Plan: | Uitermeerlocatie Lisse |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0553.bpdorpuitermeer-vax1 |
De gemeente Lisse wil in samenwerking met woningbouwvereniging Stek de huidige locatie van het Fioretti-college, locatie Uitermeer, herontwikkelen met woningbouw. Het voornemen is om op deze locatie 29 appartementen en 11 eengezinswoningen te realiseren.
De beoogde ontwikkeling is in strijd met het vigerende bestemmingsplan Lisse Dorp 2010. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling juridisch mogelijk.
Het plangebied bevindt zich aan de Fazantstraat in Lisse en wordt grofweg begrensd door een dijklichaam en de Ringsloot ten westen en het water aan de Patrijsstraat aan de zuidoostkant. Aan de noordoostzijde wordt het plangebied begrensd door de achter- en zijkanten van de woonbebouwing van de Fazantstraat (zie afbeelding 1.1).
Afbeelding 1.1: ligging plangebied
Ter plaatse van de ontwikkeling vigeert het bestemmingsplan Lisse Dorp 2010. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2011 en inmiddels onherroepelijk geworden.
Dit bestemmingsplan is opgesteld in het kader van de actualisering van de bestemmingsplannen van Lisse. Hierin is de bestaande situatie als uitgangspunt genomen.
De locatie heeft in het bestemmingsplan de bestemming Maatschappelijk. Binnen het bouwvlak mag deze bestemming 60% bebouwd worden tot een maximale goothoogte van 4 meter.
Woningbouw is niet toegestaan binnen de vigerende bestemming Maatschappelijk. De beoogde ontwikkeling inclusief een nieuwe ontsluitingsweg past niet geheel binnen het aangegeven bouwvlak en de maximale goothoogte wordt overschreden.
Afbeelding 1.2: vigerend bestemmingsplan Lisse Dorp 2010
De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
- hoofdstuk 2: beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie;
- hoofdstuk 3: beleidskader;
- hoofdstuk 4: de onderzoeksaspecten inzake milieu, water, archeologie en ecologie;
- hoofdstuk 5: toelichting op de juridische vormgeving;
- hoofdstuk 6: economische- en de maatschappelijke uitvoerbaarheid en procedure.
Daarna volgen de regels van het bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt de bestaande en toekomstige situatie van het plangebied beschreven.
De locatie ligt in de wijk Poelpolder. Deze wijk vormt een uitbreidingswijk die is gerealiseerd in de periode tussen 1965 en 1980. Omdat het gebied deel uitmaakt van een polder, ligt het overwegend lager dan het overige deel van de bebouwde kom van Lisse. De wijk wordt aan de noord-, oost- en westzijde omringd door een waterkerende dijk met een boezemwater en een kwelsloot.
De projectlocatie ligt in de Vogelbuurt in het woongebied Fazantstraat. Het betreft een besloten gebied met een introvert karakter. De bebouwing is naar binnen gericht en kent een lusvormige ontsluitingsstructuur.
Ten zuidoosten van de projectlocatie ligt het woongebied Patrijsstraat. Dit is een regulier woongebied met grondgebonden woningen. De wijk kent rechte, vierkante bouwblokken met rijwoningen. Er is een lineaire ontsluitingsstructuur.
Aan de overzijde van de Ringsloot ligt bedrijventerrein Dever.
De planlocatie ligt aan de rand van de woonwijk. Er bevindt zich momenteel een schoolgebouw met bijbehorende voorzieningen
Op de locatie bevindt zich het het Fioretti-college, locatie Uitermeer. Het huidige gebouw uit 1974 heeft aan maximale hoogte van 6,2 meter. Het hoogteaccent zit in de meest noordelijke punt van het plangebied. Het plangebied is grotendeels ingebed in het groen langs het water rond het plangebied.
De locatie grenst aan de achter- en zijkant van de rijwoningen aan de Fazantstraat. Deze woonbebouwing bestaat uit twee bouwlagen en een kap. De woningen aan de overzijde van het water aan de Patrijsstraat bestaan eveneens uit twee bouwlagen met een kap.
Ten westen van het plangebied, aan de overzijde van de Ringsloot ligt bedrijventerrein Dever. De sloot en het dijklichaam vormen een buffer tussen het bedrijventerrein en het plangebied
Afbeelding 2.1: bestaande situatie
Randvoorwaardennotitie
De gemeente heeft voor de ontwikkellocatie een randvoorwaardennotitie op laten stellen (Randvoorwaardennotitie Uitermeerlocatie, Lisse, Rho, 25 juli 2013). Vanuit een analyse van het gebied zijn de volgende randvoorwaarden geformuleerd:
Ringdijk
Langs de doorgaande groene ruimte van de Ringdijk waarover een voetpad loopt, is het gewenst om de locatie op een kwalitatieve manier af te ronden door middel van een overgang van groen en water. Hier ligt een belangrijke kwaliteit in de beleving vanuit het plangebied.
Rooilijn
De ruimte die in het profiel van de Fazantstraat zit tussen de rooilijnen van de hoofdbouwmassa doorzetten op de locatie. Bij voorkeur de rooilijnen van de bebouwing parallel houden.
Bouwhoogte
Het betreft een relatief klein te ontwikkelen gebied direct grenzend aan eengezinswoningen. Voor een logische opbouw in hoogte wordt een sprong in goothoogte van 6m (gemiddeld voor eengezinswoningen) naar 9m stedenbouwkundig verantwoord geacht. Bij een minimale afstand van 1,5x de bouwhoogte tussen het appartementengebouw en omliggende tuinen / woningen is een bouwhoogte van maximaal 12m toegestaan. Dat betekent in dit geval een minimaal te hanteren afstand van 18m.
De oever langs de Patrijsstraat zou een fraai eindbeeld moeten opleveren. Voor een privéoever betekent dit dat de oeverinrichting moet worden meegenomen bij het ontwerp van de woning. Voor het te realiseren gewenste programma zal er structureel ruimte voor parkeren moeten worden ingeruimd, zodat er geen parkeeroverlast in de directe omgeving ontstaat. Dit parkeren zou zoveel mogelijk groen moeten worden ingepast.
Het is gewenst de achterkantsituaties direct grenzend aan de locatie in te passen door een kwaliteitslag of bijvoorbeeld een haag in de openbare ruimte.
Stedenbouwkundig (ruimtelijk) is het wenselijk een autoverbinding naar de Patrijsstraat te maken Het gebied ligt vrij achteraf, dus het is voor de beleving goed om te zorgen voor een optimale ontsluiting. Voor de aansluiting op het woongebied aan de overzijde is het ruimtelijk logisch een aansluiting te maken globaal in het verlengde van de Valkstraat.
De stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn weergegeven op een randvoorwaardenkaart (zie afbeelding 2.2). Deze kaart heeft als basis gediend voor voorliggend bestemmingsplan. Bij de uitwerking van het plan wordt rekening gehouden met de gestelde randvoorwaarden.
Afbeelding 2.2: randvoorwaardenkaart
Beoogde ontwikkeling
Op de locatie zal een appartementengebouw gerealiseerd worden met maximaal 29 sociale appartementen. Daarnaast worden 11 eengezinswoningen gerealiseerd. De realisatie van deze woningen sluit aan bij de woningbehoefte in Lisse zoals verwoord in de gemeentelijke Structuurvisie 'Vertalen, verbinden en versterken' en de Woonvisie 2011 (zie paragraaf 3.3).
In afwijking van de stedenbouwkundige randvoorwaarden is in onderhavig bestemmingsplan een maximale bouwhoogte van 10m opgenomen voor de eengezinswoningen. Daarnaast is een bouwhoogte van 13 meter voor het appartementengebouw toegestaan. De maten van respectievelijk 9m en 12m zijn net niet toereikend om aan alle wensen en eisen te voldoen. De afwijking is echter marginaal en heeft nauwelijks gevolgen voor het ruimtelijke beeld.
De Fazantstraat is momenteel doodlopend en heeft één ontsluiting naar de Uitermeer. Voor een goede ontsluiting van het plangebied wordt een tweede ontsluiting mogelijke gemaakt richting de Patrijsstraat.
