direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Willem de Zwijgerlaan blok 1 t/m 5 Leiden
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00186-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidelijke ventweg langs de Willem de Zwijgerlaan, ten noorden van de Prinsessenbuurt te Leiden Noord, zijn vijf jaren '40 portiekflats van woningcoöperatie De Sleutels gevestigd. Omdat de huidige portiekflats sterk verouderd zijn, is De Sleutels voornemens de portiekflats te slopen en daarvoor in de plaats duurzame huurwoningen terug te bouwen. Het beoogde sloop-nieuwbouwplan dient eveneens de leefbaarheid en de woonomgeving een nieuwe impuls te geven.

De voorgenomen ontwikkeling is op een beperkt aantal onderdelen strijdig met het geldende bestemmingsplan "Leiden Noord". Derhalve voorziet onderhavig bestemmingsplan in een actueel planologisch-juridisch kader.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidelijke ventweg langs de Willem de Zwijgerlaan en maakt onderdeel uit van de Prinsessenbuurt. Het plangebied wordt begrensd door de Julianakade aan de westzijde, de ventweg langs de Willem de Zwijgerlaan aan de noordzijde, de Beatrixstraat aan de oostzijde en woningbouw aan de zuidzijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0001.png"

Figuur 1.1: uitsnede plangebied (bron: QGIS, eigen bewerking)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:

Naam bestemmingsplan   Vastgesteld   Onherroepelijk  
Leiden Noord   25 september 2007   30 september 2009  
Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening   31 mei 2018    
Parapluherziening fietsparkeren   18 februari 2021    

1.3.1 Leiden Noord

Het geldend bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied is het bestemmingsplan "Leiden Noord". De van toepassing zijnde bestemmingen in het plangebied betreffen de enkelbestemming 'Woondoeleinden', 'Tuin', 'Groenvoorzieningen' en 'Verblijfsgebied'. Een uitsnede van de bestemmingsplankaart is in onderstaand figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0002.png"

Figuur 1.2: uitsnede plangebied op huidige verbeelding (bron: QGIS, eigen bewerking)

Ter plaatse van de huidige woongebouwen is de bestemming 'Woondoeleinden' van kracht met bijbehorend bouwvlak, waarbinnen een maatvoering geldt van een maximale goothoogte van 9 meter en een maximale bouwhoogte van 12 meter. Daarnaast is rondom de woongebouwen ofwel de bestemming 'Groenvoorzieningen' ofwel de bestemming 'Tuin' ofwel de bestemming 'Verblijfsgebied' gelegen.

De voorgenomen nieuwe woonbebouwing wordt tot een hoogte van 20 meter (maximaal zes bouwlagen) en 17 meter gerealiseerd (maximaal vijf bouwlagen). Daarnaast worden de rooilijnen mogelijk verlengd, waardoor ook binnen de bestemming 'Groenvoorzieningen, 'Tuin' of 'Verblijfsgebied' zal worden gebouwd ten behoeve van de woonfunctie. Zowel de bouwhoogte als de eventuele verlenging van de rooilijnen is strijdig met de geldende bestemmingsregels voor ofwel de toegestane bebouwing ofwel de functie. Om de gewenste ontwikkeling mogelijk te maken zal het geldende bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied daarom moeten worden herzien ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening.

1.3.2 Parapluplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening

In november 2014 is de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. In deze wet is de grondslag voor stedenbouwkundige bepalingen in de gemeentelijke bouwverordeningen komen te vervallen. Dit houdt in dat de dynamische parkeerregeling en de maximale toegestane bouwhoogte bepaling uit de Bouwverordening overgeheveld dienen te worden naar bestemmingsplannen. Hiertoe hadden gemeenten de gelegenheid tot uiterlijk 1 juli 2018.

Een deel van de bestemmingsplannen van de gemeente Leiden voorzag al in deze stedenbouwkundige bepalingen, maar een deel ook niet. Om de stedenbouwkundige bepalingen inzake de parkeerregeling en de bouwhoogte over te hevelen naar alle bestemmingsplannen in de gemeente Leiden, is het paraplubestemmingsplan stedenbouwkundige bepalingen bouwverordening op 31 mei 2018 vastgesteld.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in onderhavig bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de van toepassing zijnde parkeerregels in de Regels is verankerd.

1.3.3 Parapluherziening fietsparkeren

Het doel van de parapluherziening fietsparkeren is het bieden van een eenduidige regeling ten aanzien van het aspect ‘fietsparkeren’ in de gemeente Leiden. Dit bestemmingsplan voorziet in het juridisch- planologisch regelen van de dynamische verwijzing van de parkeernormen in Leiden. Door in bestemmingsplannen een koppeling te leggen met deze beleidsregel, kunnen bij de toetsing van omgevingsvergunningen ook de fietsparkeernormen worden betrokken. Met de parapluherziening wordt voor alle digitale bestemmingsplannen een koppeling met de fietsparkeernormen gelegd.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat in onderhavig bestemmingsplan een eigen dynamische verwijzing naar de van toepassing zijnde fietsparkeerregels in de Regels is verankerd.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het bestemmingsplan

2.1 Geschiedenis van het plangebied

2.1.1 Ontstaansgeschiedenis van Leiden

Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheiden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.

Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.

De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.

De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.

Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.

Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.

Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.

In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.

Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.

De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.

2.1.2 Geschiedenis van het plangebied

De vijf woonblokken aan de Willem de Zwijgerlaan liggen in een wederopbouw buurt in de Prinsessenbuurt in Leiden-Noord. De vijf woonblokken betreffen portiekflats uit de jaren '40.

2.2 Beschrijving van het plangebied

Het plangebied maakt onderdeel uit van een groter ensemble waarin de achterliggende woningen tussen de Julianakade en de Bernhardstraat meedoen en deze woonblokken vormen de kopblokken van de bebouwingsblokken. De buurt heeft een kwalitatieve stedenbouwkundige indeling met heldere blokken en rechte straten, waar de groen- en waterstructuur van de Soestdijkkade/Julianakade omheen loopt. De straten staan haaks op de Willem de Zwijgerlaan en kijken aan de ene kant uit op de weg en aan de andere kant op de groenstructuur. De heldere verkaveling met het rechte stratenpatroon biedt in elke straat een gevoel van ruimte en verbinding met de omgeving.

2.3 Ontwikkeling

2.3.1 Randvoorwaarden voor herontwikkeling

Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn, in aanloop naar de planologische procedure, in samenspraak tussen (de stedenbouwkundige van) gemeente Leiden en initiatiefnemer de randvoorwaarden voor herontwikkeling bepaald. Deze randvoorwaarden vormen op zijn beurt weer een nadere uitwerking van de kaders uit het Ontwikkelperspectief Leiden Noord (zie ook paragraaf 3.4.4 van deze toelichting). Aan deze randvoorwaarden moet in ieder geval voldaan zijn, wil de gemeente Leiden in het vervolg van het proces juridisch-planologische medewerking verlenen aan het initiatief. In onderhavig bestemmingsplan zijn de randvoorwaarden, daar waar mogelijk, vertaald in de planregels. Juridisch-planologische borging is daarmee bewerkstelligd.

2.3.2 Stedenbouwkundige inpassing

Bestaande situatie

In de bestaande situatie vormen de vijf woonblokken in het plangebied een duidelijke voorkant van het gebied aan de weg. De bebouwing bestaat op dit moment uit drie bouwlagen met een stevige kap en alle blokken zijn gelijk. Hierdoor is het gebied, tussen de Marnixstraat bij Nieuw Leyden en de Bernhardstraat bij het Kooiplein, een architectonische en ruimtelijke eenheid (zie figuur 2.1). De woningen in dit gebied zijn allen van De Sleutels en de achterliggende woningen zijn de afgelopen tijd gerenoveerd. De vijf woonblokken aan de Willem de Zwijgerlaan zijn van dusdanig slechte kwaliteit dat deze gesloopt dienen te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0003.png"

Figuur 2.1: stedenbouwkundige structuur

Het gebied wordt ontsloten via een ventweg langs de Willem de Zwijgerlaan, die aansluit op alle straten in het gebied. Vanuit deze stratenstructuur wordt het gebied verder ontsloten via het kruispunt Marnixstraat/Willem de Zwijgerlaan, via de Soestdijkkade naar de Kooilaan en verder richting de Singel. In elke straat van het gebied zijn parkeerplaatsen en de auto kan overal komen. De ventweg langs de Willem de Zwijgerlaan is echter wel zo ingericht dat het autoverkeer zich aan moet passen aan het langzaam verkeer. De ventweg is redelijk breed en heeft een groene strook richting de Willem de Zwijgerlaan. Dankzij het groen en de deels doorgaande bomenrij heeft de ventweg een groen karakter. De grote hoeveelheid verharding en het grote aantal parkeerplaatsen draagt echter bij aan de hittestress die wordt ervaren.

Toekomstige situatie

De bestaande kwaliteiten en de bestaande uitdagingen van dit gebied vormen de uitgangspunten voor transformatie van de blokken aan de Willem de Zwijgerlaan. De duidelijke stedenbouwkundige structuur, het bieden van een voorkant aan de weg, de uitdagende en belemmerende omgeving en het karakter van de wijk zijn de basis voor een nieuw plan. Hierbij wordt gezocht naar het realiseren van kwalitatieve woningen in een aantrekkelijke woonomgeving. De interactie tussen de openbare ruimte en de nieuwe woningen is hierbij van groot belang.

De nieuwe blokken vormen een nieuwe voorkant aan de Willem de Zwijgerlaan, waarbij de bebouwing de Prinsessenbuurt representeert en nieuwe kwaliteiten worden toegevoegd aan de omgeving en aan de woningen zelf. De nieuwe bouwblokken vormen een eenheid met de nieuw te ontwikkelen blokken tussen de Marnixstraat en de Julianakade, die later ontwikkeld zullen worden. Hierbij worden de blokken van het deelgebied Willem de Zwijgerlaan iets hoger met een bouwhoogte van vijf tot zes lagen. Er wordt rekening gehouden met de bestaande achterliggende woningen, die twee lagen met een kap zijn. De massa, plaatsing en vormgeving van de nieuwe blokken wordt afgestemd op de achterliggende bebouwing. Een en ander is nader weergegeven op de stedenbouwkundige randvoorwaardenkaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0004.png"

Figuur 2.2: Stedenbouwkundige randvoorwaardenkaart

Het Kooiplein en het project LEAD vormen accenten langs de Willem de Zwijgerlaan (zie ook figuur 2.2). Het plangebied is een tussenliggende straatwand, waarin de nadruk ligt op de vormgeving en uitstraling en niet op de hoogte. De hoeken van de nieuwe blokken zijn aantrekkelijk en hebben een overhoekse oriëntatie, naar de Willem de Zwijgerlaan en de zijstraat. Om de achterliggende buurt meer in de luwte van de drukke weg te leggen, worden de nieuwe blokken iets verlengd richting het westen. Hierdoor worden de blokken langer, bieden ze meer bescherming, maar blijft tegelijk te heldere stedenbouwkundige structuur en het open zicht behouden.

Bij een verdichtingsopgave als deze, dient rekening te worden gehouden met zowel de belangen vanuit de omgeving als de belangen van de gemeente. Derhalve zijn in de randvoorwaarden voor herontwikkeling (zie paragraaf 2.3.1) stedenbouwkundige uitgangspunten geformuleerd voor de voorgenomen herontwikkeling. Deze stedenbouwkundige uitgangspunten zijn onder meer een vertaling van de beleidsdoelstellingen van de gemeente. De uitgangspunten vormen een kader voor de beoogde ontwikkeling en geven tegelijkertijd voldoende ontwerpruimte om tot een haalbaar plan te komen. De stedenbouwkundige uitgangspunten zijn, daar waar mogelijk, vastgelegd in de regels en verbeelding van dit bestemmingsplan. Denk hierbij aan de positionering van de gebouwen en de bouwhoogten.

2.3.3 Programma

Dit bestemmingsplan biedt de ruimte voor het realiseren van maximaal 157 woningen op de planlocatie. De ontwikkeling voorziet daarmee in een flinke vergroting van het aantal woningen (huidige situatie circa 90 woningen). Dit is het gevolg van de grote woningbouwopgave waarvoor de gemeente staat.

Alle woningen in het plangebied zijn in bezit van De Sleutels. Het gebied kent in de huidige situatie verschillende leefbaarheidsproblemen. Voor veel bewoners is het een financieel ingegeven keuze om hier te (blijven) wonen. Aan de andere zijde van de Marnixstraat ligt de relatief nieuwe wijk Nieuw Leyden. Verder liggen de woningen in een gebied met sociale huurwoningen. Toevoeging van woningen in een duurder segment is vanuit het oogpunt van menging en de leefbaarheid dan ook wenselijk. Omdat er nu al veel kwetsbare mensen in het gebied wonen en zij graag in deze buurt willen blijven wonen, moet er zeer zorgvuldig omgegaan worden met het huisvesten van bijzondere doelgroepen. Daarnaast moet er passende en laagdrempelige zorg voor hen zijn. De nieuwe woningen in het plangebied richten zich onder andere op de huidige bewoners, maar is er ook extra aandacht voor gezinnen.

Uit de randvoorwaarden voor herontwikkeling volgt dat het wenselijk is om in te zetten op een balans tussen vragende en dragende bewoners door toevoeging van middeldure – en dure (huur)woningen. Daarbij moet er aandacht zijn voor ontmoeting en inrichting van de openbare ruimte. De woningen dienen verder minimaal 45m2 GBO groot te zijn. Bij specifieke (blijvende) toewijzing aan bijzondere doelgroepen kunnen een beperkt aantal woningen ook kleiner zijn. Omdat er voor verschillende typen huishoudens wordt gebouwd, is diversiteit in woonoppervlakten gewenst (zoals 2, 3, en 4-kamer appartementen, variërend van 45 m2 tot 85 m2). Met voorgaande wordt een woonprogramma geambieerd dat geschikt is voor veel verschillende typen huishoudens. De huidige bewoners kunnen hiermee ook wooncarrière in de wijk maken. In de fasering dient er dan ook rekening gehouden te worden met de mogelijkheid van doorverhuizen en wooncarrière binnen de wijk. Dit is voor bewoners een belangrijk punt. Daarnaast geldt dat de sociale huurwoningen toegewezen worden aan woningzoekenden uit het regionale woonruimteverdeelsysteem. Tevens is voor sociale huur en middeldure huur de doelgroepenverordening van toepassing.

2.3.4 Duurzaamheid
2.3.4.1 Duurzaamheidsbeleid

Het Akkoord van Parijs (2015), als onderdeel van het Klimaatverdrag, en het Klimaatakkoord Nederland (2019) vormen de kaders waarbinnen gemeenten in Nederland hun duurzaamheidsbeleid voor het klimaat uitwerken. Dit beleid draagt bij aan de doelen die in de klimaatakkoorden beschreven zijn. De gemeente Leiden heeft daartoe het programma "Leiden Duurzaam 2030: Een kansrijke, leefbare stad voor nu en straks" opgesteld. Daarin heeft Leiden op verschillende thema's haar ambities en doelstellingen geformuleerd. In uitvoeringsprogramma's wordt de uitvoering geconcretiseerd waarmee de gemeente de gewenste verduurzaming van de fysieke leefomgeving kan realiseren. Voor het thema 'energie' is daarin bijvoorbeeld bepaald hoeveel energie er bezuinigd moet worden. Ook is besloten de stad voor te bereiden op het veranderende klimaat door gerichte maatregelen te treffen in de publieke ruimte. De kaders voor biodiversiteit worden gevormd door de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn en de Conventie van Bern.

Om de grote en urgente opgaven op het gebied van onder andere klimaatadaptie, biodiversiteit, gezondheid, duurzame mobiliteit en ruimte voor groene recreatiemogelijkheden in en rondom de stad het hoofd te bieden, heeft Leiden niet voldoende aan de huidige groene plekken, groenstructuren en waterlopen in de stad. Die huidige groene plekken en waterlopen komen al onder druk te staan vanwege de verstedelijkings- en verdichtingsopgave in de stad en voldoen niet voor het opvangen van gevolgen van de klimaatveranderingen (droogte, extreme neerslag en hitte). Daarom is het belangrijk om op de schaal van de stad na te denken over het versterken van de groen-blauwstructuur in Leiden, zowel wat betreft de ruimtevraag als de kwaliteit. De Willem de Zwijgerlaan en de ventweg zijn in de Omgevingsvisie opgenomen als stedelijke laan met groenstructuur. In het Ontwikkelperspectief Leiden Noord is voor deze buurt opgenomen dat duurzame energie benut moet worden en dat zowel de openbare ruimte als de buitenruimtes bij gebouwen zo groen mogelijk ingericht moeten worden ten behoeve van biodiversiteit en een gezonde leefomgeving. Zoveel mogelijk energieneutraal, natuurinclusief, klimaatadaptief en circulair bouwen en inrichten van de openbare ruimte. Daarbij is aandacht voor het tegengaan van hittestress en wateroverlast.

Hieronder wordt het beleid c.q. de ambities op het gebied van energie, klimaatadaptatie en biodivers vergroenen, circulaire economie en duurzame mobiliteit nader toegelicht.

Energie

Op het gebied van energie bestaat er een drietal uitdagingen, gebaseerd op de 'trias energetica'. Deze zijn 1) het reduceren van de vraag naar energie (besparing), 2) het hergebruiken van reststromen (efficiëntie) en 3) de resterende energievraag duurzaam aanvullen (duurzame opwekking).

Nieuwe woningen moeten sinds 2018 aardgasvrij gebouwd worden als gevolg van een wijziging van de Gaswet. Het Bouwbesluit verplicht dat alle nieuwbouw voldoet aan de BENG-norm. Het Bouwbesluit is uitputtend bedoeld als het gaat om het stellen van regels over de energieprestatie van gebouwen. Ook geldt met de BENG-norm de eis voor temperatuuroverschrijding in nieuwe woningen. Deze eis fungeert als randvoorwaarde voor de nieuwe energieprestatieberekeningen.

In het Bouwbesluit is ook een bepaling opgenomen op grond waarvan bepaalde bouwwerken onder omstandigheden moeten worden aangesloten op een distributienet voor warmte ('aansluitplicht'). En in het Bouwbesluit is de verplichting opgenomen dat bij woningbouw met meer dan tien parkeervakken op hetzelfde terrein onder elk parkeervak de leidinginfrastructuur (loze leidingen) wordt aangelegd voor de aanleg van laadpunten.

Vanaf 1 januari 2021 geldt dat alle nieuwbouw moet voldoen aan de eisen van Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Door te voldoen aan deze eisen worden nieuwe gebouwen dermate energiezuinig dat de vraag naar energie relatief laag zal zijn. De gemeente Leiden streeft daarbij zelfs naar de realisatie van volledige energieneutrale of zelfs energieleverende gebouwen. Hierbij wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk hergebruiken van restwarmte die elders opgewekt is en/of het gebruiken van hernieuwbare natuurlijke energiebronnen.

Klimaatadaptatie en biodivers vergroenen

Klimaatadaptatie kent een belangrijke relatie met de vergroening van de leefomgeving. Als gevolg van klimaatveranderingen speelt de problematiek van wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen steeds vaker op. Voor de gemeente Leiden zijn vooral de eerste drie thema's van toepassing. De gemeente wil in 2050 klimaatbestendig zijn en de effecten van wateroverlast, hittestress en droogte beperken. Het verder vergroenen van de stad biedt hiervoor een oplossing, omdat groene oppervlakten water kunnen vasthouden, water kunnen laten infiltreren en de stad verkoeling bieden. Hiervoor zijn diverse vormen van waterberging mogelijk en wordt natuurinclusief bouwen nagestreefd, waarin gebouw, omgeving, flora en fauna optimaal geïntegreerd worden om op die manier ook de aanwezige biodiversiteit te behouden en te vergroten.

