Plan: | Duinrand |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0575.BPDuinrand-VA02 |
Noordwijk
Zowel Noordwijk Binnen als Noordwijk aan Zee zijn ontstaan als duindorpen. Noordwijk was in de middeleeuwen een zogenaamde ambachtsheerlijkheid, bestuurd door een ambachtsheer, een schout (benoemd door de heer) en zijn schepenen. De dorpers waren er in 1397 in geslaagd om stadsrechten te verwerven, maar de edelen waren niet blij met de gevolgen daarvan voor hun positie; omdat er geen stadswal kwam vervielen de stadsrechten weer. Toen de heerlijkheid Noordwijk werd samengevoegd met die van Langeveld, Ter Lucht (de Luchterduinen, bij De Zilk) en Offem, kreeg de huidige gemeente zijn vorm. De historie van Noordwijk gaat terug tot ongeveer 2000 jaar voor Christus. Uit die tijd stammen de eerste sporen van bewoning. Het Friese dorpje Northgo (letterlijk: noordelijke gouw, of plaats, dat wil zeggen ten opzichte van de Rijn) was gelegen in, wat nu als het oude centrum van Noordwijk-Binnen kan worden beschouwd. Noordwijk aan Zee is pas rond 1200 ontstaan toen enkele vissers en jutters gingen wonen in een duinvallei (ter plaatse van de huidige Hoofdstraat); daar trokken de Noordwijkers al eeuwenlang hun vissersboten op het strand.
Figuur 3 Landschappelijke visie
Noordwijk-Binnen werd in 1450 geheel door brand in de as gelegd, alleen de kerktoren bleef gespaard. Gelukkig was dit de laatste grote brand en dus heeft de huidige dorpskern veel van zijn karakter behouden. Vanaf de 16e eeuw bloeide 'Binnen' op door de winstgevende kruidenteelt. De historische kern rond de Grote Kerk getuigt van deze periode, met tal van monumentale gebouwen aan het Lindenplein en de Voorstraat. Eind 16e eeuw bracht de Leidse botanicus Clusius de eerste tulpen naar Leiden en naar de zandige duingrond als vruchtbare bodem daarvoor. Vanaf 1700 verkozen steeds meer Noordwijkers de kruiden- en bollenteelt boven het zware zeemansbestaan. In de 19e eeuw overvleugelde de bollen- de kruidenteelt. Na 1860 kwam het badtoerisme op gang; in 1866 verschenen de eerste badkoetsjes op het strand en was de badplaats Noordwijk een feit. Vanaf dat moment is 'Zee' zeer snel uitgebreid, werden de vissershuisjes gesloopt, is het oude dorp grootscheeps vernieuwd en werd het dorp een 'bloemenbadplaats'.
Duinrand
Het plangebied bestaat uit een groot aaneengesloten gebied direct ten oosten van de Duinweg en Randweg tussen de westelijk gelegen Duinweg – Randweg en de oostelijk gelegen Duinsloot – Kraaierslaan en uit een aantal kleine verspreid gelegen gebieden langs de Langevelderlaan, Kapelleboslaan en Vogelaardreef. Het plangebied ligt in de overgang van het westelijk relatief hoog gelegen duin- en kustgebied naar de oostelijk en relatief laag gelegen uit veen en kleigronden bestaande polders en droogmakerijen. Hoewel een groot deel van de strandwallen ten behoeve van de bloemencultuur is afgegraven en het onderscheid met de strandvlakten is genivelleerd is dit oorspronkelijke stelsel van afwisselende reeksen strandwallen en strandvlakten wel van grote invloed geweest op de landschappelijke en stedenbouwkundige structuur van de geestdorpen.
Het plangebied maakt deel uit van een langgerekte kustzone die vooral na de laatste ijstijd tot ontwikkeling is gekomen. Door het afsmelten van het landijs trad aanvankelijk een sterke zeespiegelstijging op. Toen op een gegeven moment de stijging van de Noordzee zich minder snel continueerde, konden zich zo'n 6.000 tot 3.000 jaar geleden reeksen van parallel aan de kust gelegen strandwallen (en nadien duinen) ontwikkelen. Daarbij ligt de reeks met de oudste en laagste strandwallen het meest oostelijk en zijn de jongere reeksen steeds meer westelijk en hoger afgezet. In de depressies tussen deze door de zee afgezette reeksen strandwallen ontstonden vochtige venige en kleiige gronden (strandvlakten). Aanlandige winden zorgden op hun beurt ervoor dat op de strandwallen de zogeheten Oude Duinen konden ontstaan.