Verkeersafwikkeling
Uitgaande van de realisatie van maximaal 40 woningen en een verkeersaantrekkende werking van circa 6,3 autobewegingen per etmaal (weekdaggemiddelde, CROW-publicatie 256 uit 2007) per woning is er sprake van een verkeersaantrekkende werking van 252 motorvoertuigen per etmaal. Gezien de dimensionering van de wegen zal dit verkeer goed afgewikkeld kunnen worden.
Afwikkeling van het verkeer gebeurt in beginsel via de Fazantstraat.
In 2009 is door de gemeenteraad besloten dat een tweede ontsluiting mogelijk gemaakt moet worden. De uitvoering daarvan is echter uitgesteld tot het moment van vrijkomen en herontwikkelen van de Uitermeerlocatie.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeervraag en de parkeercapaciteit wordt aangesloten bij het gemeentelijk beleid volgens de meest recente CROW-normering. De parkeercapaciteit moet minimaal in balans zijn met de parkeervraag.
Norm voor sociale huur = 1.4 pppw
Norm voor koop eengezin = 1.9 pppw
Parkeerplaatsen op eigen terrein (eengezinswoningen) tellen voor 80% mee voor de norm.
Gewenst aantal parkeerplaatsen volgens norm:
29 x 1,4 ( sociale huur) = 40.6
11 x 1,9 ( koop eengezin) = 20.9
Totaal benodigd = 61,5
Aantal geplande parkeerplaatsen:
33 voor het appartementengebouw
3 naast het appartementengebouw
18 langs nieuwe verbinding over het water
8 plaatsen op eigen terrrein bij eengezinswoningen (tellen mee als 10 x 0,8 = 8)
Totaal gepland = 62
Afbeelding 2.3: situering parkeervoorzieningen
Met het te realiseren aantal van 62 parkeerplaatsen wordt voldaan aan de normen.
In dit hoofdstuk wordt het relevante beleid op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau beschreven in relatie tot de nieuwe ontwikkeling.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld en daarmee van kracht geworden. De SVIR vervangt de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.
In de Structuurvisie gooit het Rijk het roer om. Het uitgangspunt is om meer over te laten aan provincies en gemeenten: minder nationaal belang en eenvoudigere regelgeving.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Naast de drie hoofddoelen voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.
De nieuwe ontwikkeling betreft een herontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Er wordt een nieuwe invulling gegeven aan een voormalige schoollocatie. Deze ontwikkeling past in het rijksbeleid. Overigens betreft het geen ontwikkeling die van rijksbelang is.
Provinciale Structuurvisie 'Visie op Zuid-Holland' (2009)
De provincie heeft op 2 juli 2010 een integrale structuurvisie tot 2020 voor de ruimtelijke ordening in Zuid-Holland vastgesteld. De nieuwe Structuurvisie vervangt de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. Naast de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. De visie is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:
Op de functiekaart behorende bij de structuurvisie is het plangebied aangeduid als bestaand stedelijk gebied.
Provinciale verordening Ruimte
De Verordening Ruimte bevat regels die de gemeenten in bestemmingsplannen moeten overnemen en verplicht ook tot een nadere toelichting van bepaalde ontwikkelingen en situaties waarop het bestemmingsplan ziet. Volgens de kaart bij de verordening is het plangebied geheel binnen de bebouwingscontouren gelegen. Verder zijn er voor dit plan geen specifieke eisen in de verordening opgenomen.
Holland Rijnland: Regionale structuurvisie 2020 (2009)
Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland werkt namens en voor de twaalf gemeenten in de gelijknamige regio, te weten: Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude (totaal bijna 400.000 inwoners). Doelstelling van Holland Rijnland is de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen en recreëren van burgers, bedrijven en instellingen in het gebied te bevorderen. Holland Rijnland biedt het kader waarbinnen de gemeenten op deze terreinen kunnen samenwerken om efficiencyvoordelen te behalen, overleg en afstemming te plegen en streekbelangen te behartigen. In juni 2009 heeft het bestuursorgaan Holland Rijnland in de Regionale structuurvisie 2020 (RSV) een gezamenlijke visie op de ruimtelijke toekomst van de regio gegeven. De RSV is het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Op basis hiervan worden voortaan alle ruimtelijke ontwikkelingen in Holland Rijnland tot 2020 getoetst. Deze visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik.
De kernbeslissingen zijn:
Het plangebied valt binnen het stedelijke gebied. Het plan past binnen de doelstelling om de kwaliteit van wonen, werken, ondernemen te bevorderen.
Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw
De gemeenten Alphen aan den Rijn, Kaag en Braassem, Hillegom, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude hebben gezamenlijk op initiatief van de Milieudienst West- Holland een regionaal beleidsplan op het gebied van Duurzame Stedenbouw ontwikkeld.
Reeds bestaande afspraken met betrekking tot onder andere het Klimaatbeleid en het Regionaal DuBo “Plus”-richtlijn werden aangevuld met ambities en maatregelen op het schaalniveau van stedenbouw. Met het Nationaal Pakket Duurzame Stedenbouw (NPDS) als inspiratiebron en procesinstrument zijn in een aantal bijeenkomsten/workshops proces en –prestatie-afspraken geformuleerd, die de basis vormen voor het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS).
Het beleidskader koppelt een communicatiestrategie en inhoudelijke ambities (basis- en extra ambitieniveau) aan de fasering van het planproces, waarbij een goede procesbeheersing cruciaal is. Op basis van het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw kunnen voor elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving (vanaf één ha grondoppervlak en = 10 woningen en/of = 5000 m2 bedrijvigheid) duurzame prestaties met de ontwikkelaar en andere partijen worden afgesproken. Gemeenten, ontwikkelaars, ontwerpers en bouwers kunnen nu zelf aan de hand van de afgesproken ambities een pakket maatregelen samenstellen met de hoogste winst voor ruimtelijksociale-, milieu- en economische kwaliteit.
Voor het bouwplan zijn afspraken gemaakt tussen de initiatiefnemer en de gemeente over het voor dit plan toe te passen pakket aan duurzaamheidsmaatregelen. Het plan moet een gemiddelde GPR-gebouwscore halen van 7,0 punten.
Regionale woonvisie Holland Rijnland 2009-2019
De samenwerkende gemeenten in de regio (Hillegom, Kaag en Braasem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude) en Holland Rijnland presenteren in de Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 (vastgesteld 28 oktober 2009) hun visie op de gewenste ontwikkelingsrichting van de woningmarkt. De visie is voortgekomen uit de behoefte aan het afstemmen van nieuwbouw- en herstructureringsplannen. De woonvisie maakt inzichtelijk welke kwantitatieve en kwalitatieve vragen er in de woningmarkt leven en hoe de woningbouwplannen daarop kunnen aansluiten. De visie draagt bij aan versterking van de woonkwaliteiten in de Randstad en sluit aan bij verschillende bovenregionale visies, zoals Randstad 2040, de verstedelijkingsstrategie Zuidvleugel en de woonvisie van de provincie Zuid-Holland. Daarnaast wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met andere parallelle beleidstrajecten en ontwikkelingen die van invloed zijn op de woningmarkt. De Regionale Woonvisie Holland Rijnland 2009-2019 dient meerdere doelen:
Volgens de visie willen de regiogemeenten en Holland Rijnland voldoende woningen bouwen om de in de Regionale Structuurvisie gehanteerde groei van de regionale woningbehoefte op te vangen. Het gaat om 24.240 woningen tot 2020 (in totaal 33.000 woningen van 2000 tot 2020). Er wordt ingezet op een passend aanbod aan woningen en woonmilieus. Om een passend aanbod te creëren als antwoord op de woningvraag van alle doelgroepen betekent dit: meer onderscheidende woonmilieus en een grotere variatie aan woningen. De geplande woningbouw op de locatie aan de Fazantstraat past binnen deze visie.
Structuurvisie 'Vertalen, verbinden en versterken' (2011)
De structuurvisie Vertalen, verbinden en versterken vormt de ruimtelijke vertaling van de Toekomstvisie uit 2010. In de visie positioneert Lisse zich niet alleen als gemeente in de regio Holland-Rijnland, maar ook als zelfbewuste zelfstandige gemeente. De structuurvisie borduurt voor een groot gedeelte voort op de reeds bestaande beleidsstukken en benoemt de ontwikkelingen die zich in de afgelopen jaren hebben afgespeeld, als ook de lopende projecten. Daarnaast vormt het een kader voor de opgaven die de gemeente zich voor de komende jaren stelt.
