Plan: | Toussaintkade |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00140-0301 |
Voor de locatie Toussaintkade 51 en omgeving is een marktinitiatief ontwikkeld en deze is bij de gemeente voorgelegd. In 2017 is een koopovereenkomst aangegaan om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
De voorgestelde ontwikkeling past echter niet volledig in het huidige bestemmingsplan omdat de eerder voorgenomen kaders zijn losgelaten door marktomstandigheden. In 2013 is een besluit genomen de locatie uit het project Haagwegkwartier te halen. Inmiddels zijn de marktomstandigheden dermate verbeterd dat een definitieve ontwikkeling van de locatie haalbaar is. Middels een Nota van Uitgangspunten zijn nieuwe uitgangspunten voor de locatie vastgesteld en op basis daarvan is onderhavig postzegelbestemmingsplan opgesteld waarmee de ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied betreft de locatie van het voormalige ROC-gebouw aan de Toussaintkade. Het gebied is gelegen ten zuiden van de moskee aan het Ter Haarplein, de Haagweg en de Ter Haarkade liggen aan weerszijden van het gebied.
Plangebied Toussaintkade
Voor het plangebied, zoals hiervoor aangegeven, vigeert op dit moment het volgende bestemmingsplan:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Kroonbesluit | |
Leiden Zuidwest | 15 juni 2017 | April 2018 |
Huidige bestemmingen
De planlocatie heeft in het vigerende bestemmingsplan Leiden Zuidwest grotendeels de bestemming Wonen (artikel 15). Binnen deze bestemming zijn de functieaanduidingen 'parkeerterrein' en 'erf' opgenomen evenals de bouwaanduiding 'gestapeld'. Middels het aangegeven bouwvlak is de contour van de monumentale school opgenomen.
De andere bestemmingen in de planlocatie zijn Groen (artikel 10) , Water (artikel 14) en Verkeer (artikel 13) .
Uitsnede bestemmingsplan Leiden Zuidwest
Toets aan het vigerende bestemmingsplan
De voorgenomen ontwikkeling met nieuwbouw van ca.72 woningen past niet in het vigerende bestemmingsplan. De ontwikkeling overschrijdt het bestemmingsvlak Wonen en is deels gelegen op gronden met de bestemming Groen en Verkeer. Dit betreft met name de gronden waar de zelfbouwkavels worden voorgesteld.
De gewenste ontwikkeling kan mogelijk worden gemaakt middels het opstellen van een nieuw postzegelbestemmingsplan.
Na de vorming van de strandwallen en een geleidelijke zeespiegelstijging, vanaf circa 5000 jaar geleden, werd het Hollandse landschap steeds meer afgezonderd van de directe invloeden van de zee. Na het steeds verder dichtslibben van riviermondingen in de strandwallen, verzoette het milieu en ontstond langzaam een dik veenpakket: het Holland Laagpakket. Rondom Leiden bleef de Oude Rijn een grote rol spelen in de vorming van de ondergrond. De rivier verlegde haar oevers regelmatig, en zette aan weerszijden grote hoeveelheiden klei en zand af. Achter deze oeverafzettingen ontstonden relatief hoog gelegen kreek- en geulsystemen, waar eveneens klei en zand werd afgezet.
Deze oeverafzettingen langs de Oude Rijn en aangetakte kreken vormden vanwege de hogere ligging en stevigere ondergrond van oudsher ideale vestigingsplaatsen voor ijzertijdnederzettingen.
De oudst bekende vermelding van bewoning stamt uit het jaar 860 na Christus. De dijknederzetting werd destijds aangeduid als Leithon. De eerste bebouwing werd opgericht aan de voet van de dijk op de zuidelijke oever van de Rijn, ter plaatse van de huidige Breestraat. Op het punt waar de twee Rijntakken samenvloeiden werd in dezelfde tijd een verdedigingsheuvel, een zogenaamde "motte", opgeworpen. Op de heuvel werd rond het jaar 1200 de nu nog bestaande burcht gebouwd.
De stad ontstond op een kruispunt van een aantal belangrijke water- en landwegen. De Nieuwe en de Oude Rijn voegden zich hier samen tot één rivier. De Leidse Vliet en de Mare stroomden hier in de Rijn uit. De stad had een centrale functie voor het omliggende platteland als markt- en handelscentrum.
Al snel kreeg men te maken met ruimtegebrek in de stad. In de middeleeuwen zouden uiteindelijk vier stadsvergrotingen plaatsvinden: de Hoge Woerd, de uitleg in de Waard, de uitleg in de Mare en tenslotte de uitleg van het Nieuwland en Rapenburg in 1386.
Aan de oostzijde van de Mare (nu Lange Mare) lag een zelfstandige woonkern. Aan de westzijde van de Mare lag verspreide bebouwing langs de Maredijk en de weg over de Mors. Deze bebouwing werd in 1355 gedeeltelijk binnen de stadsgrenzen gebracht. Om de stadsuitbreidingen aan te laten sluiten op de oude stad werden nieuwe bruggen tussen de stadsdelen aangelegd.
Als gevolg van de bevolkingsgroei begon men tegen het einde van de 17de eeuw de raamlanden in het Nieuwland te bebouwen. Door de groeiende welvaart van de stad was dit echter niet voldoende. De stad werd in de daaropvolgende periode verder uitgebreid. Na enkele kleinere uitbreidingen volgde in 1611 een grotere uitbreiding, ten noorden van de bestaande stad, gevolgd door meerdere stadsuitbreidingen. Na deze uitbreidingen was het gebied binnen de singels grotendeels voltooid.
In de 18de eeuw liep de welvaart sterk terug. Leiden bleef echter zijn functie als streekcentrum vervullen. Tot het laatste kwart van de 19e eeuw kwam het niet tot grote uitbreidingen buiten de singels. Langs de uitvalswegen, de Rijnoevers, De Maredijk en de Singels werden in de eerste helft van de 19e eeuw vooral buitenhuizen en bedrijven als houtzagerijen gebouwd. Tegen het eind van de eeuw werden vooral de zuidelijke singels steeds meer bebouwd met losse villa's of aaneengeschakelde huizen voor de rijkere standen. De eerste stedenbouwkundig geordende uitbreiding van Leiden buiten de singels was de wijk Vreewijk vanaf 1882.
Na de opkomst van de sociale woningbouwverenigingen breidde Leiden zich verder uit. Vanaf de jaren '10 van de vorige eeuw kwamen verschillende uitbreidingen tot stand in de Kooi, in Noord, in de Tuinstadwijk, in het Haagwegkwartier en in de Rijndijkbuurt. De wijken in het noorden waren veelal bedoeld voor de arbeiders, terwijl de uitbreidingen in het zuiden veelal werden gebouwd voor de middenklasse en de welgestelden. Pas in de periode van de Wederopbouw volgden ook aan de zuidzijde uitbreidingen met sociale woningbouw.
De uitbreidingen in de Vogelwijk en het Poelgeest- en Houtkwartier waren een direct gevolg van de grenswijziging van 1920 die dit gebied bij de gemeente Leiden trok. De tramlijn die langs de Rijnsburgerweg liep zorgde voor een goede verbinding met het centrum van de stad.
De wijk Zuidwest is voor het overgrote deel bebouwd in de jaren vijftig, zestig en zeventig. Voorheen was dit gebied een polder. Het gebied kent een heldere hoofdstructuur. Onderhavig plangebied is onderdeel van de wijk Haagwegkwartier. De locatie Toussaintkade is gelegen in het Haagwegkwartier in Leiden Zuidwest. Leiden Zuidwest is de belangrijkste Leidse stadsuitleg uit de wederopbouwperiode, zowel in schaal als stedenbouwkundige opzet. Het is het enige Leidse voorbeeld van een echte 'wijk', opgedeeld in buurten en met een uitgewerkt areaal aan voorzieningen. De oorspronkelijke polderstructuur is het uitgangspunt geweest voor de opzet en richting van blokken, straten en singels. Voorzieningen zijn geland in de bijzondere strook tussen de Ter Haarkade – Boshuizerkade en de Churchillaan. Deze strook is oorspronkelijk gepland als een verbijzonderde zone voor scholen en recreatieve voorzieningen. Deze zone in Zuidwest is ook nu nog een herkenbaar en beleefbaar intermezzo tussen de woningbouwstempels.
De voormalige school dateert uit de wederopbouwperiode. De school op de hoek van de Ter Haarkade/ Toussaintkade is een voormalige Christelijke Nijverheidsschool voor meisjes, ontworpen in 1956 door J.F. Niepoth jr. In september 2014 is besloten de school aan te wijzen als gemeentelijk monument vanwege zijn uitzonderlijke gaafheid. Naast een architectonische en cultuurhistorische waarde heeft het pand ook een beeldbepalende stedenbouwkundige waarde op deze locatie.
Het plangebied ligt te midden van een gevarieerd stedelijk gebied. Rondom ligt zowel bebouwing uit de jaren dertig als wel van zeer recente datum. Ten noorden ligt de recent gerealiseerde moskee.
Het huidige plangebied wordt gekenmerkt door veel groen rondom de voormalige school. Ook op het binnenterrein staan drie grote bomen. Ten noorden en ten oosten van het plangebied loopt een watergang.
Luchtfoto plangebied
In de directe omgeving is veel dynamiek, zowel ten noorden als ten zuiden van de locatie Toussaintkade. De meest in het oog springende is de hierboven genoemde ontwikkeling van de functie van het Islamitisch Centrum, helemaal op de 'kop' van de strook. Ten zuiden wordt een deel van de sportvelden aan de Boshuizerkade ontwikkeld voor woningbouw. Deze woningbouwontwikkeling sluit meer aan bij de bestaande woonmilieus ten oosten van de Boshuizerkade en minder bij het bijzondere karakter van de strook waar het programma van onderhavig bestemmingsplan zich bevindt. De groene en blauwe structuren aan de randen van de zone zijn herkenbaar doorgezet.
Naarmate het gebied zich meer richting Rijn beweegt vraagt de locatie om een meer bijzondere invulling. De locatie Toussaintkade 51 vormt daarbij een belangrijke schakel waar ook iets bijzonders mogelijk is in combinatie met een verdergaande verstedelijking.
Voor deze locatie is een Nota van Uitgangspunten opgesteld. Deze Nota is begin 2018 vastgesteld door de raad en geeft onder andere de kaders aan waarbinnen de locatie tot definitieve ontwikkeling kan worden gebracht.
Nadat in 2013 het besluit werd genomen de locatie uit het project Haagwegkwartier te halen en tijdelijk in te vullen werd daarna besloten de voormalige school aan te wijzen als gemeentelijk monument vanwege diverse inhoudelijke redenen, waarbij met name het 54 delige glas-in-beton kunstwerk 'De Opgang der Tijden' van Berend Hendriks bijzondere betekenis heeft. Door de aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument is een sloop-nieuwbouw ontwikkeling zoals eerder voorgenomen minder waarschijnlijk geworden.
Nu is voor deze locatie een marktinitiatief bij de gemeente voorgelegd. De locatie wordt ingevuld met woningen voor diverse doelgroepen in het lagere en middensegment van de woningmarkt.
Het betreft een ontwikkeling van zelfbouw. De bestaande schoolgebouwen worden gecompartimenteerd aangeboden als 48 kluswoningen. Van deze woningen worden ca 25 appartementen voor statushouders gerealiseerd. Naast deze kluswoningen wordt ca 250m2 ruimte in de hal van het voormalige schoolgebouw bestemd voor de functie (particuliere-, zakelijke of maatschappelijke) dienstverlening.
Op het overige deel van het perceel, ten noorden van het schoolgebouw, worden er 24 vrije zelfbouwkavels aangeboden.
Voor het plangebied zijn ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld.
In de nadere uitwerking van de plannen, zoals voorgesteld in onderhavig bestemmingsplan, zijn enkele afwijkingen ten opzichte van de vastgestelde Nota van Uitgangspunten. Het betreft de hieronder genoemde afwijkingen:
Het aantal woningen is teruggebracht als gevolg van noodzakelijke planwijzigingen die te maken hebben met veiligheid en nadere eisen aan het monument. Er worden nu 72 woningen gerealiseerd in plaats van de ca 82 waar sprake van was in de Nota van Uitgangspunten. Dit gewijzigde aantal woningen is een gevolg van een andere verkaveling van het monument op basis van monumentale waarden en de huidige constructie. Er is afgezien van de eerdere opbouw vanwege de aanwezige constructieve uitgangspunten. Om toch tot een goede indeling te komen zijn de gangen van het gebouw betrokken bij de woningen. De centrale hal krijgt de bestemming particuliere-, zakelijke- of maatschappelijke dienstverlening.
De parkeerzone met mogelijkheid voor parkeren van grote voertuigen aan de Toussaintkade is opgeheven. Hiervoor is reeds een verkeersbesluit genomen. Er is geen alternatieve parkeerzone aangewezen omdat de voertuigen die hier gebruik van maakten kunnen uitwijken naar andere bestaande vrachtwagenzones in de gemeente waar nog voldoende ruimte aanwezig is.
Uit een nadere bomen analyse in het plangebied is gebleken dat de wenselijke te behouden esdoorns vanwege hun oppervlakkige beworteling en eenzijdige kroonontwikkeling niet behouden kunnen worden.
