direct naar inhoud van 4.8 Natuur (Flora en Fauna)
Plan: De Compagnie
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0571.DeCompagnie2010-OH01

4.8 Natuur (Flora en Fauna)

4.8.1 Beleid en wetgeving

      • Europees

Vogel- en Habitatrichtlijn

Door de Europese Unie zijn richtlijnen uitgevaardigd ter bescherming van bedreigde plant- en diersoorten en leefgebieden in Europa. De richtlijnen moeten door de lidstaten worden vertaald naar concrete aanwijzing van gebieden die op grond van deze criteria wettelijke bescherming krijgen. Als concrete richtlijnen worden genoemd de Europese Vogelrichtlijn en de Europese Habitatrichtlijn. De uitwerking van de Europese richtlijnen is voor de Nederlandse situatie ingebed in de Natuurbeschermingswet. Het achterliggende beleid is verwerkt in het Natuurbeleidsplan en het Structuurschema Groene Ruimte.

De Vogelrichtlijn (EU-richtlijn 79/409/EEG, gewijzigd bij richtlijn 86/122/EEG) bevat naast bepalingen over de instandhouding van in het wild levende vogelsoorten, ook plichten die op de bescherming van de leefgebieden van in het wild levende vogels zijn gericht.

De meest geschikte habitats voor bijzonder waardevolle soorten en veel voorkomende trekvogels moeten als speciale beschermingszone worden aangewezen. Anders dan bij de Habitatrichtlijn worden de speciale beschermingszones direct - dus zonder toetsing van de EU - door de lidstaten aangewezen. De Vogelrichtlijn is in de nationale regelgeving onder andere omgezet in de Vogelwet, die reeds is vervangen door de Flora- en Faunawet. Tussen de Vogelrichtlijn en de hieronder beschreven Habitatrichtlijn bestaat een belangrijke koppeling. Voor de speciale beschermingszones volgens de Vogelrichtlijn is het afwegingskader van de Habitatrichtlijn van toepassing.

De aanwijzing van gebieden tot beschermd natuurgebied in het kader van de Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn vindt plaats aan de hand van soortenlijsten van zeldzame of bedreigde plant- en diersoorten. Wanneer in een gebied bepaalde soorten voorkomen, of een bepaald percentage van de Europese populatie herbergt, dan komt dit gebied in aanmerking voor plaatsing onder de betreffende richtlijn. Het plangebied ligt in de directe nabijheid het Natura2000 gebied 'Boezems Kinderdijk' (afbeelding 15).

afbeelding "i_NL.IMRO.0571.DeCompagnie2010-OH01_0018.png"

Afbeelding 15: Luchtfoto met aanduiding plangebied (oranje) en Natura2000 gebied 'Boezems Kinderdijk' (Geel) (Bron: synbiosys.alterra.nl/natura2000)

Rondom het plangebied zijn verschillende delen van de Ecologische Hoofd Structuur gesitueerd (afbeelding 16).

afbeelding "i_NL.IMRO.0571.DeCompagnie2010-OH01_0019.png"

Afbeelding 16: Luchtfoto met aanduiding plangebied (oranje) en Ecologische Hoofd Structuur (Groen)

      • Rijk

Flora- en faunawet

Het doel van de Flora- en faunawet (1998) is het instandhouden van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. Beschermde soorten zijn onder andere bijna alle zoogdieren, vogels, amfibieën en reptielen die van nature in het wild in Nederland voorkomen. De bescherming wordt geregeld op drie manieren. Ten eerste het verbieden van handelingen die de instandhouding van soorten direct in gevaar kunnen brengen. Ten tweede kunnen kleine objecten (bijv. grot, fort) of terreinen worden aangewezen als beschermd gebied als het gebied van groot belang is voor het voortbestaan van een soort. Voor ingrepen waarbij soorten of objecten die vallen onder de Flora- en faunawet zijn betrokken, moet een ontheffing worden aangevraagd bij de Dienst Regelingen. Bevoegd gezag is het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming.

4.8.2 Gebiedsinventarisatie

In februari 2010 heeft Advies- en ingenieursbureau Oranjewoud B.V. een onderzoek uitgevoerd om de gevolgen van het project in het kader van Flora- en faunawet in beeld te brengen (bijlage 3).