In de structuurvisie is aangegeven dat er de komende jaren nog een beperkte woningbehoefte is. Nieuwbouw moet vooral gericht zijn op het vergroten van de diversiteit. De bouw van appartementen in de sociale en vrije huursector en eengezinswoningen valt hieronder.
Afbeelding 3.1: uitsnede Structuurvisiekaart
Toekomstvisie Lisse 2020 (2010)
De Toekomstvisie geeft het gewenste beeld van de gemeente Lisse in 2020. De visie bevat toekomstgerichte doelstellingen voor de gemeente op de beleidsterreinen samenleving, ruimte en economie & toerisme. De doelstelling op het thema wonen is 'Groei met behoud van het dorpse karakter'. De uitbreidingen rondom het centrum hebben geleid tot een relatief evenwichtige opbouw van het dorp. De westelijke helft bestaat uit het meer 'groene', deels natuurlijke en deels gecultiveerde buitengebied en de oostelijke helft bestaat uit de meer 'rode' bebouwde ruimte van de kern Lisse. Door de laagbouw met vooral traditionele eengezinswoningen, is het dorpse karakter bewaard gebleven. De keerzijde hiervan is dat het voor starters en ouderen lastig is om in Lisse een passende woning te vinden. Gezorgd zal moeten worden voor een passende functie van de historische en identiteitsdragende panden en complexen, zodat de cultuurhistorie van Lisse behouden blijft.
Woonvisie 2011
In de woonvisie is aan de hand van een vijftal thema's aangegeven waar het woonbeleid van Lisse zich de komende jaren concreet op richt. De volgende thema's zijn opgenomen:
Ten aanzien van de sociale woningvoorraad is aangegeven dat er per saldo voldoende sociale woningen in Lisse aanwezig zijn. Wel zal er de komende jaren nieuwbouw nodig zijn ter vervanging van woningen die gesloopt worden. Hiermee zal het kwaliteitsniveau op peil gehouden worden.
Groenatlas Lisse 2008-2017
De gemeente heeft zich tot doel gesteld de bestaande structuren (groen en water) veilig te stellen en versterken. In de Groenatlas zijn de belangrijke groenstructuren in de gemeente in beeld gebracht. Hierdoor wordt inzichtelijk waar de sterke en zwakke punten in de groenvoorzieningen zijn gelegen en kan aan de hand daarvan een doelgerichte aanpak plaats vinden. Het stedelijk gebied van Lisse kent nog geen samenhangende groenstructuur. De Groenatlas deelt het stedelijk gebied op in verschillende wijken en benoemt per wijk de beoogde maatregelen om de gewenste samenhang te bereiken. Per gebied worden de volgende bouwstenen bekeken: entrees, toegangen en oriëntatiepunten. Voor Poelpolder wordt onder meer het centrale park tussen Verdi- en Gerard Doustraat als primaire hoofdgroenstructuur aangewezen. De boombeplanting langs de Van Ostadestraat en Josef Israëlsstraat behoort tot de primaire hoofdbomenstructuur.
Op basis van de kwaliteiten, aandachtspunten en kansen van het bestaande groen en de visie op de hoofdgroenstructuur van Lisse worden maatregelen geformuleerd die de hoofdgroenstructuur versterken, optimaliseren en ontwikkelen op plaatsen waar deze ontbreekt. Hierdoor ontstaat er een samenhangende, evenwichtige en sluitende hoofdgroenstructuur. De verschillende groengebieden zijn onderling verbonden door middel van visuele en fysieke verbindingen. In en nabij het plangebied zijn geen maatregelen voorzien. Bij de uitwerking van de plannen dient uitdrukkelijk aandacht besteed te worden aan de groene inpassing van de ontwikkeling. Zie ook stedenbouwkundige randvoorwaarden.
Afbeelding 3.2: uitsnede groenstructuur Vogelbuurt
Welstandsnota (2012)
In deze nota worden welstandscriteria gesteld aan gebouwen en aan de omgeving om de beeldkwaliteit van gebouwen en straten te beheren en te verbeteren. De nota is opgebouwd uit algemene- en gebiedsgerichte welstandscriteria.
De locatie ligt in gebied 6, rechte wijken, van de welstandsnota. Deze woningbouw wordt gekenmerkt door herhaling, zowel van de woning op zich als van rijen en blokken in een samenhangende compositie. De wijken vormen herkenbare eenheden binnen de kern en hebben een ruim en groen karakter. Dit karakter wordt versterkt door de ruime voor- en achtertuinen van de woningen. De voorgevels van de woningen zijn georiënteerd op de straat. De doorgaande goot- en noklijnen lopen evenwijdig aan de straat en benadrukken de ordelijke stedenbouw. De woningen hebben eenvoudige opbouw van twee lagen met een kap, meestal een zadeldak. Binnen de rijen zijn er weinig accenten aangebracht.De materialisering en detaillering is meestal eenvoudig en seriematig van aard.
Het gebied valt onder het regulier welstandsniveau, gericht op het beheer van de openbare ruimte en het goed functioneren van de terreinen.
De volgende welstandscriteria gelden voor de architectonische uitwerking:
Voor het materiaal- en kleurgebruik gelden de volgende welstandscriteria:
Bij de uitwerking van het ontwerp wordt rekening gehouden met bovenstaande criteria en vindt afstemming plaats met de welstandscommissie.
Randvoorwaardennotitie Uitermeerlocatie Lisse
Als toetsingskader voor de ontwikkelingslocatie heeft de gemeente stedenbouwkundige randvoorwaarden opgesteld (dd.25 juli 2013). Hierin is aangegeven dat de locatie geschikt is voor een appartementengebouw van maximaal 12 meter hoog. De eengezinswoningen mogen een maximale goothoogte hebben van 6 tot 9 meter. Bij de stedenbouwkundige randvoorwaarden hoort een randvoorwaardenkaart. Deze kaart heeft als basis gediend voor voorliggend bestemmingsplan. In de notitie zijn ook randvoorwaarden geformuleerd voor de gevelindeling en oriëntatie.
Zoals eerder is aangegeven wordt in afwijking van de Randvoorwaardennotitie een maximale bouwhoogte van 10m opgenomen voor de eengezinswoningen. Daarnaast is een bouwhoogte van 13 meter voor het appartementengebouw toegestaan. De maten van respectievelijk 9m en 12m zijn net niet toereikend om aan alle wensen en eisen te voldoen. De afwijking is echter marginaal en heeft nauwelijks gevolgen voor het ruimtelijke beeld.
De realisatie van appartementen in de sociale huursector en eengezinswoningen aan de Fazantstraat past binnen het geldende beleid op rijks, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau. Met de nieuwbouw binnen het bestaande stedelijk gebied wordt een kwaliteitsimpuls aan de locatie gegeven. Een schoolgebouw wordt vervangen door nieuwbouw. Met de woningbouw wordt het aanbod van sociale huurwoningen en eengezinswoningen in Lisse op peil gehouden en kwalitatief verbeterd.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de relevante onderzoeksaspecten voor de realisatie van appartementen in het plangebied. De omgevingsdienst heeft de volgende milieuaspecten in relatie tot de ontwikkeling in beeld gebracht:
De resultaten zijn opgenomen in een notitie van de Omgevingsdienst, dd. 3 juni 2013. Deze notitie is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen en vertaald in onderstaande milieuparagrafen.
Daarnaast is onderzoek gedaan naar de aspecten flora en fauna, bodem en water. Deze resultaten zijn eveneens hieronder weergegeven.
Toetsingskader
In kolom C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is weergegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of merbeoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
De beschreven activiteit wordt genoemd in de D-lijst (categorie D,11.2 ). Op basis hiervan is een vormvrije merbeoordeling nodig. Gelet op de omvang van het plan en ligging van het plan worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Dit blijkt ook uit de onderstaande milieuparagrafen, waarin de uitkomsten van de uitgevoerde onderzoeken zijn weergegeven.
Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder heeft betrekking op de geluidsbelasting veroorzaakt door weg- en railverkeer en gezoneerde industrieterreinen. De Wet geluidhinder beschermt enkel geluidsgevoelige objecten zoals woningen, scholen, ziekenhuizen, woonwagenstandplaatsen etc. Nieuwe woonbestemmingen zijn mogelijk indien de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde blijft. Tevens heeft het college de mogelijkheid om een hogere waarde te verlenen. Dit is gebonden aan een wettelijk maximum.
Daarnaast kan er sprake zijn van luchtvaartlawaai. Hiervoor is in het Luchthaven indelingsbesluit (LIB) een beperkingenzone opgenomen en in het SVIR een 20 KE-contour.
Onderzoek
Op de projectlocatie aan de Fazantstraat is vooral het door de inrichtingen aan de Vennestraat veroorzaakte industrielawaai relevant.
Het plangebied ligt buiten de 20KE contour en beperkingenzone van Schiphol. Tevens is het plangebied niet gelegen binnen de onderzoekszone van een spoorlijn of een zone industrielawaai.
Wegverkeerslawaai
Ter bepaling van de geluidsbelasting moet op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) iedere weg in beschouwing worden genomen. Dit hoeft niet als de weg binnen een woonerf is gelegen of dat voor een weg een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. De te beschouwen wegen kennen een geluidszone, een aandachtsgebied waar binnen een akoestisch onderzoek moet plaats vinden. De omvang van een zone is afhankelijk van het aantal rijstroken van de weg en de typering van het gebied (binnenstedelijk of buitenstedelijk). Binnenstedelijk is het gebied binnen de bebouwde kom en buitenstedelijk is het gebied buiten de bebouwde kom.
Voor onderhavige ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Door de komst van de nieuwe woningen en de nieuwe ontsluitingsweg zullen de verkeersstromen op de wegen binnen het plangebied veranderen. Tevens zal dit effect hebben op de geluidbelasting van het wegverkeer op de gevels van de omliggende woningen. Aan de hand van verkeers- en geluidonderzoek zijn de effecten van de wijzigingen in beeld gebracht.
De huidige verkeerssituatie op de Fazantstraat, de Patrijsstraat en de Valkstraat zijn inzichtelijk gemaakt aan de hand van recent uitgevoerde verkeerstellingen. Met behulp van kencijfers is de te verwachten verkeersproductie van de nieuwbouw bepaald. Uit het onderzoek volgt dat de bewoners van de nieuwbouw circa 250 ritten per weekdagetmaal zullen genereren. Naar verwachting zal al dit nieuwe verkeer gebruik maken van de nieuwe ontsluiting. Daarnaast zal een deel van de huidige bewoners van de Fazantstraat in de toekomst ook gebruik gaan maken van de nieuwe ontsluiting. Naar verwachting zal 40% van de huidige bewoners de nieuwe ontsluiting gaan gebruiken voor een meer aantrekkelijke route van en naar de Uitermeer en de Ruishornlaan. Dit heeft als gevolg dat de verkeersdruk op de bestaande Fazantlaan met circa 40% zal afnemen, van 500 naar 300 motorvoertuigen per etmaal.
Via de nieuwe ontsluiting zullen circa 450 motorvoertuigen per etmaal gaan rijden. Dit verkeer verdeelt zich over de Patrijsstraat en de Valkstraat, naar verwachting in een verhouding van 50/50. Over de beide wegen zullen daarmee circa 225 motorvoertuigen per etmaal meer gaan rijden dan in de huidige situatie. Voor de Patrijsstraat is dit een verkeerstoename van bijna 50%. Voor de Valkstraat is de verkeerstoename meer dan 100%.
Om de geluideffecten van de te verwachten wijzigingen in de verkeersstromen inzichtelijk te kunnen maken is akoestisch onderzoek verricht. Alle wegen binnen het plangebied hebben een wettelijke maximum snelheid van 30 km/u en zijn daarmee voor de Wet geluidhinder niet gezoneerd. Toetsing van de geluidbelasting van deze wegen is wettelijk gezien niet nodig. De geluideffecten langs de wegen zijn daarom kwalitatief beoordeeld. De geluidbelasting op de woningen is bepaald ten gevolge van alle wegen gezamenlijk en er is geen correctie volgens artikel 110g van de Wet geluidhinder toegepast. Als grenswaarde is 53 dB aangehouden, waarbij kan worden gesteld dat, als de geluidbelasting aan deze grenswaarde voldoet, er zich geen geluidknelpunt voordoet.
Uit het akoestisch onderzoek volgt dat zowel in de huidige als de plansituatie er geen overschrijding van de grenswaarde van 53 dB zal voordoen. De hoogst berekende geluidbelasting komt voor op de zijgevel van de nieuwbouw, nabij de nieuwe ontsluiting, en langs de Patrijsstraat (ter hoogte van nr. 27). Langs de Fazantstraat neemt voor alle woningen de geluidbelasting met circa 2 dB af. Langs de Patrijsstraat zal de geluidbelasting met 2 à 3 dB toenemen. En langs de Valkstraat zal de geluidbelasting met 3 à 4 dB gaan toenemen. Gelet op de beperkte, toekomstige geluidbelasting kan worden gesteld dat de komst van de nieuwe woningen en de nieuwe ontsluitingsweg voor de omgeving niet zal leiden tot knelpunten ten aanzien van het verkeersgeluid.
Het treffen van geluidbeperkende maatregelen is niet nodig.
Industrielawaai
Van de inrichtingen aan de Vennestraat zijn het afvalbrengstation aan de Vennestraat 3 en het transportbedrijf Eigenbrood en zn. aan de Vennestraat 7 relevant. De overige bedrijven hebben geen relevante geluidemissie. Het afvalbrengstation ligt op 55 m afstand van de locatie. Volgens de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering geldt voor het afvalbrengstation een richtafstand van 50 m. Omdat het afvalbrengstation op grotere afstand ligt dan de richtafstand is te verwachten dat de geluidhinder vanwege het station acceptabel zal zijn. Deze verwachting wordt ondersteund door de geluidsvoorwaarde in de vergunning van het station. Bij een dichter bij het station liggende woning is een geluidbelasting van 45 dB(A) toegelaten. De geluidbelasting van het station zal in het plangebied lager zijn en daarmee acceptabel.
Het terrein van het transportbedrijf Eigenbrood en zn. ligt op 60 m afstand van de locatie. Volgens de genoemde VNG-publicatie geldt voor een transportbedrijf met een bedrijfsoppervlak van meer dan 1000 m2 een richtafstand van 100 m en voor een kleiner transportbedrijf een richtafstand van 50 m. Het totale bedrijfsoppervlak van Eigenbrood en zn. is groter dan 1000 m2, alleen gebruikt het bedrijf op dit moment slechts een klein deel van dit terrein, omdat de activiteiten zijn verminderd. Het volledige terrein was noodzakelijk toen de inrichting 30 vrachtwagens had, op dit moment heeft de inrichting nog maar 5 vrachtauto's. Het is realistisch voor de huidige inrichting een richtafstand van 50 m te hanteren. De projectlocatie ligt verder weg, waarmee een acceptabele planologische situatie zal ontstaan.
Conclusie
De geluidbelasting ter plaatse van de ontwikkeling als gevolg van wegverkeer ligt onder de voorkeursgrenswaarde. Het vereiste binnenniveau is goed te realiseren. Er zal sprake zijn van een goede ruimtelijke situatie. Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Ook vormt het aspect industrielawaai geen belemmering voor de ontwikkeling.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer (Wm) is in hoofdstuk 5, onder titel 5.2. het onderdeel luchtkwaliteitseisen opgenomen. Het doel hiervan is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Hiertoe zijn grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof (PM10) opgenomen.
In het geval er minder dan 1.500 woningen en minder dan 100.000 m2 bvo kantoor wordt gerealiseerd is bijlage 3B van Regeling “niet in betekenende mate” van toepassing.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wlk
Stof | Toetsing van | Grenswaarde | Geldig | |
Stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddeldeconcentratie jaargemiddeldeconcentratie |
60 ug/m3
40 ug/m3 |
2010 tot en met 2014 vanaf 2015 |
|
Fijn stof (PM10) 1) | jaargemiddeldeconcentratie 24-uurgemiddelde concentratie |
40 ug/m3
max. 35 keer p.j. meer dan 50 ug/m3 |
vanaf 11 juni 2011 vanaf 11 juni 2011 |
1) Bij de beoordeling hiervan blijven de aanwezige concentraties van zeezout buiten beschouwing (volgens de bij de Wlk behorende Regeling beoordeling Luchtkwaliteit 2007).