Het plan bestaat uit een zuidelijk deel, met daarin het monumentale gebouw en een noordelijk deel, met de zelfbouwkavels. Beide deelgebieden hebben een eigen karakter en woningtypologie. Het binnengebied zal openbaar toegankelijk worden.
Belangrijke uitgangspunten voor de inrichting van het plangebied zijn:
• De huidige ligging van het oude schoolgebouw is leidend voor de inrichting van het terrein. Zo blijft de school ook in het nieuwe plan omgeven door groen. Gras met hoog opgekroonde bomen bepalen het beeld. Langs de Haagweg blijft de groene buffer gehandhaafd. De zelfbouwkavels liggen aan de noordzijde van de kavel waardoor hier een mooie stevige rand ontstaat aan het plein van de moskee. Hier komt een harde kadewand in de rooilijn van de woningen in plaats van het huidige groene talud. De watergang wordt verbreed.
• De groene sfeer overeind houden en verder uitbouwen door toevoeging van grote bomen, hagen als erfafscheidingen, rietoevers en bloemrijk gras. De bestaande laanbeplanting langs de Toussaintkade wordt aangevuld.
• Binnen het plangebied wordt door toepassing van eenduidige materialen op één niveau rust gebracht in een woonomgeving die qua architectuur en materiaalgebruik divers wordt.
Er zijn verschillende soorten ‘tuinen’ aanwezig. Aan de voorzijde van het schoolgebouw worden een viertal terrassen gesitueerd voor de bewoners, deze sluiten direct aan op het openbare groen. De tuinen worden afgeschermd met een haag. Een groot deel van de rest van de woningen heeft een eigen tuin. Ook deze worden zoveel mogelijk afgeschermd van de openbare ruimte door een haag. Op twee plekken langs de gevel loopt een privé strook. Hier loopt de bestrating van de openbare ruimte door tot aan de gevel maar is er wel ruimte voor bloempotten, klimplanten of een bankje.
Op de locatie is een trafo aanwezig die ten behoeve van de ontwikkeling moet worden verplaatst. Conform het gemeentelijk beleid is hiervoor een locatie in gebouwdeel IV gevonden. Een oplossing in de openbare ruimte is pas aan de orde als door de initiatiefnemer wordt aangetoond dat een inpandige oplossing technisch en/of financieel niet mogelijk is.
Het plangebied zal worden ingericht conform het Handboek Openbare Ruimte. De openbare ruimte zal aansluiten bij de omgeving door te transformeren naar een woonbuurt met woonstraten.
Drie van de vier onderdelen (gebouwdeel I t/m III zoals opgenomen in onderstaande afbeelding) van het bestaande schoolgebouw zijn gemeentelijk monument. Hiervoor gelden de volgende uitgangspunten: een open groenstructuur aan de straatzijde; uitbreiding met aan- en /of opbouwen is mogelijk indien er voldoende rekening wordt gehouden met de oorspronkelijke architectuur en de huidige fijn gedetailleerde massaopbouw; alle benodigde ingrepen dienen in voldoende mate het gebouw en haar monumentale waarde te respecteren.
De verschillende gebouwdelen, zoals hierboven aangegeven op de afbeelding, worden elk opgedeeld in kluswoningen van verschillende afmetingen. Alle grote woningen worden voorzien van een buitenruimte.
Op gebouwdeel I worden de appartementen op de eerste verdieping voorzien van de mogelijkheid om een dakterras te realiseren (inclusief toegang). Deze terrassen inclusief opbouwen ten behoeve van de toegang, worden collectief vormgegeven en uitgevoerd conform de gevelaanpak. De voorgestelde terrassen zijn terugliggend, met hekwerken aan de zuid-, oost- en westzijde en een toegevoegde gemetselde borstwering aan de noordzijde. De opbouwen ten behoeve van de toegang van de dakterrassen zijn in omvang beperkt. De inrichting en het gebruik van deze terrassen is vanaf de straat nauwelijks zichtbaar.
Aan de zuidzijde van gebouwdeel I op de begane grond komen vier compacte terrassen, gelegen in het collectieve groen. Aan de zuidzijde van gebouwdeel III komen tuinen.
In gebouwdeel IV komen terrassen op de begane grond en balkons op de eerste verdieping.
De entreehal in gebouwdeel II wordt als apart onderdeel behouden met een publieke functie op de begane grond. Particuliere-, zakelijke- of maatschappelijke dienstverlening kan zich op de begane grond vestigen tot een maximale oppervlakte van 270m2. Dit is niet alleen wenselijk als voorziening in de wijk en ter versterking van de sociale cohesie maar hiermee wordt dus ook beoogd het behoud en maximale toegankelijkheid van deze waardevolle ruimte te borgen. Het monumentale glas-in-lood-kunstwerk kan zo beter beschermd worden en komt beter tot zijn recht.
Ook op gebouwdeel II worden de appartementen op de eerste verdieping voorzien van de mogelijkheid om een dakterras te realiseren. Deze terrassen inclusief opbouwen ten behoeve van de toegang, worden collectief vormgegeven en uitgevoerd conform de gevelaanpak. De voorgestelde terrassen zijn terugliggend, met hekwerken aan de zuid-, oost- en westzijde en een toegevoegde gemetselde borstwering aan de noordzijde. De opbouwen ten behoeve van de toegang van de dakterrassen zijn in omvang beperkt. De inrichting en het gebruik van deze terrassen is vanaf de straat nauwelijks zichtbaar.
De randvoorwaarden behorende bij de zelfbouwkavels zijn opgenomen in zogenaamde kavelpaspoorten. In het plan worden vier typen zelfbouwkavels aangeboden: waterkavels, hoekkavels, tussenkavels en hofkavels.
Voor deze vier typen zelfbouwkavels gelden de volgende algemene principes:
Per type kavel zijn daarnaast nog specifieke bouwregels opgenomen. Voor zover ruimtelijk relevant zijn deze overgenomen in de planregels. Hieronder de kaveltypes met elk de kenmerkende regels per kavel. Het volledige document is als bijlage opgenomen.
Particulier opdrachtgeverschap op deze locatie maakt een diverse en interessante architectuur mogelijk. Daarbij hoort een mate van vrijheid in architectuur, die zorgt voor een rijk en afwisselend beeld. Om ook bij de architectonische uitwerking te kunnen sturen op kwaliteit dient het uiteindelijke bouwplan te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze welstandstoets wordt uitgevoerd door de Welstands- en Monumentencommissie Leiden (WML). De WML toetst aanvragen om omgevingsvergunning aan redelijke eisen van welstand en gebruikt daartoe de gemeentelijke Welstandsnota 2014 als toetsingskader.
De Welstandsnota biedt voor deze bijzondere plek echter onvoldoende houvast. De locatie vraagt aandacht als het gaat om architectuur en uitwerking. Hiertoe zijn specifieke kaders voor deze locatie in kavelpaspoorten vastgesteld waarbinnen welstandsbeoordeling kan plaatsvinden.
Welstand is vooraf betrokken bij de totstandkoming van deze ontwikkeling en bij het opstellen van de kavelpaspoorten voor de nieuwbouwkavels. De uiteindelijke ontwikkeling van de kavels is welstandsvrij.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
De ontwikkeling aan de Toussaintkade is niet in strijd met de SVIR. Het betreft een lokale ontwikkeling, binnen bestaand stedelijk gebied.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het Barro staat de uitvoering van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek is ingevoerd ter vervanging van de voorheen geldende.
Het aangepaste artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt als volgt:
De toelichting bij een bestemmingsplan (of uitgebreide omgevingsvergunning, red.) dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland. Voor de onderzoeksresultaten worden derhalve weergegeven in de betreffende paragraaf 3.2.2.2.
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Deze visie is per 1 augustus 2014 in werking getreden. De visie is per 12 januari 2017 geactualiseerd in werking getreden.
Hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
Toetsen we het plangebied Toussaintkade aan de diverse kaarten behorende bij de VRM, dan voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de structuurvisie. Met name binnen de categorien van ''Beter benutten bebouwde ruimte'. Toussaintkade is onderdeel van bestaande bebouwde ruimte. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling doort verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie. Dit geldt ook voor 'Behoud en versterking leefkwaliteit van de bebouwde ruimte'. De provincie ziet op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Dit plan maakt woningbouw mogelijk in een bestaand monumentaal gebouw. De provincie is zich echter ook zeer bewust dat er grenzen zitten aan de mogelijkheden om te verdichten. Het bepalen of de woningbehoefte binnen de bebouwde ruimte opgevangen kan worden, is niet alleen een technische afweging (is het fysiek mogelijk om de woningbehoefte te accommoderen) maar bevat ook kwalitatieve elementen. Deze elementen zijn er vooral op gericht de leefkwaliteit van de inwoners te beschermen of zo nodig te versterken. In het plan wordt eveneens rekening gehouden met de bestaande molenbiotoop van molen d'Heesterboom. De molenbiotoop is maatgevend voor de maximale bebouwingshoogte binnen het plangebied.
In de Verordening Ruimte 2014 van de provincie Zuid-Holland, op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld, zijn de provinciale belangen uit de structuurvisie verder uitgewerkt in regels. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van de gemeenten voldoen. De verordening is per 1 augustus 2014 in werking getreden. De geactualiseerde verordening is per 12 januari 2017 geactualiseerd in werking getreden.
Gemeentelijke plannen zullen ook getoetst worden aan de provinciale regels: strijdigheid met deze regels betekent ook strijdigheid met provinciaal beleid.
Enkele speerpunten uit de Verordening Ruimte zijn de ladder voor duurzame verstedelijking en de ruimtelijke kwaliteit.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ladder zoals opgenomen in het Bro is een motiveringseis voor de toelichting van het bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Om een vrijblijvend karakter te vermijden, heeft de ladder zoals opgenomen in de verordening daarom niet alleen betekenis voor de toelichting van het bestemmingsplan maar ook voor de inhoud.
Ook voor de provinciale 'ladder' geldt dat deze per 1 juli 2017 een andere grondslag heeft, namelijk het per 1 juli 2017 gewijzigde Bro. Inhoudelijk is de toets niet wezenlijk veranderd.
Ruimtelijke kwaliteit
In de Visie Ruimte en Mobiliteit en de Verordening Ruimte is een van de speerpunten het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit. De provincie beschikt over een kwaliteitskaart met een bijbehorende uitwerking in richtpunten.
In artikel 2.2.1 lid 1 van de Verordening Ruimte zijn voorwaarden opgenomen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit. Binnen dit kwaliteitsbeleid onderscheidt de provincie in artikel 2.2.1 lid 2 van de Verordening Ruimte twee beschermingscategorieën. Hier zijn onder voorwaarden van ruimtelijke kwaliteit ook ontwikkelingen mogelijk.
Molenbiotoop
Behalve bovengenoemde speerpunten zijn in de verordening ook aanvullende regels opgenomen voor de bescherming van belangrijke waarden en kwaliteiten binnen bestaand stads- en dorpsgebied, zoals de molenbiotoop. Hieronder zijn de voor dit bestemmingsplan relevante regels opgenomen.
Artikel 2.3.3 Molenbiotoop
Lid 1 Molenbiotoop
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 9 Cultureel erfgoed, garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
Lid 2 Afwijkingsmogelijkheid
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
Op grond van artikel 3.2 kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 3.2 Ontheffingsbepalingen
Lid 1 Ontheffing
Gedeputeerde staten kunnen op verzoek van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de regels van deze verordening voor zover de verwezenlijking van het gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bijzondere omstandigheden onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot de met die regels te dienen provinciale belangen.
Voor dit bestemmingsplan is de provinciale Verordening Ruimte als uitgangspunt genomen. In de toelichting van dit bestemmingsplan komen de diverse thema's van de Verordening Ruimte aan bod en wordt gemotiveerd waarom dit bestemmingsplan voldoet aan de regels zoals opgenomen in de Verordening Ruimte.
Ladder voor duurzame verstedelijking
Stap 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking
Om te bepalen of sprake is van een 'ladderplichtige' ontwikkeling is van belang of sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Artikel 1.1.1. van het Bro geeft de volgende definitie voor een nieuwe stedelijke ontwikkeling:
‘Ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocatie of andere stedelijke voorzieningen’.
Deze definitie is later via jurisprudentie door de Raad van State verder uitgewerkt. Belangrijke aandachtpsunten bij het bepalen of iets een nieuwe stedelijke ontwikkeling is, is onder andere het ruimtebeslag, dus of de nieuwe functie meer ruimte in beslag neemt dan de voorgaande. In zo'n geval is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Ook bij de (nieuw)bouw van woningen heeft jurisprudentie inmiddels bepaald wat als kleinschalige ontwikkeling (en dus geen nieuwe stedelijke ontwikkeling) en als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden uitgemaakt.
In het huidige vigerende bestemmingsplan is reeds een woonbestemming opgenomen. De nieuwe ontwikkeling valt grotendeels binnen deze woonbestemming maar overschrijdt deze met de beoogde zelfbouwkavels. Tevens wordt er in de centrale hal van het bestaande gebouw ca 250m2 dienstverlening mogelijk gemaakt. Deze kleinschalige functie wordt opgenomen om op deze locatie en in de wijk wat bedrijvigheid toe te kunnen voegen omdat het als positief wordt gezien voor de leefbaarheid en de sociale cohesie in de wijk. Met deze functie kan tevens de monumentale hal het beste worden beschermd en behouden.
