direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening
Plan: Geervliet
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0568.BNSGRVDRP012010-0900

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. nutsvoorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolgemaal': tevens voor een rioolgemaal;
  • c. voorzieningen voor verkeer en verblijf;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen het bouwvlak gerealiseerd, waarbij dit bouwvlak volledig mag worden bebouwd;
  • b. bedrijfswoningen zijn niet toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheiding voor de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2, sub b, ten behoeve van het bouwen van erf- of terreinafscheidingen tot een hoogte van 3 m, met inachtneming van de volgende regels:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering dient te worden aangetoond;
  • b. de hogere erf- of terreinafscheiding dient inpasbaar te zijn vanuit stedenbouwkundig-ruimtelijk oogpunt.