenlandschap voor. De oudere duinen van het zuidoostelijk gedeelte herbergen goed ontwikkeld kalkarm duingrasland. Ook zijn er in het zuidelijke puntje en ter hoogte van Zandvoort paraboolduincomplexen aanwezig. Het Kennemerstrand is de enige locatie langs de Hollandse vastelandsduinen waar een jonge strandvlakte met embryonale duinen en een uitgestrekte oppervlakte met kalkrijke duinvalleien aanwezig is. Aan de binnenduinrand zijn diverse landgoederen aanwezig. Hier zijn een aantal oude buitenplaatsen gelegen, die voor een aanzienlijk deel bebost zijn met naaldbos en loofbos, waaronder oude bossen met rijke stinzeflora.

Kennemerland-Zuid is aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Dit betekent dat voor het gebied instandhoudingsdoelen zijn opgenomen voor habitattypen en –soorten. In onderstaande tabel is een overzicht opgenomen.

Tabel 6.1 Instandhoudingsdoelstellingen          
        SVI Landelijk   doelst. opp.vl.   doelst. kwal.   doelst. pop.  
habitattypen                  
H1310B   zilte pionierbegroeiingen (zeevetmuur)   +   =   =      
H1330A   schorren en zilte graslanden (buitendijks)   -   =   =      
H2110   embryonale duinen   +   =   =      
H2120   witte duinen   -   >   >      
H2130A   *grijze duinen (kalkrijk)   --   >   >      
H2130B   *grijze duinen (kalkarm)   --   =   >      
H2130C   *grijze duinen (heischraal)   --   >   >      
H2150   *duinheiden met struikhei   +   =   =      
H2160   duindoornstruwelen   +   = (<)   =      
H2170   kruipwilgstruwelen   +   = (<)   =      
H2180A   duinbossen (droog)   +   =   =      
H2180B   duinbossen (vochtig)   -   =   >      
H2180C   duinbossen (binnenduinrand)   -   =   =      
H2190A   vochtige duinvalleien (open water)   -   >   >      
H2190B   vochtige duinvalleien (kalkrijk)   -   >   >      
H2190D   vochtige duinvalleien (hoge moerasplanten)   -   >   >      
habitatsoorten                  
H1014   nauwe korfslak   -   =   =   =  
H1042   gevlekte witsnuitlibel   --   >   >   >  
H1903   groenknolorchis   --   =   =   >  

  • EHS- en weidevogelgebied Polder Hoogeweg

Polder Hoogeweg neemt als een van de laatste graslandpolders in het Zuid-Hollandse kustgebied op provinciaal niveau een bijzondere positie in. Polder Hoogeweg heeft vanwege het voorkomen van broedvogels als grutto, tureluur, zomertaling en slobeend een grote natuurwaarde. In de winter vormt dit gebied tezamen met de Elsgeesterpolder (gemeente Voorhout) een belangrijk rustgebied voor duizenden vogels, waaronder goudplevieren. Het gebied is daarom aangewezen als belangrijk weidevogelgebied.

Karakteristieke landschapselementen en strategische reservering natuur

In het gehele landelijke gebied komen karakteristieke landschapselementen voor die beschermd moeten worden. Gebieden waarop een strategische reservering natuur rust zijn niet aanwezig binnen het plangebied.

Beschermde soorten

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (o.a. www.ravon.nl en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven.

In het plangebied, waar de landbouw de belangrijkste grondgebruiker is, is de ecologische functie buiten de EHS-gebieden relatief bescheiden. De ecologische waardevolle terreinen zijn aan te treffen in de vorm van kleinere elementen; deze zijn verweven met de overige hoofdfuncties. Zo komen in het plangebied de natuurlijke begroeiingen met name voor in de vorm van zogenaamde lijnvormige elementen, zoals sloten en slootkanten, wegbermen en erfbeplantingen. Deze elementen kunnen van betekenis zijn voor planten- en vogelsoorten, voor kleine zoogdieren en overige fauna. Daarnaast zijn de open graslanden, met name de Polder Hoogeweg, van betekenis als weidevogelgebied en voor overwinterende vogels. Deze graslanden zijn ook belangrijk jachtgebied voor soorten als buizerd, torenvalk en sperwer.

  • Vaatplanten

De laanbeplanting, de bermen en groenstroken binnen het plangebied bieden groeiplaatsen aan de beschermde brede wespenorchis. In en langs de waterpartijen zijn naar verwachting groeiplaatsen van de beschermde zwanenbloem en dotterbloem aanwezig. Het ruige plantsoen in het plangebied biedt groeiplaatsen aan de beschermde grote kaardenbol.

  • Vogels

In de tuinen en groenstroken komen tuin- en struweelvogels voor. Hier zijn soorten als koolmees, roodborst, winterkoning en merel aanwezig. Spreeuw, huismus, gierzwaluw en kauw kunnen broeden in (de omgeving van) de bebouwing. De bomen bieden mogelijk nestgelegenheid aan de buizerd, kraai en grote bonte specht. De waterpartijen bieden leefgebied aan watervogels als meerkoet, wilde eend en waterhoen. Daarnaast zijn de open graslanden, met name de Hoogewegpolder, van betekenis als weidevogelgebied en voor overwinterende vogels (zie vorige paragraaf). Deze graslanden zijn ook belangrijk jachtgebied voor soorten als buizerd, torenvalk en sperwer. De polders en bollengronden broeden gele kwikstaart, Engelse kwikstaart, patrijs, veldleeuwerik en tureluur.

  • Zoogdieren

Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn. De bomen en bebouwing kunnen plaats bieden aan vaste verblijfplaatsen van vleermuizen. De groenstroken en waterpartijen kunnen daarnaast fungeren als foerageergebied of onderdeel zijn van een migratieroute van vleermuizen. Op het landgoed Offem zijn boommarters aanwezig. Hoewel dit landgoed is gelegen buiten het plangebied, maken deze boommarters wel gebruik van de ecologische verbindingszone gelegen langs de N206, getuige de verkeersslachtoffers die reeds zijn gevonden langs de N206 tussen het landgoed en de parkeerplaatsen langs de N206 net ten noorden van het viaduct Herenweg.

  • Amfibieën

Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, meerkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen zeker gebruik zullen maken van het plangebied als schuilplaats in struiken, onder stenen, in kelders en als voortplantingsplaats in de waterpartijen. In de regio is ook het voorkomen van de zwaar beschermde rugstreeppad bekend.

  • Vissen

De waterpartijen bieden waarschijnlijk leefgebied aan de matig beschermde kleine modderkruiper. In waterpartijen met een goede waterkwaliteit kan ook de beschermde bittervoorn voorkomen. Andere beschermde vissoorten zijn hier niet te verwachten.

  • Weekdieren

De zwaar beschermde platte schijfhoren heeft een voorkeur voor helder, stilstaand of zeer zwakstromend water met een rijke plantengroei. De trefkans is het grootst als zowel ondergedoken vaatplanten, draadalgen, als planten met drijvende bladeren aanwezig zijn. Er lijkt een zekere voorkeur voor veenbodems te bestaan, ten opzichte van zand- en kleibodems. De soort leeft zowel in grote plassen en meren als in smalle sloten. Het water mag niet te voedselrijk zijn, terwijl ook anderszins ionenrijk water wordt gemeden; zo komt de soort niet voor in brakke wateren. In het plangebied is geschikt leefgebied aanwezig.

Overige soorten

Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten in het plangebied. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 6.2 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 6.2 Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

  Nader onderzoek nodig bij ontwikkelingen  
Vrijstellingsrege-ling Ffw   tabel 1     brede wespenorchis, zwanenbloem, grote kaardenbol en dotterbloem

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel, haas en konijn

bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander, meerkikker en de bastaardkikker  
nee  
Ontheffingsrege- ling Ffw   tabel 2     kleine modderkruiper
rietorchis  
Ja  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   bittervoorn
boommarter  
Ja  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen
rugstreeppad
platte schijfhoren  
Ja  
  vogels   cat. 1 t/m 4   buizerd, sperwer, steenuil, ransuil, gierzwaluw en huismus   Ja  
    Categorie 5   koolmees, spreeuw, torenvalk, grote bonte specht   Nee, voldoende leefgebied aanwezig  

6.3.3 Effecten bestemmingsplan

Binnen het plangebied worden diverse ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting van natuurwaarden (bijvoorbeeld bouwvlakvergroting).

Gebiedsbescherming

Het bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard en maakt geen concrete ontwikkelingen mogelijk die kunnen leiden tot effecten op Natura 2000. Een uitzondering vormt de geringe uitbreidingsmogelijkheid van veehouderijbedrijven die door middel van een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. Indien een dergelijke uitbreiding gepaard gaat met extra emissie van ammoniak dan kan dat leiden tot extra depositie van stikstof op de nabijgelegen Natura 2000-gebieden. Op basis van de voortoets Natuurbeschmeringswet zijn de regels in het bestemmingsplan aangescherpt, zodat significant negatieve effecten niet zullen optreden.

Uit de vormvrije mer-beoordeling blijkt ook dat negatieve effecten op de EHS en het belangrijke weidevogelleefgebied niet optreden.