Indien er, vanwege de toevoeging van de zelfbouwkavels, sprake zou zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, is ook nog gekeken naar de actuele regionale behoefte aan woningen op deze locatie. Hiertoe is gebruik gemaakt van de provinciaal geaccordeerde woningbouwbehoefte cijfers.
De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (Stec Groep, d.d. 1 oktober 2014). De regionaal afgestemde opgaven in die woonagenda zijn gebaseerd op de meest actuele driejaarlijkse provinciale woningbehoefteraming (WBR 2013, op basis van Primos 2013, ABF-Research), het onderzoek 'Marktopnamecapaciteit regio Holland Rijnland 2013' van bureau Companen en het rapport 'Woningmarktverkenning Zuid-Holland 2013' van ABF-Research.
In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' is een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 31.620 nieuwe woningen tot 2029, exclusief studentenhuisvesting. Dat cijfer wijkt af van het behoeftecijfer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van 27.000 nieuwe woningen in de Leidse regio tot 2040. Dat komt omdat de Woonagenda is gericht op een kortere periode (namelijk van 2012 tot 2029) maar een veel grotere regio, waarvan ook gemeenten als Alphen aan den Rijn, Hillegom, Lisse, Teylingen en Nieuwkoop onderdeel zijn, terwijl de SVIR is gericht op een periode tot 2040 en een kleinere regio. Beide behoefteramingen zijn echter gebaseerd het hetzelfde rekenmodel van bureau ABF-Research (Primos). Voor de toetsing van bestemmingsplannen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat de provincie Zuid-Holland uit van de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland'. Voor een beeld van de actuele regionale behoefte aan woningen moeten de 'harde plannen' - dat wil zeggen bouwplannen die sinds 2012 reeds gerealiseerd, in uitvoering of planologisch mogelijk gemaakt zijn worden afgetrokken. Een overzicht van deze plannen wordt jaarlijks geactualiseerd en door de provincie vastgesteld. Voor het gebied Leiden Zuidwest waar de planlocatie gelegen is, is de kans benoemd om verdergaand te verdichten en daarmee te kunnen voldoen aan de grote vraag naar woningen in de regio.
Hieruit komt naar voren dat er nog steeds een grote opgave ligt voor nieuwe woningen om in de regionale behoefte te voorzien en kunnen we concluderen dat de bouw van de voorgenomen (sociale) koopwoningen op de locatie Toussaintkade voorzien in een actuele vraag.
Stap 2 en 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking
Dit bestemmingsplan voldoet zoals hierboven beschreven aan de eerste stap van de ladder: er is sprake van een actuele regionale behoefte aan het programma. De tweede stap houdt in dat wordt onderzocht in hoeverre in die behoefte kan worden voorzien binnen bestaand stads- en dorpsgebied, door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformering of anderszins, rekening houdend met belangrijke waarden en kwaliteiten van het gebied.
Deze tweede stap van de ladder kan ook succesvol worden doorlopen: er is sprake van een bestaand binnenstedelijk gebied waarbij rekening wordt gehouden met de belangrijke waarden en kwaliteiten van het gebied. Bij deze ontwikkeling wordt rekening gehouden met de kwaliteiten van het gebied, zoals het aanwezige groen, het monument en de aanwezige molenbiotoop. Het bouwplan, en daarmee het bestemmingsplan, is zorgvuldig afgestemd op deze aspecten.
Ook aan de tweede stap wordt dus voldaan.
De derde stap is niet van toepassing nu er geen sprake is van een uitleggebied maar van bouwen in bestaand stedelijk gebied via herstructurering.
Alles overziend kan worden gesteld dat dit bestemmingsplan voldoet aan de drie tredes van de ladder voor duurzame verstedelijking zoals die is vastgelegd in rijks- en provinciaal beleid: dit bestemmingsplan Toussaintkade voorziet in een actuele, regionale behoefte aan het in dit plan opgenomen programma.
Molenbiotoop
Ten aanzien van de molenbiotoop die geldt in het plangebied is er in de maatvoering rekening gehouden met de molenbiotoopregel van de provincie, deze geldt als uitgangspunt. Er is daardoor geen sprake van strijdigheid.
Deze structuurvisie is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
1. Holland Rijnland is een top woonregio;
2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie;
3. Concentratie stedelijke ontwikkeling;
4. Groenblauwe kwaliteit staat centraal;
5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open;
6. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Kennis;
7. Speerpunt voor economische ontwikkeling: Greenport.
Het plan is niet in strijd met regionaal ruimtelijk beleid.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie is hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.
De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
De locatie Toussaintkade is samen met de ontwikkeling van het Islamitisch Centrum en de zuidelijk gelegen woningbouw, aangewezen als 'nieuw te ontwikkelen (woongebied)'. Een strook aan de gehele oostkant van de Churchilllaan (en dus westkant van Toussaintkade) heeft de status van een groenstructuur op stedelijk niveau.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruiken maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Er was bij de vaststelling van de geactualiseerde visie geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde vise 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Onderhavig plan maakt een ontwikkeling mogelijk met behoud van het monument en maakt in die zin 'gebruik van de kracht van de stad'.
Beleidsvisie Wonen Leidse Regio 2002
De Beleidsvisie Wonen Leidse regio (2002) geeft een beeld van de trends en een kwantitatieve analyse van de Leidse woningmarkt. Enkele genoemde trends zijn: regionalisering van de woningmarkt, stijgende ruimtebehoefte, verschuiving van een aanbodnaar een vraagmarkt, vergrijzing, gewenste aandacht voor duurzaamheid en een grotere keuzevrijheid van woonconsumenten.
De kwantitatieve analyse leert dat er ultimo 2001 bijna 88.700 woningen waren in de Leidse regio, waarvan bijna 58% (51.280) in Leiden (bron: WBO 2002). In de beleidsvisie is geraamd dat de voorraad in de regio in de periode 2000 2010 met 12.000 woningen zou moeten groeien om in de behoefte te voorzien.
In de periode 2000-2003 zijn circa 2.200 woningen gerealiseerd. De actualisering Vinexbouwscenario van 2004 laat zien dat in dit jaar ruim 1.100 woningen zijn geprogrammeerd (inclusief Voorhout), waarvan 89 in Leiden. In de periode 2005-2010 zal dus nog veel moeten worden gebouwd om het geraamde tekort terug te brengen. Het merendeel (62%) van de uitbreiding zal door verdichting worden gerealiseerd. In 2004 is dat aandeel nog 29%. Verder blijkt dat Leiden relatief veel sociale huurwoningen (45% tegen 37% in de totale regio) en weinig koopwoningen (43% tegen 52%) heeft.
In de woonvisie zijn afspraken gemaakt om die verhouding meer in evenwicht te brengen.
De visie concludeert dat een flink deel van de woningen binnenstedelijk gerealiseerd moet worden, bijvoorbeeld door middel van herstructurering en verdichting. De visie concludeert tevens dat de verhouding tussen vraag en aanbod van de woningmarkt uit balans is. Transformatie van bestaande wijken en nieuwbouw moeten deze discrepantie verhelpen.
Nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door'
Op 14 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Deze nota vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De Stadsvisie Leiden, Stad van Ontdekkingen, de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025 "Leven in Leiden" en de ruimtelijke Structuurvisie Leiden 2025 vormen het kader voor deze nota Wonen. Deze nota Wonen vormt op haar beurt weer het kader voor nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties en voor de plannen voor renovatie en nieuwbouw.
Verbetering van de balans tussen vraag en aanbod, investeren in de kwaliteit van woning en woonomgeving en voldoende woningen voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen: de lage en de middeninkomens. Dit zijn de drie hoofdopgaven die Leiden zich in de nieuwe nota Wonen stelt. Leiden is een aantrekkelijke woonstad met haar monumentale binnenstad, gevarieerde bevolking en goede voorzieningen. Om die aantrekkelijke stad te blijven moeten we doorgaan met investeren: afmaken van de bestaande woningprojecten en kijken naar nieuwe kansen. Vooruitzien en doorpakken is daarom het motto van deze nota, ook in tijden van crisis en bezuiniging. Dat is niet gemakkelijk en daarom staat samenwerking in deze nota centraal: samenwerking tussen en met woningcorporaties, beleggers, ontwikkelaars, huurders en zorgaanbieder om ook in zwaardere tijden te zorgen voor verbetering van woning en woonklimaat.
Regionale Woon Agenda 2017
In opdracht van de regio Holland Rijnland heeft bureau Companen onderzocht hoeveel woningen er tot 2030 in de regio moeten worden toegevoegd. De regio ambieert daarmee een actuele, kwalitatieve koers te schetsen voor een goed functionerende woningmarkt ; op regionaal, subregionaal en lokaal niveau. Ze wil daarmee aansluiten bij de behoefte aan verschillende woonvormen en woonmilieus. Met de RWA worden gezamenlijke keuzes gemaakt om het wonen in de regio te versterken. Deze agenda vervangt de Regionale Woonagenda Holland Rijnland van december 2014. Voor het eerst is er niet alleen afstemming van het aantal te bouwen woningen, maar ook de gewenste kwalitatieve richting. Daarbij agendeert de RWA 2017 specifieke huisvestingsopgaven, zoals voor bijzondere doelgroepen als gevolg van de extramuralisering, de huisvestingsopgave voor spoedzoekers en verduurzaming van het wonen.
Als onderbouwing voor de RWA is de werking van de regionale woningmarkt in beeld gebracht, waarmee er zicht is op mechanismen die de toekomstige vraag op de woningmarkt bepalen. Dit vormt de basis voor een programmering waarmee de regio adequaat kan inspelen op de veranderende vraag: uitgaande van trends voor de korte en lange termijn, de woningbehoefte van de diverse inkomensgroepen, de behoefte onder bijzondere doelgroepen en tot slot de ontwikkeling van de behoefte aan woonmilieus.
De woningmarkt is echter geen statische markt. Ontwikkelingen gaan snel en zijn vaak moeilijk te voorspellen. Renteontwikkeling, ontwikkeling van bouwkosten, ontwikkeling werkgelegenheid, trek naar de stad, etc. zijn van invloed op deze markt. De RWA schetst dan ook geen statisch eindbeeld, maar een adaptieve benadering om er voor te zorgen dat de komende jaren de juiste woning op de juiste plek kan worden ontwikkeld.
De RWA helpt gemeenten bij de juiste woning op de juiste plek, en afstemming van woningbouw op de ruimtelijke ontwikkeling van de regio. Daarmee biedt dit een onderbouwing voor plannen, passend bij de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. Hoewel de beschikbare plancapaciteit groter is dan volgens de kwantitatieve behoefte noodzakelijk, zorgen we er voor dat we ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening niet meer zullen bouwen dan de behoefte.
De gemeenteraad heeft op 14 februari 2013 de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Daarin staat o.a. dat Leiden een aantrekkelijke woonstad is. De meeste Leidenaren zijn erg tevreden over hun woning en woonomgeving. De gunstige ligging van Leiden in de Randstad, dichtbij Schiphol, Den Haag, Rotterdam en Amsterdam, onze mooie binnenstad en ons rijke cultureel aanbod betekenen dat een behoorlijk deel van de trek naar de Randstad in Leiden zal neer slaan. Samen met de huisvestingsbehoefte van statushouders en de stagnerende doorstroming (o.a. als gevolg van het Rijksbeleid) betekent dit dat we met een behoorlijke toename in de vraag naar woningen rekening moeten houden de komende jaren.
Dit zien we ook terug in de provinciale prognose voor de woningbehoefte die een forse toename van de vraag naar woningen tot 2030 toont t.o.v. de vorige behoefteraming uit 2013. Deze opgaaf sluit aan bij een vraagstuk dat ook in het kader van de omgevingsvisie aan de orde komt. Hoe realiseren we grote aantallen extra woningen in onze dichtbebouwde stad en regio? Het zoeken naar oplossingen voor deze opgaaf vraagt veel aandacht. Hierbij zoeken wij de samenwerking met de regio op. Het zelfde geldt voor de realisatie van huisvesting voor vergunninghouders en bijzondere doelgroepen: mensen (alle leeftijden) die uitstromen uit zorg en opvang (zoals daklozenopvang, Jeugdzorg, beschermd wonen, etc.) en (tijdelijk) begeleiding nodig hebben, vormen een actueel thema.
De komende periode zijn daarnaast de volgende thema's belangrijk: beschikbaarheid en betaalbaarheid van woningen, duurzaamheid, transformatie en het zoeken naar antwoorden voor de opgaven waarvoor de extramuralisering en de scheiding van wonen en zorg ons stelt.
In het Beleidsakkoord 2014-2018 zijn de volgende aandachtspunten op het gebied van bouwen opgenomen:
• Tot 2030 circa 8500 extra woningen bouwen.
• Vooral inzetten op sociale huur (onder de € 710) en middeldure koop (indicatief tussen de (175.000 en € 300.00).
• 30% sociale huur, stedelijk gezien, inclusief de woonbehoefte van bijzondere doelgroepen.
• Tweedeling tegengaan door gemengd te bouwen.
• Bij sloop van sociale huurwoningen stimuleren dat corporaties ook vrije sectorwoningen terugbouwen.
• Woningen in het middensegment (huur en koop) zijn nodig voor starters en doorstromers.