Het plangebied is door een ecoloog bezocht op 11 februari 2008 en 15 september 2009. Dit laatste terreinbezoek heeft gezamenlijk met de Natuur- en Vogelwacht de Alblasserwaard plaatsgevonden. Op basis van de bureaustudie, persoonlijke mededelingen van de Natuur- en Vogelwacht en de aangetroffen biotopen is een beeld verkregen van het voorkomen van beschermde soorten. Hieronder wordt kort aangegeven wat de bevindingen zijn per aangetroffen biotoop in het plangebied.

Het plangebied bestaat uit twee voetbalvelden en bijgebouwen met daarom heen opgaand struweel. Aan de westkant van het plangebied zijn volkstuinen, verenigingsgebouw, garages, school De Regenboog en een jeugdhonk gelegen. Langs de Tiendweg en tussen de sportvelden en de volkstuinen zijn watergangen aanwezig.

4.8.3 Toetsing effecten aan de Flora- en faunawet

Algemeen

De Flora- en faunawet is van toepassing als schadelijk effecten op de aanwezige beschermde soorten te verwachten zijn en als de activiteiten die dit veroorzaken te karakteriseren zijn als:

- bestending beheer en onderhoud of,

- bestendig gebruik of,

- ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.

De verantwoordelijkheid voor de naleving van de Flora- en faunawet ligt bij de initiatiefnemer van de activiteiten. Dit betekent dat de Gemeente Nieuwe Lekkerland bij eigen aanvragen van omgevingsvergunningen voor ondermeer kap-, sloop- en bouwen na moet gaan welke beschermde soorten aanwezig zijn. Aangeraden wordt om deze controle minimaal 6 maanden voorafgaand aan de activiteit(en) uit te voeren.

In verband met een mogelijk ontheffingsaanvraag zal de kans op vertraging minimaal zijn. De verleende ontheffing gaat gepaard met mitigerende maatregelen.

Het is mogelijk om voor terugkerende werkzaamheden (bestendig beheer) zoals bij het onderhoud van openbaar groen een gedragscode op te stellen.

Omgevingsvergunning voor het kappen

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor de kap is het van belang om te controleren of in de betreffende boom of opstand geen nesten of holen aanwezig zijn. Voor het verstoren of vernielen van nesten van broedende vogels wordt geen ontheffing verleend. Het rooien van bomen en beplantingen dient dus buiten het broedseizoen plaats te vinden. Let daarbij op dat nesten van in bomen broedende roofvogels en spechten jaarrond beschermd zijn.

Boombewonende vleermuizen komen vooral voor in oude beuken en eiken van lanen en parken. In het plangebied hebben de meeste bomen onvoldoende omvang om een geschikt onderkomen te bieden voor deze strikt beschermde soortgroep.
Met name lijnvormige elementen zoals sloten, kades, houtwallen en boomsingels doen dienst als migratieroute voor vleermuizen. Bij het rooien van boomsingels en houtwallen mogen de vliegroutes niet onderbroken worden. De afstand die een onderbreking mag hebben is afhankelijk van de vleermuissoorten die er gebruik van maken.
Beplanting heeft ook een functie als foerageergebied. Bij het rooien ervan moet voldoende alternatief foerageergebied in de nabije omgeving voorhanden zijn.

Omgevingsvergunning voor het slopen

Voorafgaand aan de sloop of renovatie van gebouwen dient het gebouw gecontroleerd te worden op mogelijke verblijfplaatsen van beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten die zich mogelijk in gebouwen ophouden zijn vleermuizen, steenmarters en vogels zoals zwaluwen en soms ook uilen. Indien deze soorten in het gebouw worden aangetroffen zal afhankelijk van de periode van de werkzaamheden een ontheffing aangevraagd moeten worden.
Afhankelijk van de periode en de aard van de verblijfplaats van bijvoorbeeld vleermuizen (winterverblijf, zomerverblijf of kraamkolonie) zijn verschillende mitigerende maatregelen mogelijk.

Omgevingsvergunning voor het bouwen

Bouwlocaties dienen vooraf gecontroleerd te worden op de aanwezigheid van beschermde planten en dieren.

Beheer en onderhoud

Bij het onderhoud van openbaar groen moet ook rekening gehouden worden met broedende vogels. Een bekend knelpunt is het knippen van hagen. Ook deze werkzaamheden mogen niet leiden tot het verstoren van broedende vogels.