Onderzoek en conclusie
Het plan betreft de realisatie van een appartementengebouw met maximaal 29 woningen en 11 grondgebonden eengezinswoningen. Gelet op het gestelde in bijlage 3B van de Regeling “niet in betekenende mate” draagt dit plan “niet in betekenende mate” bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. In dit geval is er geen sprake van een gevoelige bestemming in het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen Wet milieubeheer.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging, kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide en fijn stof ter plaatse van de dichts bijgelegen doorgaande weg de Laan van Rijckevorsel, in 2011 maximaal respectievelijk 23,3 µg/m3 en 26,0 µg/m3 (zonder zeezoutaftrek) bedragen. De planlocatie ligt op behoorlijke afstand van de Laan van Rijckevorsel en daar zullen de concentraties van ge- noemde stoffen veel lager zijn.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
Een 'goede ruimtelijke ordening' moet onvoorzienbare milieuhinder bij gevoelige functies (wonen) voorkomen. De Wet milieubeheer beoogt om milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten zo veel mogelijk te voorkomen/beperken. Dit kan bereikt worden door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende fysieke afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies. In de VNG publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009”zijn bedrijfsmatige activiteiten ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende richtafstanden tot gevoelige functies. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied.
De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de standaard bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is.
Milieucategorie | Richtafstand rustige woonomgeving in meters | Richtafstand gemengd gebied in meters |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
Onderzoek
De omgeving van de Fazantstraat kan worden getypeerd als een rustige woonwijk zoals bedoeld in de VNG publicatie 'Bedrijven en milieuzonering', 2009. Ten behoeve van de ontwikkeling is, op basis van het bedrijfsinformatiesysteem van onze dienst, nagegaan welke bedrijven en/of activiteiten aanwezig zijn in een straal van 100 meter van het plangebied.
Deze bedrijven/activiteiten zijn opgenomen in onderstaand overzicht:
Bedrijf/activiteit | Adres | SBI-1993 | Milieu cat. | Minimale gewenste afstand | Huidige Afstand tot het plangebied |
Afvalbrengstation Gemeente Lisse | Vennestraat 3 te LISSE | 381.B | 3.1 | 50 m | 55 m |
Eigenbrood en Zn. | Vennestraat 7 te LISSE | 494.1 | 3.1 | 50 m | 60 m |
Loodgietersbedrijf 't Hort | Vennestraat 7 te LISSE | 41, 42, 43.3 | 2 | 30 m | 60 m |
Vleeswarenfabriek Persoon B.V. | Vennestraat 7 te LISSE | 461 | 1 | 10 m | 60 m |
Installatieburo J. van den Burg | Vennestraat 11 te LISSE | 41, 42, 43.3 | 2 | 30 m | 60 m |
Vink Lisse B.V. | Vennestraat 11B te LISSE | 466, 469 | 2 | 30 m | 120 m |
Anthony Jannink | Vennestraat 11D te LISSE | 162.1 | 3.1 | 50 m | 60 m |
Van Assendelft | Vennestraat 11F te LISSE | 259, 331 | 3.1 | 50 m | 65 m |
Shirts4All | Vennestraat 11Y te LISSE | 141 | 2 | 30 m | 75 m |
A & S Autofinish V.O.F. | Vennestraat 11Z te LISSE | 45204.C | 3.1 | 50 m | 60 m |
Opgemerkt wordt dat het pand van de Vleeswarenfabriek Persoon B.V. aan de Vennestraat 11. niet meer wordt gebruikt als vleesfabriek, maar als opslag voor pallets, verpakkingsmateriaal etc. Dit zijn activiteiten die kunnen worden ingedeeld in milieucategorie 1.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande overzicht wordt geconcludeerd dat de aanwezige bedrijven in de omgeving vormen geen belemmering voor de ontwikkeling van het plangebied. Ook vormt de ontwikkeling zelf vormt geen belemmering voor de bedrijvigheid in de omgeving.
Toetsingskader
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan moet rekening worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Eventueel aanwezige bodemverontreiniging kan grote invloed hebben op de keuze van een bepaalde functie en/of uitvoerbaarheid van een plan. Voor de functie wonen, gelden bijvoorbeeld andere normen dan voor de functie bedrijven. Met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een plan kan het nodig zijn dat een bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit kan een verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740 zijn. Dit onderzoek kan dan ook worden gebruikt ten behoeve van een verplichting voortvloeiend uit de Woningwet of de Wet milieubeheer.
Op basis van artikel 8 van de Woningwet moet worden voorkomen dat er wordt gebouwd op verontreinigde grond. Dit om schade en/of gevaar voor de gezondheid van gebruikers te voorkomen. In het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer bij de Wet milieubeheer moet bij het realiseren van bedrijfsbestemmingen veelal een zogenaamde nulsituatie worden vastgelegd.
Onderzoek en conclusies
Voor de locatie is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek, uitgevoerd door het bureau IDDS bv (d.d. 17 december 2012, kenmerk 1211E838/DBI/rap1 ) blijkt dat er, voor het aspect bodem, geen belemmeringen zijn voor het realiseren van het appartementengebouw en de grondgebonden woningen op deze locatie.
Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.
Regelgeving en beleid
Gebiedsbescherming
De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt, de PEHS.
Ook de Natuurbeschermingswet 1998 is hierbij van belang. Deze wet bevat een beschermingsregime voor de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, beschermde natuurmonumenten en beschermde landschapsgezichten.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantingsof vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw níet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang omdat aannemelijk moet worden gemaakt dat de gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten niet in het geding is en deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Onderzoek
Door IDDS is een quickscan Flora en Fauna uitgevoerd (d.d. 13 december 2012. kenmerk 2115745NHO/rap1 ). Onderdeel van dit onderzoek was een veldbezoek aan de locatie op 6 december 2012. De resultaten van het onderzoek zijn hieronder weergegeven.
Gebiedsbescherming
In de directe omgeving van het terrein bevinden zich geen beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, of zones welke deel uit maken van de Ecologische Hoofdstructuur. De Natuurbeschermingswet staat uitvoer van de initiatieven dus niet in de weg.
Beschermde soorten in en nabij het plangebied
De voorgenomen ingreep betreft een activiteit die valt onder de noemer ruimtelijke ontwikkeling . Ingrepen die vallen onder ruimtelijke ontwikkeling zijn vrijgesteld van ontheffingverlening voor Tabel I en Tabel II-soorten. Voor verstoring van Tabel III-soorten in het plangebied gelden de wel de verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet.
Algemeen
Het plangebied wordt gedomineerd door jongvolwassen inheemse bomen en bevat geen watergang. Binnen de begrenzing is een groot deel van de locatie ingenomen door een schoolgebouw. Het perceel wordt door siertuin, bestrating en doorgaande weg ingesloten. Beschermde soorten in en rondom het plangebied welke mogelijkerwijs te verwachten zouden zijn, of welke zijn aangetroffen, of waarvan sporen zijn gevonden of kunnen worden verwacht worden hieronder per soortgroep besproken.
Amfibieën en Reptielen
De westelijke watergang is vrij smal en heeft een natuurvriendelijke oever met rietkraag, geschikt voor amfibieën. Voor deze licht beschermde soort (Tabel 1-soort uit de Flora en faunawet) bestaat vrijstelling met betrekking tot ruimtelijke ontwikkeling.
Vogels
Algemene soorten broedvogels zullen mogelijk gebruik kunnen maken van de vegetatie op het plangebied tijdens het broedseizoen. In rietkragen broedt mogelijk de Kleine karekiet. Rietzanger wordt niet verwacht vanwege het jaarlijks maaien van de rietkraag. Er nestelen mogelijk ook watervogels, zoals Meerkoet, Wilde eend en Waterhoen in de rietkraag, al is dit vanwege de hoge graad van verstoring door leerlingen niet erg aannemelijk.
Zoogdieren
Tijdens het veldbezoek zijn geen (sporen van) grondgebonden zoogdieren gevonden. Het onverhard terrein is verder aan hoge en chronische verstoring onderhevig vanuit de aanwezige leerlingen in het plangebied.