• Voor senioren zijn woningen in het middensegment ook interessant.
• Zowel starters als senioren zijn vaak op zoek naar vergelijkbare woningen: betaalbaar, niet al te groot, van alle gemakken voorzien, dichtbij voorzieningen zoals winkels, groen, horeca en OV.
• Bouw van woningen combineren met ontwikkeling tot schone, compacte, leefbare, goed bereikbare en aantrekkelijke stad.
• De fysieke leefomgeving dient groener, duurzamer, gezonder, veiliger te worden met de nodige sociale samenhang.
• Bij nieuwbouw meerdere doelstellingen combineren, behalve wonen, werken, recreëren ook deelname aan de maatschappij, gezondheid, bewegen, duurzame mobiliteit, energietransitie, veiligheid, aanpassing aan klimaatverandering, vergroening en waterberging.
• Ontwikkelaars voegen kwaliteit toe aan de stad.
• Alle belangen worden meegewogen, omwonenden, (toekomstige) woningzoekenden, ondernemers en andere belanghebbenden.
• Bestaande nieuwbouwplannen alsnog aanpassen, ook als er al overeenkomsten met ontwikkelaars bestaan.
• Als projecten op korte termijn in uitvoering worden genomen wordt geaccepteerd dat ze soms niet aan de allerhoogste normen kunnen voldoen.
De Nota Wonen 2020 heeft als hoofdopgaven: streven naar balans tussen vraag en aanbod gebaseerd op kwaliteit en betaalbaarheid, versterking van kwaliteit van de voorraad en leefbaarheid met extra aandacht voor duurzaamheid en voldoende aanbod voor hen die niet op de particuliere woningmarkt terecht kunnen. Voor het bepalen van de geschiktheid van locaties en projecten om bij te dragen aan de beleidsdoelen is het systeem van 'leefstijlen' geïntroduceerd, ontwikkeld door SmartAgent. Er worden 4 (hoofd) doelgroepen onderscheiden: de rode, de blauwe, de gele en de groene. De betekenis hiervan is, samengevat, een leefstijl met als hoofdkenmerken 'vrijheid en flexibiliteit' (rode), 'ambitie en controle'(blauwe), 'betrokkenheid en harmonie' (de gele), en 'geborgenheid en zekerheid'(de groene).
Het is belangrijk ruimte te geven aan particulier opdrachtgeverschap in Leiden. Op die manier kan beter worden aangesloten bij woonwensen en wordt de betrokkenheid met de leefomgeving vergroot. Zelfbouw en initiatieven met betrekking tot (collectief) particulier opdrachtgeverschap wil de gemeente faciliteren waar mogelijk.
Deze ontwikkellocatie is bij uitstek geschikt voor particulier opdrachtgeverschap en verenigd daarbij de mogelijkheid tot zowel kaveluitgifte voor nieuwbouw als transformatie in de bestaande gebouwen. Hiermee wordt aangesloten bij de conclusie uit de visie dat een deel van de woningen binnenstedelijk gerealiseerd moet worden onder andere door middel van herstructurering en verdichting.
Voor dit gebied gelegen in Leiden Zuidwest, is de kans benoemd om verdergaand te verdichten om daarmee te kunnen voldoen aan de grote vraag naar woningen in de regio. Daarbij wordt een deel van de woningen voor de doelgroep statushouders gerealiseerd waarbij ook aangesloten wordt op de vraag naar meer woningen voor hen die niet eenvoudig op de particuliere markt terecht kunnen.
Flink fietsen
Flink fietsen is een campagne van de gemeente Leiden en omliggende gemeenten om fietsen zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Samen met de omliggende gemeenten werkt Leiden aan acht recreatieve fietsroutes door de Leidse ommelanden.Deze belevingsroutes lopen over het bestaande fietsenknooppuntennetwerk. Daarnaast worden diverse verbeteringen aangebracht in de infrastructuur om fietsen te bevorderen en zo aantrekkelijk mogelijk te maken.
Leiden gaat Goed
Met de campagne Leiden gaat Goed wil de gemeente inwoners helpen om de juiste keuzes te maken op het gebied van energie en natuur.
Duurzame monumentenzorg
Dit beleid beoogt om energiezuinig wonen in een historisch pand mogelijk te maken: juist in oude gebouwen zijn grote winsten te halen. Bij Erfgoed Leiden en Omstreken wordt al jaren gewerkt met het verduurzamen van gebouwd erfgoed. Erfgoed leiden en Omstreken adviseert op het gebied van energiebesparing, vergunningen en beschikbare subsidies.
Operatie Steenbreek
Operatie Steenbreek is een landerlijk actie om inwoners enthousiast te maken hun tuin te vergroenen. Hierbij kunnen tuintegels worden ingeleverd bij de gemeente en kan de onverharde grond ingezaaid worden met bijvoorbeeld insectenvriendelijke kruidenmixen.
Aan de slag met een geveltuin
Geveltuintjes zijn vrij eenvoudig zonder al te veel kosten zelf aan te leggen. De gemeente heeft bepaalde voorwaarden waarin getoetst wordtof het aanleggen van geveltuin op subsidie kan rekenen.
Sponge 2020
Op 4 oktober 2017 is de projectopdracht " op weg naar een klimaatbestendig Leiden' vastgesteld. Stevige ambities en concrete doelstellingen die moeten zorgen dat Leiden in 2030 geen wateroverlast meer kent in de stad. Leiden werkt met tien andere partijen in het internationale Sponge2020 project om kennis op te doen en te delen en om samen met bedrijven en burgers een klimaatbestendige stad te bouwen. Met drie pilotprojecten gaat Leiden hiermee aan de slag.
Het bestemmingsplan Toussaintkade voorziet in een gasloos project. Dit geldt zowel voor de transformatie van de school als voor de nieuwbouwwoningen. Bij het klusrijp maken van de kluswoningen worden al de noodzakelijke voorbereidingen getroffen zodat de kopers zelf een passend warmtepompsysteem (lucht-water, water-water) in de woning kunnen (laten) installeren voor verwarming en warm tapwater. Ook kan de koper kiezen voor een All-Electric oplossing. Dit betekent dat in iedere kluswoning loze leidingen (via de leidingschacht) naar het dak worden gerealiseerd en op het dak per woning ruimte wordt gereserveerd voor de warmtepompinstallatie en eventueel zonnepanelen. De installatie zelf zal door de kopers van de kluswoningen worden aangelegd.
Voor de nieuwbouwkavels geldt ook dat deze zonder gasaansluiting worden geleverd. Het is hierbij aan de koper om een alternatieve warmtevoorziening te realiseren. Hier zijn diverse mogelijkheden voor.
Binnen de planvorming wordt er tevens rekening gehouden met een aantal klimaatadaptieve en duurzame uitgangspunten. Het regenwater dat zowel op de daken als op straat valt wordt niet via het riool afgevoerd maar komt direct in het oppervlaktewater terecht. Het wateroppervlak in het plangebied wordt vergroot. Daarbij worden zoveel mogelijk bomen op de planlocatie gehandhaafd of in ieder geval gecompenseerd. Dit is van belang omdat de bomen bijdragen aan het tegengaan van hitte eilanden en veraangenamen het leefklimaat.
Voor de bestrating zal gekozen worden voor een duurzaam materiaal. Er wordt daarbij uitgegaan van gebakken klinkers. Deze hebben een lange levensduur en behouden hun kleur gedurende de jaren.
In een later stadium van het project zal met de toekomstige bewoners worden gekeken naar de mogelijkheden van auto delen. Dit zou in de toekomst meer ruimte voor groen kunnen opleveren.
Gezien bovenstaande is het bestemmingsplan Toussaintkade in overeenstemming met de duurzaamheidsambities van de gemeente Leiden.
In 1992 werd in Valetta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed, beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
In vervolg hierop is op 1 september 2007 de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ) in werking getreden.
Met de introductie van de nieuwe wet zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden van gemeenten veranderd. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de WAMZ op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen.
Bij het opstellen van een ruimtelijk plan dient onderzoek te worden gedaan naar de aanwezigheid van archeologische waarden in het projectgebied. Het provinciale beleid aangaande archeologie staat vermeld in de Visie op Zuid-Holland.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Nota Cultureel Erfgoed, vastgesteld door de raad op 20 december 2005 - is er op gericht de in de grond aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 7”. Voor werkzaamheden die in deze gebieden de grond verstoren, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan, met uitzondering van Waarde – Archeologie 1, daarvoor geldt de vergunningplicht van artikel 11 van de Monumentenwet 1988.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties.
De gemeente Leiden heeft een rijk bodemarchief. In de afgelopen decennia is bij tientallen opgravingen vastgesteld dat het onderzoek van de archeologische resten die in de bodem verborgen liggen een van de belangrijkste bronnen van kennis over de bewoningsgeschiedenis van de regio rondom Leiden vormt.
De doelstelling van het gemeentelijk archeologiebeleid is om de archeologische bronnen zo verantwoord mogelijk te beschermen.
In 2006 is in het plangebied een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Schiltmans, D.E.A., 2006: Plangebied Boshuizerkade, gemeente Leiden; archeologisch vooronderzoek: een bureau- en inventariserend veldonderzoek (verkennende fase), Weesp (Raap-notitie 1670)). Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn. Om deze reden zijn in het bestemmingsplan geen voorschriften en maatregelen opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.
In geval archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W, door tussenkomst van de Unit Monumenten en Archeologie van de gemeente, tel. nr. 071-5167950.
De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek.
Indien in het plangebied de bodem wordt verstoord, kan het voorkomen dat tijdens of na de werkzaamheden een archeologische waarneming plaatsvindt. Deze waarneming wordt verricht als onderdeel van de gemeentelijke onderzoeksagenda en wordt uitgevoerd door een archeoloog van de gemeente Leiden. De kosten van dit onderzoek komen niet voor rekening van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer dient op grond van artikel 57 van de Monumentenwet wel de gelegenheid te bieden tot het uitvoeren van deze werkzaamheden. De initiatiefnemer meldt de aanvang van de werkzaamheden dientengevolge uiterlijk drie weken van tevoren aan de gemeente Leiden.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Verordening Ruimte
In de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland zijn regels opgenomen met betrekking tot de molenbiotoop. De regels voor molenbiotopen luiden als volgt:
"Artikel 2.3.5 Bescherming molenbiotoop
Lid 1 molenbiotoop:
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de molenbiotoop van traditionele windmolens, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op 'Kaart 9 Cultureel erfgoed', garandeert in voldoende mate de vrije windvang en het zicht op de molen en voldoet aan de volgende voorwaarden:
Lid 2 Afwijkingsmogelijkheden
In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en b, is het oprichten van nieuwe bebouwing mogelijk ten behoeve van:
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Erfgoedverordening en erfgoedregister (2017)
De gemeente Leiden hanteert de Erfgoedverordening 2017. Dexe verordening geeft o.a. regels over de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak. Na vaststelling van het bestemmingsplan worden karakteristieke panden in het plangebied opgenomen in het erfgoedregister.
Historische karakterisering:
De locatie bevindt zich buiten het beschermd stadsgezicht. Op de locatie bevindt zich wel een gemeentelijk monument. Dit betreft een voormalige school. De school had oorspronkelijk een tuin aan de achterzijde ontworpen door Mien Ruys. Deze is volledig verdwenen. Het gebouw ligt op de hoek van de Toussaintkade en de Ter Haarkade en staat daarmee op een stedenbouwkundig belangrijke plek. Het gebouw ligt op de overgang tussen de organisch gegroeide vooroorlogse bebouwingsrand langs de Rijn en de planmatige Wederopbouwwijken in Leiden Zuidwest. De school is een goed voorbeeld van de naoorlogse denkbeelden over het belang van een groene en rustige omgeving voor onderwijsgebouwen. De school heeft aan beide voorgevels een brede groenstrook waardoor het gebouw als los object in het groen ligt. Deze groenstructuur vormt daarmee vanuit het noorden gezien het begin van de belangrijke groenstructuur van Leiden Zuidwest.
Het schoolgebouw van de voormalige Christelijke Nijverheidsschool van Meisjes is een goed en gaaf voorbeeld van een Wederopbouwschool en gebouwd in 1956-59 naar ontwerp van J.F.Niepoth. Een bijzonder element wordt gevormd door het grote glas-in-beton kunstwerk van Berend Hendriks uit de bouwtijd.
Nabij het plangebied bevindt zich de molen "de Heesterboom". Als gevolg hiervan moet rekening gehouden worden met de molenbiotoop van deze molen. Hiervoor is de vrijwaringszone- molenbiotoop opgenomen in het bestemmingsplan. De molenbiotoop is maatgevend voor de maximale bebouwingshoogte binnen het plangebied.
In onderstaande afbeelding is aangegeven hoe de molenbiotoop over het plangebied is gelegen. Binnen de 100 meterlijn zijn woningen toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 9,90 meter.
Voor de beoogde bebouwing tussen de 100 meter en 400 meter is een bouwhoogte toegestaan van 10,90 + (1/30 x 100)-1= 13,23 meter tot 10,90 + (1/30 x 129)-1 = 14,5 meter.
Molenbiotoop in plangebied
Wet natuurbescherming
Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. De Wet natuurbescherming vervangt drie actuele wetten, te weten de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998. Daarmee zijn gebiedsbescherming en soortbescherming bij elkaar gebracht in één Nederlandse wet.