Circulaire economie

In het nationaal Grondstoffenakkoord staan afspraken tussen de overheid en het bedrijfsleven om de Nederlandse economie in 2050 volledig te laten draaien op herbruikbare grondstoffen. In 2030 moet Nederland al 50% minder primaire grondstoffen gebruiken (mineralen, metalen en fossiel). De gemeente Leiden wil bijdragen aan de nationale ambitie om in 2050 de Nederlandse economie volledig circulair te maken. Dat betekent dat er in 2050 geen afval meer bestaat en er efficiënt met grondstoffen omgegaan wordt. De gemeente is in het kader van duurzame verstedelijking verantwoordelijk voor toezicht en vergunningverlening voor verschillende activiteiten in de omgeving. Daaronder vallen ook bouwprojecten. Bij bouw en sloop ontstaan er afvalstromen die door slimme materiaalkeuze ook voorbereid kunnen worden op toekomstig hergebruik. Daarnaast kunnen materialen zo veel mogelijk lokaal gewonnen worden en wordt ingezet op het aansluiten op gesloten kringlopen. Ook is het de ambitie om zoveel mogelijk flexibel en demontabel te bouwen, om op die manier ervoor te zorgen dat gebouwen en gebouwcomponenten zo hoogwaardig mogelijk heringezet kunnen worden.

De gemeente Leiden ambieert om zo veel mogelijk volgens de circulaire principes te werken: preventie van materiaalgebruik (bijvoorbeeld niet doen, materiaal minimalisatie door ontwerp), waardebehoud (bijvoorbeeld door levensduurverlenging en hergebruik), en waardecreatie (bijvoorbeeld door het toepassen van biobased materialen of een demonteerbaar ontwerp). Daarnaast zet de gemeente in toenemende mate in op de toepassing van MKI (MilieuKostenIndicator), waarmee inzichtelijk wordt gemaakt wat de milieu-impact van het realiseren van een bouwproject. Doel is uiteraard om het minst belastende alternatief te realiseren.

Op basis van het Bouwbesluit kunnen voorschriften worden gesteld aan de belasting van het milieu door de toe te passen materialen voor het bouwen te beperken. Nieuwe woongebouwen moeten voldoen aan een milieuprestatie van ten hoogste 1. De gemeente mag geen strengere eisen stellen in aanvulling op het Bouwbesluit.

Duurzame mobiliteit

De aantrekkelijkheid van de stad Leiden brengt uitdagingen op het gebied van bereikbaarheid met zich mee. En deze uitdaging wordt vergroot door de woningbouwopgave die de gemeente kent: tot 2030 moeten er ca. 8.500 nieuwe woningen en 2.700 studentenwoningen gebouwd worden binnen de gemeentegrenzen. Om ervoor te zorgen dat de verstedelijkingsopgave en de leefbaarheid niet in het geding komen, zet de gemeente Leiden in op duurzame mobiliteit. Dat wil zeggen dat zij het verkeerssysteem duurzamer en evenwichtiger wil maken, zodat de bereikbaarheid gewaarborgd blijft en tegelijkertijd de leefkwaliteit in de gemeente wordt bevorderd. Deze integrale strategie heeft de gemeente uitgewerkt in de Parkeervisie Leiden 2020-2030 en de Mobiliteitsnota Leiden 2020-2030.

Duurzame mobiliteit verbetert de bereikbaarheid zonder daarbij ongewenste neveneffecten op het gebied van luchtkwaliteit, verkeerslawaai, trillingen, leefbaarheid en veiligheid te veroorzaken. Om dit doel te behalen investeert de gemeente onder andere in de volgende maatregelen:

  • Stimuleren van meer fietsverkeer door de aanleg van snelle, directe en comfortabele fietsroutes;
  • Stimuleren van OV-gebruik door het faciliteren van comfortabel en snel voor- en natransport naar treinstations;
  • Stimuleren van gebruik van duurzame mobiliteit door de verdichting van woon- en werkfuncties rondom OV-knooppunten;
  • Stimuleren van deelautomobiliteit door hiervoor parkeerplaatsen in de stad te reserveren, ontheffingen van parkeervergunningen voor deelauto's te verlenen en bewustwording te creëren onder de inwoners.
  • Stimuleren van schone (elektrische) mobiliteit door (op aanvraag) laadpalen in de openbare ruimte te plaatsen.

Het huidige duurzaamheidsbeleid vanuit het Programma Duurzaamheid (Aanpak Duurzaamheidsopgaven 2019 (Z-1348277) van de gemeente Leiden is gebaseerd op drie thema's:

  • Energie en mobiliteit
  • Klimaatadaptatie en biodiversiteit
  • Circulaire economie

2.3.4.2 Onderzoeksresultaten / relatie tot het plan

Voor het plan Willem de Zwijgerlaan blok 1 t/m 5 Leiden is gebruik gemaakt van het afwegingsinstrument 'duurzaamheid in ruimtelijke projecten'.

Wijktype

Het project ligt in de wijk Noorderkwartier (Prinsessenbuurt). In het afwegingsinstrument is deze wijk onderdeel van het wijktype "wederopbouw '50-'70". Bij de ontwikkeling van appartementen in deze wijk geldt de volgende prioritering:

  • 1. Prioriteit 1. Energie en mobiliteit
  • 2. Prioriteit 2. Klimaat en biodiversiteit
  • 3. Prioriteit 3. Circulaire economie


Uitwerking prioriteit 1. Energie en mobiliteit

Het thema energie heeft de hoogste prioriteit in deze wijk; de Prinsessenbuurt is in de Leidse Warmtevisie en de Transitievisie Warmte benoemd als één van de prioriteitswijken. Daarnaast zijn vanaf 2021 de zogenaamde BENG-eisen (Bijna Energie Neutraal Gebouw) verplicht. In de wijk is nog geen warmtenet aanwezig, maar een aankoppeling behoort wellicht tot de mogelijkheden. Bij deze ontwikkeling wordt volledig ingezet om de woningen van warmte en koude te voorzien door middel van een WKO waarbij gebruik wordt gemaakt van verticale bodemlussen. Bij het plan Willem de Zwijgerlaan blok 1 t/m 5 Leiden is dus sprake van een reductie van de energievraag, omdat de verouderde, gasgestookte portiekflats worden vervangen door nieuwe en goed geïsoleerde woongebouwen zonder gasaansluiting. Daarnaast worden de gebouwen ook nog voorzien van zonnepanelen om de benodigde energie (deels) duurzaam op te wekken. Het plan draagt bij aan de vermindering van de warmtebehoefte, de vermindering van de CO2-uitstoot en zorgt voor een lage energielast voor de bewoners.

Bij de uitwerking van de bouwplannen zal het exacte energiesysteem nader worden uitgewerkt en wordt onderzocht of een grotere duurzaamheidsambitie haalbaar is.

Duurzame mobiliteit

Op basis van 'Leiden Duurzaam bereikbaar 2020-2030' wordt de overgang van auto naar duurzame vervoersvormen als lopen, fietsen en openbaar vervoer gestimuleerd. In de groeiende stad is een overgang naar duurzame vervoersvormen nodig om Leiden als historische Hollandse stad leefbaar en bereikbaar en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau te houden. Het is daarbij zoeken naar een goed evenwicht tussen bereikbaarheid, leefbaarheid, duurzaamheid, economische ontwikkeling en verstedelijking.

Op het gebied van duurzame mobiliteit draagt het project bij aan het bevorderen van het fietsvervoer. De locatie ligt direct aan een regionale fietsroute dat aansluit op de hoofdfietsstructuur. Voor bewoners wordt in het gebouw voorzien in voldoende stallingsplaatsen in bergingen en een gemeenschappelijke fietsenstalling. Bij de entree van het gebouw worden voldoende fietsparkeerplaatsen voor bezoekers gemaakt.

Het project is gelegen in de nabijheid van openbaar vervoer, zowel reguliere bushaltes als een halte voor hoogwaardig openbaar vervoer liggen op korte afstand van de woningen. Op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 (zie ook paragraaf 2.3.5 en 4.8 van deze toelichting) komen toekomstige bewoners niet in aanmerking voor een parkeervergunning.

Uitwerking prioriteit 2. Klimaat en biodiversiteit

Hevige regenval en wateroverlast

Met de Verordening Hemelwater en grondwater geldt de verplichting om te voorzien in een minimale waterbergingscapaciteit van hemelwater van 60 liter per m2 bij (ver)nieuwbouw (zie ook paragraaf 4.9 van deze toelichting). Op deze manier wordt de belasting op de openbare riolering geleidelijk aan teruggebracht. Hiermee wordt uiteindelijk ook een bijdrage geleverd aan het verbeteren van de waterkwaliteit doordat het aantal overstorten op termijn afneemt en de overstortvolumes daardoor lager worden.

Het plan Willem de Zwijgerlaan blok 1 t/m 5 Leiden betreft het vervangen van bestaande portiekflats door nieuwe woongebouwen. De oppervlakte verharding neemt hierdoor slechts beperkt toe. Doordat er meer in de hoogte wordt gebouwd is sprake van een efficiënter ruimtegebruik, waardoor er een positief effect is voor de klimaatadaptatie. Er kunnen namelijk meer vierkante meters gerealiseerd worden op dezelfde footprint qua verharding.

Er wordt voldaan aan de vereiste hemelwaterberging en het hemelwater wordt op eigen terrein verwerkt. De berging van het hemelwater zal middels regentonnen, waterkratten of waterretentie op het dak geregeld worden en op natuurlijke wijze plaatsvinden in de collectieve binnentuinen. Overtollig water wordt vertraagd afgevoerd op de al aanwezige gescheiden riolering, er is hiervoor voldoende capaciteit in het stelsel.

Daarnaast worden er collectieve binnentuinen gerealiseerd. In deze tuinen is sprake van een duidelijke afname van verharding ten opzichte van de bestaande situatie en hier zal biodivers groen worden toegevoegd. Het hemelwater wordt hierdoor beter geborgen en geïnfiltreerd binnen het plangebied. Ten opzichte van de huidige situatie is dat een verbetering. Ook de balkons bij de woningen worden geschikt gemaakt voor beplanting.

Op basis van het Convenant Klimaatadaptief Bouwen wordt ernaar gestreefd om maatregelen op en/of aan het vastgoed te realiseren. De nota geeft invulling aan de groene ambities uit de (ruimtelijke) Structuurvisie Leiden 2025. De drie hoofddoelstellingen:

  • 1. Beschermen en zo mogelijk verbeteren van de groene hoofdstructuur in de stad;
  • 2. Verbinden van groengebieden in de stad onderling en met de groengebieden in het ommeland in de vorm van een recreatief netwerk;
  • 3. Het betrekken van externe partners (bijv. burgers, woningcorporaties) bij het groenbeheer.


In de nota is ook de 'groenparagraaf' ingevoerd als verplicht onderdeel bij ontwikkeling van ruimtelijke plannen die direct of indirect gevolgen hebben voor groen in de hoofdstructuur en de daaraan verbonden openbare ruimte. Dergelijke plannen dienen voortaan een inhoudelijk en financieel onderbouwde groenparagraaf, inclusief compensatievoorstel, te bevatten, voordat tot uitvoering kan worden overgegaan.

Hittestress

Binnen de ontwikkeling wordt er meer collectief groen aangelegd. Daarnaast wordt samen met de gemeente onderzocht of groen kan worden toegevoegd door parkeerplaatsen op te heffen. Compenserend groen wordt aangelegd en daarmee wordt geanticipeerd op het fenomeen hittestress. In de woningen is de mogelijkheid voor koeling door de aanwezigheid van bodemlussen.

Er is een Bomen Effect Analyse (BEA) uitgevoerd. Bomen die ten behoeve van de bouw verwijderd moeten worden zullen worden teruggeplaatst of gecompenseerd. De collectieve tuinen worden groener ingericht dan de huidige privé tuinen, verharding zal zoveel als mogelijk vermeden worden. De daken van de fietsenbergingen worden groen aangelegd. Tevens worden bewoners gestimuleerd om groen op het balkon bij hun woning te plaatsen.

De bestaande groenstructuur in het plangebied wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt door uitbreiding van de boomstructuur in de zijstraten. De aanwezige groenstructuur in dit plangebied zal worden doorgezet en verbonden met het groen in het plan Prin6 (ten westen van het plangebied).

Droogte

In het plan Willem de Zwijgerlaan blok 1 t/m 5 Leiden wordt in de nieuwe situatie hemelwater geborgen en geïnfiltreerd binnen het plangebied. In de bestaande situatie zijn de gebouwen en verharding aangesloten op de riolering en afgevoerd naar elders. Doordat het hemelwater in de nieuwe situatie binnen het plangebied blijft, draagt dat bij aan het terugdringen van droogte.

Biodiversiteit

Er worden maatregelen genomen om het leefgebied van aanwezige soorten flora en fauna te behouden en om nieuwe natuurkwaliteit te realiseren, zowel voor bebouwing als de openbare ruimte. De groenstructuur zal vanuit de Willem de Zwijgerlaan worden verbonden met het groen in het plan Prin6 (gelegen ten westen van het plangebied), waardoor een robuuste ecologische structuur ontstaat. Huidige inheemse beplanting met een goede toekomstverwachting wordt zo goed mogelijk ingepast in nieuwe plannen. Nieuwe groeninrichtingen worden zo veel mogelijk natuurlijk en ecologisch functioneel aangelegd. Groen op maaiveld bestaat uit (kruidenrijk) grasland en waar ruimte is voor opgaand groen worden inheemse planten toegepast. Door het groen te verbinden kunnen diersoorten zich ook door de stad verplaatsen. Ook het groen dat wordt aangebracht op de daken van de fietsenstallingen maakt onderdeel uit van deze structuur.

Per blok worden verschillende typen nestkasten toegepast, bestemd voor de huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Indien de praktische en technische mogelijkheden er zijn, rijkt de ambitie verder dan de compensatieplicht. Bij de uitwerking van het bouwplan, de gemeenschappelijk achtertuinen en de inrichting van de directe omgeving zal gebruik worden gemaakt van het puntensysteem natuurinclusief bouwen van de gemeente Leiden en de daarin opgenomen mogelijke maatregelen. Daarbij wordt met name ingezet op de biodiversiteit in de gemeenschappelijke binnentuinen, onder andere door het:

  • aanbrengen van gevarieerde beplanting met de nadruk op inheemse struiken en bomen, waarbij gebruik gemaakt wordt van de rassenlijst;
  • aanbieden van ruimte en mogelijkheden aan bijvoorbeeld bijen of andere insecten;

In het plan is ook aandacht voor de invloed van het gebouw op de natuur. Daar waar mogelijk zal gedoseerd verlichting worden toegepast en zullen maatregelen getroffen worden die raamslachtoffers bij vogels beperken.

Uitwerking prioriteit 3. Circulaire economie

De ambities voor prioriteit 3 betreffen:

  • 1. Preventie van materiaalgebruik - minimaliseren materiaalgebruik
  • 2. Waardebehoud - materiaal hergebruik en levensduurverlenging
  • 3. Waardecreatie - kies voor duurzame, in de toekomst herbruikbare, materialen

Het plan Willem de Zwijgerlaan blok 1 t/m 5 Leiden voldoet aan minimaal de basis ambitie en er wordt gestreefd naar een hogere ambitie ten aanzien van materiaalgebruik. Onderhavig plan van De Sleutels is onderdeel van de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen.

Voor dit plan is de ambitie om het circulair te slopen. Circulair slopen is het zodanig slopen, ontmantelen, demonteren, amoveren, oogsten, remonteren, deconstrueren en ruimte maken, dat de grondstoffen, materialen en componenten die vrijkomen weer in andere (bouw)projecten hoogwaardig worden hergebruikt. Ofwel dat ze kwalitatief worden gerecycled tot hoogwaardige secundaire grondstoffen door sorteer- en recyclingbedrijven.

Ten aanzien van het materiaalgebruik worden er bewuste keuzes gemaakt, onder andere door:

  • het stimuleren van prefab bouw(elementen), voor bijvoorbeeld het skelet, de gevels, en badkamers, etc.;
  • beperken materiaalgebruik, ook op de langere termijn;
  • te kiezen voor goed te recyclen materialen, zoals bijvoorbeeld minerale wol isolatie, kunststof kozijnen, biobased gevel- en wandafwerkingen zowel intern als extern;
  • te kiezen voor materialen met gerecycled materiaal erin, zoals bijvoorbeeld puingranulaat in beton, kunststof kozijn;

Biobased materialen komen veelvuldiger op de markt. Dat maakt het mogelijk om daar bewust vaker en eerder voor te kiezen.

2.3.5 Verkeer en parkeren

De gemeente wil voorkomen dat de bereikbaarheid van de stad verder onder druk komt te staan. Daarvoor is een verandering in mobiliteit nodig. De gemeente stimuleert deze verandering door de nadruk op voetgangers, fiets en openbaar vervoer te leggen. Autoverkeer gaat zoveel mogelijk buiten het centrum om, via de ringstructuur. De gemeente gebruikt ook parkeren om duurzame mobiliteit te versterken.

Parkeren

In lijn met de visie van de gemeente, wordt in onderhavig plangebied beperkt voorzien in autoparkeerplaatsen en juist sterk ingezet op fietsparkeren. Het plangebied is namelijk op zeer korte afstand van de bushalte 'Kooiplein' gelegen, te weten één tot drie minuten loopafstand, waar vandaan buslijnen 56, 365 en 410 vertrekken. Deze buslijnen hebben respectievelijk Leiderdorp Ziekenhuis / Leiden Centraal, Schiphol Airport / Leiden Centraal en Leimuiden / Leiden Centraal als eindhalte. Leiden Centraal is daarnaast op 5 minuten fietsafstand van het plangebied. Het plangebied is daarmee goed ontsloten op het openbaar vervoer.

Gelet op voorgaande wordt voor de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid zoals opgenomen in artikel 11, lid 1, onder c van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020. Op deze afwijkingsmogelijkheid wordt in paragraaf 4.8 van deze toelichting nader ingegaan. In onderhavige paragraaf wordt volstaan met de vermelding dat ten behoeve van het autoparkeren veertien parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd (ter plaatse van blok 1, het meest oostelijk gelegen woonblok). Daarnaast wordt bij ieder blok voorzien in een opstelplaats voor voertuigen ten behoeve van het laden en lossen (bijvoorbeeld voor een verhuiswagen of een pakketbezorger).

Het fietsparkeren voor bewoners vindt plaats een collectieve fietsenberging. In deze berging wordt voorzien in ruimte voor standaardfietsen, L-fietsen en XL-fietsen alsmede in ruimte voor scootmobielen. Ten behoeve van fietsen van bezoekers zal dit niet op eigen terrein worden opgelost, vanwege de daarvoor beperkte beschikbare ruimte, maar zal het College gevraagd worden hiervoor fietsparkeerplaatsen te voorzien in de gemeentelijke openbare ruimte o.b.v. de te realiseren fietsparkeereis voor bezoekers aan de woningen.

Ontsluiting

De ontsluiting van het plangebied is gelijk aan de ontsluiting in de huidige situatie. Voor het autoverkeer geldt dat zij in zuidelijke richting het plangebied verlaten naar de Soestdijkkade, waarna zij ofwel in westelijke richting via de Marnixstraat de Willem de Zwijgerlaan bereiken ofwel in oostelijke richting via de Kooilaan de Willem de Zwijgerlaan bereiken. De Willem de Zwijgerlaan is een belangrijke schakel in het verkeersnetwerk van Leiden omdat het zorgt voor de verkeersafwikkeling aan de noordzijde van de Leidse agglomeratie.

Voor het fietsverkeer geldt dat het plangebied net als in de bestaande situatie goed aangesloten blijft op de aangrenzende fiets- en voetgangersinfrastructuur.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleidskader

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. Hierin zijn de kaders van het nieuwe rijksbeleid opgenomen. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de Nationale Omgevingsvisie nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze Omgevingsvisie vervangt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012). De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt door het Rijk een langetermijnvisie gegeven op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI bestaat uit een visie, toelichting en uitvoeringsagenda. De combinatie van deze drie documenten zorgt voor een toetsing die leidt tot nationale strategische keuzes en gebiedsgericht maatwerk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0005.png"

Figuur 3.1: Afwegen met de NOVI (Bron: Nationale Omgevingsvisie)

De NOVI beschrijft een toekomstperspectief met de ambities: wat willen we bereiken? Vervolgens worden de 21 nationale belangen in de fysieke leefomgeving en de daaruit voortkomende opgaven beschreven. Die opgaven zijn in feite het verschil tussen de ambitie en de huidige situatie en verwachte ontwikkelingen.