Op grond van de bevindingen is het niet waarschijnlijk dat vleermuizen van de gebouwen gebruik maken. Migratieroutes (vaste vliegroutes) van vleermuizen zijn strikt beschermd. Het plangebied maakt geen deel uit van een lijnvormig landschappelijk element waarlangs vliegroutes van vleermuizen vaak gelegen zijn. Het plangebied heeft dan ook weinig tot geen betekenis voor de oriëntatie van vleermuizen, mede ook gezien dat de watergangen behouden blijven. Aanvullend vleermuisonderzoek is niet noodzakelijk.
Vaatplanten
In het plangebied zijn geen beschermde vaatplanten aangetroffen. Het veldbezoek vond plaats op 06 december 2012, dus in ongeschikt seizoen om beschermde soorten vaatplanten te inventariseren. Beschermde planten die op grond aanwezig habitat mogelijk kunnen worden verwacht zijn de matig beschermde Rietorchis en de licht beschermde Zwanenbloem. Voor licht beschermde soorten bestaat vrijstelling met betrekking tot ruimtelijke ingrepen. Gezien de hoge graad van verstoring, het regelmatig maaien van de rietkraag, en de geëutrofieerde toestandvan de watergang lijkt ons het voorkomen van Rietorchis niet erg aannemelijk. Een lokale deskundige, de amanuensis op de school, heeft zowel Rietochis als Zwanenbloem nooit aangetroffen langs de sloot.
Vissen
Vanuit het bureauonderzoek, dus op grond van verspreidinggegevens, komt naar voren dat mogelijk de matig beschermde Kleine modderkruiper en strikt beschermde Bittervoorn in de smalle sloot kan worden verwacht. Beide soorten stellen hoge eisen aan de kwaliteit van hun habitat, en de watergang in het plangebied voldoet hier niet aan. Er bestaan slechts waarnemingen van enkele zeer algemene soorten, voornamelijk Tiendoornige stekelbaars, en incidenteel Driedoornige stekelbaars en Blankvoorn. De kwaliteit van de sloot, die in verbinding staat met de Ringvaart Haarlemmermeer, is kennelijk niet afdoende om minder algemene soorten te herbergen. Op do 6 december 2012 is de sloot bevist met een groot schepnet (methode RAVON). Hierbij zijn geen indicatoren van goede waterkwaliteit aangetroffen (aquatische macrofauna, waterplanten). Gevangen is alleen de Tiendoornige stekelbaars. Op grond hiervan is het voorkomen van Kleine Modderkruiper en Bittervoorn uit te sluiten.
Vlinders
In het plangebied worden op basis van verspreidingsgegevens en op basis van aangetroffen vegetatiekenmerken (waardplanten) van het plangebied geen Tabel II of Tabel III dagvlinders verwacht.
Libellen & Juffers
Strikt beschermde libellen en juffers worden niet verwacht op basis van verspreidingsgegevens. Er is echter wel nabijgelegen water aanwezig, maar sporen van deze dieren, of van hun larven, zijn niet aangetroffen. Volgens de amanuensis biologie van de school worden incidenteel larven van waterjuffers aangetroffen.
Kevers
Er worden op grond van recente verspreidingsgegevens geen beschermde kevers verwacht in het plangebied. Deze zijn verder ook niet waargenomen.
Overige soortgroepen
Er worden geen overige beschermde planten of dieren verwacht in het plangebied. Deze zijn verder ook niet waargenomen
Conclusie
Verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet staan de in ingreep niet in de weg indien men de vegetatie verwijderd buiten het broedseizoen voor vogels. Licht beschermde amfibieën (Groene kikker, Bruine Kikker, Gewone pad) komen mogelijk in en nabij de watergang voor. Voor deze soorten bestaat vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling, maar de zorgplicht is hierop wel van kracht. Er staan 10 bomen binnen de begrenzing van het plangebied waarvoor een omgevingsvergunning kap dient te worden aangevraagd.
Aanvullend ecologisch onderzoek naar natuurwaarden op de planlocatie is niet noodzakelijk.
De Flora- en faunawet staat uitvoer van de plannen niet in de weg, mits kap en geplande verstoring niet in het broedseizoen plaatsvindt. Tussen 15 maart en 15 juli broeden de meeste voor dit plangebied relevante vogelsoorten.
Toetsingskader
Voor het aspect externe veiligheid zijn een aantal bronnen van belang, namelijk het vervoer van gevaarlijke stoffen via de weg, het spoor of het water, het transport door ondergrondse leidingen en de opslag van gevaarlijke stoffen. De normen voor het externe veiligheidsbeleid hebben een wettelijke status. Burgers hebben een minimum beschermingsniveau met betrekking tot gevaarlijke stoffen in hun woonomgeving gekregen. Deze normen zijn een wettelijke verplichte toetsingsgrond bij besluiten op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
Onderzoek en conclusie
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd en niet in het invloedsgebied van een weg, spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
Verdrag van Malta en Monumentenwet 1988
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Nota Archeologie (2009)
De provincie en gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verantwoord beheren van het archeologisch erfgoed. De gemeente Lisse heeft hieraan gehoor gegeven door op 16 september 2009 de Nota Archeologie vast te stellen. In deze nota wordt het beleid uiteengezet voor een realistische en duurzame omgang met het archeologisch erfgoed en is de daarbij behorende Archeologische beleidskaart vastgesteld. Per geomorfologische eenheid geldt een hoge tot lage archeologische verwachtingswaarde waarbij voorschriften zijn opgenomen inzake de onderzoeksverplichting.
Onderzoek
De Archeologiekaart laat zien dat het plangebied is gesitueerd in een gebied met omgespoten gronden. Hier geldt een lage kans op archeologische sporen. Nader onderzoek is niet nodig.
Afbeelding4.1: uitsnede gemeentelijke archeologiekaart
Conclusie
Het plangebied ligt in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde. Dit aspect vormt derhalve geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied zijn geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke planvorming dient de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder in het kader van de zogenaamde watertoets. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Bij het tot stand komen van het bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa
Nationaal
Provinciaal
Waterschapsbeleid
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van het Hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft het Hoogheemraadschap aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het Hoogheemraadschap dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het WBP sorteert voor op deze ontwikkelingen.
Visie op Zuid-Holland - Verordening Ruimte
De Verordening Ruimte is 2 juli 2010 vastgesteld door de Provinciale Staten en stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Een daarvan is het aspect water waarin de provinciale belangen op het gebied van waterveiligheid, kustfundament, de primaire waterkeringen en de regionale waterkeringen zijn vastgelegd. Deze waarden zijn op kaart 9 van de Verordening Ruimte vastgelegd en liggen tevens in Lisse. In deze verordening is regelgeving opgenomen voor de regionale en primaire waterkeringen. In bestemmingsplan dienen de randvoorwaarden opgenomen te worden die een onbelemmerde werking, instandhouding en het onderhoud van de primaire en regionale waterkeringen mogelijk maken. Dit geldt voor de beschermingszone en de kernzone die hoort bij de waterkeringen zoals opgenomen in de vastgestelde leggers van de waterschappen.
Gemeentelijk beleid
Het Waterplan Lisse (2008-2012) heeft als doel om het waterbeleid binnen de gemeente en tussen de waterpartners, gemeente en Hoogheemraadschap, op elkaar af te stemmen. Het waterplan bevat de gezamenlijke visie van de waterpartners op het gewenste waterbeheer. Het waterplan gaat vooral in op de stedelijke omgeving van de gemeente en daar waar interactie is met het landelijk gebied, is dat ook meegenomen. Naast het beleid is in het waterplan ook een pakket aan maatregelen opgenomen waarmee een concrete verbetering van het waterbeheer in Lisse wordt bereikt. Het waterplan is een integraal plan. De uitdrukking 'integraal' heeft hierbij twee betekenissen. Enerzijds als samenhangend beleid op het gebied van oppervlaktewater, grondwater en riolering, zowel wat betreft waterkwantiteit als kwaliteit. Anderzijds als afstemming voor bij het water betrokken functies, zoals (natte) natuur, ruimtelijke ordening, recreatie en leefomgeving.