Beschermde soorten

Het plangebied biedt leefgebied aan verschillende beschermde soorten. Het betreft voornamelijk algemeen voorkomende soorten en daarnaast enkele zwaar beschermde soorten. Daarnaast is het plangebied van belang voor weidevogels.

De ontwikkelingen vinden hoofdzakelijk plaats op of direct in de buurt van de bestaande bouwkavels. Plaatselijk kan dit leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten, zoals aantasting van vaste nestplaatsen van broedvogels of vleermuizen. In het kader van de Ffw dienen deze effecten echter gemitigeerd en/of gecompenseerd te worden. Negatieve effecten op de ecologische waarden in het plangebied kunnen dan ook worden uitgesloten. Toekomstige ontwikkelingen dienen op dat moment onderzocht en getoetst te worden aan de Ffw.

Hieronder is aangeven waar bij deze mogelijke toekomstige ontwikkelingen rekening moet worden gehouden.

  • Er is geen ontheffing nodig voor de tabel 1-soorten van de Ffw omdat hiervoor een vrijstelling geldt van de verbodsbepalingen van de Ffw. Uiteraard geldt wel de algemene zorgplicht. Dat betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild voorkomende planten en dieren en hun leefomgeving.
  • Tijdens werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedende vogels is verboden. Overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vogels wordt voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. In het kader van de Ffw wordt geen standaardperiode gehanteerd voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Indien de werkzaamheden uitgevoerd worden op het moment dat er geen broedgevallen (meer) aanwezig zijn, is overtreding van de wet niet aan de orde. De meeste vogels broeden overigens tussen 15 maart en 15 juli (bron: www.vogelbescherming.nl).
  • In geval er bij een ontwikkeling sprake is van potentieel leefgebied voor de tabel 2 en 3 soorten en broedvogels met vaste nesten dan is nader veldonderzoek noodzakelijk.

6.4 Water

6.4.1 Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's. Het beleid van het Hoogheemraadschap is in paragraaf 2.4 behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW).

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW);
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21);
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW);
  • Waterwet.

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan;
  • Provinciale Structuurvisie.
6.4.2 Huidige situatie

Bodem en grondwater

Volgens de bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het plangebied rondom de Northgodreef en de provinciale weg uit zandgrond. Tevens is er sprake van grondwatertrap II. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld.

De bodem in het plangebied ten westen van het Oosterduinse Meer bestaat ook uit zandgrond. Hier is sprake van grondwatertrap IV. Dit houdt in dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op meer dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m benden maaiveld.

De maaiveldhoogte varieert in de verschillende deelgebieden. In het deelgebied in de omgeving van de Northgodreef varieert het maaiveld tussen NAP +0,4 en +1 m. In het deelgebied rondom de provinciale weg bedraagt de maaiveldhoogte in het oosten circa NAP -0,5 m en ten westen circa NAP +2,1 m. In het deelgebied ten westen van het Oosterduinse Meer varieert de maaiveldhoogte tussen NAP +0,9 m in het zuidoosten en NAP +2,6 m in het noordwesten.

Waterkwantiteit

In het gehele plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Verzilting speelt binnen het plangebied een belangrijke rol aangezien de bollenteelt rondom Noordwijk hiervoor gevoelig is. Het waterschap stuurt erop aan om in de periode tot 2015 een maatschappelijke keuze te maken in welke gebieden de verzilting wordt bestreden of geaccepteerd zodat gericht maatregelen genomen kunnen worden.

Net buiten het plangebied ligt een grondwaterbeschermingsgebied uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening voor de provincie Zuid Holland. De gronden die zijn aangewezen als grondwaterbeschermingsgebied, zijn bestemd voor de exploitatie en bescherming van het grondwater ten behoeve van de drinkwatervoorziening. De zone is op te vatten als de zone rondom de drinkwaterput tot aan de 25-jaarslijn met in de kern het waterwingebied. De 25-jaarszone is het gebied waarbinnen het water een verblijftijd heeft van maximaal 25 jaar. Ruimtelijke plannen in dit gebied bevatten bestemmingen en regels die het waterwinbelang beschermen bij functiewijzigingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0013.png"Figuur 6.3 Typen beschermingsgebieden rond grondwaterwinningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0014.png" 

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0015.jpg"

Figuur 6.4 Grondwaterbeschermingsgebieden

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet binnen een aandachtsgebied voor veiligheid tegen overstromingen. Wel zijn binnen het deelgebied ten oosten van de provinciale weg verschillende regionale waterkeringen gelegen. Deze waterkeringen worden samen met de kern- en beschermingszone op de verbeelding opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0016.png"

Figuur 6.5 Waterkeringen (http://rijnland.esri.nl/keringen/)

Afvalwaterketen en riolering

Het Waterschap Rijnland maakt zich sterk voor integraal beheer van de afvalwaterketen. De gemeente Noordwijk gaat in samenwerking met het waterschap en verschillende gemeenten de afvalwaterinzameling, het afvalwatertransport en de afvalwaterzuivering in de AWZI's aanpakken. De efficiency van het zuiveringsbeheer wordt hiermee verbeterd en lozingen van voedingsstoffen uit de afvalwaterzuiveringsinstallaties op het oppervlaktewater worden beperkt. Zo wordt een betere waterkwaliteit bereikt.

6.4.3 Toekomstige situatie

Het voorliggende bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Dit betekent dat geen grootschalige functieveranderingen en/of herinrichtingen zijn gepland. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat wel de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al of niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Ook zijn er enkele nieuwe woningen mogelijk gemaakt waarbij in alle gevallen ook sprake is van sanering van bedrijfsbebouwing. Voor het overige worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Gelet op dit karakter biedt het bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren.

Als in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden, is het uitgangspunt dat de waterhuishoudkundige situatie niet mag verslechteren. Dit betekent bijvoorbeeld dat de waterhuishouding kan worden verbeterd door het afkoppelen van schoon verhard oppervlak, hiermee wordt voorkomen dat schoon hemelwater wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent ook dat toename van het verharde oppervlak en/of dempingen binnen het gebied moeten worden gecompenseerd. Ook combinaties met andere functies zoals groen en recreatie liggen voor de hand. Door de aanleg van natuurvriendelijke en ecologische oevers kan afhankelijk van de situatie meer waterberging gerealiseerd. De wijze waarop waterberging wordt gerealiseerd, is maatwerk op basis van de specifieke situatie.

Daarnaast is het van belang om bij eventuele ontwikkelingen diffuse verontreinigingen te voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Water en Waterstaat in het bestemmingsplan

In het bestemmingsplan wordt het oppervlaktewater in het plangebied bestemd als 'Water'. Daarnaast worden alle watergangen uit het vigerende bestemmingsplan en de hoofdwatergangen zoals aangegeven op de legger van het Hoogheemraadschap van Rijnland voorzien van de bestemming Water. Verbindingssloten en water op perceelsniveau (bijvoorbeeld afwatering en/of poelen) worden mogelijk gemaakt in de betreffende bestemming. Voor waterkeringen (kernzone) inclusief de beschermingszones geldt een zogenaamde dubbelbestemming, deze hebben de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' toebedeeld gekregen.

6.4.4 Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

6.5 Bodem

Beleid en normstelling 

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal Bodembeleid

De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit.

In de gemeente Noordwijk is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:

  • Toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem (op niveau van bodemkwaliteitsklasse);
  • Toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

De gemeente heeft geen bodemfunctieklassenkaart vastgesteld. Dit betekent dat toe te passen grond moet voldoen aan de achtergrondwaarde, zoals gesteld in het Besluit bodemkwaliteit.

Onderzoek en conclusie

Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Het is daardoor niet noodzakelijk om de bodemkwaliteit binnen het gehele plangebied vast te stellen. Bij eventuele toekomstige ontwikkelingen zal worden bekeken of ter plaatse verontreinigingen bekend zijn of verdachte activiteiten hebben plaatsgevonden.

In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Indien sprake is van ernstige bodemverontreiniging, zal op basis van de Wbb en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland) goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd.

Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.

Voor de ontwikkelingen die in dit bestemmingsplan specifiek mogelijk worden gemaakt, zoals omschreven in hoofdstuk 5, zijn voor zover nodig afzonderlijke bodemonderzoeken uitgevoerd.

6.6 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RVGS) is het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water en (spoor)wegen opgenomen. Op basis van de circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten in nieuwe situaties geldt een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.

Vooruitlopend op de vaststelling van het Besluit Transportroutes Externe Veiligheid is de circulaire per 1 januari 2010 gewijzigd. Met deze wijziging zijn de veiligheidsafstanden en plasbrandaandachtsgebieden uit het Basisnet Wegen en Basisnet Water opgenomen in de circulaire.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen al enkele jaren rekening gehouden met deze risicobenadering.

Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland

Om inhoud te geven aan het externe veiligheidsbeleid, en om keuzes te maken over de uitvoering ervan is de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland (Milieudienst West-Holland, d.d. maart 2008) opgesteld. Hierin wordt het externe veiligheidsbeleid in de regio Holland Rijnland voor de komende jaren vastgelegd. Deze nota is namens de regio Holland Rijnland opgesteld door de Milieudienst West-Holland, in samenwerking met de gemeenten van Holland Rijnland en de Regionale Brandweer Hollands Midden.