Door de vorming van de strandwallen nam de invloed van de zee op het achter de strandwallen gelegen gebied af. Hierdoor ontstond (mede door de overstromingen vanuit rivieren) er een brak milieu waarbinnen zich eerst een pakket klei (vooral zeeklei) vormde. Door een toenemende plantengroei trad een verlandingsproces op waardoor zich een uitgestrekt en meters dik veengebied kon ontwikkelen. Wel werden de reeksen met strandwallen plaatselijk doorbroken door enkele grote riviermondingen zoals bij Monster en Katwijk waar eertijds de Maas en Rijn uitstroomden in de Noordzee.
De dorpenreeks van Katwijk, Noordwijk en Noordwijkerhout ligt op de meest westelijke strandwal direct achter de kustzone met Jonge Duinen. Deze strandwal strekt zich uit tussen Vogelenzang in het noorden en Katwijk met de Oude Rijn in het zuiden. Zowel in het noorden als in het zuiden sluit deze strandwal direct aan op de zone met Jonge Duinen. Deze Jonge Duinen ontstonden rond het jaar 1.000 na Chr. door het verstuiven van de vanuit zee aangevoerde grote hoeveelheden zand en de omvangrijke kap van de toentertijd in de kuststreek nog aanwezige bossen en struwelen.
Vooral de hoger in het landschap gelegen strandwallen en de oeverwallen van de rivieren waren al vroeg zeer geschikt voor bewoning en landbouw. Rond het jaar 700 ontstonden dan ook de voor de kuststreek zo kenmerkende 'geestdorpen', bestaande uit kleine ovale complexen van bouwlanden met daaromheen boerderijen gesitueerd. Het achter de kuststreek gelegen veengebied werd pas later ontgonnen. De wegen over de strandwallen vormden belangrijke occupatieassen voor de nederzettingen en ontginningen van de aanliggende zandgronden. Akkers (de zogeheten 'geesten') werden op de flanken van de strandwallen aangelegd. De verkaveling vond plaats in een blok- tot mozaïekachtige verkaveling. De strandvlakten waren voor bouwland niet geschikt en werden benut als hooi- of grasland. deze strandvlakten werden ontgonnen door het graven van dwarssloten vanaf de strandwallen. Deze sloten monden uit in enkele centraal gelegen en in de lengterichting van de strandvlakten lopende weteringen (onder andere de Woensdagse wetering, Donderdagse wetering en Polderwetering). Vanaf de strandwallen liepen slechts een beperkt aantal verbindingswegen dwars door de venige en kleiige strandvlakten naar de naastgelegen strandwallen.
De opkomst van de vestingsteden vanaf de 15e eeuw leidde als gevolg van de grote vraag naar zand tot het afgraven van de oude duinen en de strandwallen. Om het zand per schuit te kunnen afvoeren werden veel vaarten gegraven. Omwille van de voedselvoorziening werden later (vanaf circa 1800) ook delen van het duingebied ontgonnen en bemest, maar deze delen bleken niet lang productief te houden.
De zanderij- of geestgronden bleken in tegenstelling met de duinen uitermate geschikt te zijn voor groenteteelt en de teelt van bloembollen. Om die reden nam het afgraven van de oude duinen en de strandwallen een hoge vlucht. Door het verder omspitten en egaliseren van de gronden werd ook het hoogteverschil tussen de strandwallen en strandvlakten afgezwakt en ontstonden zeer grote vergraven gebieden. Omdat bij het afgraven de bestaande wegen werden gespaard kwamen deze wegen uiteindelijk duidelijk hoger te liggen ten opzichte van de afgegraven delen. Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw werden de afgravingen steeds meer benut voor de bloembollenteelt en zorgde de bloementeelt samen met de opkomst van nieuwe vervoerssystemen (onder meer de aanleg van de spoorlijn Leiden – Haarlem) voor een sterke economische groei van de geestdorpen. In de wijde omgeving verschenen dan ook grote aantallen schuren en loodsen ten behoeve van de droging en de opslag van de bollen. In de loop van de 18e en 19e eeuw kwam ook geleidelijk het toerisme en de recreatie op gang. Er ontstonden rond die tijd in de kuststrook een groot aantal buitenplaatsen (onder andere de Keukenhof en Nieuw Leeuwenhorst) en zorginstellingen. Deze ontwikkeling heeft zich vanaf de tweede helft van de 20e eeuw sterk doorgezet en binnen en rond het plangebied geleid tot onder meer de aanleg van bungalowparken, campings en maneges.