De vier prioriteiten
De Uitvoeringsagenda beschrijft de vier prioriteiten. De opgaven uit de toelichting kunnen veelal niet apart van elkaar worden aangepakt. Als een samenhangende, integrale aanpak nodig is, over de sectoren heen, vraagt dit een andere inzet. De samenhang tussen opgaven manifesteert zich rond vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Drie afwegingsprincipes
Het doel van de Omgevingswet is het bereiken van een balans tussen: '(a) het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (b) doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften'. Beschermen en ontwikkelen sluiten elkaar niet per definitie uit en kunnen elkaar zelfs versterken. Echter, gaan beschermen en ontwikkelen niet altijd en overal zonder meer samen en zijn soms echt onverenigbaar. Een optimale balans tussen deze twee vergt steeds een zorgvuldige afweging en prioritering van ongelijksoortige belangen. Om dit afwegingsproces en de omgeving inclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:

  • 1. Combineren boven enkelvoudig
  • 2. Kenmerken & identiteit
  • 3. Afwentelen voorkomen


Relatie tot ontwikkeling

Dit bestemmingsplan biedt de ruimte voor het toevoegen van extra woningen in het plangebied. Door de gewenste sloop- en nieuwbouw van de woningen, wordt een impuls gegegeven aan de bestaande woonkwaliteit en kan daarnaast een bijdrage worden geleverd aan het nationaal belang om zorg te dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften. De overige nationale belangen leveren verder geen beperkingen en/of belemmeringen op voor de ontwikkelingen op de projectlocatie.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een ontwikkeling op lokaal niveau. Het beleid voor de ontwikkeling van deze locatie wordt verder overgelaten aan de provincie en gemeente. De nationale belangen, de vier prioriteiten uit de Uitvoeringsagenda en de afwegingsprincipes staan niet in de weg aan de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie
De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de NOVI. Beleid voor deze specifieke locatie dan wel ontwikkeling wordt verder overgelaten aan de provincie en de gemeente.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft de juridische kaders die nodig zijn om het vigerend ruimtelijk rijksbeleid te borgen en legt daarmee nationale ruimtelijke belangen vast. De ruimtelijke onderwerpen van nationaal belang zijn daardoor beperkt. Het bevat regels die de beleidsruimte van andere overheden ten aanzien van de inhoud van ruimtelijke plannen inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. In hoofdstuk 2 van het Barro is, om de nationale belangen te beschermen per onderwerp (één onderwerp per titel) aangegeven welke beperkingen er per welk (ruimtelijk) gebied gelden.

De volgende onderwerpen zijn geregeld in het Barro:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan


Relatie tot ontwikkeling
Geen van de onderwerpen uit het Barro zijn van toepassing binnen het plangebied dan wel deze specifieke ontwikkeling. Het Barro is daarmee niet van toepassing op dit project.

Conclusie
Het Barro legt geen restricties op voor het plangebied waarbinnen de ontwikkeling wordt voorzien.

3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening

Het Bro stelt vanuit de Rijksverantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening juridische kaders aan de processen van ruimtelijke belangenafweging en besluitvorming bij de verschillende overheden. Onderwerpen zoals Ladder voor duurzame verstedelijking en de proceseisen voor goed ontwerp, aandacht voor de waterhuishouding (watertoets), het milieu en het cultureel erfgoed zijn allen geborgd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

De Ladder voor duurzame verstedelijking is voor het eerst geïntroduceerd in de SVIR en is als motiveringseis verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het doel van de Ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de Ladder wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Wettelijk kader
De Ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen:

  • Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur;
  • Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Artikel 3.1.6 van het Bro:

  • Lid 2: de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Toelichting op gebruik
De Ladder is in de Nota van Toelichting (Stb. 2017, 182) gemotiveerd: “Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting.

Relatie tot ontwikkeling
Het plangebied maakt onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt betreft het toevoegen van circa 70 woningen ten opzichte van de huidige (planologische) situatie. Gelet op de aard en omvang van de planologische wijziging, kan de ontwikkeling worden getypeerd als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. In het kader van de Ladder van duurzame verstedelijking, dient de behoefte aan de ontwikkeling dan te worden aangetoond.

De navolgende paragrafen voorzien in een toetsing van het provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. Vooruitlopend op deze paragrafen is reeds te concluderen dat de gemeente Leiden koerst op de bouw van 8.180 nieuwe woningen tot 2030. Daarmee kan gesteld worden dat er voldoende kwantitatieve behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling is. De kwalitatieve behoefte volgt onder meer uit de 'Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020' (zie ook paragraaf 3.3.1), de 'Omgevingvisie Leiden 2040 (1.1)' (zie ook paragraaf 3.4.1), de 'Woonvisie Leiden 2020-2030' (zie ook paragraaf 3.4.3) en het 'Ontwikkelperspectief Leiden Noord' (zie ook paragraaf 3.4.4). Het planinitiatief levert een zeer belangrijke bijdrage aan de doelstellingen die zijn vervat in deze beleidsstukken, zoals het behouden en versterken van een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor verschillende woongroepen, het realiseren en behouden van sociale huurwoningen en het realiseren van duurzame woningen. Het planinitiatief bevat voor het minimaal 71% sociale huurwoningen, maar voorziet ook in vrije sector woningen (middelduur en duur), heeft uitgebreid aandacht voor duurzaamheid en levert een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving. Hierdoor ontstaat een balans tussen vragende en dragende bewoners door toevoeging van middeldure – en dure (huur)woningen. Dit bestemmingsplan voorziet hierin, zodat geconcludeerd kan worden dat er ook voldoende kwalitatieve behoefte is aan het plan.

De overige onderwerpen uit het Bro worden getoetst in hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten.

Conclusie
Het Bro vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Zuid-Holland

Per 7 augustus 2021 is de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsvisie in werking getreden. In de Omgevingsvisie is al het bestaande provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving samengevoegd in een Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. De provincie wil met haar Omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Er is daarom geen eindbeeld voor 2030 of 2050 opgenomen, maar de maatschappelijke opgaven zijn vertaald in ambities. In de Omgevingsvisie zijn zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving vastgesteld:

  • Naar een klimaatbestendige delta
  • Naar een nieuwe economie: the next level
  • Naar een levendige meerkernige metropool
  • Energievernieuwing
  • Best bereikbare provincie
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving

Beleid ruimtelijke kwaliteit
De inzet van de provincie is dat ruimtelijke ontwikkelingen bijdragen aan het behoud en versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid bestaat uit een viertal kwaliteitskaarten, samengevat in één integrale kwaliteitskaart, bijbehorende richtpunten en een aantal bepalingen in de verordening ('handelingskader ruimtelijke kwaliteit'). De kwaliteitskaart en de richtpunten geven richting aan de interpretatie van ruimtelijke kwaliteit.

Om te kunnen bepalen of een ruimtelijke ontwikkeling passend is, is vooral de ruimtelijke impact van belang. Daarbij hanteert de provincie met het oog op de wisselwerking tussen gebiedskwaliteiten en ontwikkelingen de volgende uitgangspunten:

  • 1. De aard en schaal van een gebied bepalen of een ontwikkeling in meer of mindere mate passend is. In een agrarisch gebied passen stedelijke functies als woonwijken of bedrijventerreinen niet bij de aard en zijn daarmee gebiedsvreemd. De schaal van een gebied ('korrelgrootte') bepaalt of een ontwikkeling al dan niet past bij die schaal. Het 'laadvermogen' van een coulisselandschap is immers anders dan dat van een open veenweidepolder.
  • 2. Een ontwikkeling die past bij de schaal en aard van een gebied heeft in beginsel weinig ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarom weinig tot geen provinciale betrokkenheid.
  • 3. Hoe meer een ontwikkeling afwijkt van de aard en schaal van een gebied, des te groter is in beginsel de ruimtelijke impact van nieuwe ontwikkelingen en des te eerder raken ze provinciale doelen of belangen. Dit geldt eveneens naarmate de kwaliteit van een gebied bijzonderder of kwetsbaarder is.

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit bieden handvatten om te bepalen hoe groot de ruimtelijke impact in specifieke gevallen is. In dit licht wordt onderscheid gemaakt in drie soorten ontwikkeling: inpassing, aanpassing en transformatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0006.png"

Figuur 3.2: Soorten ontwikkelingen (bron: Omgevingsvisie Zuid-Holland).

De gebiedsprofielen ruimtelijke kwaliteit vormen een uitwerking van de kwaliteitskaart en de richtpunten op gebiedsniveau, en zijn opgesteld in samenwerking met regionale partijen. Ze bieden een gebiedsspecifieke handreiking voor het omgaan met ruimtelijke kwaliteit bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Naast het generieke kwaliteitsbeleid, dat geldt voor de gehele provincie, wordt een tweetal beschermingscategorieën onderscheiden, waar onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk zijn, maar waar vanwege de kwetsbaarheid of bijzonderheid extra voorwaarden van toepassing zijn.

Relatie tot ontwikkeling
De beoogde ontwikkeling betreft een inpassing, omdat er sprake is van een gebiedseigen ontwikkeling, passend bij de schaal en aard van het landschap. Onderstaand is beoordeeld welke kwaliteitskaarten van toepassing zijn op het plangebied en welke richtpunten bij een dergelijke inpassing horen.

Laag van de ondergrond
Het plangebied is gelegen in het gebied 'Rivierdeltacomplex, jonge zeeklei'. Binnen dit gebied dienen ontwikkelingen bij te dragen aan het behoud van ruimte voor dynamische natuurlijke processen en zoet-zoutovergangen in de Deltawateren en natuurlijke buitendijkse gebieden. Het plangebied is echter niet gelegen in de deltawateren of in buitendijks gebied. Het genoemde richtpunt is daarmee niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.

Laag van de cultuur- en natuurlandschappen
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied.

Laag van stedelijke occupatie
Het plangebied is gelegen binnen de gebieden 'Steden en dorpen' en 'Bouwwerken voor energieopwekking'. De bij 'Steden en dorpen' behorende richtpunten luiden als volgt:

  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur.
  • Daar waar hoogbouw niet samenvalt met "zwaartepunten" in de stedelijke structuur geeft een beeldkwaliteitsparagraaf inzicht in de effecten, invloed en aanvaardbaarheid van hoogbouw op de (wijde) omgeving.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan versterking van de stedelijke groen- en waterstructuur.
  • Een nieuwe uitbreidingswijk bouwt voort op het bestaande stads- en dorpsgebied en versterkt de overgangskwaliteit van de stadsrand (zie stads- en dorpsranden).
  • Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen en stedenbouwkundige patronen worden behouden door ze waar mogelijk een functie te geven die aansluit bij de behoeften van deze tijd.
  • Het eigen karakter van het historisch centrum wordt versterkt.
  • Historische centra en kernen blijven ervaarbaar vanuit het omringende gebied.
  • Bij bedrijventerreinen krijgt de beeldkwaliteit van de randen, een goede ontsluiting en de samenhang met de omgeving extra aandacht.

De beoogde ontwikkeling sluit aan op de in de omgeving aanwezige functies en bebouwing. De ontwikkeling voorziet niet in hoogbouw. Wel ligt aan de maximale toegestane hoogte een uitgebreide stedenbouwkundige analyse ten grondslag. Hiervoor wordt verwezen naar paragraaf 2.3.2 van deze toelichting. Naast het karakter van de bebouwing, geldt dat de beoogde functie eveneens aansluit op het karakter van het omliggende gebied, waarin voornamelijk de woonfunctie aanwezig is.

Het plangebied is niet gelegen in een stedelijke groenstructuur, maar in het plan zal voldoende aandacht bestaan voor het toevoegen van stedelijk groen, klimaatadaptatie en natuurinclusief bouwen. Het plangebied is verder niet gelegen in een historisch centrum en/of op ene bedrijventerrein, waardoor deze richtpunten niet aan de orde zijn.

Aan de relevante richtpunten wordt invulling gegeven.

Laag van de beleving
Deze laag is niet van toepassing op het plangebied.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past bij de aard en schaal van de omgeving, derhalve is sprake van inpassing. De ontwikkeling sluit aan bij de aanwezige gebiedskwaliteiten en daarmee samenhangende richtpunten voor projecten die worden getypeerd als inpassing. Het project is daarmee in lijn met de het provinciaal beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland

Met ingang van 7 augustus 2021 is, naast de Omgevingsvisie, ook de (geconsolideerde) Zuid-Hollandse Omgevingsverordening in werking getreden. De inhoud van de omgevingsvisie is voor een groot deel leidend voor de inhoud van de omgevingsverordening. De laatste wijziging van de Omgevingsverordening is op 2 februari 2022 door PS vastgesteld. In de verordening van provinciale staten van Zuid-Holland zijn de regels opgenomen voor het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. Enkele relevante speerpunten uit de omgevingsverordening zijn de regels voor ruimtelijke kwaliteit en het toepassen van de ladder voor duurzame verstedelijking. Voor de ladder voor duurzame verstedelijking geldt overigens dat deze op basis van landelijke regelgeving niet van toepassing is, maar dat de provincie de bevoegdheid heeft nadere regels te stellen met betrekking tot de onderbouwing van de (regionale) behoefte, hetgeen de provincie Zuid-Holland in haar verordening heeft gedaan.

Relatie tot ontwikkeling
Er zijn diverse regels uit de Omgevingsverordening waar de voorgenomen ontwikkeling aan moet voldoen. De toets aan de relevante artikelen vindt hieronder plaats.

Ruimtelijke kwaliteit
Het voorgaande ruimtelijk kwaliteitsbeleid richtte zich vooral op het landelijk gebied. De verbinding tussen stad en land is echter een aandachtspunt dat ook middels een sterker samenhangend ruimtelijk kwaliteitsbeleid een impuls kan krijgen. Met de verdichtingsopgave en de verstedelijkingsstrategie die de provincie heeft, is het van belang dat die verstedelijking integraal plaats vindt, vanuit het uitgangspunt dat de ruimtelijke kwaliteit wordt versterkt. Het voorgaande betekent dat het stedelijk landschap een duidelijke plek heeft gekregen in het ruimtelijk kwaliteitsbeleid, eveneens met bijbehorende richtpunten.

De richtpunten zijn ingedeeld naar de sturende driedeling: in acht nemen, rekening houden met en betrekken bij. Hiermee kan de provincie vooral sturen op hoe een ontwikkeling een plek krijgt (en dus niet op of en waar een ontwikkeling een plek krijgt). In ieder geval gelden een aantal algemene richtpunten:

  • De meeste verstedelijkte landschappen zijn niet meer kenmerkend door het onderliggende landschapstype, maar door de tijdsgeest waarin de stedenbouwkundige structuur ontworpen is.
  • Onderliggende landschapskenmerken en cultuurhistorische elementen en - lijnen in het stedelijk weefsel maken de steden uniek en 'leesbaar'. Zij helpen bij de oriëntatie.
  • Ontwikkelingen dragen bij aan de karakteristieke kenmerken/identiteit van stad, kern of dorp.
  • Het bundelen van economische kansen rondom toplocaties en tegelijkertijd het beter benutten van bestaande werklocaties voor een divers portfolio aan werk- en woonmilieus met oog op functiemenging en ruimte voor bedrijvigheid in de stad.
  • Nieuwe ontwikkelingen dienen bij te dragen aan het tegengaan van bodemdaling

Daarnaast zijn er specifieke richtpunten, waarbij de volgende specifiek op onderhavig project van toepassing zijn:

  • Verstedelijking vindt vooral binnen bestaand stads- en dorpsgebied (BSD) en binnen invloedsgebied van hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) plaats.
  • Hoogteaccenten (waaronder hoogbouw) vallen zoveel mogelijk samen met centra (zwaartepunten) en interactiemilieus in de stedelijke structuur. 
  • Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan bij bestaande landschappelijk structuren en dragen waar mogelijk bij aan versterking van de stedelijke groenblauwe structuur. Daarbij gaat het ook om de recreatieve kwaliteit en de bijdrage aan klimaatbestendigheid en de biodiversiteit.
  • Ontwikkelingen in stationsgebieden dragen bij aan de versterking van de (hoog)stedelijke kwaliteit ter plaatse.

Gelet op het voorgaande is artikel 6.9 met betrekking tot ruimtelijke kwaliteit aangepast en uitgebreid. Aan dat artikel en de relevante richtpunten voor ruimtelijke kwaliteit voor het stedelijk landschap dient te worden voldaan. Omdat in onderhavige situatie sprake is van een ontwikkeling die naar aard en schaal past binnen de identiteit van de omgeving, is ook onder het nieuwe regime sprake van 'inpassen'. Een dergelijke ontwikkeling heeft in beginsel een beperkte ruimtelijke impact op gebiedskwaliteiten en vraagt daarmee om geen of weinig provinciale inmenging. Daarnaast is oog voor duurzaamheid, klimaatadaptie en biodiversiteit. Aan de genoemde richtpunten wordt voldaan.

Verstedelijking
Uitgangspunt van de 'ladder voor duurzame verstedelijking' is dat gebouwd wordt naar behoefte. De provincie streeft ernaar dat aanbod en vraag, zoals in kwantitatieve als in kwalitatieve zin met elkaar in overeenstemming zijn. Regionale afstemming is hierbij nodig. Vanuit een oogpunt van zorgvuldig ruimtegebruik is het ongewenst nieuwe ontwikkelingen toe te laten als sprake is van overaanbod. De ladder voor duurzame verstedelijking is reeds aan bod gekomen in paragraaf 3.1.3.

Optimalisatie woningbouwplannen
In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen over de dichtheid en verscheidenheid van woningbouw, parkeernormen voor sociale huurwoningen en parkeernormen voor stationsomgevingen. De provinciale parkeernormen geldt niet voor gemeenten die zelf al specifiek parkeerbeleid hebben vastgesteld, gebaseerd op eigen data over de lokale situatie en eigen overwegingen. De gemeente Leiden kent specifiek parkeerbeleid. Hierop wordt in paragraaf 4.8 nader ingegaan. De opgenomen parkeernorm in de nieuwe Omgevingsverordening is gelet op voorgaande niet van toepassing.

Risico's van klimaatverandering

In artikel 6.35a van de omgevingsverordening staat dat er rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de risico's van klimaatverandering tenminste voor zover het betreft de risico's ten aanzien van:

  • a. wateroverlast door overvloedige neerslag;
  • b. overstroming;
  • c. hitte;
  • d. droogte

alsmede de effecten van de bovengenoemde risico's op het risico van bodemdaling.

Voor zover risico's zich voordoen wordt rekening gehouden met het zo veel mogelijk voorkomen en beperken, via maatregelen of voorzieningen, dan wel het gericht aanvaarden van deze risico's. Door klimaatverandering wordt het in Nederland, warmer, natter en droger. Dit heeft invloed op onze leefomgeving. Zo ervaren we steeds vaker hittestress, droogte en wateroverlast door heftige regenbuien. Daarnaast neemt de kans op overstromingen toe. In paragraaf 2.3.4 Duurzaamheid is reeds een project specifieke toelichting gegeven op de gevolgen van de ruimtelijke ontwikkeling op klimaatverandering. Hierbij te denken aan het voorzien in een WKO-installatie, het treffen van voldoende waterbergingscapaciteit waardoor het hemelwater op eigen terrein wordt verwerkt (middels regentonnen, waterkratten of waterretentie), het realiseren van collectieve binnentuinen waardoor de verharding in het plangebied afneemt en het fenomeen hittestress wordt tegengegaan en het toevoegen van biodivers groen teneinde de natuurinclusiviteit in het plangebied te bevorderen.

Conclusie
Er wordt voldaan aan artikel 6.9, 6.10 en 6.35 van de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020

Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.

De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.