Deze wet beschermt de van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren en hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen.
De Wet natuurwetbescherming wijkt in een aantal opzichten af van de Flora- en faunawet; de strekking is echter hetzelfde. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen).
Net als in de Flora- en faunawet is in de Wet natuurbescherming een zorgplicht opgenomen, een algemeen geldende fatsoensnorm voor de omgang met flora en fauna. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen zo weinig mogelijk nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben.
De soortbeschermingsbepalingen uit de Europese richtlijnen Vogelrichtlijn (VR) en Habitatrichtlijn (HR) zijn in de Wet Natuurbescherming geïmplementeerd: soorten en vegetatietypen waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, worden beschermd onder de nieuwe Wet natuurbescherming. Ongeveer 200 soorten verliezen hun bescherming in vergelijking met eerder vigerende Flora- en faunawet, voornamelijk soorten vaatplanten (muurplanten, orchideeën) en (zee)vissen.
De bij de Flora- en faunawet gehanteerde gedragscodes blijven bestaan, zij het dat de lijsten met beschermde soorten wijzigen en aangepast moeten worden.
Voor soortbescherming in relatie tot ruimtelijke ingrepen is een aantal artikelen in de nieuwe Wet natuurbescherming van belang:
Er worden in de Wet Natuurbescherming drie beschermingsregimes onderscheiden:
Bescherming van alle in het wild levende vogels in de EU, beschreven in artikel 3.1-3.4.
Dit beleid verandert deels t.o.v. de. Ffwet. Het begrip "opzettelijk" is bij doden, vangen en verstoring van nesten etc. opgenomen. Hieronder valt ook het begrip "voorwaardelijk opzet". De grote verandering is dat verstoring onder de nieuwe wet is toegestaan, mits de staat van instandhouding van de soort maar niet in het geding komt. Degene die de verstoring begaat, moet dan aantonen dat er geen verstoring van wezenlijke invloed is. Verstoren van broedende vogels (op nest) en eieren blijft verboden. De provincie kan hiervoor vrijstellingen maken en ontheffingen verlenen.
Bescherming van dier- en plantensoorten in artikel 3.5-3.9:
Dit zijn de in de bijlage van bij artikel 3.10 van Wet natuurbescherming genoemde soorten. Op deze bijlage staan zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen, kevers en vaatplanten. Onderdeel A bevat de fauna, onderdeel B de flora. Deze lijst is een nationale toevoeging en betreft soorten die in principe een landelijke achteruitgang kennen. In praktijk is deze bescherming lichter en verwacht wordt dat ontheffingen vrij gemakkelijk verkregen kunnen worden, aangezien er niet de zwaardere belangen gelden voor de soorten van de Europese richtlijnen. Ruimtelijke ontwikkeling is een geldig belang voor een ontheffing (art 3.10.2 onderdeel a). Opzettelijk verstoren in algemene zin, wordt voor deze groep niet genoemd als verbod. De provincies kunnen voor deze lijst vrijstellingsbesluiten maken. Op dit moment staan ook zeer algemene soorten op deze lijst; mogelijk zal er een vrijstellingsbesluit of AMvB opgesteld worden hoe hier mee om te gaan.
Verordening uitvoering Wet natuurbescherming
Provincies zijn bevoegd om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor de groep 'Andere soorten', waardoor bij overtreding van de verbodsbepalingen de noodzaak tot ontheffing vervalt. Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland heeft deze verordening op 9 november 2016 vastgesteld.
Waar de verantwoordelijkheid voor de uitvoering voorheen grotendeels bij het Rijk lag, gaan de meeste verantwoordelijkheden vanaf 2017 naar provinciaal niveau. Vrijwel alle ontheffingsverlening, uitvoering van de wet en handhaving zal uitgevoerd gaan worden door de provincies. Belangrijke procedurele wijziging hierbij is, dat wanneer er sprake is van een omgevingsvergunning, ontheffingen voor de beschermde soorten vanaf de inwerkingtreding van de wet daarbij mogen aanhaken. Dat wil zeggen dat de indiener mag kiezen of hij zijn ontheffing direct bij de provincie aanvraagt, of dat hij dat doet door aan te haken bij de omgevingsvergunning. In het laatste geval moet de gemeente dan een volledigheidstoets uitvoeren. Met de aanvraag van een omgevingsvergunning geldt de uitgebreide procedure, en is er een wettelijke beslistermijn van maximaal 26 weken. Wanneer een ontheffing bij de provincie aangevraagd wordt waarbij geen omgevingsvergunning nodig is, is deze termijn 13 weken met maximaal 7 weken verlenging.
Kaderstelling Bomenbeleid
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen. De actuele Bomenverordening is begin 2016 in werking getreden.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet, en daarna de Wet natuurbescherming, stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd. Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk en goedgekeurd per 1 januari 2011.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de Wet natuurbescherming.
Algemeen
Ter plaatse van de plan staan op basis van de Groene Kaart geen waardevolle houtopstanden aangegeven. Er zijn wel bomen met een stamomtrek van 45 cm of meer (gemeten op 130 cm hoogte), een kapvergunning is daarom nodig (bron: Groene Kaart 2012 Leiden d.d. 11 februari 2016, Gemeente Leiden). Eventueel kunnen beeldbepalende of monumentale bomen als zodanig worden beschermd in het bestemmingsplan. Dergelijke waardevolle bomen komen hier echter niet voor. Voor stedelijke begrippen gaat het hier echter wel om een aantrekkelijk stukje groen. Het heeft echter verder geen beschermde status.
Voor de realisatie van de nieuwe ontwikkeling is kap van enkele bestaande bomen onvermijdelijk. Conform de gemeentelijke bomenverordening (2015) zijn gedurende het proces van planvorming diverse alternatieven onderzocht om het aantal te kappen bomen op de planlocatie zo laag mogelijk te houden. De eerste planopzet van medio 2017 bleek tot een fors negatieve bomenbalans te leiden. Gedurende het planproces is het gelukt het plan op diverse punten te optimaliseren waarmee alsnog een groot aantal bestaande bomen gehandhaafd kan worden. De grootste optimalisatie is behaald door het schrappen van een waterpartij langs de Haagweg waarvoor een groot aantal bomen gekapt moest worden. Door de benodigde watercompensatie anders op te lossen kan de groene rand langs de Haagweg behouden blijven.
Op basis van een nader uitgevoerd bomenonderzoek door Pius Floris in het plangebied is een beplantingsplan opgesteld. Hierover heeft ook uitvoerig overleg plaatsgevonden met de Bomenbond en zij zijn nauw betrokken bij het ontwikkelproces ten aanzien van de inrichting en beplanting van deze locatie.
Het plan voor de inrichting van het gebied gaat zoveel mogelijk uit van het behoud van de bestaande houtopstanden.
De randen van het gebied
De randen van het plan worden omgeven door volwassen groen. Langs de Toussaintkade staan twee rijen bomen van de eerste grote. Deze strook zal daar waar mogelijk worden versterkt.
Langs de Ter Haarkade staat een rij Lindes die worden behouden.
De zijde langs de Haagweg wordt gevormd door een groenstrook. De groenstrook heeft een beperkte breedte en de onderbeplanting krijgt gezien de ontwikkeling voldoende licht. Het onderhoudsbeeld is achterstallig maar geadviseerd wordt om de strook met rust te laten en de natuur zijn werk te laten doen. Deze groenstrook zorgt voor een natuurlijke barrière tussen het nieuwe buurtje en de Haagweg. Zicht en geluid worden zo gefilterd en wonen aan een groene strook wordt gewaarborgd. Voor de ruimtelijke kwaliteit is het goed om zoveel mogelijk volwassen groen te handhaven. Uit het onderzoek van Pius Floris blijkt bovendien dat in de strook op een aantal plekken bomen kunnen worden toegevoegd.
Het bestaan van groenstroken in de stad is van belang voor de biodiversiteit in de stad. Het vormt een vluchtplek voor vogels en kleine knaagdieren. Ook is het oude hout in dit soort bosjes interessant voor insecten.
Het binnengebied
In het middengebied staan 3 grote zilver esdoorns in het gazon. De bomen hebben lange tijd geen onderhoud gehad en zijn daardoor flink scheef uitgegroeid.
Ruimtelijk gezien is de locatie van de bomen binnen het plan een goede locatie voor een aantal grote bomen. Er is in eerste instantie dan ook uitgegaan van behoud van de bestaande esdoorns, die een mooi volwassen beeld zouden geven aan deze nieuwe plek.
Het advies vanuit het nadere onderzoek door Pius Floris is echter dat de bomen binnen het huidige plan, ondanks het grote groene plantvak dat in de planvorming steeds als uitgangspunt heeft gediend, niet behouden kunnen blijven. De drie bomen hebben een zware brede kroonopbouw en bevinden zich in het gazon. Het bewortelingspatroon is oppervlakkig. De wortels bevinden zich in de bovenste 40 centimeter en de opnamebeworteling strekt tot buiten de kroonprojectie. Tot op 4 meter uit de stamvoet is stabiliteitsbeworteling aangetroffen. Daarnaast hangen de kronen te laag. Als gevolg van de ontwikkeling kunnen de bomen in de toekomst niet overleven. Vanuit de stedelijke ontwikkeling is de ontsluitingsweg nodig voor onder andere een goede toegang voor nood- en hulpdiensten. De weg kan niet verschoven worden of op een andere plek gelegd worden.
De 3 esdoorns kunnen in het plan niet gehandhaafd worden. Om kwaliteit voor de toekomst te garanderen worden de esdoorns vervangen door 3 nieuwe bomen. Daarbij kan de ondergrond/standplaats verbeterd worden waardoor de bomen dieper kunnen wortelen en daarmee meer stabiliteit krijgen. Op deze manier kunnen de bomen op deze plek voor de komende 50 jaar zich weer goed ontwikkelen en een mooie plek vormen in het plangebied. Ze vormen een grotere structuur met de nieuwe bomen op het hof waarmee binnen het plan een groene kern ontstaat waar het prettig wonen is.
Op het binnenterrein staan nog een aantal bomen die komen te vervallen door de komst van de nieuwbouw en toenemende verharding. Deze kunnen niet gehandhaafd worden maar worden gecompenseerd.
Op grond van de bomenverordening is het de doelstelling de te verwijderen bomen te compenseren met nieuwe aanplant. Binnen het plangebied valt deze bomenbalans vooralsnog echter negatief uit en daarom zijn compensatie mogelijkheden in de directe omgeving gevonden. Dit is mede vanwege de wens vanuit de omgeving om verder te vergroenen. Het bomenplan voor het plangebied en de compensatie buiten het plangebied is opgenomen als bijlage.
Ten aanzien van de uiteindelijke inrichting wordt gewerkt naar een definitief ontwerp dat conform de Nota van Uitgangspunten gericht is op het behoud van groen. De definitieve inrichting zal tijdens de omgevingsvergunningaanvraag aan bod komen.
Quick scan flora en fauna
In het plangebied is eind 2017 een quick scan flora en fauna uitgevoerd en deze is als bijlage opgenomen. Op basis van deze scan zijn er aanbevelingen gedaan en deze zijn opgevolgd. Hieronder wordt dit uiteengezet.
Naar aanleiding van de quickscan is voor het groen én de bebouwing in 2018 een volwaardig vleermuisonderzoek gedaan, conform het vigerend Vleermuisprotocol, ook deze is als bijlage in het bestemmingsplan opgenomen. In het plangebied worden geen beschermde situaties ten aanzien van vogels verwacht. Een nadere inventarisatie naar vogels is daarom niet noodzakelijk in relatie tot de Wet natuurbescherming. Tijdens de veldonderzoeken zijn eveneens geen beschermde situaties ten aanzien van vogels waargenomen.
Er zijn veldonderzoeken uitgevoerd in het kader van een jaarrond vleermuisonderzoek, de waarnemingen zijn opgenomen in een tabel. In het plangebied zijn meerdere jagende (foeragerende) gewone en ruige dwergvleermuizen waargenomen alsmede de laatvlieger, meervleermuis en rosse vleermuis.
Uit de onderzoeken is naar voren gekomen dat ter plaatse van de panden zich twee verblijfplaatsenvoor vleermuizen bevinden, één locatie betreft een zomer-, balts- en winterverblijfplaat, de andere locatie winterverblijfplaats.
Naar aanleiding van de uitkomsten is een ontheffingsverzoek ingediend voor twee verblijfplaatsen. Ter compensatie zijn tijdelijke verblijfplaatsen gecreëerd in de vorm van zes tijdelijke vleermuiskasten die worden gehangen aan bomen in de omgeving. Uiteindelijk worden in het nieuwe gebouw nieuwe (definitieve) mogelijkheden voor vleermuisbewoning gecreëerd.
Op het moment dat door een ecoloog is vastgesteld dat de verblijfplaatsen zijn verlaten en de ontheffing op de verbodsbepalingen is afgegeven door het provinciaal bestuur kan er worden gestart met de werkzaamheden:
• uiterlijk vijf dagen voorafgaande aan de werkzaamheden moeten de verblijfplaatsen ongeschikt gemaakt worden zodat ze tijdens de werkzaamheden niet in gebruik zullen zijn (tocht creëren);
• werkzaamheden vanaf één zijde zodat andere zijde als vluchtroute kan worden gebruikt;
• mochten er vleermuizen zijn, direct werk stilzetten en vleermuisdeskundige inschakelen.