Het uitgangspunt van deze nota is te streven naar dat niveau van veiligheid, dat voldoende bescherming biedt aan de inwoners van Holland Rijnland én de economische en ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig belemmert.

Onderzoek

Omgevingsvisie

Uit een inventarisatie van de risico's in de regio Holland Rijnland in de Omgevingsvisie is gebleken dat er geen belangrijke knelpunten zijn op het gebied van externe veiligheid. Wel is het zo dat er verschillende locaties zijn waar grote groepen mensen aan een beperkt risico blootgesteld worden. Dit betekent dat de kans op een ongeval klein is, maar dat bij een eventueel ongeval toch een grote groep mensen daarvan de gevolgen kan ondervinden. Bij de verdere ontwikkeling van woningbouw, bedrijvigheid en infrastructuur in Holland Rijnland is het daarom nodig de gevolgen hiervan voor de externe veiligheid zorgvuldig te beoordelen.

Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Door dit karakter biedt dit bestemmingsplan weinig of geen mogelijkheden om de externe veiligheidssituatie in het plangebied te verbeteren. Wel wordt hieronder ingegaan op de kwetsbare en risicovolle objecten in het plangebied.

 

Kwetsbare objecten

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied 1 kwetsbaar object aanwezig is. Het gaat hierbij om Het Troephuis aan de Van Berckelweg 52. In de omgeving van dit kwetsbaar object zijn verschillende risicovolle objecten gelegen. Hierop wordt hieronder verder ingegaan. Omdat het voorliggende plan grotendeels consoliderend van aard is, heeft de aanwezigheid van de kwetsbare objecten geen gevolgen voor de vaststelling van voorliggende plan. Ook de ontwikkelingen als beschreven in hoofdstuk 5 hebben geen gevolgen op het gebied van externe veiligheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0017.png"

Kwetsbaar object in het plangebied: Het Troephuis (roze)

Risicovolle objecten

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in het plangebied meerdere risicovolle objecten aanwezig zijn die van invloed zijn op de risicosituatie in het plangebied. De belangrijkste gegevens van deze objecten zijn hieronder weergegeven.

In het plangebied zijn de volgende gasleidingen gelegen:

gasleiding   locatie   diameter (mm)   druk (bar)   PR 10-6 (m)   invloedsgebied (m)   overschrijding GR  
A-560   Zwetterpolder   914.00   66.20   0   430   Nee  
W-535-01   Hoogewegpolder   323.90   40   0   150   Nee  
W-535-03   Beeklaan   168.30   40   0   95   Nee  
W-535-12   Hoogewegpolder   323.90   40   0   150   Nee  

Binnen het plangebied ligt de PR 10-6-contour (100%-letaliteitszone) niet buiten de leiding. Het PR vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan. Delen van het plangebied liggen wel binnen het invloedsgebied en het effectgebied van de leidingen. In juni 2011 heeft de Milieudienst West-Holland berekeningen uitgevoerd om het GR voor de leidingen in de gemeente Noordwijk te bepalen. Deze risicoberekening is gemaakt naar aanleiding van een brief van de Gasunie (kenmerk TOLTW 11.1225, d.d. 27 mei 2011) waarin de Gasunie had aangegeven dat er geen GR aandachtspunten in de gemeente Noordwijk aanwezig zouden zijn en het verzoek aan de gemeente om na te gaan of ze zich kunnen vinden in de conclusie. Uit het onderzoek van de Milieudienst blijkt dat de oriëntatiewaarde van het GR voor deze leidingen niet wordt overschreden (Carola berekening, Milieudienst West-Holland, 2 november 2011). Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Door de vaststelling van het bestemmingsplan zal het GR dan ook niet toenemen, mede omdat de enkele ontwikkelingen die in het plan zijn opgenomen veelal plaatsvinden in combinatie met sanering en op geruime afstand van risicovolle objecten gelegen zijn. Het GR vormt daarmee geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.

De gasleidingen in het plangebied worden opgenomen op de plankaart met de belemmeringenstrook van 5 m aan beide zijden waarbinnen geen bouwactiviteiten mogen plaatsvinden.

In het plangebied vindt ook vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg N206 (wegvak Z120-3 N206/N443 Noordwijkerhout – N206/N441 Katwijk aan Zee). De PR 10-6-contour is niet buiten de weg gelegen. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT2 heeft de N206 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Omat het bestemmingsplan conserverend van aard is, heeft dit geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externeveiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid. De aanwezigheid van de weg vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

In het plangebied zijn verder geen risicovolle inrichtingen (Bevi-inrichtingen), rijkswegen, spoorlijnen of waterwegen gelegen. In de omgeving van het plangebied liggen ook geen risicovolle objecten die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het plangebied.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

6.7 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied zijn verschillende aardgasleidingen gelegen. Deze leidingen en de planologische gevolgen hiervan zijn besproken in de paragraaf over externe veiligheid. Verder zijn er, afgezien van de afvalwaterleiding(en) geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden in het plangebied aanwezig.

Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen, behoudens aardgasleidingen, geen gevolgen heeft voor de planologische situatie in het plangebied.

6.8 Invloedssfeer Schiphol

Normstelling en beleid

Luchthavenindelingbesluit

Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Luchthavenindelingbesluit.

De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Luchthavenindelingbesluit. In dit Besluit wort een beperkingengebied aangegeven ten aanzien van alle afzonderlijke aspecten externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking met betrekking tot Schiphol. Dit beperkingengebied in relatie tot het plangebied is weergegeven in figuur 6.6.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0018.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0019.png"

Figuur 6.6 Uitsnede het beperkingengebied bij het LIB Schiphol

Nota Ruimte en Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (Svir)

In de Nota Ruimte en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt aangegeven dat Schiphol voor de toekomst ruimte nodig heeft om uit te breiden. Derhalve is een zogenoemde 20 Ke-contour opgenomen. Binnen deze contouren mogen geen nieuwe uitleglocaties ten behoeve van woningbouw worden ontwikkeld. Herstructurering en intensivering in bestaand gebouwd gebied zijn binnen de 20 Ke-contour nu en in de toekomst wel mogelijk. Revitalisering, herstructurering en transformatie van bestaande woon- en werkgebieden is volgens de Nota cruciaal om de gestelde ruimtelijke doelen te kunnen bereiken. De opgenomen 20 Ke-contour is overgenomen uit de Nota Ruimte. Deze contour is exact overgenomen in de Svir, maar de verbeelding daarvan is minder helder, vandaar dat de verbeelding uit de Nota Ruimte is overgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0020.png"

Figuur 6.7 De 20 Ke-contour, met aanduiding voor Noordwijkerhout

Onderzoek en conclusie

Aangezien het plangebied buiten het beperkingengebied uit het Lib, buiten de 20 Ke-contour uit de Nota Ruimte ligt en over het algemeen conserverend van aard is vormt de ligging nabij Schiphol geen knelpunt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan (zie figuren 6.6 en 6.7, in beide figuren is het plangebied buiten de zones gelegen).

6.9 Milieuhinder agrarische bedrijven

Toetsingskader

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv))) geldt een maximale geurbelasting) op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object in vier situaties, deze zijn weergegeven in de onderstaande tabel.

Tabel 6.3 Overzicht geurnormen Wgv

    concentratiegebied   niet-concentratiegebied  
binnen bebouwde kom   diercategorieën Rgv   max. 3 ouE/m³
   
max. 2 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 100 m t.o.v. geurgevoelig object  
buiten
bebouwde kom  
diercategorieën Rgv   max. 14 ouE/m³   max. 8 ouE/m³  
  andere diercategorieën   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object   min. 50 m t.o.v. geurgevoelig object  

Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar de minimale afstanden van 100 m binnen de bebouwde kom en 50 m buiten de bebouwde kom.

Regeling geurhinder en veehouderij

In de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) is de wijze vastgelegd waarop:

  • de geurbelasting wordt bepaald;
  • de afstand tussen veehouderij en geurgevoelig object) wordt gemeten.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Onderzoek

In het plangebied zijn meerdere agrarische bedrijven van uiteenlopende aard gevestigd. In het Langeveld (met name langs De Boender) zijn bedrijven gelegen waar hoofdzakelijk open grondteelt wordt bedreven. Vanwege de hoeveelheid glasopstand vallen deze gronden onder het Besluit glastuinbouw waardoor bovengenoemde afstanden gelden.

In de afweging van belangen die noodzakelijk zijn bij het mogelijk maken van nieuwe gevoelige functies waaronder het wonen in de nabijheid van deze bedrijven, dient rekening te worden gehouden met de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Dat geldt evenzeer bij het mogelijk maken van uitbreiding van bestaande agrarische bedrijven.

Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels consoliderend van aard. Er worden geen nieuwe agrarische bedrijven, glastuinbouwbedrijven of open grondteeltbedrijven mogelijk gemaakt of objecten die hier kwetsbaar voor zijn.