De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:

  • 1. Holland Rijnland is een top woonregio;
  • 2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
  • 3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
  • 4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
  • 5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
  • 6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
  • 7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.

Relatie tot ontwikkeling

De beoogde ontwikkeling voorziet in een woningbouwontwikkeling met een divers programma. De ontwikkeling levert daarmee een bijdrage aan de kernbeslissingen vanuit de Regionale Structuurvisie, door onder andere mensen te binden aan de regio door een goed woonklimaat te realiseren. Het college van gemeente Leiden koerst op de bouw van 8.180 nieuwe woningen tot 2030. Waar buurgemeenten zich op basis van de Regionale woonagenda vooral richten op suburbane woonmilieus, heeft Leiden zich voor het leeuwendeel van haar opgave gecommitteerd aan het toevoegen van woningen in stedelijke woonmilieus: woonomgevingen in de directe nabijheid van buurtgebonden voorzieningen, zoals winkels voor dagelijkse boodschappen, dienstverleners in de persoonlijke verzorging en daghoreca. Stedelijke woonmilieus zijn daarnaast gelegen op fietsafstand van grootstedelijke voorzieningen als theaters, concertzalen, avondhoreca en een kernwinkelgebied. De voorgenomen ontwikkeling is op een dergelijke locatie gelegen.

Conclusie

De regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020 staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie Leiden 2040 (1.1.)
3.4.1.1 Beleidskader

De gemeenteraad heeft op 9 november 2021 de Omgevingsvisie Leiden 2040 versie 1.1 vastgesteld. Deze nieuwe 1.1 versie van de Omgevingsvisie borduurt voort op de waarden en verhaallijnen uit de eerdere visie 1.0. Deze versie van de Omgevingsvisie is concreter dan de vorige. Zo zijn er duidelijk keuzes gemaakt en zijn eerder ontbrekende onderwerpen (zoals bodem en mobiliteit) toegevoegd.

De Omgevingsvisie 1.1 is opgedeeld in vier thema's met bijbehorende stadskeuzes: groen-blauw raamwerk, aantrekkelijk vestigingsklimaat, duurzame mobiliteit en bodem als fundament. De stadskeuzes binnen de thema's geven richting aan toekomstige ontwikkelingen in Leiden. Voorbeelden van die stadskeuzes zijn:

  • Leiden maakt ruimte voor een groen-blauw raamwerk, inclusief een tweede groene ring om in te spelen op klimaatveranderingen, de biodiversiteit te versterken en een gezonde en beweegvriendelijke leefomgeving te bieden;
  • Leiden kiest voor binnenstedelijke verdichting in plaats van bouwen in het buitengebied;
  • Leiden bouwt naar behoefte (woningen, banen en voorzieningen) in gemengde stedelijke gebieden. We doen dit op duurzame, klimaatadaptieve en natuurinclusieve wijze.
  • Leiden wijst nieuwe hoogbouwclusters en bouwhoogtes aan in de stad.
  • Leiden kiest voor duurzame mobiliteit: gezond, schoon, veilig en ruimte-efficiënt. Hierbij ligt het accent op lopen, fietsen en openbaar vervoer. In combinatie met een minder prominente rol voor de (stilstaande en/of rijdende) auto in de stad en uitbreiding van autoluwe gebieden in de stad.
  • Leiden brengt brengen de ondergrond in kaart en bereiden de ondergrond voor op de toekomst, waardoor we ontwikkelingen onder en boven de grond goed op elkaar af stemmen.


Leiden is opgedeeld in drie leefmilieus. Per leefmilieu zijn gebiedsgerichte aandachtspunten en kenmerken geformuleerd die, samen met de stadskeuzes, helpen bij concrete projecten of gebiedsontwikkelingen. Het plangebied is gelegen binnen het leefmilieu 'levendig', Gebieden in dit leefmilieu kenmerken zich door hun aantrekkelijke ligging, direct grenzend aan het centrum van Leiden en het dynamisch leefmilieu. In deze gebieden wordt veel gewoond, maar door de nabijheid van het centrum en bijvoorbeeld het LBSP zijn de huishoudens veelal stedelijk georiënteerd. Dit leefmilieu biedt ruimte aan een mix van functies (wonen-werken-voorzieningen) en een mix van doelgroepen en huishoudens. Deze mix kan per buurt verschillen.De potentiegebieden in deze zone lenen zich voor verdere verdichting en verstedelijking. Dit is onder andere het gebied aan de Willem de Zwijgerlaan (oost en west). Extra aandachtspunten zijn:

  • groen-blauw raamwerk als verbindend element tussen groene plekken en gebieden;
  • streven naar een levendige mix;
  • verdichten van de stad door het bouwen van woningen voor een mix aan doelgroepen;
  • zet in op het realiseren van gemengde werkgebieden en nieuwe concepten;
  • mobiliteitshubs onwtikkelen om duurzame mobiliteit te stimuleren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0007.png"

Figuur 3.3 Uitsnede Omgevingsvisie Leiden (1.1.), leefmilieu 'luw', plangebied bij benadering nabij ster.

3.4.1.2 Onderzoeksresultaten

Het planinitiatief draagt bij aan een aantal belangrijke doelstellingen uit de Omgevingsvisie Leiden 2040 (1.1.), te weten het realiseren van geschikte en betaalbare woningen, in een aantrekkelijke, duurzame en leefbare omgeving. Ook wordt ingezet op het zo groen en duurzaam mogelijk inpassen van het plan. Het sluit daarom aan bij de verhaallijnen 'groene en gezonde stad' en 'stad voor iedereen' in de Omgevingsvisie. Tevens draagt het bij aan de ambitie om gebieden verder te verdichten door het bouwen van woningen voor een mix aan doelgroepen.

3.4.1.3 Conclusie

De Omgevingsvisie Leiden 2040 staat voorliggend plan niet in de weg.

3.4.2 Verstedelijkingsnotitie Leiden
3.4.2.1 Beleidskader

De Verstedelijkingsnotitie Leiden (2018) is opgesteld vooruitlopend op de aanbieding van de Omgevingsvisie om inzicht te krijgen in de aard van de stedelijke opgaven (omvang, locatie en tijd). De Verstedelijkingsnotitie laat zien waar en hoe de stad door het toevoegen en concentreren van woningen duurzaam kan verstedelijken. In totaal zijn zes potentiegebieden gedefinieerd voor duurzame intensivering en verdichting. Woningbouw, verduurzaming (energie, klimaat, biodiversiteit, mobiliteit) en sociale inclusiviteit zijn de meest prangende opgaven voor Leiden. Ook moet de stad bereikbaar blijven en economisch kunnen blijven floreren. In de 'Verstedelijkingsnotitie' wordt geconstateerd dat de duurzame verstedelijkingsopgave waar Leiden voor staat te bedienen is. De stad zal daardoor gedeeltelijk transformeren tot een (hoog) stedelijkere omgeving, maar altijd passend bij Leiden.

3.4.2.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied behoort niet tot een van de zes potentiegebieden. Wel heeft de gemeente de wens uitgesproken om op deze locatie te verdichten, om zo het tekort aan sociale huurwoningen in Leiden terug te dringen. Met de voorgenomen ontwikkeling vindt daarnaast ook een flinke verduurzamingsslag plaats. De huidige woningen zijn koud, tochtig, vochtig en gehorig door de slechte isolatie. In de flats ontbreken liften, waardoor de woningen moeilijk bereikbaar zijn voor bewoners die slecht ter been zijn. De nieuw te realiseren woningen zullen duurzame huurwoningen zijn, die comfortabel, energiezuinig en toegankelijk zijn. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt derhalve bijgedragen aan de genoemde ambities uit de Verstedelijkingsnotitie.

3.4.2.3 Conclusie

De verstedelijkingsnotitie staat voorliggend plan niet in de weg.

3.4.3 Woonbeleid
3.4.3.1 Beleidskader

Woonvisie Leiden 2020-2030: Goed wonen in Leiden

Op 14 november 2019 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Leiden 2030 'Goed wonen in Leiden' vastgesteld (RV 19.0104). Deze visie vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.

De woonvisie is een echte visie in de zin dat deze het gewenste toekomstbeeld van de stad schetst en niet tevens de acties benoemt die nodig zijn om het toekomstbeeld te realiseren. De acties die de komende jaren nodig zijn zijn opgenomen in de bijbehorende Uitvoeringsagenda 2020-2023. Het wensbeeld (ambitie), als 'stip op de horizon' ziet er als volgt uit:

Samen met omliggende gemeenten vormt Leiden een aaneengesloten gebied met meer dan 200.000 inwoners. De binnenstad, het Stationsgebied en Leiden Bio Science Park vormen het kloppende hart van het aaneengesloten stedelijke gebied. In dit hart liggen niet alleen alle Leidse vestigingen van de Universiteit en Hogeschool Leiden, maar ook vele andere voorzieningen die van belang zijn voor inwoners uit de wijde omtrek. De binnenstad biedt niet alleen vertier, maar ook een uitmuntend woonmilieu voor huishoudens die de drukte van de stad en de nabijheid van voorzieningen waarderen.

Vanwege een gevarieerd woningaanbod kunnen alle groepen in de stad terecht. Niet alleen de huishoudens met een hoog inkomen, maar dankzij de keuzes die de gemeente heeft gemaakt in de Woonvisie 2020-2030 - ook die met een midden- of laag inkomen. De Leidse regio heeft zich voortvarend ontwikkeld, ondanks de crisis op de woningmarkt in de periode 2008-2013. Niet alleen het aantal inwoners en studenten is gegroeid, maar ook de werkgelegenheid en het kenniscluster. De zone Leiden - Katwijk/Noordwijk heeft zich ontwikkeld tot een aaneengesloten en welvarend stedelijk gebied.

Bij de formulering van de bovenstaande ambitie zijn de onderstaande trends en ontwikkelingen belangrijk geweest:

  • vanaf 2009 is er jaarlijkse groei van het aantal inwoners en die ontwikkeling zet zich vermoedelijk de komende acht jaar voort;
  • binnen de groei van de Leidse bevolking is er vooral een toename zichtbaar van het aantal ouderen. De vraag van deze groeiende groep levert een belangrijke bijdrage aan de woningbehoefte;
  • het aantal studenten is tussen 2009 en 2018 sterk toegenomen;
  • de woningbehoefte is groot. Niet alleen vanwege de vergrijzing en de groei van het aantal studenten, maar ook door de uitstroom van kwetsbare inwoners uit instellingen en door 'spoedzoekers';
  • er is vooral behoefte aan nieuwe woningen in het stedelijke woonmilieu;
  • we staan voor een grote opgave op het gebied van duurzaamheid. Denk aan het overstappen op duurzame(re) warmtebronnen, het klimaatbestendig maken van Leiden en de ambitie op het gebied van circulariteit en duurzame mobiltieit;
  • er is een groeiende druk op de leefbaarheid van de stad, zeker in de Leidse wijken met veel sociale huurwoningen die zich kenmerken door een sterke instroom van kwetsbare inwoners.

De belangrijkste doelstellingen die in de Woonvisie verder zijn uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda zijn:

  • te bouwen naar behoefte, met de juiste woning op de juiste plek;
  • de voorraad wooneenheden voor studenten te vergroten;
  • extra aandacht te geven aan kwetsbare doelgroepen;
  • de woningvoorraad en woonomgeving duurzamer te maken;
  • de kwaliteit van de woonomgeving te vergroten.

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Leiden houdende regels omtrent de doelgroepen voor huurwoningen (Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021)

In de Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021 (ook wel: Doelgroepenverordening) zijn de categorieën sociale huurwoning en middeldure huurwoning opgenomen. De maximale aanvangshuurprijs voor middeldure huurwoningen wordt hiermee vastgelegd. Deze grens moet de gemeente bepalen. De Doelgroepenverordening regelt tevens voor welke doelgroep de te bouwen sociale huurwoningen bedoeld zijn. De doelgroep wordt bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. De verordening regelt ook dat de sociale en de middeldure huurwoningen gedurende een bepaalde periode beschikbaar moeten blijven. Hiervoor zijn de minimale instandhoudingstermijnen opgenomen.

3.4.3.2 Onderzoeksresultaten

Het planinitiatief levert een belangrijke bijdrage aan de doelstellingen van de Woonvisie Leiden 2020-2030. Het plan draagt immers bij aan de bestaande woningbouwbehoefte en omvat een gevarieerd woonprogramma bestemd voor de midden- en dure huursector. Daarnaast heeft het planinitiatief uitgebreid aandacht voor duurzaamheid en levert het een kwalitatieve impuls aan de woonomgeving. Nieuwe woongebouwen sluit in maat en schaal aan op de huidige bebouwing in het gebied en gaat niet ten koste van groen binnen het gebied.

Omdat het plan ziet op minimaal 71% sociale huurwoningen en minimaal 18% middeldure huurwoningen is de Verordening doelgroepen woningbouw Leiden 2021 van toepassing op het plan. Het realiseren van maximaal 157 appartementen waarvan meer dan de helft bestaat uit sociale huurwoningen (minimaal 71%) en minimaal 18% uit middeldure huurwoningen past in het woonbeleid van de gemeente Leiden.

3.4.3.3 Conclusie

De Woonvisie staat voorliggend plan niet in de weg.

3.4.4 Ontwikkelperspectief Leiden Noord
3.4.4.1 Beleidskader

Op 2 december 2021 is door de gemeenteraad van Leiden het Ontwikkelperspectief Leiden Noord vastgesteld. Het Ontwikkelperspectief vormt een uitwerking van de Omgevingsvisie Leiden en betreft een kaderstellende visie voor een samenhangende gebiedsontwikkeling.

3.4.4.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied is gelegen in het Noorderkwartier. In het Ontwikkelperspectief is voor deze wijk de volgende ontwikkelingsrichting beschreven:

  • Het Noorderkwartier is een buurt waar wordt ingezet op het behouden en versterken van de bestaande karakteristieken van de buurt. Er wordt voor gezorgd dat de basis op orde is, daarbij wordt niet actief gestuurd op ontwikkeling;
  • Een uitzondering hierop zijn de corporatiewoningen aan de Willem de Zwijgerlaan, waarvoor reeds plannen bestaan voor sloop en nieuwbouw;
  • Bij ieder initiatief afwegen in hoeverre het initiatief een kwalitatieve bijdrage levert aan de leefomgeving;
  • De nieuwbouw moet in structuur, uitstraling, bouwhoogte en vormgeving passen bij de achterliggende bebouwing;
  • De nieuwbouw langs de Willem de Zwijgerlaan kan de overlast van de weg voor de achterliggende buurt verminderen;
  • Verminderen van overlast die ontstaat door kamergewijze verhuur.

Gelet op bovenstaande is onderhavig plan als ontwikkelrichting opgenomen in het Ontwikkelperspectief. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt levert daarnaast een kwalitatieve bijdrage aan de leefomgeving. Het past zowel qua structuur, uitstraling, bouwhoogte en vormgeving bij de omliggende bebouwing en zorgt tegelijkertijd voor een verduurzamingsslag. Het plan levert daarmee een kwalitatieve impuls voor de buurt Noorderkwartier.

3.4.4.3 Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de ontwikkelrichting uit het Ontwikkelperspectief Leiden Noord.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

4.1.1 Beleidskader
4.1.1.1 Nationaal beleid

In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.

In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.

Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.

4.1.1.2 Provinciaal beleid

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ, op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.

Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Omgevingsverordening Zuid-Holland. De regels voor bescherming van archeologische waarden zijn vastgelegd in artikel 6.27 'Archeologie en Romeinse Limes'. In de regels is onder andere opgenomen hoe gronden met archeologische waarden dienen te worden bestemd en wanneer werkzaamheden in de bodem niet kunnen worden uitgevoerd alvorens door middel van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden aangetast.

4.1.1.3 Gemeentelijk beleid

Leidse Erfgoednota (2014)

Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden (zoals vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020) is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. De Erfgoednota is op 18 februari 2021 bij raadsbesluit zonder inhoudelijke wijzigingen gecontinueerd; de einddatum is dus komen te vervallen. De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen één van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.

De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen. De erosie van het bodemarchief is ondanks alle inspanningen tot behoud van archeologische resten immers nog steeds erg groot. Dit betekent dat bij bouwwerkzaamheden verstoring van de diepere ondergrond uit archeologisch oogpunt zoveel mogelijk dient te worden vermeden. Waar dit niet mogelijk is, zal in de gebieden waar waardevolle, informatieve archeologische resten verloren dreigen te gaan, voorafgaand aan de geplande bodemingreep verantwoord onderzoek dienen plaats te vinden. Om deze doelstelling te kunnen realiseren is in het bestemmingsplan een aantal regels opgenomen. Deze regels zijn gebaseerd op een inventarisatie en evaluatie van de omvang en kwaliteit van het archeologisch bodemarchief in en om het plangebied.

Leiden heeft negen verschillende 'waarderingsgebieden', waar verschillende regimes gelden naar aanleiding van de archeologische waarde of de archeologische verwachtingswaarde. Voor acht waarderingsgebieden wordt in opzet dezelfde planregel gebruikt, waarin een omgevingsvergunningstelsel is opgenomen. De verschillen tussen de waarderingsgebieden zitten in de oppervlakten en diepte van bodemverstoring vanaf wanneer een vergunning dient te worden aangevraagd. Voor 'Waarde - Archeologie 1' geldt de vergunningsplicht niet, omdat het een beschermd archeologisch rijksmonument betreft, waarop de regels van de Erfgoedwet van toepassing zijn. Voor verstoring van de bodem op die locaties is een rijksmonumentenvergunning vereist. De negen waarderingsgebieden zijn:

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0008.png"

4.1.2 Onderzoeksresultaten
4.1.2.1 Inleiding

Ter plaatse van het plangebied is op basis van de archeologische waarden- en verwachtingenkaart van Leiden sprake van een middelhoge tot hoge archeologische verwachting. Een deel van het plangebied wordt als verstoord aangegeven en heeft geen archeologische verwachting meer. In 2022 is door Archol BV voor het plangebied Willem de Zwijgerlaan-5 blokken (Prinsessenbuurt) een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 1 van deze toelichting. In de hierna volgende paragrafen worden de resultaten uit het onderzoek kort weergegeven.

4.1.2.2 Bureauonderzoek

Uit het onderzoek volgt dat de exacte ligging en diepte van de voorgenomen (bouw)plannen op dit moment nog onbekend zijn. Wel kan gesteld worden dat in het geval de top van het overstromingsdek wordt verstoord, de kans aanwezig is dat hierbij ook archeologische resten worden aangetast. Omgekeerd geldt ook dat, indien de toekomstige bodemingrepen niet dieper reiken dan de onderzijde van het opgebrachte pakket, vrijwel zeker geen archeologische resten zullen worden aangetast.

In algemene zin wordt aanbevolen om de ontwikkeling op een archeologievriendelijke wijze worden uitgevoerd, wat er in feite op neerkomt dat voorgenomen bouwplannen (de aanleg van funderingsbalken, vloeren, kelderruimtes, ondergrondse leidingen en dergelijke) binnen de reeds verstoorde bovengrond te blijven en het palenplan "archeologisch” te optimaliseren. Hierbij wordt verwezen naar de uitgangspunten die zijn gehanteerd in de brochure ‘Handreiking Algemene uitgangspunten archeologievriendelijk bouwen’.

Op basis van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek en de bevindingen van direct omliggende onderzoeken zijn voor het plangebied zones onderscheiden met aanbevolen vrijstellingsdieptes ten aanzien van toekomstige bodemingrepen (1,0 of 2,0 m -NAP), zie ook onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0009.png"

Figuur 4.1: uitsnede Advieskaart (Bron: Archeologisch onderzoek, zie bijlage 1 bij deze toelichting)

Indien bodemingrepen beperkt blijven tot deze dieptes wordt geen vervolgstap uit het proces van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) noodzakelijk geacht. Indien bodemingrepen dieper reiken, wordt nader onderzoek aanbevolen om de diepteligging en opbouw en aanwezigheid van archeologische waarden ter plekke vast te stellen. De exacte (onderzoeks)vorm en invulling van een eventueel vervolgonderzoek hangen af van de specifieke locatie en aard en omvang van de ingrepen en zullen dus nader vastgesteld moeten worden.