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.
Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die opde uitvoerbaarheid van projecten drukt.
In de Toussaintkade liggen in beide zijden van het trottoir kabels en leidingen. Vanuit de Toussaintkade liggen er ook huisaansluitingen naar het voormalige schoolgebouw.
In het noordoosten staat een transformatorstation van Liander, die ten behoeve van de ontwikkeling moet worden verplaatst. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het realiseren van een nieuwe locatie voor de trafo binnen het plangebied en dient in overleg met de gemeente en het betrokken nutsbedrijf een nieuwe locatie te vinden.
Vanwege de hoeveelheid bomen aan de westzijde van het plangebied moet er rekening gehouden worden met mogelijk kabels en leidingen en riolering langs de brug.
Er is een bijlage opgenomen waarin voor deze planlocatie in kaart is gebracht waar de kabels en leidingen zich bevinden.
Voorts bevindt zich een hoogspanningszone die het plangebied doorkruist; voor deze zone geldt een hoogtebeperking waar bij ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden.
Beleid en regelgeving
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies zoals woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling is gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en kunnen per gebiedstype, waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden, verschillen. Hierbij is het uitgangspunt dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Beoordeling
Het plangebied kan worden beoordeeld als gemengd gebied. In de omgeving van het plangebied bevinden zich diverse bedrijven en woningen. Volgens de bedrijvenadministratie van de Omgevingsdienst zijn de volgende bedrijven en/of activiteiten aanwezig in de buurt van het plangebied:
Bedrijf | Adres | SBI-2008 | Milieu categorie |
Minimale gewenste afstand [m] |
Huidige afstand tot het plangebied [m] |
Moskee Al Hijra | Haagweg 156 | 9491 | 2 | 10 | 20 |
Noordman Hout | Haagweg 89 | 4673 | 3.1 | 30 | 35 |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat wordt voldaan aan de richtafstanden. Ter plaatse van de woningen is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen om het plan te realiseren.
Beleid en regelgeving
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal beleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit.
In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.
Bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan en/of bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Voor een bestemming zoals wonen, gelden ander normen dan voor bijvoorbeeld de bestemming bedrijven. Uitgangspunt is dat de bodemkwaliteit als gevolg van aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risicooplevert voor de gebruikers van de bodem. Bovendien mag de bodemkwaliteit nietverslechteren door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamdestand still-beginsel.
Beoordeling
Op 24 mei 2017 is een verkennend bodemonderzoek op de locatie uitgevoerd ter actualisatie van de bodemkwaliteit. Tijdens voorgaande onderzoeken is vastgesteld dat in de grond en het grondwater overwegend licht verhoogde gehalten voorkomen. Uit de chemische analyses blijkt nu ook dat de grond en het grondwater hooguit licht zijn verontreinigd. De puinhoudende bodemlagen zijn niet verontreinigd met asbest.
Conclusie
De locatie is geschikt voor het geplande gebruik. Er zijn geen milieuhygiënische belemmeringen voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van woningen.
Beleid en regelgeving
Landelijk beleid
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen.
De overheid stelt grenzen aan de risico's van de productie, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico1 (PR), een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico2 (GR).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde. In nieuwe situaties moet voor beperkt kwetsbare objecten in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de ontwikkelingen in het plangebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. Deze getallen gelden voor de oriëntatiewaarde in de omgeving van inrichtingen. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en via buisleidingen ligt de oriëntatiewaarde een factor 10 lager.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico. Behalve de hoogte van het groepsrisico zijn dat de noodzaak van de ruimtelijke ontwikkeling, risicoreducerende maatregelen en mogelijkheden tot rampenbestrijding.
Situatie Plangebied
Het plan ligt niet in het effectgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. Ook ligt het niet in een effectgebied van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Churchilllaan (N206)
De locatie ligt in effectgebied van de Churchilllaan (N206) op een afstand van 80 meter. Over de Churchilllaan worden vloeibare brandstoffen en toxische vloeistoffen getransporteerd3.
De contour voor de PR grenswaarde (PR 10-6 contour) van de Churchilllaan ligt op de wegas. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT2 heeft de Churchilllaan een effectgebied (1%letaliteitafstand) van 900 meter. De locatie ligt buiten het effectgebied van een calamiteit met vloeibare brandstoffen.
Volgens artikel 7 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) moet aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen aandacht worden besteed in de groepsrisicoverantwoording. Een uitgebreide risicoverantwoording is niet nodig, omdat het groepsrisico langs de Churchilllaan veel kleiner is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en niet toeneemt door de bouw van ongeveer 80 woningen4 (art.8 Bevt).
Rijksweg A44
De locatie ligt in effectgebied van de A4 op een grote afstand van 3km. Over de A4 worden brandbare gassen, vloeibare brandstoffen en toxische vloeistoffen getransporteerd. De locatie ligt buiten het effectgebied van een calamiteit met vloeibare brandstoffen en brandbare gassen. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied (1%letaliteit) van meer dan 4km. Een nieuwe risicoberekening is niet nodig omdat de afstand tot de A4 meer dan 200 meter bedraagt (art 8.Bevt). Aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen moet wel aandacht worden besteed (art 7. Bevt).
Groepsrisicoverantwoording
Bij een incident met toxische stoffen op de Churchilllaan of de A4 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen, na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert is daarvoor voldoende.
Conclusie
Externe veiligheid is geen belemmering voor het realiseren van het plan. Als bijlage is de verantwoording groepsrisico (externe veiligheid) bijgevoegt.
Beleid en Regelgeving
Geluidsoverlast kan worden veroorzaakt door industrielawaai, railverkeerslawaai, wegverkeerslawaai en luchtverkeerslawaai van Schiphol. De Wet geluidhinder en de Luchtvaartwet kennen grenswaarden voor geluid. Bepaalde geluidgevoelige objecten mogen alleen worden toegelaten als zij geen ontoelaatbare geluidsbelasting ondervinden. Daartoe moet op grond van artikel 3.3.1 Besluit ruimtelijke ordening zones in het bestemmingsplan worden opgenomen rond geluidbronnen. Het bestemmingsplan moet de ligging en de afmetingen van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen en van geluidsgevoelige terreinen gelegen binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein als bedoeld in de Wet geluidhinder aangeven.
Als een bepaalde bestemming en/of een bepaalde geluidsbron niet in de Wet geluidhinder of Luchtvaartwet is geregeld, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening toch een akoestische afweging gemaakt worden.
De Wet geluidhinder geeft mogelijkheden om een hogere waarde vast te stellen voor wegverkeer, railverkeer en industrielawaai. Op 4 maart 2013 heeft de Omgevingsdienst de herziene versie van de “Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden” vastgesteld. Op basis van deze richtlijnen stelt de Omgevingsdienst een maximale hogere waarde voor van 58 dB voor verkeerslawaai en 63 dB voor railverkeer. Voor industrielawaai en Luchtvaartlawaai gelden de wettelijke grenswaarden.
Beoordeling
Het plan heeft betrekking op een geluidsgevoelige bestemming. Dit betekent dat het aspect geluid moet worden meegenomen in de beoordeling van dit plan. Gelet op het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) is gekeken of het plangebied binnen de geluidzone van een weg, spoorlijn of gezoneerd bedrijventerrein ligt.
De geplande woningen liggen nabij de Wgh gezoneerde wegen de Churchilllaan en de Haagweg. De voorkeurswaarde van de Wgh zal naar verwachting vanwege het verkeerslawaai van deze wegen worden overschreden.
Er is onderzoek uitgevoerd vanwege het wegverkeerslawaai. Uit de onderzoeken is gebleken dat er een hogere waarde procedure moet worden doorlopen.
Ook is er een onderzoek gedaan naar de geluidwering van de gevels van de woningen. Hieruit blijkt dat voor enkele woningen extra geluidwering zal moeten worden aangebracht om te kunnen voldoen aan de binnenwaarden van het Bouwbesluit. Het geluidsonderzoek is als bijlage opgenomen. Uit dit onderzoek blijkt voor welke woningen en kavels hogere waarden vastgesteld moeten worden.
Het hogere waarden besluit zal gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Conclusie
Uit het akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai en gevelwering dat is uitgevoerd blijkt dat voor enkele woningen in de bestaande bebouwing en de nieuwbouw de voorkeurswaarde van de Wgh wordt overschreden en daarvoor zijn hogere waarden nodig. Uit onderzoek is gebleken dat het om de percelen gaat aan de zijde van de Churchillaan. Hiervoor wordt een aparte hogere grenswaardeprocedure doorlopen. Deze procedure loopt gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan. Voor de hoekkavels wordt een voorwaardelijke verplichting in het bestemmingsplan opgenomen waarin staat aangegeven dat er een geluidluwe gevel gecreëerd moet worden op de kavel of dat de woning moet worden voorzien van een afsluitbare buitenruimte. Voor deze kavels, en andere kavels en woningen gelegen aan de zijde van de Churchillaan met een geluidbelasting van >53dB is daarnaast ook nog een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het aanbrengen van een 5 dB hogere geluidwering tussen de woningen dan wettelijk is vereist conform het Bouwbesluit. De toetsing hiervan vindt plaats bij de omgevingsvergunning.
Na toetsing aan de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en het beleid van de Omgevingsdienst West-Holland, zoals vastgelegd in de Richtlijnen, is gebleken dat een acceptabel leefklimaat in de woningen kan worden bereikt.
Per ontsluitingsweg worden minder dan 1500 woningen en/of minder dan 100.000 m2 bvo kantoor gerealiseerd. Het betreft de herontwikkeling van een schoollocatie tot een gebied met appartementen in de bestaande gebouwen en grondgebonden woningen. Volgens bijlage 3B van de Regeling draagt het plan hierdoor “niet in betekenende mate” bij. Er hoeft daarom niet getoetst te worden aan de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof PM10/PM2,5.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging kunnen de concentraties uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit) worden gebruikt.
Uit de monitoringstool blijkt dat de concentraties stikstofdioxide, PM10 en PM2,5 in 2015 nabij de dichtsbijgelegen doorgaande weg, de Haagweg, maximaal respectievelijk 30,3 ìg/m3, 24,2 ìg/m3 (zonder zeezoutaftrek) en 15,8 ìg/m3 bedragen.
Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog lager is.
Het plan voldoet dus aan de Wet milieubeheer, onderdeel luchtkwaliteitseisen.
Conclusie
Er zijn geen belemmeringen om het plan te realiseren.
Beleid en regelgeving
Voor plannen en activiteiten, die mogelijk belangrijke nadelige gevolgen hebben voor het milieu, kan het noodzakelijk zijn dat een milieueffectrapport wordt opgesteld.
Dit is geregeld in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 7), het Besluit milieueffectrapportage en de Wet natuurbescherming 2017 (Wnb). Er is een m.e.r.plicht voor plannen (planMER) en een m.e.r.plicht voor besluiten. Een plan is planm.e.r.plichtig als het plan kaders stelt voor m.e.r.plichtige activiteiten.
Een bestemmingplan (of wijzigingsplan) kan plan m.e.r.plichtig zijn. Dit is het geval als het plan kaders stelt voor latere m.e.r.plichtige activiteiten en/of als voor het plan een passende beoordeling nodig is vanwege de Nbw. Daarnaast kan een plan ook m.e.r.plichtig zijn als er een concreet (bouw)plan ter uitvoering ligt.
Natura 2000
Voor het uitvoeren van projecten en handelingen die negatieve effecten kunnen hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied en die niet nodig zijn voor het beheer van het Natura 2000-gebied, is een vergunning nodig. Bij besluiten om een plan (bijvoorbeeld een bestemmingsplan) vast te stellen moet op grond van artikel 2.8 van de Wnb rekening worden gehouden met de effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebieden en het beheerplan. Ook activiteiten buiten het Natura 2000-gebied kunnen negatieve effecten op het Natura 2000-gebied hebben. Dit wordt 'externe werking' genoemd.
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide ligt op een afstand van ca 6 kilometer. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden en de omvang van het plan zijn er vanwege de realisatie van de woningen geen significante negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden.
Besluit milieueffectrapportage
Het plan betreft een activiteit zoals genoemd in onderdeel D van de bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage te weten D 11.2. (stedelijk ontwikkelingsproject). In de bijlage is genoemd aan welke drempelwaarden moet worden voldaan om te spreken van een formele m.e.r. beoordeling. De genoemde drempelwaarden zijn als volgt:
1°. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
2°. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer
Met het herontwikkelen van het gebied aan de Toussaintkade worden de genoemde drempelwaarden niet overschreden. Er is sprake van een vormvrije m.e.r. beoordeling.
Vormvrije beoordeling/aanmeldnotitie
Vanwege de vormvrije m.e.r. beoordeling voor dit plan moet worden ingegaan op de volgende drie selectiecriteria die zijn opgenomen in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn(2011/92/EU), artikel 4, lid 3.:
Bovenstaande informatie is opgenomen in de bijlage "Besluit vormvrije m.e.r.- beoordeling'.
Uit de bijlage blijkt dat er geen sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu vanwege het plan. Daarnaast wordt gesteld dat bij de beoordeling van de milieuaspecten (bedrijven en milieuzonering geluid, bodem, luchtkwaliteit en externe veiligheid) voldoende rekening is gehouden met regelgeving en beleid ter voorkoming van hinder/overlast voor de omgeving vanwege de ontwikkeling.
