direct naar inhoud van Bijlage 2 Ecologie
Plan: Stationsgebied e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004

Bijlage 2 Ecologie

In deze paragraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen de ruimtelijke onderbouwing mogelijk maakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente en het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald.

Bestaande situatie
Het plangebied is gelegen in het zuiden van Maassluis. De planlocatie bestaat op dit moment uit gebouwen, verhard terrein, opgaand groen, tuinen, watergangen en wegen.

Beoogde ontwikkelingen
Het bestemmingsplan zal consoliderend zijn en daarmee zullen alleen kleinschalige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt.

Toetsingskader

Beleid
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.

Normstelling

Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen:

  • nesten van blauwe reiger, spechten, uilen en kraaiachtigen zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd;
  • nesten van in bomen broedende roofvogelsoorten zijn jaarrond beschermd. Deze soorten zijn niet in staat een geheel eigen nest te bouwen en maken gebruik van oude kraaiennesten of nesten waar zij eerder gebroed hebben. Hier geldt dat er voldoende nestgelegenheid aanwezig moet blijven en dat niet elk kraaiennest in een territorium gespaard behoeft te worden bij een ingreep;
  • nesten van grotendeels of geheel van menselijke activiteiten afhankelijke soorten (zoals ooievaar, torenvalk, kerkuil, steenuil en zwaluwen) zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Het vervangen, repareren of in de directe omgeving verplaatsen van een kast voor één van bovengenoemde soorten wordt niet gezien als een overtreding, zolang er maar nestgelegenheid beschikbaar blijft.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998
Voor de gebiedsbescherming vormt de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw) het juridisch kader. Onderzocht moet worden of de ontwikkeling negatieve effecten kan hebben op beschermde gebieden (binnen en buiten plangebied). De Nbw onderscheidt drie soorten gebieden:

  • door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • door Gedeputeerde Staten (GS) aangewezen beschermde landschapsgezichten.

Vogel- en Habitatrichtlijngebieden
Onderzocht moet worden of het bestemmingsplan gevolgen heeft voor de aangewezen gebieden (verslechtering- of verstoringstoets). Voor nieuwe bestemmingsplannen die significante gevolgen voor het betrokken gebied kunnen hebben, moet een 'passende beoordeling' worden gemaakt van de gevolgen die het plan voor het gebied kan hebben. Een dergelijke beoordeling kan achterwege blijven, indien reeds eerder een relevante beoordeling is gemaakt, het bestemmingsplan een 'herhaling' of 'voortzetting' van een vroeger plan is en een nieuwe beoordeling geen nieuwe gegevens en inzichten zou opleveren. Indien uit de 'passende beoordeling' blijkt dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet kunnen worden ontzien, zal aan het bestemmingsplan – vanwege de Natuurbeschermingswet 1998 – goedkeuring worden onthouden. Dit tenzij uit de beoordeling blijkt dat er geen alternatieven zijn en er voor het project dwingende redenen bestaan van groot openbaar belang, daaronder begrepen redenen van sociale of economische aard10 .

Beschermde natuurmonumenten
Het is verboden zonder vergunning van GS handelingen te (doen) verrichten, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, het landschap, de natuurwetenschappelijke waarde, de dieren en de planten in deze gebieden. Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan wordt nagegaan of de Nbw de uitvoering van het plan in de weg staat. Dit zal zich voordoen, wanneer de uitvoering van het plan tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning zal worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van en is ook niet nabij een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals een staats- of beschermd natuurmonument of een speciale beschermingszone ingevolge de Vogel- of Habitatrichtlijn. Het plangebied maakt wel deel uit van de PEHS, 'Nieuwe Waterweg' zie figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0556.66BPStationsgebied-0004_0012.jpg"

Figuur 1 Ligging plangebied (rode cirkel) ten opzichte van de PEHS 'Nieuwe Waterweg' (blauw)

Soortenbescherming
Via het Natuurloket (www.natuurloket.nl) kan een indicatie worden verkregen van de beschikbaarheid van soortengegevens bij verschillende Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's). Volgens de verspreidingsatlassen (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997 en www.ravon.nl ) zijn onderstaande soorten naar verwachting aanwezig.