Op basis van de bevindingen van dit onderzoek neemt de gemeente Leiden een formeel besluit. Met betrekking tot deze aanbevelingen dient dan ook contact te worden opgenomen met het bevoegd gezag: Erfgoed Leiden en Omstreken.

Om de eventueel aanwezige archeologische waarden te beschermen, is in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

4.1.2.3 Melding toevalsvondst

Ingeval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van archeologen van Erfgoed Leiden en Omstreken. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.

4.1.3 Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Beleidskader
4.2.1.1 Nationaal beleid

Erfgoedwet (2016)

Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.

De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg

In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.

Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.

4.2.1.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Zuid-Holland

Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich in het kader van cultuurhistorie op de bescherming van onder andere molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. De provincie wil het unieke erfgoed behouden voor toekomstige generaties en doet dit door de kroonjuwelen cultureel erfgoed ruimtelijk te beschermen. Deze waardevolle historische landschappen en ensembles bepalen de identiteit van de bebouwde en groene ruimte, en vertellen de geschiedenis. In de provinciale kroonjuwelen zijn de cultuurhistorische waarden de drager bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Omgevingsverordening Zuid-Holland

In de Omgevingsverordening Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de bescherming van molenbiotopen en landgoed- en kasteelbiotopen. Deze regels zijn vastgelegd in artikel 6.25 'Bescherming molenbiotoop' en 6.26 'Bescherming landgoed- en kasteelbiotopen'. In het kader van de bescherming van de molenbiotoop garanderen de regels vrije windvang en zicht op de molen door voorwaarden vast te leggen in het kader van het oprichten van nieuwe bebouwing. In het kader van de bescherming van de landgoed- en kasteelbiotopen voorzien de regels in het beschermen of versterken van de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten.

4.2.1.3 Gemeentelijk beleid

Erfgoednota 2014-2020

Erfgoednota van de stad:

Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.

Visie en ambitie:

De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:

Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.


Herbestemming:

Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.


Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)

De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.


Karakteristieke panden

Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.

4.2.2 Onderzoeksresultaten

Het plangebied is niet gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Daarnaast zijn de aanwezige portiekflats in het plangebied niet aangewezen als een monument dan wel karakteristiek pand. Van cultuurhistorische waarden is in het plangebied dan ook geen sprake.

4.2.3 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Ecologie

4.3.1 Beleidskader
4.3.1.1 Nationaal beleid

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en Faunawet en de Boswet. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wnb. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatstgenoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening. Gebiedsbescherming wordt onder andere geregeld middels de Natura 2000-gebieden. In het kader van de Wnb moet uitgesloten worden dat significant negatieve effecten optreden in Natura 2000-gebieden. Hier kan sprake van zijn wanneer een ontwikkeling binnen een Natura 2000-gebied plaatsvindt, maar ook stikstofdepositie kan verslechterende gevolgen hebben voor stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die als Natura 2000-gebied zijn aangewezen. Deze gevolgen kunnen significant zijn wanneer een plan, project of handeling leidt tot een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden die overbelast zijn. Voorheen gold hier de regeling Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) voor, maar naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (mei 2019) is deze regeling komen te vervallen. Als gevolg hiervan dient in Nederland voor elk project een stikstofdepositieberekening uitgevoerd te worden. Wanneer uit de rekenresultaten een hogere depositie dan 0,00 mol/ha/jaar volgt, kan al sprake zijn van een significant negatief effect.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig EHS) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.

4.3.1.2 Provinciaal en regionaal beleid

Verordening uitvoering Wet natuurbescherming

Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.

Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau gegaan. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving wordt sindsdien uitgevoerd door de provincies.

4.3.1.3 Gemeentelijk beleid

Kaderstelling Bomenbeleid

De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.

Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.

De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:

  • Het complementeren dan wel opstellen van een gebiedsdekkend plan voor een duurzame ecologische groenstructuur van 'groene' en 'blauwe' verbindingen vanuit het buitengebied de stad in.
  • Door middel van inrichting, communicatie en regelgeving de Leidse Ecologische Structuur (LES) versterken.
  • Profielen, beheermethoden en sortimentskeuze koppelen aan de LES.

Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting

De Wet natuurbescherming stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud de werkzaamheden zo uit te voeren dat beschermde soorten in acht worden genomen. Werken conform door het Ministerie van LNV goedgekeurde gedragscodes minimaliseert de kans op conflicten met de vigerende natuurwet. De huidige gedragscodes van Stadswerk zijn verlopen, voor Ruimtelijke Ontwikkeling in 2017 en voor Bestendig Beheer en Onderhoud in 2019. Naar verwachting worden de vervangende gedragscodes van Stadswerk eind 2020/ begin 2021 goedgekeurd en bruikbaar. Tot die tijd dienen werkzaamheden onder de grootste zorgvuldigheid plaats te vinden, op de wijze van de oude gedragscodes, zo nodig onder begeleiding van een ter zake deskundig ecoloog.

4.3.2 Onderzoeksresultaten

Soortbescherming

Door ecologisch adviesbureau Viridis is in 2020 onderzoek gedaan naar beschermde soorten bij de zeven wooncomplexen parallel aan de Willem de Zwijgerlaan (huisnummers 205 t/m 441). Onderhavig plangebied maakt deel uit van het uitgevoerde onderzoek. Het onderzoek is als bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen. De resultaten worden hieronder weergegeven.

De te slopen woningen zijn in 2019 en 2020 onderzocht op het voorkomen van verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen en jaarrond beschermde nesten van huismus en gierzwaluw. Het onderzoek naar deze soorten heeft plaatsgevonden volgens de meest recente inventarisatieprotocollen, waaronder het vleermuisprotocol 2017 en de soortinventarisatieprotocollen van het Netwerk Groene Bureaus (2017). De aanwezigheid van overige beschermde soorten konden door Viridis worden uitgesloten.

Op 26 augustus 2021 is een aanvraag om ontheffing gedaan bij de Omgevingsdienst Haaglanden. De aanvraag betreft het opzettelijk beschadigen, vernielen of wegnemen van nesten of rustplaatsen van de huismus, het opzettelijk verstoren van de ruige dwergvleermuis alsmede het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de ruige dwergvleermuis.

De ontheffing is aangevraagd op grond van het belang van 'de volksgezondheid of de openbare veiligheid' (Vogelrichtlijn) en in het belang van 'de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten' (Habitatrichtlijn). Het bouwplan waar de aanvraag op ziet, voorziet in de verbetering van het woongenot en veiligheid van de bewoners. Uit het haalbaarheidsonderzoek dat is uitgevoerd ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kan worden afgeleid dat het complex bouwtechnisch in matige staat verkeert en dat het geheel erg gedateerd is, de woningen erg klein, de installaties onvoldoende zijn en sterk verouderd. Ze voldoen in vrijwel geen enkel opzicht aan eisen en wensen die heden ten dagen aan woningen worden gesteld. De veiligheidssituatie is uiterst twijfelachtig als gevolg van in de woonkamer geplaatste open verbrandingstoestellen en snel ingrijpen is gewenst. Burgemeester en Wethouders van de gemeente Leiden hebben hierover op 24 mei 2019 het 'Kennisnemingsbesluit sloop 118 woningen Willem de Zwijgerlaan door De Sleutels' ondertekend. Het huidige energielabel van de locatie ligt gemiddeld op label G/F. De geplande nieuwbouw krijgt het energielabel A++ krijgen. Hiermee draagt de voorgenomen nieuwbouw bij aan de doelstellingen uit het Energie- en klimaatakkoord.

Het terugdringen van de CO2-uitstoot is essentieel voor het beperken van klimaatverandering en dient daarmee een groot maatschappelijk belang, onder meer op het vlak van veiligheid, natuurbescherming, welzijn en welvaart. Het verminderen van fossiele emissies leidt bovendien tot een verbeterde luchtkwaliteit en heeft daarmee een positief effect op de volksgezondheid.

Gelet op het voorgaande is de Omgevingsdienst van Haaglanden van oordeel dat het belang van 'de volksgezondheid of de openbare veiligheid' en het belang van 'de volksgezondheid, de openbare veiligheid of andere dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van sociale of economische aard en met inbegrip van voor het milieu wezenlijke gunstige effecten' voldoende zijn onderbouwd om de negatieve effecten op de huismus en ruige dwergvleermuis, welke als gevolg van de uitvoering van het project zullen optreden, te rechtvaardigen.

Er is daarnaast geen andere bevredigende oplossing. Het project is locatiespecifiek. Het betreft de sloop van bestaande bebouwing welke niet meer aan de huidige eisen van gezondheid en veiligheid voldoen. Gezien de vervallen staat van de huidige bebouwing is het niet mogelijk om de bebouwing via renovatie om te vormen naar nieuwe woningen en daarmee het beoogde energiedoel te bereiken. Daarnaast zullen bij renovatie de aangetroffen nesten van de huismus en paarverblijfplaats van de ruige dwergvleermuis tevens verloren gaan. Wat betreft de werkzaamheden worden alle mogelijke mitigerende uitvoeringsmaatregelen getroffen om effecten op de huismus en ruige dwergvleermuis te verminderen, hetgeen wordt opgenomen en geborgd in een ecologisch werkprotocol. Zo wordt er rekening gehouden met de kwetsbare perioden van de huismus en de ruige dwergvleermuis en worden er maatregelen genomen om effecten tijdens werkzaamheden te voorkomen. Gelet op de noodzaak en wijze van uitvoering is de Omgevingsdienst Haaglanden van mening dat er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is. Door de gekozen wijze en periode van uitvoering, wordt schade aan de huismus en de ruige dwergvleermuis zoveel mogelijk voorkomen.

Gelet op voorgaande is op 15 april 2022 de ontheffing verleend.

Gebiedsbescherming

Door ecologisch adviesbureau Van der Goes & Groot is een Aerius-berekening uitgevoerd. Deze berekening inclusief rapportage is als bijlage 3 bij deze toelichting opgenomen. Opgemerkt dient te worden dat het stikstofonderzoek uitgaat van een worst-case situatie, te weten 158 woningen waarvan 60% in de sociale sector en 18% in de middeldure sector. Inmiddels is gebleken dat het maximum aantal woningen 157 bedraagt en tenminste 71% van het aantal woningen in de sociale sector gerealiseerd dient te worden. De verkeersgeneratie valt daarmee lager uit, dan de verkeersgeneratie waar in het stikstofonderzoek rekening mee is gehouden.

Uit dit onderzoek volgt dat het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied, het gebied "Meijendel & Berkheide" is. Dit Natura 2000-gebied is op 6 kilometer afstand van het plangebied gelegen. Uit de Aerius-berekening volgt dat de projectbijdrage alle natuurgebieden 0,00 mol/ha/jaar is. De voorgenomen ontwikkeling heeft derhalve geen (significant) negatief effect op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Het plangebied is voorts niet gelegen binnen de begrenzing van het NNN inclusief de zogenaamde verbindingszones die verschillende NNN-gebieden kunnen verbinden.

Bomen Effect Analyse (BEA)

Door de DG Groep is een onderzoek uitgevoerd naar alle aanwezige bomen binnen het plangebied. Dit onderzoek is als Bijlage 4 opgenomen bij deze toelichting. De resultaten van het onderzoek worden hieronder weergegeven.

Het doel van het uitgevoerde onderzoek is het beoordelen van de nu aanwezige bomen in het openbaar gebied en de bomen in de collectieve achtertuinen. In het onderzoek is meegenomen of de bomen levensvatbaar zijn, te verplanten zijn en indien nodig een kapvergunning nodig hebben. Uit het onderzoek volgt dat de bomen in de collectieve achtertuinen geen tot weinig waarde hebben. Deze bomen hoeven derhalve niet behouden te worden. De bomen in de tussenliggende straatjes zijn van goede kwaliteit en eventueel goed verplantbaar, aangezien ze er nog maar kort staan. Een boom in de Margrietstraat past niet bij de overige bomen in de straat, doordat dit een struikvorm is. Daarnaast is een andere boom in de Margrietstraat van redelijke kwaliteit. Voor beide bomen in de Margrietstraat geldt dat uit het bomenonderzoek volgt dat deze gekapt kunnen, en mogen, worden. Enerzijds vanwege de afwijkende vorm (struikvorm, niet passend bij de overige bomen in de straat) en anderzijds vanwege de voorgenomen herontwikkelingsplannen in relatie tot de redelijke kwaliteit van de boom. Hiervoor dient wel een kapvergunning aangevraagd te worden. Daarnaast geldt een compensatieplicht voor de te kappen bomen.

4.3.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.4 Explosieven

4.4.1 Beleidskader

De opslag van munitie en/of explosieven valt niet onder het toepassingsgebied van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Op de opslag van munitie en/of explosieven is de 'Circulaire Opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik' van toepassing. In tegenstelling tot het Bevi is geen sprake van risicobenadering maar van een effectbenadering bij de opslag van munitie en/of explosieven. Per categorie explosieven zijn aan te houden afstanden onderscheiden. Kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogen binnen deze afstanden niet aanwezig zijn.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

In 2014 is door Saricon Safety & Risk Consultancy een vooronderzoek Conventionele Explosieven uitgevoerd in de gehele gemeente Leiden. Uit het vooronderzoek blijkt dat als gevolg van bombardementen en de aanwezigheid van diverse Duitse stellingen conventionele explosieven (CE) aanwezig kunnen zijn. Het vooronderzoek heeft geresulteerd in onder andere een CE-bodembelastingkaart. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek kan voorafgaand aan werkzaamheden worden bepaald of sprake is van een verdacht gebied en hierdoor een projectgebonden risicoanalyse benodigd is.

Op basis van de CE-bodembelastingkaart van Leiden is de planlocatie niet aangeduid als verdacht gebied voor kleinkalibermunitie, hand- en geweergranaten, geschutmunitie of afwerpmunitie. Voorliggend plan is niet ter plaatse van een verdacht gebied gelegen, waardoor er geen aanleiding bestaat voor een projectgebonden risicoanalyse.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0010.png"

Figuur 4.2: uitsnede CE-bodembelastingskaart (bron: gemeente Leiden)

4.4.3 Conclusie

Het aspect explosieven vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Kabels en leidingen

4.5.1 Beleidskader

Planologisch relevante leidingen dienen in een bestemmingsplan te worden opgenomen. Dergelijke leidingen kunnen beperkingen opleggen aan het gebruik van de omgeving. Onder planologisch relevante leidingen vallen hoofdnutsvoorzieningen. Dit betreffen leidingen voor het transport van brandbare en/of ontplofbare stoffen en aardgasleidingen. Leidingen dienen als zodanig te worden bestemd en daarbij dient de afstand die moet worden vrijgehouden van bebouwing ter bescherming van de leiding, te worden aangeduid.

Naast planologisch relevante leidingen kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die planologisch niet relevant zijn, maar waar met de beheerder van de kabels en leidingen afstemming dient plaats te vinden over het beschermen dan wel verleggen van in en nabij een ontwikkellocatie gelegen kabels en leidingen.

4.5.2 Onderzoeksresultaten

In het kader van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) worden veiligheidsafstanden aangegeven die moeten worden aangehouden ten opzichte van buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen. Onderhavige paragraaf gaat in op buisleidingen die geen normstelling in het Bevb kennen en waarvoor geen risicobenadering uit het Bevi dient te worden aangehouden. Buisleidingen in het kader van het Bevb komen aan bod in paragraaf 4.6.3 van deze toelichting.

Direct ten noorden van het plangebied zijn een drietal 50 kV-verbindingen van Liander gelegen. Het betreft de 50 kV verbinding 'Leiden - Leiderdorp A+B', 'Leiden - Leimuiden A+B' en 'Leiden - Zoeterwoude A+B'. Omdat deze verbindingen over een magneetveldzone kunnen beschikken waarbinnen conform het voorzorgsbeleid van de overheid zoveel als mogelijk dient te worden vermeden dat kinderen langdurig binnen deze zone verblijven, is door SGS een studie uitgevoerd naar de zone waarbinnen het magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Dit onderzoek richt zich op zowel onderhavig plangebied als het gebied dat beter bekend staat als 'Prins6' en 'De Rijtjes'. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 7 van deze toelichting. De resultaten worden hieronder weergegeven.

Op onderstaand figuur is (onder meer) het plangebied weergegeven alsmede de 50 kV-verbindingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0011.png"

Figuur 4.3: ligging 50 kV-verbindingen (bron: SGS)

De berekeningen voor de 50 kV-verbindingen zijn gedaan voor een ligging in open ontgraving in driehoek ligging op een diepte van 1,00 meter. De ondergrondse Liander 50 kV-kabelverbindingen bestaan uit twee circuits A en B. De specifieke magneetveldzone voor deze kabelverbindingen bedraagt 0 meter aan weerszijde van de hartlijn van de kabelverbindingen in geval van open ontgraving. Dat wil zeggen dat op meer dan 5 meter afstand vanaf het hart van de kabelverbinding het magnetische veld gemiddeld over een jaar lager is dan 0,4 microtesla.

De woningen binnen het plangebied zijn op een afstand van meer dan 5 meter van de kabelverbindingen gelegen. De 50 kV-verbindingen vormen derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5.3 Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6 Milieu

4.6.1 Bedrijven en milieuzonering
4.6.1.1 Beleidskader

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Deze milieuzonering dient aldus twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar voor woningen;
  • het bieden van voldoende ruimte en zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam kunnen (blijven) uitoefenen.

Een vergaande scheiding van functies kan echter ook leiden tot inefficiënt ruimtegebruik en een verlies aan ruimtelijke kwaliteit. Een gemengd gebied met een mix van wonen en werken, winkels en horeca stimuleert een levendig straatbeeld, een hogere sociale veiligheid en extra draagvlak voor voorzieningen.

VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

De VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering is een handreiking voor milieuzonering in ruimtelijke plannen. Het boekje vormt een hulpmiddel om de afstanden tussen bedrijvigheid en woningen voor een locatie concreet in te vullen. Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. Het doel van de publicatie is om te komen tot maatwerk op lokaal niveau. Dit betekent dat gemaakte keuzes zorgvuldig moeten worden afgewogen en verantwoord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0012.png"

Figuur 4.4: richtafstandenlijst per omgevingstype (bron: VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009))

De in de publicatie opgenomen richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Afgezien van buurtgerichte voorzieningen, zoals basisscholen komen er vrijwel geen andere functies voor, behalve aan huis verbonden beroep of bedrijf.

Anders dan rustige woonwijken, zijn er ook gebieden met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen, komen andere functies voor zoals winkels, horeca en of kleine bedrijven en voorzieningen. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Indien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden uitgeoefend, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting in plaats van de richtafstanden.

4.6.1.2 Onderzoeksresultaten

In het plangebied en de directe omgeving daarvan is overwegend de woonfunctie aanwezig. Derhalve is het plangebied te definiëren als 'rustige woonwijk'. De dichtstbijzijnde gemengde bestemming is op een afstand van 30 meter gelegen. Het betreft hier de bestemming 'Gemengd' ten noordoosten van het plangebied. Binnen deze gemengde bestemming zijn onder meer bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van woningen. Aan deze richtafstand wordt voldaan. Overige niet-woonfuncties zijn op een grotere afstand van het plangebied gelegen. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen ontwikkeling omliggende bedrijven niet belemmerd.

4.6.1.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6.2 Bodem
4.6.2.1 Beleidskader

Wet ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:

  • er is vastgesteld dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging;
  • het bevoegd gezag heeft ingestemd met het saneringsplan/BUS-melding;
  • er een melding is gedaan van een voornemen tot saneren.

Wet bodembescherming (Wbb)

Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).

Besluit bodemkwaliteit (Bbk)

Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

Lokaal bodembeleid

De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:

  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als de ontvangende bodem - (op niveau van bodemkwaliteitsklasse);
  • toe te passen grond moet beter of gelijk in kwaliteit zijn als geldt voor de op betreffende plek geldende bodemfunctieklasse.