Conclusie

Door afstandseisen op te nemen in de regels wordt voorkomen dat door de uitvoering van het bestemmingsplan bestaande agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.

6.10 Milieuhinder niet-agrarische bedrijven

Toetsingskader

In het plangebied komt een aantal niet-agrarische bedrijven voor. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van inrichtingen in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • 1. ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • 2. rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen belastende en gevoelige functies met betrekking tot milieu mee te nemen, wordt in dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een milieuzonering. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SVB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. De standaard SvB is gebaseerd op de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Voor een nadere toelichting op deze Staat wordt verwezen naar Bijlage 2.

Onderzoek

Op de bedrijfspercelen binnen het plangebied worden activiteiten uit categorie 1 en 2 van de SvB algemeen toelaatbaar geacht.

Ten behoeve van dit bestemmingsplan zijn de aanwezige bedrijven geïnventariseerd. In Bijlage 4 zijn de bedrijven opgenomen die behoren tot een categorie die hoger is dan 2 en daardoor een specifieke aanduiding krijgen. Op basis van de specifieke aanduiding kunnen bedrijven de activiteiten voortzetten die vallen onder deze aanduiding. Omschakeling van het bedrijf naar een andere activiteit dan in de bestemming is vermeld, kan alleen plaatsvinden wanneer deze activiteit past binnen de algemeen toelaatbare categorieën (1 en 2) van bedrijfsactiviteiten. Bij bedrijfsbeëindiging of -verplaatsing kan zich dan alleen nog een gelijksoortig bedrijf vestigen, of een bedrijf dat past binnen de algemene toelaatbaarheid (categorie 1 en 2).

Op het perceel Achterweg 11 vindt groencompostering plaats. In het kader van het bestemmingsplan Offem-Zuid is geuronderzoek uitgevoerd. Naar aanleiding van dit onderzoek is een geurcontour opgenomen op de plankaart, waarbinnen de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten wordt uitgesloten.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering, die in de bestemmingsplanregeling en op de plankaart wordt opgenomen, zorg gedragen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van gevoelige functies en worden bestaande bedrijven niet in hun functioneren belemmerd.

6.11 Milieuhinder en horeca

Toetsingskader

Bij de aanwezigheid van horecavoorzieningen is het van belang dat ter plaatse van omliggende woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en dat horecavoorzieningen op de betreffende locatie hun bedrijf kunnen uitoefenen. Vergelijkbaar met de zonering van bedrijfsactiviteiten wordt daarbij gebruikgemaakt van een Staat van Horeca-activiteiten (SvH).

De SvH bestaat uit een lijst van horeca-activiteiten die is gerangschikt naar mate van hinderlijkheid. Er is vooral gekeken naar het aspect geluidshinder en de verkeersaantrekkende werking van de onderscheiden categorieën. Per gebied wordt vastgesteld welke categorie van horecavoorzieningen toelaatbaar wordt geacht. Voor een nadere toelichting op de regeling van horecavoorzieningen met de SvH wordt verwezen naar Bijlage 3 van deze toelichting.

Toelaatbaarheid per gebiedstype

Ter plaatse van de bestemming Horeca wordt horeca tot en met categorie 1b algemeen toelaatbaar geacht. Bestaande, legale activiteiten uit een hogere categorie worden door middel van een functieaanduiding specifiek geregeld.

Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de gebruiksregels om horeca-activiteiten uit de milieucategorie die één stap hoger ligt dan de algemene toelaatbaarheid (dus 2) toe te staan. In dat geval dient echter wel te worden aangetoond dat een vrijgestelde horecavoorziening niet zorgt voor onacceptabele hinder ten opzichte van omliggende woningen.

Inventarisatie horecavoorzieningen

Bestaande horecavoorzieningen in het plangebied zijn geïnventariseerd en ingeschaald volgens de categorieën SvH (Bijlage 3). Uit de inventarisatie blijkt dat in het plangebied twee horecavoorzieningen voorkomen. Aan de Herenweg 225 is een restaurant gevestigd en aan de Langevelderlaan 22 bevindt zich een pannenkoekenboerderij. Deze horecavoorzieningen passen binnen de algemene toelaatbaarheid en hoeven dus niet met een specifieke aanduiding mogelijk gemaakt te worden.

Conclusie

In dit bestemmingsplan wordt door de gehanteerde milieuzonering voor horeca, die in de bestemmingsplanregeling is opgenomen, zorg gedragen voor een goede afstemming tussen gevoelige functies (zoals woningen) en horeca-activiteiten.

6.12 Geluid

Beleid en normstelling

Wet geluidhinder

Langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidhinder moet worden getoetst. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, dient de geluidbelasting ter plaatse te worden getoetst aan de normen uit de Wgh.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied ligt binnen de geluidzone van diverse wegen, waaronder de N206 en N444. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van industrieterreinen of spoorlijnen.

Met het bestemmingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies direct bestemd, anders dan enkele woningen die worden toegestaan in combinatie met sanering. Deze woningen worden in algemene zin gebouwd naast of achter bestaande woningen. Rond veehouderijen en andere agrarische bedrijven kan sprake zijn van een zekere geluidbelasting. In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering zijn richtafstanden opgenomen voor agrarische activiteiten ten opzichte van woningen (gebiedstype 'rustige woonwijk'). De richtafstand voor het aspect geluid varieert van 30 meter tot 50 meter. In een gemengd gebied kunnen deze richtafstanden worden verkleind. Binnen de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt is het in veel gevallen mogelijk om op perceelsniveau te zoeken naar een inrichting waarmee onaanvaardbare akoestische situaties worden voorkomen. Het aspect geluid vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggende plan.

6.13 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 6.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   grenswaarde   geldig  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate (nibm)

In dit Besluit is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek en conclusie

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wlk kan daarom achterwege blijven. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (http://www.nsl-monitoring.nl/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012, 2015 en 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de provinciale weg N206, de Kapelleboslaan en de Duinweg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse de rest van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de wegen ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

6.14 Cultuurhistorie

Cultuurhistorie heeft betrekking op de aanwezigheid, de aard, de betekenis en de waarde van:

  • 1. in de bodem bewaarde sporen en resten van menselijke bewoning vanaf het eerste begin van de menselijke bewoning (ca 300.000 jaar geleden);
  • 2. historische (ensembles van) gebouwen, tuinen, parken en stedenbouwkundige structuren;
  • 3. (ensembles van) landschappelijke elementen, gebieden en ruimtelijke patronen waarin de historische wisselwerking tussen mens en maatschappij enerzijds en de fysieke omgeving anderzijds tot uitdrukking komt.

In deze paragraaf wordt in drie verschillende paragrafen aandacht besteed aan bovengenoemde punten.

6.14.1 Archeologie

In 2011 heeft de gemeente Noordwijk de 'erfgoedverordening 2011 gemeente Noordwijk' vastgesteld. In deze verordening staan regels met betrekking tot monumenten en archeologie. Op de Archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart staan de waarden ten aanzien van het aspect archeologie. Hiermee kan elke aanvrager van een bouw-, sloop- of omgevingsvergunning vooraf inzicht verkrijgen in de op een perceel rustende archeologische onderzoeksplicht. De Archeologische waarden- en verwachtingenkaart biedt bovendien een goede kapstok om de kennis over de rijke geschiedenis van deze regio bij een breed publiek onder de aandacht te brengen.

Op de beleidskaart worden de volgende eenheden/beleidscategorieën onderscheiden:

  • 1. Archeologisch beleidsadviesgebied 1 (Archeologische terreinen en dorpskernen). Op deze terreinen geldt altijd een onderzoeksplicht vanaf de kleinst mogelijke verstoring met een diepte van 50 cm;
  • 2. Archeologisch beleidsadviesgebied 2 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting). Archeologisch onderzoek is voor deze categorie verplicht voor bodemverstoringen vanaf een oppervlakte van 100 m² en een diepte van 50 cm;
  • 3. Archeologisch beleidsadviesgebied 3 (Gebieden een middelhoge archeologische verwachting). Archeologisch onderzoek is voor deze categorie verplicht voor bodemverstoringen vanaf een oppervlakte van 500 m² en een diepte van 50 cm;
  • 4. Archeologisch beleidsadviesgebied 4 (Gebieden met een lage archeologische verwachting). Archeologisch onderzoek is voor deze categorie verplicht voor bodemverstoringen vanaf een oppervlakte van 50.000 m² en een diepte van 50 cm.

In het plangebied is grotendeels sprake van een hoge en middelhoge verwachtingswaarde (zie figuur 6.8). Ten zuidwesten van Het Laantje is sprake van een archeologisch terrein.