Handhaving

Handhaving heeft vooral betrekking op het gebruik van de groenvoorzieningen bij activiteiten zoals (straat)feesten. De kans is het grootst dat juist hier beschermde soorten voorkomen. Het verstoren van nesten en holen in het voortplantingsseizoen is niet ondenkbaar.
Het gebruik van licht om 's avonds objecten of gebouwen in het oog te laten springen kan ook leiden tot het permanent verstoren van vaste rust of verblijfplaatsen.

4.8.4 Conclusies en aanbevelingen

Kort samengevat is het resultaat van de inspectie dat zich in het plangebied geen strikt beschermde dier- of plantensoorten bevinden die de voorgenomen herontwikkeling van het plangebied tot woonlocatie wezenlijk kunnen beïnvloeden. In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan zijn er vanuit flora en fauna geen belemmeringen voor de ontwikkeling van het gebied.

Sinds de inwerkingtreding van het Vrijstellingsbesluit geldt voor de groep van algemene soorten een vrijstelling van de ontheffingsplicht. De aangetroffen en verwachte soorten in het plangebied die effecten ondervinden van de voorgenomen ingreep vallen onder deze groep van algemene soorten. Er hoeft dan ook geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd voor uitvoering van de werkzaamheden.

Indien er tijdens de woningbouw bemaling is voorzien, moet vooraf worden onderzocht of dit tot verdroging leidt in het aangrenzende Natura 2000-gebied 'Boezems Kinderdijk. Eventuele verdroging kan negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied hebben en is conform de Natuurbeschermingswet 1998, niet toegestaan.

Er zijn geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied 'Boezems Kinderdijk' te verwachten als gevolg van de permanente inrichting van het plangebied.

In het kader van de verdere planuitwerking, onder meer voor de realisatiefase wordt voorgesteld om de bouwwerkzaamheden uit te voeren in de periode oktober - maart. Negatieve effecten op kwalificerende broedvogels zijn hiermee uitgesloten.

4.8.5 Aanbevelingen

De herontwikkeling van het plangebied heeft een impact op de huidige natuurwaarden. Hiervoor is geen ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk, maar het verdient aanbeveling om de verloren gegane waarden zoveel mogelijk terug te brengen. Vanuit de Flora- en faunawet is dit geen vereiste, maar gezien de huidige groene omgeving wel wenselijk.

  • Bomen en begroeiing/struweel langs de Tiendweg in stand houden. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn door de bouwactiviteiten, dan herplanten met gebiedseigen bosplantsoen (o.a. zwarte els, hazelaar en wilg);
  • De nieuwe woonwijk groen aankleden (o.a. door bomen te planten langs de singels) om zo de natuur in de wijk en bij de mensen te brengen;
  • Aan de noordzijde van de vijverpartij worden natuurvriendelijke oevers toegepast.

Bovenstaande aanbevelingen zullen worden betrokken bij de daadwerkelijke inrichting van het plangebied.

4.8.6 Zorgplicht

Voor alle beschermde soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorgplicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan beschermde soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winterslaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen.

Werken buiten kwetsbare periode

De kwetsbare perioden voor de verschillende soortgroepen zijn niet allen gelijk. Als 'veilige' periode voor alle groepen geldt in het algemeen de periode van half augustus tot half november, de periode waarin de voortplantingstijd achter de rug is en dieren als vleermuizen, overige zoogdieren en amfibieën nog niet in winterslaap zijn.

Indien voorbereidende werkzaamheden, als bouwrijp maken, in die periode worden uitgevoerd, kan daarna gedurende het winterseizoen en het daarop volgende voorjaar probleemloos worden gewerkt.

Werken in kwetsbare periode

Indien vooraf bekend is dat werkzaamheden moeten worden uitgevoerd binnen de kwetsbare perioden van de soorten, is het zaak ervoor te zorgen dat het gebied tegen die tijd ongeschikt is als leefgebied voor die soorten. Zo kan bijvoorbeeld vegetatie gedurende het groeiseizoen kort gemaaid worden, zodat er geen vogels gaan broeden en het tegen de winter ook ongeschikt is voor kleine zoogdieren die in winterslaap gaan.

Indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden beschermde soorten worden waargenomen dienen maatregelen te worden genomen om schade aan deze individuen zo veel mogelijk te voorkomen (bijvoorbeeld wegvangen en verplaatsen).