De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.

4.6.2.2 Onderzoeksresultaten

Door DIBEC Milieutechnisch advies is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in onder meer onderhavig plangebied. Het verkennend bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 8 van deze toelichting. De resultaten van het onderzoek worden hieronder weergegeven.

Doel van het onderzoek

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is vast te stellen of sprake is van een verontreinigingssituatie en, indien dat het geval blijkt te zijn, een globaal inzicht te verschaffen in de aard en concentratie van de verontreinigende stoffen.

Het bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5725 (Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek) en de NEN 5740 (Bodem - Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond).

Het veldwerk is uitgevoerd conform de Beoordelingsrichtlijn (BRL) voor het Procescertificaat Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek (BRL SIKB 2000), versie 6.0, met wijzigingsblad versie 1. Het procescertificaat van DIBEC (certificaatnummer K63450) en het hierbij behorende keurmerk voor de BRL SIKB 2000 zijn uitsluitend van toepassing op de veldwerkactiviteiten, inclusief de acceptatie van de veldwerkopdracht voorafgaand aan het veldwerk en de overdracht van de veldwerkgegevens en de monsters na afloop van het veldwerk.

Bodemopbouw

Onder de straten, voetpaden en andere openbare ruimtes, verhard met tegels en klinkers, bestaat de bodem uit een laag zintuigelijk schoon cunetzand tot een diepte van maximaal 0,5 m-mv. Hieronder bevindt zich een laag zand tot maximaal 2,5 m-mv. Vanaf een diepte van 1 m-mv wordt plaatselijk klei aangetroffen. Deze kleilaag is echter bij de meeste boringen aanwezig van 1,5 tot 3,5 m-mv (het diepste punt van de boringen). Binnen de toekomstige nieuwbouw locaties is de bodemopbouw vergelijkbaar met de openbare ruimte. Alleen is binnen de tuinen geen cunetzand aanwezig, maar een humeuse zandgrond. Op een diepte van 3,7 m-mv is een veenlaag aangetroffen tot het diepste punt van de boringen (4 m-mv).

Openbare ruimte (straat, stoep, etc.)

Uit de onderzoeksresultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

Standaard stoffenpakket:

  • Uit de analyseresultaten blijkt dat in de grond onder de openbare ruimte en straten maximaal licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PCB bevat;
  • Na indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is de matig baksteenhoudende klei ondergrond (MM09) geclassificeerd als 'klasse industrie' grond;
  • De overige mengmonsters binnen de openbare ruimte en straten zijn conform indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit 'altijd toepasbaar'.

PFAS:

  • In de onderzochte grond van de openbare ruimte zijn geen gehalten aan PFAS boven de achtergrondwaarde gemeten. Getoetst aan het 'Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie (geactualiseerde versie 13 december 2021)' kan geconcludeerd worden dat in MM1 t/m MM04 geen gehalten aan PFAS zijn aangetoond die de toepassingswaarde voor landbouw/natuur overschrijden. Deze grond is (op basis van PFAS) 'altijd toepasbaar';
  • Indien de beoogde toepassingslocatie zich in een grondwaterbeschermingsgebied bevindt, moeten de analyseresultaten getoetst worden aan de 'gebiedskwaliteit' om vast te stellen of de grond daar toegepast mag worden.

Grondwater:

  • In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan de barium en naftaleen gemeten.

Toekomstige nieuwbouw

Uit de onderzoeksresultaten kan het volgende geconcludeerd worden:

Standaard stoffenpakket:

  • Uit de analyseresultaten blijkt dat in de zintuigelijk schone bovengrond van MM10 t/m MM13 (0 - 0,5 m-mv) maximaal licht verhoogde aan lood, zink, PAK en minerale olie zijn aangetoond;
  • Na indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is deze schone bovengrond geclassificeerd als 'altijd toepasbaar' (MM10 en MM13), 'klasse wonen' (MM11) en 'klasse industrie' (MM12);
  • Uit de analyseresultaten blijkt dat in de zintuigelijk schone ondergrond van MM18 t/m MM22 (0,5 - 2 m-mv) maximaal licht verhoogde gehalte aan zink en nikkel zijn aangetoond;
  • Na indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is deze zintuigelijk schone ondergrond (MM18 t/m MM22) geclassificeerd als 'altijd toepasbaar';
  • Uit de analyseresultaten blijkt dat in de baksteen/asfalt houdende grond van MM14 t/m 17 maximaal licht verhoogde aan zware metalen, PAK en PCB zijn aangetoond;
  • Na indicatieve toetsing aan het Besluit bodemkwaliteit is de baksteenhoudende grond van MM14, MM16 en MM17 geclassificeerd als 'klasse industrie' en MM15 is geclassificeerd als 'altijd toepasbaar'.

PFAS:

  • In de grond van MM11, MM12 en MM15 binnen de bebouwing en tuinen zijn gehalten aan PFAS boven de achtergrondwaarde gemeten. Getoetst aan het 'Handelingskader voor hergebruik van PFAShoudende grond en baggerspecie (geactualiseerde versie 13 december 2021)' kan geconcludeerd worden dat in MM11, MM12 en MM15 gehalten aan PFAS zijn aangetoond die de toepassingswaarde voor landbouw/natuur overschrijden. Deze grond is (op basis van PFAS) uitsluitend toepasbaar op percelen met functieklasse en bodemkwaliteitsklasse wonen en industrie en in grootschalige toepassingen boven grondwaterniveau. In de overige mengmonsters (MM10, MM13, MM14, MM16 en MM17) zijn geen gehalten boven de achtergrond waarde gemeten. Deze zijn conform toetsing aan het handelingskader op basis van PFAS 'altijd toepasbaar';
  • Indien de beoogde toepassingslocatie zich in een grondwaterbeschermingsgebied bevindt, moeten de analyseresultaten getoetst worden aan de 'gebiedskwaliteit' om vast te stellen of de grond daar toegepast mag worden.

Grondwater:

  • In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan de barium, molybdeen en naftaleen gemeten.

Algemene conclusie

De hypothese "De gehele locatie is onverdacht" dient officieel verworpen te worden gezien de aangetroffen licht verhoogde gehalten. Echter is op basis van de resultaten geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren.

Op basis van de resultaten van dit onderzoek bestaan geen milieuhygiënische bezwaren tegen de voorgenomen bestemmingswijziging.

4.6.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6.3 Externe veiligheid
4.6.3.1 Beleidskader

Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten. Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Hierbinnen worden twee normstellingen gehanteerd:

  • Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

Besluit externe veiligheid transportroutes

Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) van kracht. In dit besluit zijn de normen voor het plaatsgebonden risico en de doorwerking daarvan op het gebied van de ruimtelijke planvorming geregeld voor zover de risico's worden veroorzaakt door het transport van gevaarlijke stoffen. Daarnaast beoogt dit besluit te voorkomen dat bij ruimtelijke ontwikkelingen mensen worden blootgesteld aan een hoger risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen dan maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Hiervoor bevat het besluit onder andere regels over de wijze waarop de kans op een ramp met veel slachtoffers inzichtelijk moet worden gemaakt en de wijze waarop dit risico transparant wordt afgewogen ten opzichte van toe te laten ruimtelijke ontwikkelingen. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) / Regeling basisnet

Het basisnet beoogt een duurzaam evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren, de bebouwde omgeving langs die wegen, hoofdspoorwegen en binnenwateren en de veiligheid van omwonenden. Op basis van de Wvgs worden in de Regeling basisnet, de tot het basisnet behorende infrastructuur vastgelegd inclusief de daarbij behorende risicoplafonds.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hierin zijn risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.

4.6.3.2 Onderzoeksresultaten

Door AVIV is een onderzoek uitgevoerd in het kader van het aspect externe veiligheid. Het plangebied is namelijk gelegen binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie. Het plangebied is niet in het invloedsgebied van overige risicobronnen gelegen en vormt zelf geen risicovolle activiteit. Derhalve wordt in deze paragraaf enkel nader ingegaan op de resultaten van het onderzoek van AVIV. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 9 van deze toelichting. Opgemerkt wordt dat het onderzoek van AVIV zich zowel richt op onderhavig plangebied als op de gebieden die beter bekend staan als 'Prins6' en 'De Rijtjes'. De hieronder weergegeven afbeelding laat dan ook een groter plangebied zien dan het plangebied waar onderhavig bestemmingsplan op toeziet.

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van hogedruk aardgasleidingen W-515-03 en W-515-05.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0013.png"

Figuur 4.5: ligging hogedruk aardgasleidingen (bron: AVIV)

In het onderzoek zijn risicoberekeningen uitgevoerd voor de hogedruk aardgasleidingen W-515-03-deel 2 en W-515-05-deel 1. Het plangebied is buiten het invloedsgebied van W-515-03- deel 1 gelegen, waardoor een risicoberekening achterwege kon blijven. De berekeningen hebben geleid tot de volgende conclusies.

Plaatsgebonden risico

  • W-515-03-deel 2: de berekeningen hebben niet geleid tot een PR10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.
  • W-515-05-deel 1: de berekeningen hebben niet geleid tot een PR10-6-contour. Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling.

Groepsrisico

  • W-515-03-deel 2: het groepsrisico neemt toe door de planrealisatie maar blijft onder 0.1 keer de oriëntatiewaarde.
  • W-515-05-deel 1: het groepsrisico neemt niet toe door de planrealisatie en blijft onder de oriëntatiewaarde.

Dit betekent dat voor deze buisleidingen volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico.

Belemmeringenstrook

De belemmeringenstrook van de aardgasleidingen ligt buiten het plangebied.

Beperkte verantwoording groepsrisico

Maatgevende scenario's

Voor dit plan gelden twee mogelijke calamiteitscenario's; het vrijkomen van een giftige gaswolk bij een calamiteit met een transport van gevaarlijke stoffen over de A4 en een calamiteit bij de hogedrukgasleidingen. De planlocatie is gelegen op een afstand van circa 3.000 meter van de A4 en circa 25 meter van de hogedrukgasleidingen.

Giftige gaswolk

Bij een incident waarbij giftige stoffen of giftige verbrandingsproducten vrijkomen, zit enige tijd tussen het ontstaan van het ongeval en het ontstaan van letsel bij aanwezigen. Daarbij is ook de duur van de blootstelling van invloed op de ernst van het letsel. In geval van een toxische wolk dienen personen in een gebouw te blijven en ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten en de eventueel aanwezige luchtbehandelingsinstallatie(s) uit te schakelen. Mensen zijn in gebouwen in deze omstandigheden enkele uren beschermd tegen de effecten van toxische dampen. Normaal gesproken is het gevaar van de toxische dampen na die tijd verdwenen.

Calamiteit gasleiding

Een calamiteit bij de hogedrukaardgasleiding kan leiden tot een dermate hoge warmtestraling dat bouwkundige constructies na verloop van tijd tot ontbranding komen. Dit gevolg neemt af bij toenemende afstand tot de leiding. Bij een (dreigende) calamiteit bij de gasleiding is het belangrijk om in ieder geval het 100%-letaliteitsgebied zo snel mogelijk te verlaten dan wel op een veilige plek te schuilen.

Bestuurlijk kader Holland-Rijnland

In 2014 is het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland vastgesteld (hierna: Bestuurlijk kader). In het Bestuurlijk kader zijn richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen geformuleerd en is een model opgesteld voor de groepsrisicoverantwoording op basis van de hoogte van het groepsrisico.

Op basis van de berekende hoogte van het groepsrisico ter plaatse van het plangebied (kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde) volgt uit het Bestuurlijk kader dat een dergelijk groepsrisico verwaarloosbaar is. In principe zijn er geen beperkingen aan de bestemmingen in de omgeving van de risicobron. Echter, omdat een deel van de woningen binnen het 100%-letaliteitsgebied ligt, is het van belang dat toch nader afgewogen wordt in hoeverre het bevoegd gezag de eventuele risico’s aanvaardbaar acht.

Gelet op de hoogte van het berekende groepsrisico zijn voor de verantwoording van dit plan met name de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid van belang. Op deze punten is de Veiligheidsregio in haar advies van 26 april 2022 met het kenmerk D2022-04-002686 ingegaan.

Advies Veiligheidsregio Hollands-Midden

De Veiligheidsregio heeft met een brief van 26 april 2022 met het kenmerk D2022-04-002686 advies uitgebracht over het plan gericht op het optimaliseren van de veiligheidssituatie. In het advies heeft de Veiligheidsregio ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico het volgende aangegeven:

  • 1. Oriënteer de toetreding en nooduitgangen van de afzonderlijke woningen vanaf een galerij aan de zuidzijde. Zo kunnen personen met de bescherming van het gebouw bij een fakkelbrand (of ongeval met gevaarlijke stoffen op de Willem de Zwijgerlaan) het plangebied verlaten. Eveneens is deze plaatsing van toetreding en nooduitgangen aan de zuidzijde vanuit gezondheidskundig oogpunt wenselijk.
  • 2. Draag er zorg voor dat mechanische ventilatiesystemen eenvoudig door de bewoners in de eigen woning of op een centraalpunt in de woongebouwen uitgezet kunnen worden.
  • 3. Bij een gebouwhoogte van rond de 21 meter en de plaats van de risicobronnen zijn de plaatsbepalingen van de ingangen van de bouwwerken en de bereikbaarheid voor de hulpdiensten essentieel. Bij het ontwerpen van de bouwwerken wordt daarom het volgende geadviseerd;
    • a. Houdt rekenschap met het aantal benodigde opstelplaatsen voor hulpdiensten in relatie met de valschaduw van geveldelen, en het aantal benodigde brandweeringangen per bouwwerk,
    • b. Ontwerp alle liften in de bouwwerken zodanig dat hierin ook brancards vervoerd kunnen worden. Stel indien noodzakelijk of benodigd hiervoor regels in het bestemmingsplan.

Voor het advies genoemd onder ad. 1 geldt het volgende. Per blok zijn er drie ontsluitingen. Hieronder een beschrijving/ toelichting van de mogelijkheden bij elke ontsluiting.

  • Corridor met hoofdentree

De nieuwbouw van de vijf blokken zijn gesitueerd langs de Willem de Zwijgerlaan. Dit is een drukke verkeersader met een hoge geluidsproductie. Zo hoog dat nieuwbouw op deze locatie alleen mogelijk is indien er extra maatregelen worden getroffen die een goed woon- en leefklimaat in de woning mogelijk maakt. Daarom is ervoor gekozen om een inpandige, afgesloten corridor te ontwerpen waardoor een soort van tweede gevel ontstaat. Daarnaast zijn de woningen bewust met een brede beukmaat ontworpen zodat in de meeste gevallen de hoofdslaapkamer en de woonkamer aan de geluidluwe achtergevel (zuidgevel) zijn gesitueerd.

De corridor sluit aan op de entree die elk aan de westzijde zijn georiënteerd en dus niet aan de noordzijde waar de fakkelbrand zou kunnen zijn. In geval van nood is het ook mogelijk om inpandig via de gemeenschappelijke fietsenberging aan de zuidzijde het gebouw te verlaten.

  • Noodtrappenhuis

Alleen de ontsluiting van het noodtrappenhuis bevindt zich aan de noordzijde. Vanuit programmatisch oogpunt is het onwenselijk om het noodtrappenhuis los te koppelen van de corridor of het noodtrappenhuis aan de zuidzijde te laten ontsluiten. Dit zou ten koste gaan van één appartement per bouwlaag. Op dit punt wijken wij af van het afgegeven advies. Er zijn daarnaast reeds voldoende mogelijkheden om van de bron te vluchten. Een en ander zoals hierboven reeds toegelicht.

  • Begane grond woningen

Elk blok heeft ook een aantal begane grond woningen. Deze hebben hun hoofdentree aan de noordzijde, maar elke woning heeft een deur richting de gemeenschappelijke achtertuin aan de zuidzijde, zodat van de bron af kan worden gevlucht. Daarnaast ondervinden de mensen de bescherming van het pand.

Voor het advies genoemd onder ad. 2 geldt voorts dat in de technische uitwerking bij de keuze van een WTW-unit ervoor wordt gezorgd dat de stekker van de WTW-unit eenvoudig bereikbaar is zodat deze makkelijk uit het stopcontact te verwijderen is. Voor het advies genoemd onder ad. 3 geldt dat dit onderdeel mee wordt genomen in de verdere uitwerking van het plan. Op voorhand kan in ieder geval al worden aangegeven dat er reeds voor gekozen is dat de lift in ieder blok een brancardlift is.

Communicatie

Voor alarmering van de bevolking bij calamiteiten buiten het bouwwerk wordt gebruik gemaakt van de waarschuwings-alarmeringssirene. In de nabijheid van het plangebied is een WAS-paal aanwezig. Daarnaast speelt ook het NL-alertsysteem een steeds belangrijkere rol bij het alarmeren van de bevolking.

Opkomsttijd

Voor de woonfunctie geldt conform de Wet veiligheidsregio’s een zorgnormtijd van acht minuten voor brandweervoertuigen. De daadwerkelijk benodigde opkomsttijd valt binnen de zorgnormtijd.

Bluswatervoorziening

In de bestaande situatie is nabij ieder bouwblok aan de noordzijde een brandkraan aanwezig die dienst kan doen als offensieve bluswatervoorziening ten behoeve van de brandweer. Voor het bouwwerk met zes bouwlagen (hoogste verblijfsvloer >20 meter) geldt een minimale bluswatercapaciteit van 90 m3/uur. Voor de overige bebouwing is 60 m3/uur voldoende. De benodigde defensieve bluswatervoorziening is toereikend, de waterwinplaats voldoet aan de minimaal benodigde waterlevering. Het open water ligt binnen een afstand van 160 meter vanaf de opstelplaats (Julianakade / Soestdijkkade).

Conclusies

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van een hogedrukaardgasleiding en A4. Personen in het plangebied worden aan een externe veiligheidsrisico blootgesteld, ook na maatregelen. Vanwege de ligging van het plan binnen het invloedsgebied van deze risicobronnen is de verantwoordingsplicht ingevuld. De Veiligheidsregio Hollands-Midden heeft op 26 april 2022 advies uitgebracht.

Uit het bovenstaande worden de volgende conclusies getrokken:

  • Het plaatsgebonden risico levert geen belemmeringen op.
  • Het groepsrisico blijft onder 0,1 maal de oriëntatiewaarde.
  • Het handelingsperspectief van de aanwezigen personen bij een fakkelbrand is, met de door de VRHM geadviseerde maatregelen, vanuit ruimtelijke ordeningsoogpunt voldoende.
  • De volgende maatregelen worden getroffen:
    • 1. de mechanische ventilatiesystemen kunnen eenvoudig door de bewoners in de eigen woning of op een centraalpunt in de woongebouwen uitgezet worden.
    • 2. er zijn voldoende vluchtmogelijkheden
    • 3. er wordt rekening gehouden met het aantal benodigde opstelplaatsen voor hulpdiensten in relatie met de valschaduw van geveldelen en het aantal benodigde brandweeringangen per bouwwerk.
    • 4. de liften in de bouwwerken worden zodanig ontwerpen dat hierin ook brancards vervoerd kunnen worden.
  • De opkomsttijd van de brandweer voldoet.
  • Voor het bouwwerk met zes bouwlagen (hoogste verblijfsvloer >20 meter) geldt een minimale bluswatercapaciteit van 90 m3/uur. Voor de overige bebouwing is 60 m3/uur voldoende. De benodigde defensieve bluswatervoorziening is toereikend.
  • Het plangebied ligt in het dekkingsgebied van een WAS-installatie; dit biedt de mogelijkheid om de bewoners tijdig te waarschuwen.

Het bevoegd gezag accepteert de veiligheidsrisico’s en neemt de verantwoording voor het groepsrisico.