Noodzakelijkheidstoets

In 2016 heeft de gemeente Katwijk haar Archeologieverordening en Erfgoedbeleid aangescherpt. Dit beleid staat model voor dat van de andere 'Bollengemeenten', waaronder Noordwijk. Uit deze actualisatie vloeit onder meer de in de regels opgenomen noodzakelijkheidstoets voort. Door middel van deze toets kunnen initiatiefnemers op een later moment in hun vergunningaanvraag alsnog een vrijstelling ten aanzien van archeologisch onderzoek krijgen. Op deze wijze wordt een mouw gepast aan de conclusie - zoals gedaan in de toelichting op de regionale archeologische beleids- en verwachtingskaarten uit 2016 - dat er op de bollenpercelen in het algemeen zeker sprake is van een minimale verstoringsdiepte van 70 cm beneden maaiveld, in plaats van de 50 cm die in de archeologische dubbelbestemmingen is bepaald. Omdat op voorhand niet duidelijk is wat de verstoringsdiepte op een specifiek perceel is kan niet onderbouwd worden dat de vrijstelling voor onderzoek generiek verruimd kan worden. Om te voorkomen dat initiatiefnemers met onnodig hoge onderzoekskosten worden opgezadeld is daarom de mogelijkheid in de regels opgenomen om op een andere wijze dan met onderzoek aan te tonen dat gronden verstoord zijn tot een grotere diepte. Daarvoor wordt de noodzakelijkheidstoets geintroduceerd. Een toelichting op de noodzakelijkheidstoets is opgenomen in Bijlage 8.

Vooruitlopend op de actualisatie van de erfgoedverordening 2011 is de noodzakelijkheidstoets uit het regionale beleid verwerkt in de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0021.jpg"

6.14.2 Historische gebouwen en ensembles

Bollenschuren

In de Bollenstreek staat een groot aantal cultuurhistorisch waardevolle bollenschuren. Deze zijn grotendeels in de periode 1880-1910 gebouwd voor het drogen van bloembollen. Omdat in deze jaren de bollenteelt een zeer goed lopende bedrijfstak was, is vaak veel aandacht en geld besteed aan de bouw van bollenschuren. Veel bollenschuren kenmerken zich door een architectuur die karakteristiek is voor de Bollenstreek (bijvoorbeeld de hoge, grote ramen, één of meerdere bouwlagen en de aanwezigheid van stellingen). De meeste bollenschuren hebben hun oorspronkelijk functie verloren, staan vaak leeg, worden verbouwd of zullen worden gesloopt. Veel traditionele bollenschuren zijn vervangen door loodsen zonder noemenswaardige architectonische kwaliteit. Er zijn echter ook waardevolle bollenschuren bewaard gebleven. Deze maken deel uit van het cultuurhistorisch erfgoed van de streek.

In 2005 is door elf gemeenten in de Duin- en Bollenstreek en de Projectgroep Behoud en Herbestemming Bollenschuren samengewerkt aan het opstellen van een Regionaal Bollenschurenbeleid en een Regionale Collectie Bollenschuren. In deze Regionale Collectie zijn voor het de gemeente de volgende bollenschuren opgenomen. Al deze bollenschuren zijn gelegen buiten het plangebied:

  • Binnenweg 23;
  • Boerenburgerweg 2;
  • Douzastraat 2;
  • St. Jeroensweg 11;
  • Molenstraat 7;
  • Pickéstraat 66;
  • Voorstraat 107.

Hogewegse molen

In het zuiden van het plangebied ligt de Hogewegse molen van het type 'wipmolen'. Deze molen en molenbiotoop is opgenomen in de Molenbiotoopinventarisatie van de Provincie Zuid-Holland (2010). De molen zelf is een Rijksmonument. Omdat de molen als een werkend monument gezien wordt, is het van belang om de omgeving van de molen, voor zover die van invloed is op het functioneren van de molen als maalwerktuig én als monument te beschermen. Hiertoe is een molenbiotoop ingesteld. Vrije windvang is één van de belangrijkste voorwaarden voor een goed functionerende molen. Gebouwen en andere bouwwerken kunnen de molenbiotoop aantasten. Daarnaast veroorzaken bomen en boomgroepen een extra nadeel voor de windvang.

Landgoed Leeuwenhorst

Net buiten het plangebied ligt Landgoed Leeuwenhorst. De uit een 13e eeuwse abdij ontstane buitenplaats Leeuwenhorst en het 18e eeuwse huis Dijkenburg werden in 1801 samengevoegd. Het huis Leeuwenhorst is tijdens de Tweede Wereldoorlog gesloopt, bijgebouwen, hekpijlers, oprijlaan en het park Nieuw-Leeuwenhorst (nu natuurgebied) zijn er nog. De voormalige koepelberg en de vijverpartij van Dijkenburg maken deel uit van het park. Het huis Klein Leeuwenhorst is voltooid in 1858. Het is tegen de strandwal gebouwd, waarbij gebruik is gemaakt van de natuurlijke hoogteverschillen. De boerderij Oud-Leeuwenhorst, met een deel van de 17de-eeuwse tuinaanleg erachter, ligt aan de overkant van de N208 en is bereikbaar via een viaduct. Het middeleeuwse klooster moet gelegen hebben ter plekke van de boerderij. Ter bescherming vvan het landgoed is een landgoedbiotoop ingesteld. Ondanks dat het landgoed buiten het plangebied ligt, is de landgoedbiotoop wel gelegen binnen het plangebied.

6.14.3 Landschap

Noordwijk ligt in een afwisselend landschap, met verschillende landschapszones op korte afstand van elkaar. Landschappelijk gezien kan het grondgebied van Noordwijk in de volgende vijf zones met ieder hun eigen ruimtelijke en historische karakteristieken worden ingedeeld:

  • 1. de duinen, strand en zee;
  • 2. de binnenduinrand - Noordzijder polder vroeger grotendeels strandvlakte;
  • 3. de strandwal met de landgoederen - het gebied landinwaarts voorbij de binnenduinrand tot aan de N206;
  • 4. de strandvlakte - het open gebied ten oosten van de N206/ het gebied tussen de binnenduinrandzone en de strandwalzone ;
  • 5. de Klei - het gebied waar in vroegere tijden de Oude Rijn regelmatig buiten zijn oevers trad en klei afzette.

In figuur 6.9 zijn de verschillende zones weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0575.BPlandgeb-VA01_0022.jpg"

Figuur 6.9 Landschappelijke zones al drager van ruimtelijke Ontwikkelingen

(bron: Ruimtelijke Structuurvisie Noordwijk)

Het noordelijk en middendeel van het plangebied liggen in de binnenduinrand. De binnenduinrand is ooit ontstaan door het afgraven van de duinen voor bollengrond. Dit is zichtbaar in de holle boog die dit gebied heeft bij de Amsterdamse Waterleidingduinen. De Duinweg en de Randweg vormen de grens tussen het beboste duingebied met veel naaldbomen aan de ene kant en de binnenduinrand met voornamelijk loofbomen aan de andere kant. De Duinweg ontsluit in noord-zuidrichting het gebied De Duinrand. De Schulpweg en de Langevelderlaan ontsluiten het gebied in oost-westrichting. Aan deze wegen ligt karakteristieke lintbebouwing. Daarnaast zijn er veel 'zijtakjes' waaraan boerderijen met bijbehorende schuren liggen, middenin het open landschap.

Door de ligging net achter de duinen, ontstaat een luw gebied, met een hoge lichtintensiteit. Dit maakt de binnenduinrand uitermate geschikt voor zowel bollenteelt als natuurontwikkeling. Op dit moment overheerst de bollenfunctie, hoewel het gebied ook veel gebruikt wordt voor lokale recreatie.

De landschappelijke overgang tussen duinen, stand en zee en de binnenduinrand is nog zeer goed waarneembaar. Op de Noordwijkse archeologische waarden en verwachtingenkaart (zie figuur 6.8) zijn deze contrastzones zeer hoog en hoog gewaardeerd. Deze waarde dient behouden te blijven.

Een klein deel van het middengebied ligt op de rand van de landschappelijke zone, strandwal met landgoederen, de overgang naar een meer besloten landschap.

Het zuidwestelijke deel van het plangebied ligt in de landschappelijke zone 'De Klei'. 'De Klei' ligt in het mondingsgebied van de Oude Rijn en kent een heel eigen verkavelingsstructuur. Als een waaier liggen de langgerekte kavels rondom het Coepelduin. Wellicht is dit hoogste punt in de omgeving ooit de plek geweest waarvandaan de verkavelinglijnen zijn uitgezet. Door de klei in de bodem, ooit afgezet door de Oude Rijn, kan het regenwater minder goed in de grond zakken. Hierdoor is het gebied waterrijk en zijn er veel afwateringssloten nodig. In de loop van de tijd is het gebied dichtgeslibd met (bedrijfs)woningen, schuren, volkstuintjes, kassen en een rioolzuivering en vuilopslag. Hierdoor heeft het gebied een enigszins verrommeld aanzien. Het aantrekkelijke zit nu voornamelijk in het kleinschalige, landelijke karakter van het gebied. Op de Noordwijkse cultuurhistorische waardenkaart heeft het gebied ook geen bijzondere waarden. Alleen de Herenweg is een landschappelijke lijn van redelijk hoge waarde.