Conclusie
Bij het beoordelen van de genoemde milieuaspecten is voldoende rekening gehouden met de regelgeving en beleid ter voorkoming van hinder/overlast voor de omgeving vanwege de ontwikkeling. Er zijn vooralsnog geen belemmeringen om het plan te realiseren.
Naar aanleiding van de vormvrije m.e.r. beoordeling is een besluit vormvrije m.e.r. beoordeling opgesteld. Zoals hierboven al aangegeven is dit besluit als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.
De omgeving van de Toussaintkade 51 is de afgelopen jaren flink getransformeerd.De school bevindt zich aan de Toussiantkade tussen de Haagweg en de Boshuizerkade.Het schoolgebouw is gelegen in Leiden Zuidwest op de rand van het naoorlogse wederopbouw deel van de wijk en de vooroorlogse gesloten blokverkavelingen van Haagwegkwartier Noord. De locatie wordt bepaald door de ligging van de Haagweg als voormalige uitvalsweg van de binnenstad naar Den Haag, het tracé van de stedelijke ontsluitingsweg Churchilllaan bepaald in de jaren ´50 en de Boshuizerkade, de buurtontsluitingsweg vanaf de Haagweg die vooroorlogse en vroeg naoorlogse buurten ontsluit. Aan de zuidzijde ligt de Toussaintkade, een singel langs een oude waterloop. Het gebied is in de jaren ´50 als schoolgebied aangewezen en op het kavel is een groot schoolgebouw neergezet. Kenmerkend is de schaalvergroting ten opzchte van vooroorlogse schoolgebouwen door het groeien van onderwijs in verband met de vroeg naoorlogse bevolkingsgroei en uitbreidingswijken om te voorzien in huisvesting. In de functionalistische naoorlogse wijken is naast schaalvergroting ook functiescheiding aan de orde. Scholen apart van de woning, als deel van een voorzieningenstrip met sportvelden. Het schoolgebouw is geen deel van een woonbuurt meer, maar een apart gebouw, gescheiden van andere voorzieningen. Hoofdgebouw uit de jaren ´50 met typische wederopbouw architectuur uit de jaren ´50 aan de zijde Toussaintkade met gevelfront wat daar het profiel bepaald er achter het voormalige schoolterrein. Aan de noordzijde bij de Haagweg hoek Ter Haarkade bevond zich een internaatsgebouw dat later een sociaal pension geworden is. Het schoolgebouw is in diverse fases gebouwd, in de jaren ´90 nog een tussenvolume tussen het deel aan de Toussaintkade en het hogere deel aan de Haagweg. Inmiddels is de voormalige school verhuisd. Het noordelijk deel en internaatsgebouw is gesloopt, hier is de moskee gebouwd. Het overige deel van het perceel tussen Haagweg, Ter Haarkade, Toussaintkade en Churchilllaan is deel van een stedenbouwkundig plan om tot volledige sloop te komen en een woningbouwensemble te maken met een gesloten hof verkaveling en een appartementengebouw langs de Toussaintkade. Het perceel is het noordelijke deel van de zone met voetbalvelden dat doorloopt tot aan de Telderskade bij het wijkcentrum in Leiden Zuidwest. Van deze zone met sportvelden zijn de zuidelijke 4 inmiddels heringericht en van nieuwe sportaccommodaties voorzien, de noordelijke 3 zijn nu deel van een studiegebied voor nieuwe woningbouw.
Ruimtelijke randvoorwaarden
De stedenbouwkundige uitgangspunten die gelden voor deze locatieontwikkeling zijn als volgt:
• Kloeke bouwmassa met herkenbare uitstraling; De ontwikkeling presenteert zich in het basisvolume als een geheel aan de omgeving met in hoogte vergelijkbare bouwmassa's.
• Formele buitenkant en informele binnenkant; Met een formele buitenkant presenteert het project zich aan alle zijden als een bijzonder element aan de omgeving. Dit doet recht aan de verbijzonderde strook in Zuidwest, waar de locatie deel van uitmaakt.
• Gebouw in het groen aan heldere waterstructuur; De stedenbouwkundige structuren van singels, en groenstructuren die op een hoger schaalniveau niveau in Zuidwest aanwezig zijn, blijven herkenbaar aanwezig langs de randen van de locatie.
• Bijzondere invulling van de locatie binnen een bijzondere strook; Een eigentijdse invulling van de monumentale waarden aan de zuidkant en een presentatie van de nieuwbouwkavels aan het plein voor het Islamitisch Centrum.
De stedenbouwkundige uitgangspunten voor het gemeentelijk monument
De school op de hoek van de Ter Haarkade/Toussaintkade heeft op zijn locatie een beeldbepalende stedenbouwkundige waarde. De omgeving van de school is bewust ontworpen als een rustige groene zone om het gebouw. Van belang is vooral de open groene ruimte aan de straatzijden.
Uitgangspunt bij het gemeentelijk monument zelf is de oorspronkelijke architectuur en de huidige, fijn gedetailleerde, massaopbouw.
Het gebouw op de hoek van de Ter Haarkade/Toussaintkade is ontworpen in 1956 door J.F. Niepoth jr. Deze heeft een architectonische en cultuurhistorische waarde en bevat een glas-in-beton kunstwerk in het trappenhuis van uitzonderlijke waarde. Bij deze transformatie krijgt de monumentale school een nieuwe functie en een tweede leven. Uitgangspunt is dat het monument een passende nieuwe functie krijgt die een duurzame economisch drager vormt voor het voortbestaan voor het monument. Wijzigingen van het monument komen voort uit deze functiewijziging en respecteren de cultuurhistorische waarden van het object. Hierbij is de bouwhistorische waardestelling leidend. Extra aandacht wordt gevraagd voor het hoog gewaardeerde en fraai ontworpen trappenhuis met kunstwerk en de kenmerkende gangenstructuur.
Uitgangspunt is dat alle ingrepen in en aan het monument bij elkaar in voldoende mate de monumentale waarden én het gebouw respecteren.
Het plangebied: openbaar- privé
Het plangebied dient openbaar doorkruisbaar te zijn voor verkeer tussen de Haagweg en de Ter Haarkade. Het gebied tussen de bestaande bebouwing en de nieuwbouw wordt openbaar.
Zelfbouwkavels
De zelfbouwkavels bevinden zich aan de noordzijde van het projectgebied.
Een aantal van de zelfbouwkavels heeft een tuin, deze mogen niet bebouwd worden. Bij de woningen waar aangegeven staat dat er geparkeerd dient te worden is het gebruik van halfverharding wenselijk.
De tussenkavels dienen recht van overpad te verlenen.
Bij realisatie van de zelfbouwkavels wordt eigenaren de vrije hand geboden om een droomhuis te realiseren. Er wordt voor deze kavels aangegeven dat er een formele buitenkant en een informele binnenkant moet zijn. In de planregels van dit bestemmingsplan is dit opgenomen middels voorwaarden over bouwen in de rooilijn, aaneengesloten bouwen en bouwhoogtes. In de kavelregels worden voorwaarden gesteld ten aanzien van materiaalgebruik en transparantie, zie hiervoor de bijlage.
Een aantal van de woningen krijgt een privé tuin waarbij de erfafscheidingen dienen te worden mee ontworpen en/of te worden aangelegd conform richtlijnen. In de private overeenkomst wordt dit vastgelegd.
Woningen in de bestaande school
De school krijgt met name een inpandige transformatie.
Op de noordgevel zijn dakterrassen toegestaan. Deze dakterrassen worden terugliggend uitgevoerd daardoor is de zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte minimaal. Aan de noordkant op deze dakterrassen worden kleine toegangsgebouwen gerealiseerd. Hierdoor is er geen direct zicht vanaf de dakterrassen op de achter gelegen woningen. De dakterrassen zijn op het zuiden georiënteerd. In het ontwerp zijn erfafscheidingen opgenomen waardoor er geen strijdigheid is met het burenrecht.
De wijzigingen aan de gevels van de school zijn beperkt. Er worden een aantal ramen vergroot, entree partijen toegevoegd en een aantal balkons zijn toegestaan aan het niet-monumentale deel. De balkons veroorzaken geen strijdigheid met het burenrecht.
In de voormalige school wordt een verhuurbare ruimte gerealiseerd in de centrale hal. Hiervoor wordt de functie 'dienstverlening' toegevoegd.
Vanuit de randvoorwaarden is het belangrijk dat er een open groene zone rondom de school aanwezig is, gericht naar de straat. Ook hier geldt voor de tuinen dat er geen harde erfafscheidingen mogen worden gebouwd, hagen zijn wel toegestaan. Hiermee blijft het groene karakter rond het monument gewaarborgd.
Openbare ruimte
De huidige aanwezige trafo in het plangebied komt inpandig in het bestaande gebouw (gebouwdeel IV). Hetzelfde geldt voor het plaatsen van afvalcontainers en fietsenrekken (bestemming Groen en Verkeer-Verblijf). Het stallen van de fietsen van bewoners wordt opgelost met een fietsenberging in de kelder van de voormalige school.
In het ontwerp van de openbare ruimte zullen de genoemde onderdelen worden meegenomen. De materialisering en de inrichting zal volgens het Handboek openbare ruimte worden aangelegd.
Voor het voormalige schoolpand zijn privé tuinen mogelijk die grenzen aan het openbare groen.
Vanuit de randvoorwaarden wordt gesproken over een duidelijke waterstructuur, deze is goed terug te vinden in het plangebied.
Conclusie
In het voorgestelde plan wordt voldoende rekening gehouden met de gestelde uitgangspunten voor het gebied en de bestaande- en te realiseren bebouwing. Er is zodoende sprake van een zorgvuldige stedenbouwkundige inpassing.
De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. De Nota Mobiliteit is een zogenaamde planologische kernbeslissing (pkb), een planfiguur die wordt beschreven in de Wet op de Ruimtelijke Ordening en die de nota zijn wettelijke status geeft. Dit betekent dat eerst een beleidsvoornemen wordt gemaakt, waarna inspraak en advies volgen en tot slot een kabinetsstandpunt met parlementaire behandeling. De ruimtelijke aspecten van het verkeers- en vervoersbeleid komen terug in de Nota Ruimte van het ministerie van VROM.
De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 28 mei 2004 de hoofdlijnennotitie voor de Nota Mobiliteit aan de Tweede Kamer aangeboden. In de hoofdlijnennotitie worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.
Begin juli 2002 is het ontwerp Regionaal Verkeer- en Vervoerplan verschenen. In dit RVVP met de titel 'De Regio's Verbonden' wordt aangegeven wat de komende jaren het beleid zal zijn voor de Leidse Regio, de Duin en Bollenstreek en de Provincie Zuid-Holland. Met het plan wil men vraagstukken aanpakken die op het gebied van mobiliteit een bijdrage leveren aan een goed klimaat om te wonen, werken en ondernemen in de regio.
Ten aanzien van het plangebied zijn de volgende aandachtsvelden van belang:
Op 28 mei 2015 heeft de gemeenteraad de Mobiliteitsnota Leiden 2015-2022 vastgesteld.
Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met het Investeringsprogramma Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsprogramma worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.
In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:
Met deze ambities wil Leiden bijdragen aan het bovenliggende doel dat ook in de Verkenning LAB071 is gebruikt: de Leidse agglomeratie wil een regio zijn van internationale kennis, historische cultuur, met een prettige en hoogwaardige woonomgeving, die goed bereikbaar is.
Leiden zal een aantal belangrijke maatregelen nemen ter verbetering van de structuur van het wegennet. De basis hiervoor is een ring die de hoofdontsluitingsstructuur van Leiden en de Leidse agglomeratie vormt. Deze hoofdstructuur wordt mogelijk door de komst van de Rijnlandroute en de verbrede A4. De Rijnlandroute sluit in feite de ring rond de Leidse agglomeratie. De ring die zo ontstaat wordt gevormd door de A44, Rijnlandroute, A4, en de streng N446 ¡V Oude Spoorbaan ¡V Willem de Zwijgerlaan ¡V Schipholweg ¡V Plesmanlaan, en heet vooralsnog de Leidse Ring. Door ook op het gemeentelijke deel maatregelen te nemen, versterken we deze Leidse Ring en functioneert deze als de snelle en betrouwbare hoofdstructuur van de Leidse agglomeratie. Het bundelen van meer verkeer op deze route, maakt het mogelijk in andere delen van de stad aanpassingen van de wegenstructuur uit te voeren.
Met de Leidse Ring als basis is in deze nota een keuze gemaakt welke wegen de gemeente ziet als wegen met een ontsluitende functie, en welke wegen gelden als verblijfsgebieden. Hiertoe is gebruik gemaakt van de wegencategorieen conform het programma Duurzaam Veilig: stroomwegen, gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Leiden voegt hier een categorie aan toe, namelijk wijkontsluitingswegen. Het gaat daarbij om wegen waar de verblijfsfunctie belangrijk is, maar het verkeeraanbod zodanig is en blijft, dat hier ook de verkeersfunctie op een verantwoorde wijze moet worden geborgd. Deze wijkontsluitingswegen liggen vooral in en rond de binnenstad. Uit de resulterende kaart die de gehele ontsluitingsstructuur van Leiden weergeeft, volgen opgaven voor weginrichtingen.