Huidige situatie
Bodem
Het plangebied is gelegen op kleigrond.
Waterkwantiteit
Het watersysteem van Lisse is deels onderdeel van de boezem van Rijnland en bestaat verder uit diverse polders. De oude strandwallen liggen boven boezemniveau en kunnen vrij afwateren. De polders liggen onder boezemniveau en zijn voor de waterhuishouding afhankelijk van bemaling. Het plangebied is gelegen in de Lisserpoelpolder. Hier geldt een zomer- en winterpeil van -4,10 m.
Ten westen en van het plangebied ligt de Ringsloot en ten zuidoosten van het plangebied is ook water gelegen. Het hoofdstelsel van de boezem in Lisse wordt gevormd door de Leidsevaart en de Ringvaart met de Lisserbeek als de belangrijkste verbindende schakel. Daarnaast zijn ook de Ringsloot en de Mallegatssloot onderdeel van het boezemsysteem. De boezem zorgt voor aanvoer van water naar de polders in tijden van neerslagtekort en voor afvoer van water bij neerslagoverschot. Het boezemsysteem zelf wordt gevoed vanuit de Hollandsche IJssel te Gouda en voert af naar de Noordzee bij Spaarndam en/of in Katwijk. De stroomrichting van het water in de boezem is daardoor afhankelijk van de inzet van inlaat en gemalen.
In het masterplan Toekomstig Waterbezwaar Rijnland heeft Rijnland peilvakken in het beheergebied getoetst aan de NBW-normen (Nationaal Bestuursakkoord Water) voor inundatie. Hieruit volgt in welke peilvakken een knelpunt aanwezig is en er dus sprake is van een te grote kans op wateroverlast door peilstijgingen in het oppervlaktewater. Voor het plangebied gelden er geen knelpunten.
Waterkwaliteit
De wateren in Lisse hebben over het algemeen een te lage zuurstofconcentratie. Deze lage concentraties worden vooral veroorzaakt door kroosvorming, slib en riooloverstorten. De intensieve bollenteelt met hoge fosfaatbemesting in het gebied resulteert in een hoog fosfaatgehalte in het oppervlaktewater. Op een aantal locaties in Lisse komt teveel koper in het water voor. Binnen stedelijk gebied is uitloging van drinkwaterleidingen en bouwmaterialen de belangrijkste bron voor koper. Dit komt in het oppervlaktewater terecht via riooloverstorten en afspoelend regenwater.
Veiligheid en waterkeringen
De kades van de Ringsloot zijn aangemerkt als waterkering. Het plangebied valt echter buiten de beschermingszone van een waterkering.
Afvalwater en riolering
Het plangebied is voorzien van een gemengd rioleringsstelsel. Om te voldoen aan de eisen van de basisinspanning moet de emissie uit het rioolstelsel van Lisse worden verminderd. In het gemeentelijk rioleringsplan is hiervoor een pakket verbeteringsmaatregelen opgesteld. Door het uitvoeren van de verbeteringsmaatregelen uit het GRP voldeed het rioolstelsel van Lisse in 2010 aan de basisinspanning.
Toekomstige situatie
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van woningbouw aan de Fazantstraat. In de huidige situatie is op de locatie een schoolgebouw aanwezig. Tevens zal er parkeergelegenheid en groen worden gerealiseerd. Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak niet toe.
Bij de ontwikkeling zal diffuse verontreinigingen worden voorkomen door het gebruik van duurzame, niet-uitloogbare materialen (geen zink, lood, koper en PAK's-Houdende materialen), zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.
Waterkwantiteit
De hydraulische knelpunten binnen het watersysteem worden in de periode t/m 2015 opgelost.
De wijze waarop dit gebeurt, is per watergang beschreven in het Waterplan Lisse. In het plangebied worden geen veranderingen in het waterhuishoudkundige systeem verwacht.
Waterkwaliteit
Door het aanpakken van de hydraulische knelpunten zal de doorstroming van oppervlaktewater binnen het stedelijk gebied verbeteren. Samen met het zoveel mogelijk natuurvriendelijk inrichten van watergangen en oevers zal dit leiden tot een kwaliteitsverbetering van het water binnen het stedelijke gebied. Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-Houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
Het bestemmingsplan heeft geen invloed op de waterveiligheid. Er zijn geen waterkeringen gelegen in het plangebied. De waterkering van de Ringsloot en de bijbehorende beschermingszone vallen buiten het plangebied.
Afvalwater en riolering
Conform de Leidraad Riolering West-Nederland en het vigerend waterschapsbeleid, zal bij de nieuwbouw een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd worden, zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terechtkomt. Huishoudelijk afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Het hemelwater wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Conclusie
Door de ontwikkeling zal de hoeveelheid verharding niet toenemen. Het aspect water vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Toetsingskader
De gemeente Lisse hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw = 10 woningen, utiliteitsbouw = 3000 m2 BVO en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw (GPR Gebouw® is een hulpmiddel bij het toetsen van dubo-ambities. Het is een praktisch programma om de plankwaliteit en milieubelasting van een project in samenhang te optimaliseren).
Het programma GPR Gebouw® zet ontwerpgegevens van een gebouw om naar prestaties op het gebied van kwaliteit, toekomstwaarde en de gebruikelijke aspecten van duurzaamheid.
Voor elk thema geeft het instrument een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Startwaarde hierbij is een 6,0, wat bij benadering het Nederlandse Bouwbesluit niveau (nieuwbouw) weergeeft. Een score van 7.0 is de regionale ambitie en een score van 8 de ambitie voor gemeentelijke gebouwen.
Conclusie
De ontwikkeling zal voldoen aan de duurzaamheidseisen van de gemeente. Voor het bouwplan zijn afspraken gemaakt tussen de initiatiefnemer en de gemeente over het voor dit plan toe te passen pakket aan duurzaamheidsmaatregelen. Het plan moet een gemiddelde GPR-gebouwscore halen van 7,0 punten.
Voor de projectlocatie heeft bezonningsonderzoek plaatsgevonden, de bezonningsdiagrammen zijn opgenomen als bijlage bij deze toelichting. In de bezonningsdiagrammen is de huidige situatie vergeleken met de toekomstige situatie. Voor de toekomstige situatie zijn de maximale mogelijkheden uit onderhavig bestemmingsplan als uitgangspunt genomen.
De bezonningssituatie is in beeld gebracht voor de volgende perioden:
Daarbij zijn de volgende tijdstippen beoordeeld: 9.00, 12.00, 15.00 en 18.00 uur.
Uit de vergelijking tussen de huidige en toekomstige situatie blijkt dat er door de geplande nieuwbouw in de winter in de middagperiode extra schaduw valt op de achtertuinen en woningen aan de Fazantstraat. In het voor- en najaar en de zomermaanden leidt de nieuwbouw niet tot schaduwhinder op de tuinen en woningen aan de Fazantstraat. In de huidige situatie heeft slechts een klein deel van de achtertuinen schaduwhinder van de aanwezige bebouwing.
Aangezien de schaduwhinder alleen in de winterperiode optreedt en niet gedurende de hele dag aanwezig is, zal de mate van hinder beperkt zijn.
Conclusie
Het aspect bezonning vormt geen belemmering voor ontwikkeling van de geplande woningbouw op de projectlocatie.
Dit hoofdstuk vormt de uitleg bij de juridische regeling van het bestemmingsplan (de regels en de verbeelding). Allereerst wordt de planvorm uiteengezet, vervolgens de plansystematiek. Paragraaf 5.4 bevat de uitleg bij de belangrijkste regels.
Dit bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van een relatief concreet bouwplan. In aansluiting op het aangrenzende bestemmingsplan Lisse Dorp 2010 is gekozen voor een gedetailleerde planvorm. Daarnaast wordt er in het bestemmingsplan voldoende ruimte gegeven aan kleinschalige ontwikkelingsprocessen (zoals bijvoorbeeld de uitbreiding en aanpassing van woningen).
Wettelijke vereisten
De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels en het renvooi. De wettelijke vereisten vormen de leidraad bij deze nieuwe bestemmingsregeling voor het plangebied.
Verbeelding
Met de digitalisering van ruimtelijke plannen is het lezen en interpreteren van de verbeelding (voorheen plankaart) een nieuwe aangelegenheid. Via de website www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen bestemmingsplannen worden ingezien.