Het zuidoostelijke deel van het plangebied ligt op de strandvlakte (open gebied landinwaarts voorbij de strandwal). De strandvlakte is een gebied dat sterk contrasteert met het beboste en lommerrijke karakter van de strandwal. Weidse vergezichten over natte graslanden kenmerken het beeld. De strandvlakte is laaggelegen en vormt daarmee de waterrijke afvoer van het hele omringende gebied. De Leidsevaart-Haarlemmertrekvaart trekt over een afstand van ongeveer tien kilometer een rechte lijn door dit landschap. Voor de komst van de trein was deze vaart de belangrijkste verbinding tussen Amsterdam en Den Haag. De vaart is nu een belangrijke recreatieve vaarroute. De vaart wordt door de Dinsdagse Watering verbonden met de Maandagse Watering. Aangezien het landschap ter plaatse van de Hogewegpolder nog vrij oorspronkelijk is, kent het een hoge waardering.

Hoofdstuk 7 Juridische planbeschrijving

7.1 Inleiding

Dit bestemmingsplan is hoofdzakelijk een conserverend bestemmingsplan en op onderdelen ontwikkelingsgericht (zie hoofdstuk 5). De ontwikkelingsgerichtheid blijkt met name uit de opgenomen flexibiliteitsbepalingen (afwijkingsregels- en wijzigingsbevoegdheden) voor onder andere neven- en vervolgfuncties en de bouwmogelijkheden op agrarische bedrijven en de vervolgfuncties voor niet-agrarische bedrijven. Er wordt niet voorzien in de mogelijkheid voor nieuwe functies en de bouwmogelijkheden zijn beperkt. Daarnaast zijn waar mogelijk de provinciale en regionale richtlijnen gevolgd.

In dit hoofdstuk wordt de bestemmingsregeling nader toegelicht. Voor de onderscheiden hoofdfuncties zijn afzonderlijke bestemmingsregelingen opgesteld die zijn gebaseerd op de overwegingen die in de voorafgaande hoofdstukken zijn verwoord.

Voor de opbouw van een bestemmingsplan zijn er een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012), de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (STRI2012). In dit bestemmingsplan wordt van deze standaarden, voor zover van toepassing, gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend.

7.2 Juridische planbeschrijving

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd voor zover deze begrippen van het 'normale' spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 t/m 11 Agrarische artikelen

De agrarische bestemmingen zijn ondergebracht in artikel 3 t/m 11. In het plangebied komen 3 verschillende zones en 3 verschillende productietakken voor. Elke combinatie van zone en productietak heeft een unieke bestemming gekregen. Op deze manier worden de mogelijkheden van een bedrijf in 1 oogopslag duidelijk zonder dat er aanvullende of afwijkende regels in bijvoorbeeld gebiedsaanduidingen zijn opgenomen. Op basis van deze systematiek is het dus mogelijk dat voor een enkel bedrijf een apart artikel is opgesteld.

Voor alle agrarische bedrijven geldt dat gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitsluitend binnen het bouwvlak en ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Een uitzondering wordt gemaakt voor erf- en terreinafscheidingen. Voor bollenteeltbedrijven geldt tevens dat tijdelijke boogkassen en rolkassen (met die een basis hebben binnen het bouwvlak) ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan.

De oppervlakte van de bedrijfsbebouwing is geregeld in de bouwregels. Voor bollenteeltbedrijven is hierbij onderscheid gemaakt in ondersteunend glas en bedrijfsgebouwen. De oppervlakte bedrijfsgebouwen is gerelateerd aan de oppervlakte duurzaam in gebruik zijnde teeltgronden. In de begripsbepaling is omschreven welke gronden hier onder vallen en in bijlage 3 van de regels is ter verduidelijking een figuur opgenomen.

Om verpaarding van het landschap te voorkomen en de bollengrond in stand te houden zijn paardenbakken niet bij recht toegestaan. Ter bescherming van de landschapswaarden zijn paardenbakken binnen de bouwvlakken uitsluitend via afwijking toegestaan.

Omdat in de bestemmingen zoals opgenomen in artikel 5 en 9 (bollenteeltbedrijf in waardevolle graslanden en grondgebonden veehouderijen in Bollenzone 2) geen bouwvlakken aanwezig zijn, zijn in deze artikelen geen bouwregels voor onder andere gebouwen opgenomen.

Ten behoeve van de flexibiliteit zijn er een aantal afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden opgenomen. Een vaak terugkerende voorwaarde is dat de ontwikkeling milieuhygiënisch inpasbaar moet zijn. In onderstaand tekstblok is aangegeven wat hieronder valt.

Milieuhygiënische inpasbaarheid
In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is. Milieuhygiënisch inpasbaar is een verzamelbegrip voor verschillende aspecten. Hieronder is weergegeven waar tijdens de toetsing rekening mee gehouden dient te worden:
- toetsing aan de eisen uit de Natuurbeschermingswet;
- toetsing van de geurhinder ter plaatse van omliggende geurgevoelige objecten (waarbij ook wordt gekeken naar mogelijke cumulatie van geurhinder);
- toetsing aan de eisen uit de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen;
- aantonen dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde functie en geen onevenredige negatieve gevolgen voor het waterbeheer optreden;
- beoordeling van de inpasbaarheid voor de thema's verkeer, externe veiligheid en geluid.  

De afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden zijn voor alle agrarische bestemmingen nagenoeg gelijk. Een uitzondering vormt de regeling om het bouwvlak te overschrijden. Deze mogelijkheid wordt alleen geboden onder de voorwaarde dat dit landschappelijk inpasbaar is. Vanwege het beschermende karakter (nee-tenzij) in de zones Bollenzone-1, Waardevolle Graslanden en Graslanden, is deze afwijkingsbevoegdheid daarom in beginsel niet opgenomen. Voor de bedrijven die deze zone dragen (bollenteeltbedrijven in een bollenzone, etc.) wordt deze mogelijkheid wel geboden.

Twee andere afwijkingsbevoegdheden die via maatwerk zijn opgenomen, dienen ten behoeve van de teelt van ruwvoeder en de realisatie van schuilhutten. Deze afwijkingen zijn gezien de productietak alleen opgenomen voor grondgebonden veehouderijbestemmingen in die zones waar dit landschappelijk kan worden toegestaan.

In de verschillende agrarische artikelen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming, in geval van algehele bedrijfsbeëindiging, te wijzigen naar Wonen. Voorwaarde is dat onder andere dat alle overtollige bebouwing gesloopt wordt en er niet meer bebouwing over blijft dan in de bestemming Wonen is toegelaten. Naast de functiewijziging naar Wonen bestaat er ook de mogelijkheid om de agrarische functie van zowel de bedrijfswoning als de opstallen te wijzigen naar een andere niet-agrarische functie (bijvoorbeeld een niet agrarisch bedrijf of recreatieve functie). Omdat hier sprake is van maatwerk maakt de wijzigingsbevoegdheid deze wijziging niet mogelijk, hiervoor zal een afzonderlijke planologische procedure doorlopen moeten worden waarin aan de hand van de Kadernota afgewogen zal worden of het gewenst is medewerking te verlenen.

Artikel 12 Bedrijf

Alle niet-agrarische bedrijven, uitgezonderd de aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven en handels- en exportbedrijven, zijn voorzien van de bestemming Bedrijf. In principe zijn alle bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) toegestaan. Indien er op basis van de bestaande rechten bedrijven zijn gevestigd met een hogere categorie van de SvB, dan zijn deze bedrijven voorzien van een specifieke aanduiding. Dit betekent dat, naast de bedrijfsactiviteit uit een hogere categorie, ook categorie 1- en 2-bedrijven van de SvB zijn toegestaan. Voor enkele bedrijfsactiviteiten is omschakeling naar alle categorie 1 en 2-bedrijven uit van de SvB niet gewenst. In de regels is dit aangegeven door middel van de term uitsluitend. Indien er uitsluitend staat is alleen de genoemde bedrijfsactiviteit toegestaan en is omschakeling naar een categorie 1- en 2-bedrijf van de SvB niet mogelijk.

Voor de uitbreiding van de bedrijven is aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in de Verordening Ruimte. Dit betekent dat de bestaande, legale inhoud van de bedrijfsgebouwen met ten hoogste 10% mag worden uitgebreid. Voor de goot- en bouwhoogte is aangesloten bij de Kadernota. Deze zijn in de bouwregels opgenomen.

Artikel 13 Bedrijf - Afsluiterlocatie

Specifiek voor de afsluitlocatie van de Gasleiding is deze bestemming opgenomen. Het betreft een bestaand, legaal gebouw waar bij de mogelijkheden afgestemd zijn op de bestaande, legale situatie.

Artikel 14 Bedrijf - Agrarisch aanverwant

Voor de aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven is een afzonderlijke bestemming opgenomen. Omdat alle aan het bollencomplex verwante niet-agrarische bedrijven op elk vlak met deze bestemming zijn toegestaan, is niet gewerkt met aanduidingen. Net als bij de bestemming Bedrijf, is voor de uitbreiding van de bedrijven aangesloten bij de regeling zoals opgenomen in de Verordening Ruimte. Dit betekent dat de bestaande, legale inhoud van de bedrijfsgebouwen met ten hoogste 10% mag worden uitgebreid. Tevens is het mogelijk om via afwijking de bestaande inhoud met 30% te vergroten mits voldaan wordt aan de voorwaarden. De bestaande inhoud betreft de inhoud zoals legaal aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan. Het is dus niet mogelijk de inhoud eerst bij recht met 10% te vergroten om vervolgens de nieuwe inhoud via afwijking met nog eens 30% te vergroten. Voor de goot- en bouwhoogte is aangesloten bij de Kadernota. Deze zijn in de bouwregels opgenomen.