Vaatplanten
Het natuurloket geeft aan dat vaatplanten goed onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken waarbinnen het plangebied is gelegen. Gezien de voorkomende biotopen in het plangebied zijn groeiplaatsen van licht beschermde soorten als dotterbloem en zwanenbloem te verwachten in en nabij de watergangen. Tevens is het mogelijk dat op de verruigde delen ook een licht beschermde soort als grote kaardenbol zijn groeiplaatsen heeft. Op basis van bekende verspreidingsgegevens en de aanwezige biotopen kan worden gesteld dat het plangebied geen zwaar beschermde soorten herbergt.

Vogels
Volgens het natuurloket zijn broedvogels niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. In het opgaand groen aanwezig binnen het plangebied, kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw, ekster en zwarte kraai hun leefgebied hebben. De watergangen kunnen leefgebied bieden aan verschillende watervogels zoals wilde eend, knobbelzwaan en grauwe gans. De graslandpercelen kunnen leefgebied vormen van een soort als scholekster. De gebouwen die deel uitmaken van het plangebied kunnen mogelijk verblijfplaatsen bieden aan huiszwaluw en huismus. Nabij het plangebied zijn de volgende soorten waargenomen: aalscholver, fuut, krakeend en visdief. Mogelijk dat deze soorten ook gebruikmaken van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied.

Zoogdieren

Volgens het Natuurloket zijn zoogdieren niet onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) geeft aan dat soorten als mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en rosse woelmuis voorkomen, mogelijk maken deze ook gebruik van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied.
Ook zijn verschillende vleermuizen (allen zwaar beschermd) als gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis te verwachten in het plangebied. Mogelijk bieden de oudere bomen vaste verblijfplaatsen aan ruige dwergvleermuis. De gebouwen kunnen vaste verblijfplaatsen bieden aan gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Ook kunnen vleermuizen het plangebied als vliegroute en foerageergebied gebruiken.

Amfibieën
Gegevens van het Natuurloket laten zien dat amfibieën niet onderzocht zijn binnen de betreffende kilometerhokken. Gezien de voorkomende biotopen (watergangen en ruigten, struiken en zandige terreinen) zijn algemene soorten als bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad te verwachten in het plangebied. Er komt volgens de verspreidingsgegevens van RAVON (2008) wel een zwaar beschermde soort voor binnen het betreffende uurhok. Het gaat hier om de zwaar beschermde rugstreeppad. Mogelijk maakt de rugstreeppad gebruik van de zandige terreinen en watergangen. Tevens kan de rugstreeppad bij grondwerkzaamheden aangetrokken worden en het plangebied als winterverblijfplaats gaan gebruiken.

Vissen
Volgens het Natuurloket zijn vissen slecht onderzocht binnen de betreffende kilometerhokken. Gezien de voorkomende biotopen is het mogelijk dat de zwaar beschermde kleine modderkruiper gebruikmaakt van het plangebied. Er zijn verder geen (zwaar) beschermde soorten te verwachten, daarvoor is het plangebied ongeschikt. Wel komen de volgende zeldzame (niet beschermd volgens Ffw) soorten voor in de Nieuwe Waterweg: zalm, zeeforel en zeeprik.

Overige soorten
In het plangebied leven naar verwachting geen beschermde reptielen, insecten of andere soorten. Dergelijke soorten stellen bepaalde eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel 2 staat aangegeven welke beschermde soorten in het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel 2 Beschermde soorten in het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw
(categorie 1)  
ontheffingsregeling Ffw  
  (categorie 2)   (categorie 3)  
dotterbloem, zwanenbloem en grote kaardenbol

mol, egel, gewone bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, veldmuis en rosse woelmuis

bruine kikker, groene kikker, kleine watersalamander en gewone pad  

alle soorten inheemse vogels







kleine modderkruiper  




alle vleermuizen


rugstreeppad
(bij graafwerkzaamheden)  