4.6.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.6.4 Geluid
4.6.4.1 Beleidskader

Nationaal beleid

Sinds het einde van de jaren zeventig vormt de Wet geluidhinder (Wgh) een belangrijk juridisch kader voor het Nederlandse geluidsbeleid. De Wet geluidhinder biedt onder andere geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. De Wet geluidhinder is daarom sterk gelinkt aan de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Wegverkeerslawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai bij de aanleg/wijziging van wegen of bij de bouw van woningen in de buurt van wegen. De reikwijdte van de Wgh is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs wegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing. Een andere beperking is dat de Wgh niet geldt voor 30-km wegen en voor woonerven. Een eventueel noodzakelijke akoestische afweging wordt in dergelijke gevallen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening gemaakt.

Industrielawaai

De Wgh verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten. Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Spoorweglawaai

De Wgh biedt geluidsgevoelige bestemmingen bescherming tegen geluidhinder van spoorweglawaai bij de aanleg/wijziging van spoorwegen of bij de bouw van woningen in de buurt van spoorwegen. De reikwijdte van de Wet geluidhinder (Wgh) is beperkt tot een aandachtsgebied (een geluidszone) langs spoorwegen. Binnen deze geluidszone zijn de regels van de Wgh van toepassing.

Normstelling

De normstelling onderscheidt voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden. Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) bedraagt voor wegverkeerslawaai de voorkeursgrenswaarde 48 dB op de gevel van een geluidgevoelige bestemming. De voorkeursgrenswaarde wordt voor alle (nieuwe) situaties nagestreefd. Realisatie hiervan is echter niet altijd mogelijk. De wet biedt de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen van de voorkeursgrenswaarde tot de maximale ontheffingswaarde. De maximaal vast te stellen hogere waarde voor nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen binnen de bebouwde kom bedraagt 63 dB.

Gemeentelijk geluidbeleid

Het gemeentelijk geluidbeleid is vastgelegd in de Geluidsnota Leiden (2004). In het geluidbeleid is lokale differentiatie mogelijk gemaakt, waardoor er per gebied een passend geluidsniveau wordt opgeleverd. Ter plaatse van het plangebied geldt is het gebiedstype conform de Geluidsnota Leiden 'tuindorp'. Voor weg-, spoor- en industrielawaai gelden de geluidsklassen 1 (rustig) tot en met -4 (zeer lawaaiig). Voor verkeerslawaai geldt de geluidsklasse 50-55 als ambitie voor dit gebiedstype. Langs de rand van zo'n gebied kunnen wegen met veel verkeer lopen. Daar kunnen hogere geluidniveaus optreden.

De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde van 58 dB voor, voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden. Indien een verzoek om een hogere waarde dient te worden beoordeeld wordt dit uitgevoerd door de Omgevingsdienst. De Omgevingsdienst West-Holland is tevens degene die namens de gemeente Leiden de procedure hogere waarde uitvoert.

Naast de Geluidsnota Leiden heeft de gemeente een Geluidskaart Leiden (2017) en een actieplan Leiden (2018) opgesteld. De geluidskaart brengt de geluidsproductie in beeld en het actieplan zorgt voor het beheersen en waar nodig verlagen van de geluidsniveaus in de leefomgeving.

4.6.4.2 Onderzoeksresultaten

Tritium Advies heeft een onderzoek uitgevoerd in het kader van wegverkeerslawaai in relatie tot het beoogde plan, zie ook bijlage 5 bij deze toelichting. Uit het onderzoek volgt dat de planlocatie binnen de geluidzone van de Willem de Zwijgerlaan en de Kooilaan ligt. Het plan is daarnaast gelegen in de nabijheid van de parallelweg van de Willem de Zwijgerlaan met een snelheidsregime van 30 km/uur.

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Kooilaan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele gevel van het plan overschrijdt. Voor het gedeelte van de Willem de Zwijgerlaan met een snelheidsregime van 30 km/uur geldt dat de geluidbelasting op de gevels van blok 1 en 2 de richtwaarde met maximaal 2 dB overschrijdt. Op de gevels van blok 3 wordt de richtwaarde met maximaal 1 dB overschreden. Op de gevels van blok 4 en 5 wordt de richtwaarde niet overschreden. Voor een 30 km/uur weg kan echter geen hogere waarde worden verleend, aangezien deze weg niet zoneplichtig is.

Voor het gedeelte van de Willem de Zwijgerlaan met een snelheidsregime van 50 km/uur geldt daarentegen dat de geluidbelasting op de gevels van ieder woonblok de voorkeursgrenswaarde van 48 dB met maximaal 15 dB overschrijdt. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor nieuwbouw in stedelijk gebied wordt hiermee nergens overschreden. Derhalve is het mogelijk om een beschikking hogere waarde aan te vragen bij de gemeente indien de toepassing van overdrachts- of bronmaatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting onvoldoende doeltreffend is dan wel overwegende bezwaren ontmoet en wordt voldaan aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid.

In het onderzoek is aangetoond dat op alle gevels gelegen aan de Willem de Zwijgerlaan de geluidbelasting hoger is dan 53 dB. Dit betekent dat daar aandacht moet worden besteed aan geluidluwe gevels en - buitenruimten en akoestische compensatie. De hogere waarde voor de Willem de Zwijgerlaan bedraagt meer dan 58 dB, de geluidbelasting bedraagt namelijk ten hoogste 63 dB. Om een dergelijke hogere waarde toe te kennen is het van belang dat wordt gemotiveerd dat binnen het planvoornemen met diverse maatregelen rekening wordt gehouden. Om de geluidbelasting op de gevels van een groot deel van de appartementen te reduceren, worden de meeste appartementen aan de geluidbelaste noordzijde ontsloten middels geluidreducerende galerijen. Daarnaast worden alle appartementen uitgevoerd met een tweezijdige oriëntatie. Uit de rekenresultaten blijkt dat alle appartementen hiermee beschikken over een geluidluwe zuidgevel. Voor een groot aantal van de appartementen geldt zelfs dat deze zuidgevel kan worden gecategoriseerd als ‘extra stil’ (Lden = 43 dB). Daarnaast zal bij de indeling van de appartementen zo veel mogelijk rekening worden gehouden met de geluidbelaste en geluidluwe zijde. In een poging om de forse overschrijding op de voorgevels van de appartementengebouwen te compenseren, zullen diverse collectieve buitenruimten worden gesitueerd op geluidluwe locaties aan de zuidzijde van de bouwblokken. Tevens zullen bij de realisatie van de woningen extra strenge eisen worden gehanteerd ten aanzien van de geluidwering. Zo zal voor de geluidwering tussen ruimten binnen hetzelfde appartement en de geluidwering tussen de appartementen een 5 dB strengere eis worden gehanteerd ten opzichte van de geldende eisen uit het Bouwbesluit 2012.

Het aanleggen van een geluidwal of geluidscherm (overdrachtsmaatregelen) gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer tot de voorkeursgrenswaarde ontmoet in de onderhavige situatie overwegende bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard. Het realiseren van een lager geluidscherm is stedenbouwkundig eveneens niet wenselijk. Het vergroten van de afstand tussen geluidbron en ontvanger is in onderhavige situatie niet doeltreffend. Voor het toepassen van stiller wegdek (bronmaatregel) geldt dat de voorkeurgrenswaarde nog altijd wordt overschreden. Deze geluidreducerende maatregel is derhalve niet doeltreffend.

Om een hogere waarde te kunnen verlenen dient tevens te worden voldaan aan de richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder d.d. 4 maart 2013 van de omgevingsdienst West-Holland. Aan één van de in het beleidsstuk genoemde subcriteria wordt voldaan aangezien het plan dient als vervanging van de reeds bestaande bebouwing op de locatie.

Bij een overschrijding van een geluidbelasting van 53 dB worden door de omgevingsdienst aanvullende eisen gesteld aan het planvoornemen. Bovendien hanteert de omgevingsdienst West-Holland een maximaal te verlenen hogere waarde van 58 dB voor wegverkeerslawaai. Deze grenswaarde wordt ten gevolge van het wegverkeer op de hoofdrijbaan van de Willem de Zwijgerlaan op alle voorgevels van de onderhavige bouwblokken overschreden. De Willem de Zwijgerlaan is echter één van de hoofdontsluitingswegen van Leiden. Derhalve valt het binnen de verwachting dat de geluidbelasting op de eerstelijnsbebouwing langs deze weg de grenswaarde van 58 dB overschrijdt.

Om de toekenning van hogere waarden boven de door de omgevingsdienst vastgestelde grenswaarde van 58 dB voldoende te motiveren, wordt binnen het planvoornemen middels diverse maatregelen rekening gehouden met het heersende wegverkeerslawaai.

Om de geluidbelasting op de gevels van een groot deel van de appartementen te reduceren tot de voorkeursgrenswaarde, worden de meeste appartementen aan de geluidbelaste noordzijde ontsloten middels een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte. Daarnaast worden alle appartementen uitgevoerd met een tweezijdige oriëntatie. Uit de rekenresultaten blijkt dat alle appartementen hiermee beschikken over een geluidluwe zuidgevel. Voor een groot aantal van de appartementen geldt zelfs dat deze zuidgevel kan worden gecategoriseerd als 'extra stil' (Lden is gelijk aan 43 dB).

Bij de indeling van de appartementen is zo veel mogelijk rekening gehouden met de geluidbelaste en geluidluwe zijde. Uit de plattegronden blijkt dat zo veel mogelijk verblijfsruimten en de tot de woningen behorende buitenruimten worden gesitueerd aan de geluidluwe zuidgevel. In een poging om de forse overschrijding op de voorgevels van de appartementengebouwen te compenseren, zullen diverse collectieve buitenruimten worden gesitueerd op geluidluwe locaties aan de zuidzijde van de bouwblokken. Tevens zullen bij de realisatie van de woningen extra strenge eisen worden gehanteerd ten aanzien van burenlawaai. Zo zal voor de geluidwering tussen de appartementen onderling een 5 dB strengere eis worden gehanteerd ten opzichte van de geldende eisen voor lucht- en contactgeluid uit het Bouwbesluit 2012. Deze strengere eisen zijn van toepassing op alle appartementen binnen de vijf woonblokken. Daarnaast dient voor de geluidwering tussen slaapkamers en een aanpandige lift tevens een 3 dB strengere eis te worden gehanteerd ten opzichte van de geldende eisen voor installatiegeluid uit het Bouwbesluit 2012. Voor de geluidwering tussen de corridor (BGV) en de hierachter gelegen appartementen worden geen strengere eisen toegepast, aangezien deze appartementen niet geluidbelast zijn.

Met betrekking tot de karakteristieke geluidwering van de buitengevels wordt voor alle geluidbelaste gevels van de geluidbelaste appartementen een 5 dB strengere eis gehanteerd ten opzichte van de geldende eisen uit het Bouwbesluit 2012. Voor de verblijfsruimten achter een gevel met een cumulatieve geluidbelasting van 67, 68 of 69 dB, exclusief aftrek, blijkt de 5 dB strengere eis technisch niet haalbaar. In overleg met de omgevingsdienst West-Holland wordt voor de verblijfsruimten achter een gevel met een cumulatieve geluidbelasting van 67 en 68 dB gestreefd om te kunnen voldoen aan een respectievelijk 4 en 3 dB strengere eis ten opzichte van de geldende eisen uit het Bouwbesluit 2012 gehanteerd.

Voor de verblijfsruimten achter een gevel met een cumulatieve geluidbelasting van 69 dB is het toegestaan om wat voorzieningen betreft aan te sluiten bij de akoestisch noodzakelijke
voorzieningen van de gevels met een cumulatieve geluidbelasting van 68 dB. Middels alle voornoemde maatregelen wordt voldaan aan alle aanvullende voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid en wordt verwacht dat een goed akoestisch woon- en leefklimaat voldoende kan worden gewaarborgd. Derhalve wordt onderbouwd verzocht hogere waarde te verlenen conform artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder.

Door het vaststellen van hogere waarden en het opnemen van de verplichting (via een voorwaardelijke verplichting in de planregels, zie ook artikel 6.5.1 van de planregels) tot het realiseren van compenserende maatregelen voor de woningen die een geluidbelasting ondervinden van meer dan 53 dB vanwege de Willem de Zwijgerlaan, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden geborgd. Het hogere waardenbesluit is tevens als bijlage bij deze toelichting opgenomen (Bijlage 6).

4.6.4.3 Conclusie

Het aspect geluid staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.6.5 Luchtkwaliteit
4.6.5.1 Beleidskader

In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof (PM10 en PM2,5). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.

Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.

Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.

Besluit en Regeling 'niet in betekenende mate'

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.

Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.

NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/ kinderdagverblijf aan de gebied ontsluitende wegen.

4.6.5.2 Onderzoeksresultaten

Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling niet in betekenende waarde uitgewerkt in concrete voorbeelden. Voor woningbouw geldt dat de realisatie van 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen niet in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de netto toevoeging van 70 woningen. Het plan ligt hiermee ruimschoots onder de grens waarboven de luchtkwaliteit in betekende mate wordt verslechterd.

Goed woon- en leefklimaat

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient een goed woon- en leefklimaat te worden gewaarborgd. Op basis van de NSL Monitoringstool kan worden beoordeeld wat de huidige grootschalige achtergrondconcentratie voor een bepaald jaar is ter plaatse van een specifieke locatie. Aan de hand daarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de projectlocatie. De grenswaarden voor toetsing van deze jaargemiddelde concentraties zijn: 40 µg/m3 voor stikstofdioxide NO2, 40g/m3 voor fijnstof PM10 en 25 µg/m3 voor fijnstof PM2,5.

Onderstaande tabel toont de grootschalige achtergrondconcentraties ter plaatse van het dichtstbijzijnde rekenpunt nabij de projectlocatie (geraadpleegd via NSL Monitoringstool op 7 maart 2022). Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat de achtergrondconcentraties in het jaar 2030 verbeteren ten opzichte van het jaar 2020.

afbeelding "i_NL.IMRO.0546.BP00186-0301_0014.png"

Tabel 4.1: totale concentraties van stikstofdioxide en fijnstof in nabijheid van het plangebied

Uit de tabel blijkt dat de grenswaarden ter plaatse van de projectlocatie, van zowel fijnstof als stikstofdioxide, niet worden overschreden. De maximale bijdrage van het extra verkeer als gevolg van de beoogde ontwikkeling, is niet van zodanige omvang dat een overschrijding van de grenswaarden hierdoor te verwachten is.

4.6.5.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.7 Milieueffectrapportage

4.7.1 Beleidskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU-richtlijn m.e.r. Deze richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en het Besluit m.e.r. In het Besluit m.e.r. bestaat een belangrijk onderscheid tussen bijlage C en bijlage D. Voor activiteiten die voldoen aan de diverse criteria uit bijlage C geldt een m.e.r.-plicht. In bijlage D staan de activiteiten benoemd waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt: er moet beoordeeld worden of sprake is van (mogelijke) belangrijke nadelige milieugevolgen. Als deze niet uitgesloten kunnen worden, geldt een m.e.r.-plicht. Kunnen deze belangrijke nadelige milieugevolgen wel uitgesloten worden, dan is een m.e.r. niet noodzakelijk.

4.7.2 Onderzoeksresultaten

De beoogde herontwikkeling bestaat uit de realisatie van maximaal 157 woningen. In de huidige situatie zijn in het plangebied reeds 90 woningen aanwezig, waardoor het per saldo gaat om het toevoegen van 70 woningen. Dit betreft een stedelijk ontwikkelingsproject, waardoor sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van categorie D11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De grenswaarden van kolom 2 van categorie D11.2 worden echter niet overschreden. Het aantal beoogde woningen valt ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen waarvoor een m.e.r.-boordeling dan wel een plan-mer plicht geldt op basis van categorie D11.2. Op basis van Europese regelgeving dient een vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats te vinden.

Ten behoeve van de vormvrije m.e.r.-beoordeling is een aanmeldnotitie opgesteld, waarin het bevoegd gezag wordt gevraagd een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. De aanmeldnotitie is opgenomen in bijlage 10 van deze toelichting. Uit de aanmeldnotitie blijkt dat met de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen. De functie die mogelijk wordt gemaakt in dit bestemmingsplan is, gelet op de kenmerken, plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu dat een milieueffectrapportage doorlopen dient te worden. Op 7 oktober 2022 heeft het bevoegd gezag het m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen. Dit besluit is opgenomen als Bijlage 11 van de toelichting. Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgaat van een worst-case situatie, te weten 158 woningen waarvan 60% in de sociale sector en 18% in de middeldure sector. Inmiddels is gebleken dat het maximum aantal woningen 157 bedraagt en tenminste 71% van het aantal woningen in de sociale sector gerealiseerd dient te worden. De verkeersgeneratie valt daarmee lager uit, dan de verkeersgeneratie waar in de vormvrije m.e.r.-beoordeling rekening mee is gehouden.

4.7.3 Conclusie

Het aspect Milieueffectrapportage vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Verkeer en vervoer

4.8.1 Beleidskader
4.8.1.1 Regionale mobiliteitsagenda

De vigerende regionale ambities zijn vastgesteld in de 'Inhoudelijke Agenda 2016-2020' van Holland Rijnland (16 december 2015). Deze agenda benoemt de speerpunten die in verschillende coalities worden opgepakt. Holland Rijnland is een netwerkorganisatie en heeft als opdracht: “zorgdragen binnen de regio voor een optimale verbinding, ontmoeting en samenwerking op ruimtelijk, economisch en sociaal gebied”.

Twee van de vier verwoorde ambities hebben een relatie met de opgaven voor mobiliteit namelijk “koploper in het toepassen van economische en technologische innovaties” en een “aantrekkelijke en vitale woon- en leefomgeving”. Enkele van de bijbehorende speerpunten van Holland Rijnland zijn het beter benutten van het regionaal mobiliteitsnetwerk en ondersteuning van de gemeenten bij het verwerven van subsidies (regionale projecten), strategische verkenningen en kennisdelen. Als uitwerking van het speerpunt mobiliteit heeft Holland Rijnland een knelpuntenanalyse uitgewerkt. Om goed voorbereid te zijn op de toekomst en om een robuust verkeer en vervoersysteem in de regio te garanderen zijn de (toekomstige) mobiliteitskansen en- knelpunten in beeld gebracht. Hierbij is rekening gehouden met toekomstige ontwikkelingen, zowel ruimtelijk-economisch als infrastructureel evenals met diverse trends en ontwikkelingen die effect kunnen hebben op de knelpunten en kansen. Op basis van bovenstaande analyses en met het RVVP (inclusief uitvoeringsprogramma's) en het Regionaal InvesteringsFonds als kaders, is de Regionale Mobiliteitsagenda ontwikkeld.

Op het moment van opstellen van deze bestemmingsplantoelichting, wordt er in Holland Rijnland verband door de gemeenten gewerkt aan een mobiliteitsagenda die de strategie (en daarmee de keuzes en uiteindelijk de uitvoeringsprojecten) voor de langere termijn vastgelegd. Daarnaast wordt gelijktijdig gewerkt aan een ruimtelijke en economische agenda, zodat een geïntegreerde totaal visie op Holland Rijnland schaal ontstaat.

4.8.1.2 Mobiliteitsnota 2020 - 2030

De Mobiliteitsnota 2020-2030 vastgesteld door de gemeenteraad op 16 juli 2020 is onderdeel van het integrale beleid zoals omschreven in de Omgevingsvisie. Vooruitlopend op de Omgevingsvisie is de noodzaak ontstaan om het huidige mobiliteitsbeleid te actualiseren omdat de gemeente Leiden aan de vooravond staat van belangrijke transities voor energie, klimaat en mobiliteit. De mobiliteitsnota beschrijft hoe we onze stad via een toekomstbestendig mobiliteitssysteem duurzaam bereikbaar maken.

Vervoersvormen die zuinig omgaan met de ruimte en goed zijn voor de leefbaarheid en het milieu in de stad krijgen een hoofdrol. In een compacte, inclusieve, stad, die steeds drukker wordt, zijn de fiets, lopen en goed toegankelijk openbaar vervoer logische opties voor bewoners en bezoekers om zich te verplaatsen. Door het gegeven dat er woningen bijkomen, het aantal banen blijft groeien en de bezoekersstroom blijft toenemen, kan worden geconcludeerd dat die reizigers onmogelijk allemaal de auto kunnen gebruiken, omdat het autonetwerk dan ontoereikend is. Alleen met meer fiets- en OV-gebruik wordt de stad leefbaar en bereikbaar gehouden en de luchtkwaliteit op het gewenste niveau. Dit wordt modal shift genoemd. Hierdoor wordt gezorgd dat iedereen in de stad zich kan verplaatsen én kan meedoen.