Artikel 15 Bedrijf - Handels- en exportbedrijf

Gezien de relatie met de bollenteelt, is voor agrarische handels- en exportbedrijven een afzonderlijke bestemming opgenomen. Gezien de kenmerken van de bedrijfsvoering en de gebondenheid aan het buitengebied, kunnen deze bedrijven uitbreiden zonder een vooraf vastgelegd percentage. Als voorwaarde geldt dat de uitbreiding binnen het bouwvlak/bestemmingsvlak plaatsvindt en dat er niet meer bebouwing gerealiseerd wordt dat strikt noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering. Omdat het bestaande bouwvlak/bestemmingsvlak is afgestemd op het bouwvlak/bestemmingsvlak uit de vigerende bestemmingsplannen is bollencompensatie niet aan de orde.

Artikel 16 Bos

Deze bestemming is opgenomen voor de bestaande bospercelen. Naast bos zijn de gronden tevens bestemd voor bosbouw, extensieve dagrecreatie water en behoud en herstel van natuur- en landschapswaarden. Ten behoeve van dit laatste in tevens een Omgevingsvergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Artikel 17 Detailhandel

Het tuincentrum is bestemd als Detailhandel. De begripsomschrijving die in hoofdstuk 1 is opgenomen voor een tuincentrum, maakt ook aanverwante en ondergeschikte overige detailhandel en horeca mogelijk. Deze ondergeschikte functies zijn, op basis van regionaal beleid, gemaximeerd tot 20% van het verkoopvloeroppervlak.

Artikel 18 Gemengd

Binnen de bestemming Gemengd zijn zowel een bollenteeltbedrijf als culturele voorzieningen zoals een museum toegestaan. Of dit zelfstandig, in combinatie of naast elkaar gebeurt is daarbij niet relevant. Ook het uitoefenen van slechts één van beide functies behoort tot de mogelijkheden. Bedrijfswoningen zijn binnen dit artikel mogelijk.

Artikel 19 Groen

Grote groenelementen en structurerend groen zijn als Groen bestemd. Om de openheid hiervan te waarborgen zijn gebouwen niet toegestaan.

Artikel 20 Horeca

De bestemming Horeca komt twee keer voor binnen het plangebied. Voor elke bestemming geldt dat alle horecabedrijven uit categorie 1a en 1b van de Staat van Horeca-activiteiten direct zijn toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - appartementen zijn tevens 4 appartementen toegestaan. Het artikel voorziet in een afwijkingsbevoegdheid om andere vormen van horeca uit een hogere categorie toe te staan, onder de voorwaarde dat hiervoor is aangetoond dat de effecten op de omgeving vergelijkbaar zijn met een horecabedrijf zoals hierboven genoemd.

Artikel 21 Maatschappelijk

De ambulancepost, het clubhuis van de scouting en de molen zijn voorzien van de bestemming Maatschappelijk. Gezien het specifieke karakter van de functies is het niet wenselijk dat ze onderling uitwisselbaar zijn. Om deze reden zijn alle maatschappelijke functies voorzien van een aanduiding. Andere maatschappelijke functies zijn zodoende niet toegestaan.

Artikel 22 Natuur

Grootschalige en structurerende natuurelementen zijn bestemd als Natuur. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden staan in dit artikel centraal. Om die reden zijn gebouwen niet toegestaan en mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, slechts in de vorm van erfafscheidingen worden gebouwd.

Om de bovengenoemde waarden verder te beschermen, is bovendien een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk (geen bouwwerk zijnde) of van werkzaamheden voorgeschreven. Ingrepen die de genoemde waarde mogelijk kunnen aantasten zijn zodoende pas toegestaan nadat is gebleken dat deze waarden hiermee niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 23 Recreatie

De bestemming Recreatie is opgenomen voor de volkstuinen aan de Achterweg. Bouwwwerken zijn ter plaatse uitgesloten, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen.

Artikel 24 Recreatie – Dierenweide

Voor de dierenweide tussen de Herenweg en de Zwarteweg geldt de bestemming Recreatie-Dierenweide. Hier mogen hobbymatig dieren gehouden worden. Tevens is een kleine schuilgelegenheid toegestaan.

Artikel 25 Sport

De manege, golfbaan en de jachthaven zijn voorzien van de bestemming Sport. De functies zijn allen specifiek aangeduid omdat het niet wenselijk is dat de functies onderling uitwisselbaar zijn. Voor de bouwmogelijkheden is aangesloten bij het vigerende bestemmingsplan.

Artikel 26 Verkeer

Doorgaande wegen zijn bestemd als Verkeer. In het kader van milieu is in het artikel het aantal rijbanen beperkt tot 2x1. Hiermee wordt voorkomen dat in die gevallen waar de bestemming breed genoeg is, het aantal rijbanen zonder meer vergroot kan worden.

Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan.

Artikel 27 Water

Al het water dat in het vigerende bestemmingsplan als water bestemd is, is voorzien van de bestemming Water. Daarnaast zijn alle hoofdwatergangen zoals opgenomen op de legger van het Hoogheemraadschap ook voorzien van de bestemming Water. Water op perceelsniveau (verbindingssloten maar ook poelen en plassen) zijn niet voorzien van de bestemming water maar worden wel toegestaan binnen de betreffende hoofdbestemmingen. Verkeer te water en recreatievaart zijn algemeen toegestaan, terwijl steigers uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de bijbehorende functieaanduiding.

Artikel 28 Wonen

De bestemming Wonen is opgenomen voor de burgerwoningen in het plangebied. Ook de tuinen behorende bij de woning zijn voorzien van de bestemming Wonen.

Naast het gebruik als burgerbewoning mag 25% van de vloeroppervlakte van de betreffende woning inclusief bijgebouwen - met een maximum van 40 m² - worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. De inhoud van de woning (inclusief aan en uitbouwen) bedraagt 750 m3, de oppervlakte van bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m2. Via afwijking zijn paardenbakken binnen het bouwvlak toegestaan.

Voor enkele nieuwe woningen die mogelijk worden gemaakt, zijn specifieke voorwaarden opgenomen. Ze dienen allemaal rekening te houden met het landschapsadvies dat is opgenomen als bijlage bij de regels. Daarnaast is per woning specifiek geregeld welke bebouwing eerst gesaneerd moet worden voordat de nieuwe woning geboud mag worden.

Artikel 29 Wonen - Landgoed

De bestemming heeft betrekking op de in het gebied voorkomende landgoederen, met de daarbij behorende bossen. Omdat de bebouwing van het landgoed niet binnen het plangebied ligt, is geen bouwvlak opgenomen. De bestemming heeft dus uitsluitned betrekking op de landgoed tuinen/bossen in combinate met de natuurfunctie.

Artikel 30, 31 en 32 Leidingen

De planologisch relevante leidingen zijn in deze dubbelbestemmingen als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na afwijken toegestaan. Ter bescherming van aanwezige leidingen is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden opgenomen.

Artikel 33 t/m 35 Waarde - Archeologie

Om de archeologische waardevolle gebieden veilig te stellen, gelden er op deze gronden beperkingen ten aanzien van het bouwen voor de met deze bestemming samenvallende bestemmingen. Bouwen is uitsluitend toegestaan indien uit een rapportage of onderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, er sprake is van een verstoring van de ondergrond die dieper is dan verondersteld of dat de waarden voldoende worden veiliggesteld. Daarnaast geldt er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van bepaalde werkzaamheden. In het plangebied komen archeologische waarden van verschillende gradaties voor. Elke gradatie is voorzien van een specifieke bestemming en regeling. Deze regeling is van toepassing op het oprichten van nieuwe bebouwing groter dan een bepaald oppervlak en lager dan een bepaalde diepte. Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is niet noodzakelijk voor werken en werkzaamheden die betrekking hebben op normaal beheer en onderhoud overeenkomstig de toegekende bestemming.

Indien een aanvrager van een omgevingsvergunning, anders dan met een archeologisch onderzoek, wil aantonen dat de grond zodanig is verstoord dat er geen archeologische waarden te verwachten zijn kan dat met een noodzakelijkheidstoets. De wijze waarop een noodzakelijkheidstoets kan worden aangevraagd en wordt uitgevoerd is beschreven in Bijlage 8.

Artikel 36 Waterstaat - Waterkering

Deze bestemming is toegekend aan de waterkeringen in het plangebied. Deze gronden hebben een waterkerende functie of zijn van invloed op de waterkering. Er is sprake van samenvallende bestemmingen, waarbij de met 'Waterstaat - Waterkering' samenvallende bestemmingen ondergeschikt zijn. Dit uitgangspunt is vertaald in de betreffende bouwregels. Langs de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' zijn beschermingszones aanwezig waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing is. Voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' en in de beschermingszones is een omgevingsvergunning vereist.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor meerdere of alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

Artikel 37 Antidubbeltelregel

De antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).