Toetsing en Conclusie
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij de vaststelling van het bestemmingsplan zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen of verlening van ontheffing op grond van de Ffw nodig zal zijn en of het reëel is te verwachten dat deze zal worden verleend. Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Door middel van het bestemmingsplan worden echter (kleine) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waarbij sprake kán zijn van aantasting van te beschermen natuurwaarden. Indien in de toekomst nieuwbouw plaatsvindt, dan wel het aanpassen van of de sloop van gebouwen, ingrepen in tuinen (verhardingen, bouw van schuurtjes etc.), het vergraven van watergangen of het kappen van bomen, waarbij te beschermen diersoorten worden geschaad, zal geen ontheffing nodig zijn voor de soorten uit categorie 1 waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt. De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van half maart tot en met begin augustus) te laten starten. Een uitzondering hierop geldt voor van nesten van kraaiachtigen en zwaluwen; deze zijn, indien ze nog in functie zijn, jaarrond beschermd. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient onderzocht te worden of er vaste verblijfplaatsen van deze soorten aanwezig zijn.

Mogelijk bieden de gebouwen en bomen op de planlocatie vaste rust- en verblijfplaatsen, paarplaatsen, vliegroutes en foerageergebied aan vleermuizen. Indien gebouwen gesloopt worden of bomen worden gekapt, dient er gekeken te worden naar het exacte gebiedsgebruik van vleermuizen. Indien zwaar beschermde soorten als vleermuizen aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van een voorafgaande inventarisatie, in het voorjaar, zomer en najaar moet worden vastgesteld) en aangetast worden door de werkzaamheden, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

Mogelijk bieden de zandige terreinen en watergangen leefgebied aan de rugstreeppad. Indien de rugstreeppad aangetast (vooraf dient er nader onderzoek naar rugstreeppadden in het voorjaar en de zomer plaats te vinden) wordt door kleinschalige ontwikkelingen, dient ontheffing te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

In het geval van zwaar beschermde soorten (categorie 3) geldt dan een relatief zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie. Indien door mitigatie en compensatie maatregelen aantasting, verontrusting of verstoring van vleermuizen en rugstreeppadden kan worden voorkomen, zal de Ffw de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Om vestiging van de rugstreeppad te voorkomen (en daarmee een ontheffingsprocedure) kan het plangebied voor het uitvoeren van de grondwerkzaamheden volledig afgeschermd worden met antiworteldoek. De antiworteldoek dient een hoogte van 40/50 cm te hebben en dient 5 cm in de grond te worden geplaatst. Bovendien wordt aanbevolen de werkzaamheden op elkaar te laten aansluiten, zodat exemplaren van de rugstreeppad geen kans krijgen zich te vestigen in het gebied. Dit dient dan niet in het najaar of de winter te gebeuren, maar in het late voorjaar en de zomer, omdat anders de padden al op zoek zijn naar winterverblijfplaatsen in de grond.

Indien het leefgebied (watergangen) van de kleine modderkruiper (categorie 2) aangetast wordt door de werkzaamheden, dient ontheffing11 te worden aangevraagd bij het Ministerie van LNV.

Zorgplicht
In de Ffw staat ook het principe van 'zorgvuldige handelen' beschreven. Dit is gericht op het voorkomen van onnodige slachtoffers (ook als geldt voor deze soorten een vrijstelling). Uit het oogpunt van zorgvuldig handelen is het wenselijk om ruim voorafgaande aan de feitelijke ingreep gefaseerd te kappen en de gras- en oevervegetatie, waar ingrepen zullen plaatsvinden, (frequent) kort te maaien en het maaisel af te voeren. Hierdoor wordt het gebied minder geschikt als leefgebied voor kleine zoogdieren, vogels en amfibieën (voor zwaar beschermde soorten geldt de zware procedure waarbij eisen worden gesteld aan mitigatie en compensatie). Deze zullen wegtrekken of zich niet vestigen. De kans op het onbewust doden van deze toch (algemene) dieren is daardoor duidelijk geringer en hiermee kan worden voldaan aan de doelstelling ten aanzien van het zorgvuldig handelen, zoals vastgelegd in de Ffw.