Hoofdambitie van het mobiliteitsbeleid is het bereiken van een modal shift naar meer schone mobiliteit. De hoofdambitie is vervolgens onder te verdelen in negen deelambities die bijdragen aan een verschuiving van vervoerswijzen door te faciliteren, stimuleren en verleiden:

  • 1. Leiden als fietsstad
  • 2. Lopen krijgt meer ruimte
  • 3. Stimuleren Openbaar Vervoer
  • 4. Versterken van de hoofdontsluitingsstructuur
  • 5. Autoluwe binnenstad met meer autovrije straten
  • 6. Een aantrekkelijke binnenstad maken door de aanwezigheid van een emissieloos stadsdistributiesysteem
  • 7. De juiste parkeerder op de juiste plek
  • 8. Ondersteunen deelconcepten
  • 9. Gebruik maken van nieuwe technologie

Er gaat veel aandacht uit naar de duurzame mobiliteitsvormen lopen, fietsen en openbaar vervoer. En, hoewel het tegenstrijdig lijkt, is het noodzakelijk om de komende jaren te investeren in autobereikbaarheid. Niet alleen speelt de auto nog geruime tijd een rol bij verplaatsen van Leidenaren en bezoekers aan Leiden, maar door autoverkeer goed af te wikkelen op geschikte routes ontstaat elders tevens ruimte voor voetgangers, fietsers en het openbaar vervoer.

4.8.1.3 Parkeervisie

Op 16 juli 2020 heeft de gemeenteraad (Rv.nr. 20.0038) de Parkeervisie 2020 – 2030 vastgesteld. Hierin is de visie op zowel autoparkeren als op fietsparkeren in de gemeente Leiden vastgelegd.

Duurzame, schone vervoersvormen zoals het openbaar vervoer, de fiets en de voetganger krijgen voorrang, de auto krijgt een minder prominente rol in de stad. Met oog voor de verschillende leefgebieden in de stad is gekozen voor maatwerk bij autoparkeren. Nieuw is een flexibele parkeernorm voor de auto bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een gebouw. Niet één parkeernorm voor heel Leiden, maar de mogelijkheid om per gebied, functie en doelgroep te differentiëren. De gemeente Leiden staat voor een verbetering van de kwaliteit van de openbare ruimte, waardoor aangestuurd wordt op minder geparkeerde auto's op straat. Bij nieuwbouw is parkeren op eigen terrein uitgangspunt. Een nieuw onderdeel in de vastgestelde parkeervisie is de fietsparkeernorm: bij nieuwbouw of een nieuwe functie van een bestaand gebouw is een aantal fietsparkeerplaatsen vereist. De fietsparkeernorm geeft de fietser garantie op voldoende en goede stallingsplaats.

Het plangebied is gelegen in de 'eerste schil rond de binnenstad'. De belangrijkste beleidsuitgangspunten van deze zone zijn:

  • Op basis van stresstesten – dat zijn onderzoeken naar wateroverlast, hitte, droogte en overstroming – heft de gemeente straatparkeerplaatsen op. In het beste geval gebeurt dit wanneer de parkeerdruk het toelaat, maar in gesprek met de buurt kan hiervan worden afgeweken. Leiden gaat parkeren door bewoners mogelijk meer op afstand invullen en liefst op eigen terrein of in gebouwde voorzieningen.
  • Overloop van bewonersparkeren vanuit de binnenstad blijft bestaan totdat vraag en aanbod in de binnenstad met elkaar in balans zijn. Aanpassing van het parkeerregime moet wijkvreemde parkeerders weren.
  • De kosten van het parkeren helpen het aantal interne autoverplaatsingen in de stad te verminderen.
  • In de omgeving van (H)OV-locaties krijgen nieuwbouw en gebouwen die een andere functie krijgen op een verantwoorde manier minder parkeerplaatsen.
  • Het aantal parkeervergunningen wordt beperkt. Bewoners mogen maximaal twee auto’s in de openbare ruimte parkeren.

De in de visie ter zake voorgeschreven maatregelen worden gefaseerd ingevoerd.

4.8.1.4 Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020

In het bestemmingsplan dienen regels te worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling onevenredige gevolgen voor de omgeving oplevert.

Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen voor auto- en fietsparkeren zijn, heeft het college van B&W op 17 juli 2020 de 'Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020' vastgesteld. De beleidsregels hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid en de kwaliteit van benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.

4.8.2 Onderzoeksresultaten
4.8.2.1 Verkeersgeneratie

Bij de bepaling van het aantal verkeersbewegingen per appartement per dag is, op basis van het beoogde programma uitgegaan van de volgende verdeling:

  • 71% (112x) sociale huurwoningen.
  • 29% (45x) middeldure/dure huurwoningen.

Conform de kengetallen van het CROW (CROW 2018) die gelden voor een 'zeer sterk stedelijk gebied' en de ligging in de 'rest bebouwde kom' is voor het bepalen de verkeersaantrekkende werking uitgegaan van de categorie ‘huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)’ voor de sociale huurwoningen en ‘huur, appartement, duur’ voor de middeldure/dure huurwoningen. Hiermee wordt voor deze laatste categorie uitgegaan van een ‘worst-case’ situatie en is sprake van maximaal 525 mvt/etmaal op een weekdag. Hierbij dient te worden opgemerkt dat in de huidige situatie reeds sprake is van 90 woningen welke ook een verkeersaantrekkende werking met zich meebrengen. De toename zal daarom beperkt zijn. Dit wordt onderstreept door het feit dat de ontwikkeling op eigen terrein slechts voorziet in 14 parkeerplaatsen. Gelet op de doelgroep alsmede de uitstekende ligging ten opzichte van het openbaar vervoer (zie ook paragraaf 2.3.5), is het autogebruik van de bewoners naar verwachting beperkt. Toekomstige bewoners worden voorts voorafgaand aan bewoning geïnformeerd over het ontbreken van een eigen parkeerplek en komen beleidsmatig eveneens niet in aanmerking voor een parkeervergunning voor parkeren op gemeentelijke openbare parkeerplaatsen op straat.

4.8.2.2 Ontsluiting

Zoals in paragraaf 2.3.5 reeds beschreven is de ontsluiting van het plangebied gelijk aan de ontsluiting in de huidige situatie. Voor het autoverkeer geldt dat zij in zuidelijke richting het plangebied verlaten naar de Soestdijkkade, waarna zij ofwel in westelijke richting via de Marnixstraat de Willem de Zwijgerlaan bereiken ofwel in oostelijke richting via de Kooilaan de Willem de Zwijgerlaan bereiken. De Willem de Zwijgerlaan is een belangrijke schakel in het verkeersnetwerk van Leiden omdat het zorgt voor de verkeersafwikkeling aan de noordzijde van de Leidse agglomeratie.

Verwacht wordt dat het het verkeer zich evenredig verdeeld over de twee mogelijk onsluitingsroutes (via de oost- en westzijde van de Willem de Zwijgerlaan). Deze wegen beschikking over voldoende capaciteit om de (eventueel) extra verkeersaantrekkende werking af te wikkelen.

Voor het fietsverkeer geldt dat het plangebied net als in de bestaande situatie goed aangesloten blijft op de aangrenzende fiets- en voetgangersinfrastructuur.

4.8.2.3 Parkeren

Algemeen

Voor het parkeren wordt uitgegaan van het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid. Op dit moment zijn dat de parkeernormen die voortvloeien uit de op 17 juli 2020 door de gemeente Leiden vastgestelde "Beleidsregels parkeernormen Leiden 2020". Uit de Regels behorende bij dit bestemmingsplan vloeit voort dat bij indiening van de omgevingsvergunning voor bouwen en/of het gebruik in strijd met het bestemmingsplan getoetst moet worden aan dit parkeerbeleid. In het beleid is voorgeschreven hoe de parkeervraag van een ontwikkeling berekend moet worden en op welke manier deze moet worden geaccommodeerd dan wel onder welke voorwaarden daarvan kan worden afgeweken. In de planregels is hiernaar verwezen. Dit betekent dat bij elk concreet plan dat wordt ingediend, de indiener moet aantonen dat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Dit wordt gedaan door te toetsen aan het dan geldende parkeerbeleid.

De beleidsregels worden regelmatig bijgesteld. Om die reden is in de regels ook vastgelegd dat indien de beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met de wijziging. Dat biedt de nodige flexibiliteit in het parkeerbeleid zonder dat het bestemmingsplan gewijzigd moet worden.

Naast deze dynamische parkeerverwijzing moet het wel mogelijk zijn om, afhankelijk van het in te dienen plan, de benodigde parkeerplaatsen te kunnen realiseren. Met andere woorden: de gekozen bestemming en bouwmogelijkheden die in de regels en op de verbeelding van dit bestemmingsplan aangegeven zijn, moet het wel mogelijk maken om de parkeerplaatsen te realiseren. In voorliggend bestemmingsplan betreffen de gekozen bestemmingen de bestemming 'Verkeer' en 'Wonen'. Binnen deze bestemmingen worden parkeerplaatsen toegestaan. Parkeren staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet in de weg.

Concreet

Het concrete bouwplan dat nu voorligt voorziet in de realisatie van maximaal 157 woningen. Voor dit bouwplan is het echter de wens om gebruik te maken van de afwijkingsmogelijkheid die het parkeerbeleid biedt om in minder parkeerplaatsen dan de norm te voorzien.

Op grond van artikel 11 lid 1, onder c van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 komt de voorgenomen ontwikkeling voor afwijking in aanmerking. De locatie is immers gelegen binnen een betaald parkeren zone (zone B1) en de locatie is gelegen op minimaal 500 meter kortste loopafstand van een gratis openbare parkeergelegenheid gelegen.

De Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 bieden conform artikel 11 lid 2 de mogelijkheid om bij sloop/nieuwbouw het bezoekersdeel in de parkeereis van de woningen weg te strepen tegen vrijgekomen parkeerplaatsen in de openbare ruimte, zijnde de bewoners van de bestaande woningen die nu nog over een parkeervergunning kunnen beschikken om op straat te parkeren. Het bezoekersdeel in de parkeereis is lager dan de bewonersparkeervraag van woningen in de bestaande situatie. De parkeerdruk neemt normatief niet toe. De ontwikkeling voorziet verder in 14 parkeerplaatsen op eigen terrein die kunnen worden vergeven aan bewoners en/of bezoekers. Beleidsmatig zijn deze echter niet nodig.

Fietsparkeren van bewoners zal conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden 2020 opgelost worden op eigen terrein in inpandige stallingen. Daarbij zal eveneens voldaan worden aan de FietsParKeur en de overige kwaliteitseisen. Ten behoeve van fietsen van bezoekers zal dit niet op eigen terrein worden opgelost, maar in de gemeentelijke openbare ruimte o.b.v. de te realiseren fietsparkeereis voor bezoekers aan de woningen.

4.8.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.9 Water

4.9.1 Beleidskader

Waterbeheerplan 5 (2016)

Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.

Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.

Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.

Keur en uitvoeringsregels

De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.

Verharding onbebouwde gronden

Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.

Nota Waterkeringen

Door de bevolkingsgroei, klimaatontwikkeling, zeespiegelstijging en bodemdaling neemt de druk op de schaarse ruimte binnen Rijnland toe. Tegelijkertijd worden waterkeringen ook steeds meer gebruikt voor andere functies als recreatie, natuur, infrastructuur en wonen.

Om aan al deze facetten het hoofd te kunnen bieden, heeft het Hoogheemraadschap van Rijnland onder meer de Nota Waterkeringen opgesteld, gericht op de primaire en regionale keringen. De Nota bestaat uit twee delen. In deel I staat de visie en doelstellingen op het waterkeringsbeheer. In deel II staan de beleidsregels. Deel II van de Nota Waterkeringen is sinds 1 juli 2015 vervangen door uitvoeringsregels.

Waterplan Leiden (2006)

Het waterplan Leiden is opgesteld door de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie worden projecten gerealiseerd die zich richten op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd.

Handreiking Watertoets

Om te kunnen borgen dat gemeenten bij het opstellen van nieuwe bestemmingsplannen of het verlenen van omgevingsvergunningen ter afwijking van een bestemmingsplan worden gehouden aan de regels uit de Keur, is in artikel 3.1.1 Bro de verplichting opgenomen voor gemeenten om nieuwe bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen ter toetsing aan het waterschap voor te leggen. Deze toets wordt ook wel de 'watertoets' genoemd. De Handreiking Watertoets, die in december 2011 door het hoogheemraadschap is vastgesteld, bevat richtlijnen over de waterparagraaf in ruimtelijke besluiten en de manier waarop deze wordt getoetst door het hoogheemraadschap.

4.9.2 Onderzoeksresultaten
4.9.2.1 Algemeen

Water en ruimtelijke ordening

Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.

Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.

4.9.2.2 Waterparagraaf

Vooroverleg

Op woensdag 22 juni 2022 heeft het vooroverleg met het Hoogheemraadschap plaatsgevonden. Hieruit volgt dat vanuit het Hoogheemraadschap geen nadere eisen aan het plan worden gesteld. Er is daarnaast geen sprake van een vergunningplicht.

Beschrijving van het watersysteem

Waterkwaliteit

Bij de totstandkoming van het project worden uitloogbare materialen, zoals lood, koper en zink niet toegepast, zodat schoon hemelwater hier niet mee in aanraking kan komen. Zo heeft de ontwikkeling geen negatief effect op de (grond)waterkwaliteit ter plaatse.

Waterkwantiteit

Het plangebied is in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. Er is geen sprake van een toename van meer dan 500 m2 verhard oppervlak als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De compensatie-eis is derhalve niet aan de orde. Wel dient in het kader van de gemeentelijke 'Verordening Hemelwater en Grondwater' op het privaat terrein voorzieningen te worden aangebracht om 60 mm neerslag in 1 uur over het toekomstig verhard oppervlak te kunnen verwerken. Aan deze eis wordt voldaan.

Beschermde gebieden

Het plangebied is niet gelegen in of in een beschermingszone van een primaire of secundaire waterkering dan wel watergang.

Riolering

De voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten op het bestaande, gescheiden rioolstelsel.

4.9.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.

Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.

De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.

De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Opzet en volgorde van de regels

De regels van bestemmingsplan Willem de Zwijgerlaan blok 1 t/m 5 Leiden zijn op de volgende wijze opgebouwd.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 en 2 Inleidende regels:

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 en 6 Bestemmingsregels:

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 t/m 10 Algemene regels:

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 en 12 Overgangs- en slotregels:

5.3 Uitleg van de regels

5.3.1 Inleiding

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het bestemmingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).

5.3.2 Inleidende regels

Begripsbepalingen (Artikel 1)

In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.

Wijze van meten (Artikel 2)

De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.

5.3.3 Bestemmingsregels

Verkeer (Artikel 3)

De bestemming 'Verkeer' is op de verbeelding toegewezen aan gronden die bedoeld zijn voor langzaam en/of gemotoriseerd verkeer. Ook zijn hier busbanen toegestaan en parkeerplaatsen. Om kleine wijzigingen in de inrichting van de openbare ruimte mogelijk te maken is op de gronden bestemd met Verkeer ook groen mogelijk gemaakt, bijvoorbeeld voor bermen. Binnen deze bestemming zijn abri's en vlaggenmasten mogelijk. Ook nutsvoorzieningen zoals transformatorhuisjes kunnen op gronden met de bestemming Verkeer worden gerealiseerd. Uitstekende delen aan gebouwen niet dieper dan 2 meter uit de gevel zijn tevens toegestaan. Balkons en luifels dienen ten minste 2,2 meter boven maaiveld te worden gerealiseerd. Het oprichten van overige gebouwen bestaat niet tot de mogelijkheden.

Wonen (Artikel 6)

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in gestapelde vorm en aan-huis-verbonden beroepen en bedrijven en daarbij behorende voorzieningen. Middels specifieke gebruiksregels is het maximum aantal te realiseren woningen vastgelegd alsmede het vereiste percentage voor sociale en middeldure huurwoningen. In de planregels zijn tevens voorwaardelijke verplichtingen opgenomen voor het treffen van de geluidmaatregelen en het realiseren van waterberging.

De bouwhoogte is in meters vastgelegd op de verbeelding.

5.3.4 Algemene regels

De algemene regels bevatten de volgende artikelen:

Antidubbeltelregel (Artikel 7)

De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.

De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

Algemene bouwregels (Artikel 8)

In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.

In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. In onderhavig bestemmingsplan gaat het om het afwijken van de maatvoering.

Voorwaardelijke verplichting parkeren

In dit artikel is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het parkeren.

5.3.5 Overgangs- en slotregels

Overgangsregels (Artikel 11)

Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.

De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.

Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.

Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk

    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

Slotregels (Artikel 12)

In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Met de initiatiefnemer is een koop- en ontwikkelovereenkomst gesloten, die kwalificeert als anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn tevens afspraken gemaakt over eventuele planschade. Dit zal afgewenteld worden op de ontwikkelaar. Het sluiten van deze overeenkomst is gepubliceerd in de Stadskrant.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Algemeen

Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zien. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.

6.2.2 Vooraankondiging

Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.

6.2.3 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.

De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. De GGD heeft in dat kader aanleiding gezien te adviseren omtrent de planvorming. Deze adviezen zien toe op het aspect geluid, het binnenmilieu (ventilatievoorzieningen, buitenzonwering) en een klimaat-adaptieve inrichting. Van de adviezen is kennisgenomen en de adviezen zijn, daar waar deze toezien op aspecten die niet in dit bestemmingsplan kunnen worden geregeld, doorgegeven aan de ontwikkelaar die hiermee zoveel mogelijk rekening tracht te houden.

Daarnaast heeft de Veiligheidsregio geadviseerd op een viertal thema's, te weten energietransitie en bijkomende gevaren, het handelingsperspectief bij brand in de omgeving en bij een toxische wolk, het incedent- en vluchtscenario en het ontvluchten bij een fakkelbrand of een ongeval met gevaarlijke stoffen. In de nadere planuitwerking worden deze adviezen ten harte genomen, waarbij voor het ontvluchten geldt dat er te allen tijde de mogelijkheid is om aan de zuidzijde van het pand te vluchten.

6.2.4 Participatie

De ontwikkeling van Willem de Zwijgerlaan blok 1 t/m 5 Leiden betreft een uitwerking van het Ontwikkelperspectief Leiden Noord. Voorafgaand aan opstelling van het Ontwikkelperspectief zijn er meerdere gesprekken geweest met bewoners van Leiden Noord en is informatie opgehaald. Tevens zijn in een latere fase 'huiskamer gesprekken' gevoerd.

Op 15 december 2021 is een digitale informatiebijeenkomst georganiseerd om omwonenden en overige belangstellenden te informeren over de beoogde ontwikkelingen. Tijdens de bijeenkomst zijn de plannen toegelicht en is eenieder in de gelegenheid gesteld vragen te stellen en aandachtpunten voor de verdere uitwerking mee te geven. Tijdens de bijeenkomst zijn met name vragen gesteld over de afmetingen van de beoogde bebouwing en het type woningen dat wordt gerealiseerd.

In juli 2022 is door De Sleutels een nieuwsbrief verstuurd met daarin onder meer een toelichting op de te doorlopen bestemmingsplanprocedure, een toelichting op het ontwerp, de voorlopige planning en een overzicht met veelgestelde vragen inclusief antwoorden. De nieuwsbrief is als Bijlage 12 bij deze toelichting opgenomen.

6.2.5 Zienswijzen

Dit ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie gelegen in de periode van 3 maart 2023 tot en met 14 april 2023. Er zijn vijf zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat opgenomen en beantwoord in een zienswijzennota. De zienswijzennota is als bijlage 13 bij deze toelichting opgenomen.