Artikel 38 Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen (geen bestemmingsgrenzen zijnde) door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn.

Voorts wordt in het tweede lid van dit artikel bepaald dat - indien de maten van gebouwen en bouwwerken, zoals aanwezig op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld, meer bedragen dan in de bestemmingsregels bepaald - de aanwezige maatvoering als maximum mag worden behouden. Op deze wijze beoogt de gemeente alle legaal gebouwde bouwwerken positief te bestemmen.

In het derde lid is een regeling opgenomen voor de herbouw van woningen die bepaalt dat vervangende nieuwbouw van woningen alleen is toegestaan met gebruik van de bestaande fundamenten. Op deze manier is de positie van de woning binnen het bouwvlak bevroren, wat verband houdt met de de afstand tot omliggende (agrarische) bedrijven en de afstand tot wegen. Overigens is in artikel 41 een regeling opgenomen om hier van af te wijken, om op die manier toch vervangende nieuwbouw elders binnen het bouwvlak mogelijk temaken. Daarbij geldt onder andere als voorwaarde dat moet worden aangetoond dat dit milieukundig gezien uitvoerbaar is.

In het vierde lid van dit artikel is een regeling voor ondergrondse bouwwerken opgenomen. Zo is het toegestaan om onder elk hoofdgebouw onder voorwaarden een kelder bouwen. Omdat voor (bedrijfs)woningen de inhoudsmaat bepalend is en de gemeente het niet nodig acht ondergrondse bouwwerken hieraan te relateren, is bepaald dat de inhoud van een ondergronds bouwwerk geen invloed heeft op hetgeen bovengronds kan worden gerealiseerd.

Artikel 39 Algemene gebruiksregels

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State is gebleken dat wonen in bijgebouwen is toegestaan als dit niet expliciet is uitgesloten. Omdat dit niet gewenst is, wordt in deze gebruiksregel wonen in bijgebouwen uitgesloten. Tevens is onder b een regeling opgenomen om kamerbewoning te voorkomen.

Artikel 40 Algemene aanduidingsregels

Ter bescherming van de molens in het plangebied geldt een molenbiotoop. De regels die gelden in deze molenbiotoop zijn opgenomen in een gebiedsaanduiding. Onder sub c is opgenomen dat het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning kan afwijken. In lid 1.22 is bepaald dat het bevoegd gezag in dit geval Gedeputeerde Staten van Zuid Holland betreft.

Ter plaatse van Landgoed Leeuwenhorst is in de verordening van de provincie Zuid-Holland een landgoedbiotoop opgenomen. In de regels en op de verbeelding is dit verankerd door middel van een gebiedsaanduiding (landgoedbiotoop). Ter plaatse van deze gebiedsaanduiding dienen de waarden van de landgoedbiotoop beschermd te worden, en waar mogelijk dienen de ontwikkelingen gericht te zijn op verbetering en versterking van de kwaliteit van het landgoed en hun biotoop.

Artikel 41 Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijken op basis van dit artikel is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.

Voorts is een regeling opgenomen om algehele herbouw van (bedrijfs)woningen - waarvoor in de algemene bouwregels is bepaald dat dit alleen ter plaatse van de bestaande fundamenten is toegestaan - ook elders binnen het bouwvlak kan worden toegestaan. In dat geval moet wel worden aangetoond dat dit gelet op diverse milieuaspecten uitvoerbaar is.

Een laatste afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om de tijdelijke huisvesting van (buitenlandse) werknemers mogelijk te maken. Hieraan zijn uiteenlopende voorwaarden gekoppeld, waaronder de maximale duur (3 maanden), het maximaal aantal werknemers (40) en de bepaling dat het om werknemers van het eigen bedrijf moet gaan.

Artikel 42 Algemene wijzigingsregels

In dit bestemmingsplan is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen (maximaal 3 meter).

Een tweede wijzigingsbevoegdheid voorziet in de mogelijkheid om de dubbelbestemming Waarde-Archeologie te verwijderen indien uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

In het kader van het project om hoofdwatergangen te verbreden, is eveneens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Aangrenzende bestemmingen kunnen hiermee worden gewijzigd in de bestemming Water. watergangen.

Gelet op de herzien ISG is er bereidheid om medewerking te verlenen aan heterogene landschappen. In dit artikel is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemmingen te wijzigen om weiden met blaarkoppen en/of paarden, kruidenvelden, wandelpaden en natuur toe te staan.

Tot slot is er een wijzigingsbevoegdheid om een aangeduide geurzone te wijzigen, indien is aangetoond dat deze zone (gedeeltelijk) niet meer van toepassing is.

Artikel 43 Overige regels

In andere artikelen wordt verwezen naar bepaalde wettelijke regelingen. Dit artikel regelt de peildatum van deze wetten bij de toepassing van het bestemmingsplan.

Op de verbeelding komen een aantal relatietekens voor. Indien een relatieteken is opgenomen betekent dit dat beide bouwvlakken in principe als 1 bouwvlak gezien moet worden. Een uitzondering wordt gemaakt voor regelingen die voortvloeien uit opgenomen aanduidingen.

Voorbeeld:
Indien per bouwvlak ten hoogste 3.000 m2 ondersteunend glas is toegestaan, geldt op bouwvlakken met een relatieteken dat op beide vlakken samen ten hoogste 3.000 m2 is toegestaan.

Voorbeeld:
Per bouwvlak is 1 woning is toegestaan tenzij er een maatvoeringaanduiding is opgenomen. Is er een relatieteken opgenomen en is op beide bouwvlakken geen maatvoeringaanduiding opgenomen, dan betekent dit dat op beide bouwvlakken 1 woning is toegestaan (totaal 2). Beide vlakken worden in dit geval dus niet als 1 bouwvlak aangemerkt.  

Tot slot kent dit artikel een regeling voor het voorzien in parkeerbehoefte. Dit werd voorheen geregeld via de bouwverordening, maar door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is dit niet meer van toepassing. De parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in artikel 43 lid 3 van dit bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde (artikel 44 en 45).

Hoofdstuk 8 Uitvoerbaarheid

8.1 Economische uitvoerbaarheid

In de Wro is de verplichting opgenomen om bij het realiseren van nieuwe ontwikkelingen een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten voor publieke voorzieningen af te dwingen. Dit vindt plaats door het opstellen van een exploitatieplan, waarin deze verdeelsleutel vastligt. Een exploitatieplan is niet noodzakelijk als de overheid en de ontwikkelende partij, de initiatiefnemer, voorafgaand privaatrechtelijk tot overeenstemming komen.

De Wro stelt eisen aan het exploitatieplan en in het Bro is geregeld voor welke type bouwplannen een exploitatieplan noodzakelijk is, indien het kostenverhaal niet anderszins is verzekerd. Het gaat om nieuwbouwplannen (woningen of andere hoofdgebouwen), forse uitbreidingen van bestaande gebouwen of kassen (met ten minste 1.000 m²) of forse verbouwingen, bijvoorbeeld als bedrijfsruimten worden omgezet in (ten minste 10) woningen.

Het bestemmingsplan Landelijk Gebied is grotendeels een consoliderend bestemmingsplan. Daarnaast zijn een aantal nieuwe ontwikkelingen op perceelsniveau mogelijk gemaakt, waaronder de bouw van enkele (afzonderlijke) woningen. Voor de betreffende ontwikkelingen is met de bijbehorende initiatiefnemers een overeenkomst gesloten die de economische uitvoerbaarheid zeker stelt.

Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet noodzakelijk.

8.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorbereiding

Voorafgaand aan het voorontwerp heeft het tafeltjesoverleg plaatsgevonden. Agrarische ondernemers zijn uitgenodigd om in een individueel gesprek van +/- 15 minuten de huidige en toekomstige situatie van het bedrijf toe te lichten. Waar mogelijk is hier rekening mee gehouden bij het opstellen van het voorontwerpbestemmingsplan.

Inspraak en vooroverleg

Met ingang van 2 juni 2014 tot en met 14 juli 2014 heeft het voorontwerpbestemmingsplan Landelijk Gebied ter inzage gelegen. In deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. Over het voorontwerpbestemmingsplan is op 17 juni 2014 een inloopavond georganiseerd. Tijdens deze inloopavond zijn belangstellenden in de gelegenheid gesteld kennis te nemen van het plan en een reactie te geven.

Het voorontwerpbestemmingsplan Landelijk Gebied is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de overleginstanties.

In totaal hebben 5 overlegpartners een reactie op het voorontwerpbestemmingsplan ingediend. Er zijn in totaal 36 inspraakreacties ontvangen. De ontvangen reacties zijn beantwoord in de Nota inspraak en overleg. Deze is opgenomen in Bijlage 5.

Zienswijzen

Met ingang van 10 juni 2016 tot en met 10 augustus 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan Landelijk Gebied ter inzage gelegen. In deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.

In totaal hzijn 18 zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend. De ontvangen reacties zijn beantwoord in de Nota Zienswijzen. Deze is opgenomen in Bijlage 7.