Artikel 23 Algemene wijzigingsregels
23.1 Wijzigingsbevoegdheid 1
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 1' de bestemming wordt veranderd in de bestemming Tuin, Wonen - 1 en Water, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
-
a. het aantal woningen mag niet meer dan 3 bedragen;
-
b. er dient sprake te zijn van een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing.
23.2 Wijzigingsbevoegdheid 2
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2' de bestemming wordt veranderd in de bestemming Tuin en Wonen - 3 en/of Wonen - 4, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
-
a. het aantal woningen mag niet meer dan 3 bedragen;
-
b. er dient sprake te zijn van een verantwoorde en evenwichtige stedenbouwkundige inpassing.
23.3 Algemene wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met inachtneming van artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening de bestemmingen van de in dit plan opgenomen gronden te wijzigen:
-
a. voor het in geringe mate overschrijden van de bestemmingsgrenzen, mits dit noodzakelijk is, in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden van de verbeelding ten opzichte van de feitelijke situatie, voor zover daarmee wordt beoogd een zo goed mogelijke overeenstemming tussen het plan en de werkelijke toestand te bereiken met dien verstande, dat de overschrijding niet meer dan 2,00 m mag bedragen;
-
b. ten behoeve van vormverandering van een bestaand bouwvlak met dien verstande dat:
-
1. de oppervlakte van het bouwvlak door de vormverandering per saldo gelijk blijft dan wel niet wordt vergroot;
-
2. natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
-
3. dit vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief aanvaardbaar is, hetgeen, indien nodig, aangetoond moet worden door deskundigenadviezen (op gebied van bijvoorbeeld bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur, archeologie en flora en fauna);
-
4. aangetoond wordt dat de vormverandering noodzakelijk is voor de continuïteit of ontwikkeling van het bedrijf;
-
5. geen aaneengesloten bebouwing ontstaat met bebouwing van nabij gelegen functies;
-
6. gelijktijdige toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid met de wijzigingsbevoegdheid voor vergroting van de bouwkavel mogelijk is, mits de voorwaarden die voor toepassing van die wijzigingsbevoegdheid gelden, eveneens worden nageleefd.
-
c. voor zover het de woonbestemming betreft in een van de andere woonbestemmingen die in het plan zijn opgenomen met dien verstande dat:
-
1. de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden en belangen en het aangrenzende woon- en leefmilieu niet onevenredig worden aangetast dan wel de mogelijkheden voor het herstel van bedoelde waarden niet wezenlijk worden verkleind;
-
2. dit vanuit stedenbouwkundig, landschappelijk, natuurlijk, milieuhygiënisch en cultuurhistorisch perspectief aanvaardbaar is, hetgeen, indien nodig, aangetoond moet worden door deskundigenadviezen (op gebied van bijvoorbeeld bodem, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, geur, archeologie en flora en fauna).
-
d. Bij toepassen van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld onder 1 en 2 worden de volgende regels in acht genomen:
-
1. het beleid dat in het wijzigingsplan wordt geformuleerd kan voortvloeien uit beleidswijzigingen op het terrein van onder meer het landbouwbeleid, het beleid inzake natuur en landschap, het recreatiebeleid, het bosbouwbeleid, het milieubeleid, het grond- en oppervlaktewaterbeleid en andere planologische relevante beleidsontwikkelingen;
-
2. de verantwoording van de beleidswijzigingen die voortvloeien uit het rijks-, provinciaal, regionaal dan wel gemeentelijk beleid worden duidelijk omschreven in het wijzigingsplan;
-
3. het wijzigingsplan wordt pas ontwikkeld als de daaraan ten grondslag liggende wetgeving, plannen, beleidsregels of andere documenten de daaraan verbonden procedures hebben doorlopen, tenzij de gevolgen zich al eerder manifesteren en voldoende zijn uitgekristalliseerd en uit hoofde van een goede ruimtelijke ordening wijziging eerder noodzakelijk is;
-
4. in het wijzigingsplan worden de uit de beleidswijzigingen voortvloeiende normen getoetst aan de ruimtelijke doelstellingen van het bestemmingsplan. De uit die andere beleidsvelden voortvloeiende eisen, normen en randvoorwaarden worden vertaald in ruimtelijke maatvoeringen c.q. criteria;
-
5. bij de voorbereiding van een wijzigingsplan wordt toepassing gegeven aan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.