De regels van het plan bestaan uit de volgende onderdelen:
Inleidende regels
Begrippen
De begrippen die het bestemmingsplan gebruikt worden in dit artikel gedefinieerd. Dit wordt gedaan om interpretatieverschillen te voorkomen.
Wijze van meten
Dit artikel maakt duidelijk hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte en dergelijke van gronden en bouwwerken worden gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard.
Bestemmingsregels
Groen
De bestemming Groen is gegeven aan beeld- of structuurbepalend groen. Het gaat dan om gronden die in gebruik zijn als parken, plantsoenen, bermen, speelvoorzieningen en voet- en fietspaden. Op deze gronden zijn in principe enkel bouwwerken, geen gebouwen/overkappingen zijnde, toegestaan zoals straatmeubilair, plantenbakken, waterpartijen en speelvoorzieningen.
Verkeer - Verblijfsgebied
Daar waar het openbaar gebied een verblijfs- en verplaatsingsfunctie heeft, zijn de gronden bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bestemming is bedoeld als verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Verder zijn toegestaan nutsvoorzieningen, waterhuishoudkundige en waterstaatkundige voorzieningen en andere bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, bruggen en duikers, (ondergrondse) afvalinzameling, reclame-uitingen, kunstobjecten, speelvoorzieningen en water.
Wonen
Gebruik
Binnen de bestemming Wonen is het toegestaan om naast het wonen een aan-huis-gebonden beroep uit te oefenen. Vrijstaande bijgebouwen kunnen hier echter niet voor worden aangewend.
Aan-huis-gebonden beroepen
Aan-huis-gebonden beroepen zijn als ondergeschikte functie bij de hoofdfunctie wonen toegestaan. Niet meer dan 30% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing (inclusief losstaande bijgebouwen) mag worden aangewend voor aan-huis-gebonden beroepen. Verder dient het beroep door de bewoner te worden uitgeoefend en dient het beroep qua uitstraling in overeenstemming te zijn met de woonfunctie. Zo dient de uitoefening van het beroep in beginsel buiten de woning niet zichtbaar te zijn.
Bouwen
Bouwvlak
De hoofdgebouwen moeten binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gerealiseerd worden. Er is gekozen voor ruimere bouwvlakken om enige flexibiliteit te krijgen in de exacte situering van de bebouwing. Voor het appartementencomplex is gekozen voor een bebouwingspercentage.
Algemene regels
In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.
Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro).
Algemene bouwregel
Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen (geen bestemmingsgrenzen zijnde) door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. De overschrijding van de bouwgrenzen dient wel beperkt te zijn. Voorts wordt in het tweede lid van dit artikel bepaald dat - indien de maten van gebouwen en bouwwerken zoals aanwezig op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld meer bedragen dan in de bestemmingsregels bepaald – de aanwezige maatvoering als maximum mag worden behouden. Op deze wijze beoogt de gemeente alle legaal gebouwde bouwwerken positief te bestemmen. In het derde lid van dit artikel is een regeling voor ondergrondse bouwwerken opgenomen. Zo is het toegestaan om onder elk hoofdgebouw een kelder tot 3 m diepte te bouwen. Omdat voor (bedrijfs)woningen de inhoudsmaat bepalend is en de gemeente het niet nodig acht ondergrondse bouwwerken hieraan te relateren, is bepaald dat de inhoud van een ondergronds bouwwerk geen invloed heeft op hetgeen bovengronds kan worden gerealiseerd.
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regel geeft invulling aan de afstemmingsbepaling tussen de bouwverordening en het bestemmingsplan ingevolge artikel 9 van de Woningwet. Artikel 9 van de Woningwet regelt primair dat de bouwverordening buiten toepassing blijft voor zover deze niet overeenstemt met het desbetreffende bestemmingsplan. Voor zover het bestemmingsplan geen regels bevat ten aanzien van een onderwerp dat in de bouwverordening is geregeld, is de bouwverordening wel van toepassing, tenzij het bestemmingsplan anders bepaalt. De bepaling voorkomt dat de bouwverordening onbedoeld aanvullend werkt bij onderwerpen die in het bestemmingsplan bewust niet zijn geregeld, bijvoorbeeld omwille van globaliteit. De relevante onderwerpen staan allemaal in paragraaf 2.5 van de bouwverordening.
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt het mogelijk gemaakt om af te wijken van de regel dat bouwgrenzen niet mogen worden overschreden (voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen). Om deze afwijking mogelijk te maken kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen. Ook biedt dit artikel de mogelijkheid om via een omgevingsvergunning af te wijken van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijken op basis van dit artikel is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen.
Algemene wijzigingsregels
In dit bestemmingsplan is opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen (maximaal 3 meter).
Overige regels
In andere artikelen wordt verwezen naar bepaalde wettelijke regelingen. Het artikel 'overige regels' legt de peildatum vast van deze wetten bij de toepassing van het bestemmingsplan.
Overgangs- en slotregel
In het afsluitende onderdeel van de regels komen de overgangs- en slotregel aan de orde
In het kader van artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan te worden aangetoond.
De beoogde ontwikkelingen betreffen een initiatief van woningcorporatie Stek.
Stek heeft de gronden aangekocht. De kosten voor de realisatie van het appartementengebouw en de eengezinswoningen, inclusief parkeervoorzieningen op dit perceel komen voor rekening van de initiatiefnemer. Tussen Stek en de gemeente Lisse wordt een anterieure overeenkomst gesloten.
Voor de gemeente zijn aan de ontwikkeling en uitvoering van onderhavig plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is hiermee economisch uitvoerbaar.
Voorontwerpbestemmingsplan
Het voorontwerpbestemmingsplan is verzonden naar de volgende overlegpartners:
Via het e-formulier van de Provicie Zuid-Holland is nagegaan of er sprake is van strijd met provinciale belangen. Hieruit blijkt dat dit niet het geval is.
Er is er één vooroverlegreactie ingediend door het Hoogheemraadschap. Als gevolg van de informatie die bekend was ten tijde van het indienen van de vooroverlegreactie zou een beschermingszone van de waterkering ten westen van het plangebied op de verbeelding opgenomen moeten worden. Inmiddels is de legger van het Hoogheemraadschap echter definitief gewijzigd, waardoor de zone niet meer over het plangebied ligt. De verbeelding behoeft derhalve op dit punt niet te worden aangepast.
Voor het overige wordt verwezen naar de Nota van inspraak en vooroverleg als bijlage bij deze toelichting.
Inloopavond, inspraak en ambtshalve aanpassingen
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de inspraak- en vooroverlegprocedure van 19 februari tot en met 18 maart 2014 ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn is er op 12 maart 2014 in het gemeentehuis een inloopavond georganiseerd waarbij uitleg en informatie over het bestemmingsplan is verstrekt.
Tijdens de termijn van tervisielegging zijn er acht inspraakreacties ingediend (voor een deel zijn die inspraakreacties gelijkluidend). Eén van de inspraakreacties is door 7 medebewoners ondertekend, maar van deze medeondertekenaars hebben er twee ook een separate (maar wel eensluidende) reactie gestuurd. Alle reacties zijn ontvankelijk en in het kader van deze nota meegenomen.
Als gevolg van de inspraakreacties is de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' iets uitgebreid om het parkeren binnen het plangebied beter te kunnen regelen.
Door Stek is (mondeling) verzocht de bestemming 'Wonen' op de 2 koppen van het appartementengebouw met één meter te verbreden, ter voorkoming dat dit gebouw wellicht net niet binnen de bestemming 'Wonen' past. Dit verzoek is overgenomen en de verbeelding is op dit punt aangepast.
Voor het overige wordt verwezen naar de Nota van inspraak en vooroverleg als bijlage bij deze toelichting.
Ontwerpbestemmingsplan
Het ontwerpbestemmingsplan heeft in het kader van de zienswijzenprocedure als bedoeld in artikel 3:8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 15 mei tot en 25 juni 2014 ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn er 8 zienswijzen ingekomen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen. Deze is als bijlage opgenomen bij deze toelichting.
Naar aanleiding van de zienswijzen is het plangebied enigszins verkleind nabij de brug, aangezien deze gronden niet nodig zijn om het plan te realiseren.