Naast de categorisering van de wegen is ook gekozen voor een aantal andere maatregelen die het functioneren van de wegenstructuur bepalen:
De nota bevat ook maatregelen op het gebied van duurzaamheid en leefbaarheid. Voor leefbaarheid is de introductie van de Leidse Ring al een positieve ontwikkeling: bundelen op de Leidse Ring betekent dat andere wegen minder verkeer te verwerken krijgen en op de Leidse Ring zijn extra maatregelen mogelijk om de gevolgen voor de leefbaarheid te beperken. Voor duurzaamheid is het belangrijk meer gebruik te maken van duurzame vormen van transport. Vooral het bevorderen van het gebruik van de fiets en het OV dragen hieraan bij. De nota noemt ook andere maatregelen op het gebied van duurzaamheid, zoals stedelijke distributie en het toepassen van mobiliteitsmanagement.
Leiden kent geen black spots (locaties met bovenmatige ongevallencijfers), maar er zijn wel locaties waar verbetering van de verkeersveiligheid wenselijk is. De nota benoemt een aantal locaties voor projecten om de veiligheid te verbeteren. Daarnaast zijn verkeerseducatie en publiekscampagnes manieren om de veiligheid te verbeteren. Voor die laatste maatregelen sluit de gemeente aan bij Holland-Rijnland.
Bij het OV-beleid is gekeken naar gedetailleerde gegevens over het reisgedrag van OV-reizigers die beschikbaar zijn als gevolg van de introductie van de OV-chipkaart. Vervolgens is beschreven hoe aan een beter OV gewerkt zal worden. Eerder is al gekozen voor de komst van een aantal lijnen met Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV). Deze HOV-lijnen en het spoornet zijn de dragers voor het OV-systeem. Hieronder zijn er vooral ontsluitende buslijnen die de wijken bedienen. Ten behoeve van de volgende concessie (waar de gemeente niet de bepalende partij in is, maar waar de gemeente wel invloed op heeft) zal de gemeente zoeken naar mogelijkheden die beter aansluiten op het werkelijke reisgedrag van OV-gebruikers en die meer rekening houden met andere belangen in de stad (zoals leefbaarheid). Ook innovatieve mogelijkheden (zoals nieuwe soorten vervoermiddelen voor het OV) komen hierbij aan bod. Verder is een essentiële ontwikkeling voor het OV dat Leiden het busstation verplaatst naar de andere zijde van het station. Dit heeft meerdere voordelen voor de openbare ruimte, en brengt gevolgen voor de belasting van het wegennet met zich mee.
De beleidsnota noemt op het gebied van voetgangers een beperkt aantal projecten: het verbeteren van de routes voor de voetganger van station Leiden Centraal naar het Bio Science Park en naar de binnenstad, en het realiseren van goede looproutes vanaf de nieuwe parkeergarages. Voor het overige is het voor de voetganger vooral belangrijk dat in de ontwerpen van de openbare ruimte altijd goed naar de belangen voor de voetganger wordt gekeken, ook van de kwetsbare doelgroepen hierbinnen.
Voor de fiets wordt het staande beleid uit de Nota Herijking Fietsroutes Leiden 2013-2020 doorgezet, met daarbij een aantal aanvullingen. Voor meer fietsgebruik is het vooral belangrijk dat de fietser beschikt over snelle en directe routes. Daar worden projecten voor uitgevoerd, voor een deel tussen Leiden en andere gemeenten, voor een deel binnen Leiden zelf. Ook komen er extra inspanningen op het gebied van fietsparkeren.
Op het gebied van parkeren is al een aantal belangrijke keuzen ingezet: de realisatie van nieuwe parkeergarages en de uitbreiding van gereguleerd parkeren. De beleidsnota benoemt de verschillende achterliggende doelen van het parkeerbeleid en somt de maatregelen om de doelen te halen op, waarvan eerdergenoemde parkeergarages en het gereguleerd parkeren de voornaamste zijn.
Bij verplaatsingen met het OV is er nagenoeg altijd sprake van ketenmobiliteit. Dat wil zeggen, bij de verplaatsing gebruikt de OV-reiziger ook voor- en natransport. Door het voor- en natransport beter te laten plaatsvinden, wordt het gebruik van het OV bevorderd. De voornaamste maatregelen hiertoe zijn het verbeteren van het fietsparkeren en de looproutes bij de stations. Hier worden inspanningen toe verricht.
Ook maatregelen op het gebied van verkeersmanagement maken deel uit van de Mobiliteitsnota. De meest omvangrijke maatregel die de gemeente zal nemen, is het sterk uitbouwen van het monitoringssysteem van het verkeer. De gegevens die als gevolg hiervan beschikbaar komen, bieden verschillende mogelijkheden om het verkeer beter te laten afwikkelen, waaronder het gebruiken van geavanceerdere algoritmes voor verkeerslichten, en het koppelen van de gegevens aan de vaarwegmanagementcentrale van de provincie. Met de laatste maatregel beogen wij dat de brugopeningen van de provinciale bruggen beter worden afgestemd op het wegverkeer.
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds.
Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen, waaronder de parkeerregeling. Dit houdt in dat bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking. Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.
In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B&W op 28 februari 2012 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (BW 12.0189). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.
Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen, specifieke normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
Het plangebied dient openbaar doorkruisbaar te zijn voor langzaam verkeer tussen de Haagweg en de Ter Haarkade. Het gebied tussen de bestaande bebouwing en de nieuwbouw wordt openbaar.
In beginsel is het als gevolg van de openbare veiligheid wenselijk de locatie te ontsluiten middels twee onafhankelijke routes. Uitgangspunt is om een brug te realiseren die aansluit op de Ter Haarkade zoals ook de andere plangebieden in de zone Ter Haarkade – Boshuizerkade – Churchilllaan zijn ontsloten. Binnen het plangebied wordt uitgegaan van eenrichtingsverkeer. Vanaf de Boshuizerkade is via de brug het plangebied te bereiken. Via de Toussaintkade kan men er weer uit. De Toussaintkade is wel een tweerichtingsweg.
De omliggende openbare ruimte zal worden ingericht conform het Handboek Openbare Ruimte. De openbare ruimte sluit aan bij de omgeving die wordt getransformeerd als woonbuurtje met straten waar aan gewoond wordt.
Ontsluiting
De Churchilllaan en de Haagweg, die beiden in het plangebied liggen, vallen in de categorie 'gebiedsontsluitingsweg'. De Churchilllaan zorgt voor een snelle aan- en afvoer van autoverkeer op regionaal niveau. Om deze reden kunnen er niet teveel aansluitingen op de weg gemaakt worden.
De woningen in het plangebied zullen dan ook niet rechtstreeks via de Churchillaan worden ontsloten, dit zal gebeuren via de Boshuizerkade en de Toussaintkade.De gemeente is momenteel bezig met een ontwerp voor de herinrichting van de Boshuizerkade.
Behalve de Churchilllaan en de Haagweg vallen alle overige wegen in en rond het plangebied in de categorie 'erftoegangswegen'. Op deze wegen mag niet harder gereden worden dan 30km/uur.
In het voorgaande vigerende bestemmingsplan Haagwegkwartier Noordwest werd al uitgegaan van een woonveld ter plaatse van onderhavige ontwikkeling. Dit woonveld bestond uit ca 38 eengezinswoningen en ca 52 appartementen. De nieuwe ontwikkeling die nu wordt voorgesteld zal niet tot meer verkeersintensiteiten leiden dan de ontwikkeling waarmee eerder gerekend is. De verwachting is dat het aandeel van dit bouwplan op de verkeersvolumes voor de Boshuizerkade/Ter Haarkade laag zijn en dat er nog voldoende capaciteit is.
Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplekken wordt uitgegaan van het gemeentelijk parkeerbeleid zoals vastgelegd in de Beleidsregels Parkeernormen Leiden. In beginsel dient een berekende parkeereis op eigen terrein te worden gerealiseerd door de aanleg van extra parkeerplaatsen.
Conform de parkeernota moeten in het plangebied Toussaintkade, waar 74 woningen worden gerealiseerd, 104 extra parkeerplaatsen worden aangelegd op de locatie zelf of in de openbare ruimte.
In deze situatie krijgen 18 grondgebonden woningen (zelfbouwkavels) elk één eigen stallingsplek bij de woning. Er worden daarnaast binnen de planlocatie 74 parkeerplaatsen toegevoegd. Conform de parkeernota dienen er nog 12 plekken te worden toegevoegd.
Conform de CROW bezettingspercentages, waarbij gekeken wordt naar het moment van de parkeervraag en het bezoekersparkeren in de nacht niet wordt meegenomen, is een toevoeging van 93 parkeerplaatsen voldoende. De openbare plekken in het gebied zijn namelijk dubbel te gebruiken voor o.a. bewoners, bezoekers en personeel. Op basis van beleidsregel 4a3 kan dan worden afgeweken van de parkeereis. Een parkeerbalans is als bijlage opgenomen.
In de omgeving van het plangebied worden extra parkeerplaatsen aangelegd onder andere op de Toussaintkade en de Ter Haarkade. Als gevolg van de nieuwe ontwikkeling wijzigt het karakter van deze straat naar een woonstraat gelegen in een woonwijk. Dit biedt de mogelijkheid om een deel van de benodigde parkeerplekken ten behoeve van het parkeren hier op te lossen omdat de aanwezige vrachtwagenzone kan worden opgeheven. Het parkeren van vrachtauto's in een woonwijk wordt niet meer gezien als wenselijk en daarom zullen parkeerregulerende maatregelen voor deze voertuigen genomen worden. Deze kunnen uitwijken naar andere bestaande vrachtwagenzones in de gemeente waar nog voldoende ruimte aanwezig is.
Parkeervoorzieningen ten behoeve van fietsen worden binnen de planlocatie gerealiseerd.
Conclusie
In totaal worden 93 nieuwe parkeerplaatsen gerealiseerd. Het bezoekers en bewoners parkeren wordt zoveel mogelijk op eigen terrein gerealiseerd. Een deel van het bewoners parkeren vindt plaats op eigen erf, de overige plekken in het nieuw te maken openbaar gebied. Een ander deel van het parkeren wordt opgelost door 15 nieuw aan te leggen parkeerplaatsen langs de Ter Haarkade. Deze parkeerplaatsen gaan mee in de ontwikkeling van de gemeente waarbij de Ter Haarkade wordt verbouwd tot een 30 km weg.
Langs de Toussaintkade worden 9 nieuwe extra parkeerplaatsen toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Er komen ook nog eens 14 parkeerplekken vrij die gebruikt kunnen worden voor het bezoekersparkeren van de planlocatie.
Het bouwplan lost de parkeereis conform de Beleidsregels Parkeernormen Leiden echter niet op. Er worden 93 parkeerplaatsen extra gerealiseerd waar er conform de beleidsregels 104 extra gerealiseerd hadden moeten worden. Dezelfde beleidsregels bieden mogelijkheden om onderbouwd af te wijken van de parkeereis, bijvoorbeeld op basis van beleidsregel 4a2 en 4a3. Deze beide regels stellen dat, respectievelijk voor ruimtelijke activiteiten 'niet zijnde woningen' en 'zijnde woningen', afgeweken kan worden van de parkeereis als er in voldoende mate parkeerruimte beschikbaar is in de omliggende door de gemeente aangeduide buurt. De parkeerbalans conform de CROW toont aan dat door dubbelgebruik van nieuw aan te leggen parkeerplaatsen ten behoeve van het bouwplan voor bewoners, personeel van kantoren en bezoekers aan de woningen en kantoren er minimaal 93 extra parkeerplaatsen zouden moeten worden gerealiseerd (toegevoegd aan de bestaande parkeercapaciteit van de buurt) om op alle momenten van de week in theoretische zin de extra parkeervraag van dit bouwplan op te kunnen lossen. In het plan wordt voldaan aan deze 93 extra plaatsen. Hierbij komen 14 extra parkeerplaatsen aan de Toussaintkade beschikbaar. Bij de onderbouwing voor de afwijking kan dan eveneens rekening worden gehouden met het feit dat een aantal bestaande parkeerplaatsen op de Toussaintkade die op de maatgevende momenten voor dit bouwplan (avond, nacht en weekend) waren toegewezen aan parkeren door vrachtwagens beschikbaar komen ten behoeve van parkeervraag door personenauto's.
Beleid waterschap
Waterbeheerplan 5
Voor de planperiode 2016-2021 zal het Waterbeheerplan 5 (WBP5) van het hoogheemraadschap van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft het hoogheemraadschap van Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. In het WBP5 staat samen werken met de omgeving aan water centraal. Het hoogheemraadschap van Rijnland wil samen met zijn omgeving werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer. De vier hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water, gezond water en de waterketen.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen.
Bij voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil het hoogheemraadschap van Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Gezond water is de zorgplicht om het water schoon zoals past bij de functie van het water te houden. Wat betreft de waterketen, zijnde afvalwater, wordt dit optimaal gezuiverd en onttrokken grondstoffen worden hergebruikt.
Keur en uitvoeringsregels
Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur en de daarbij horende uitvoeringsregels in werking getreden. De Keur is benodigd vanuit de Waterwet. Daarin zijn vastgelegd de bevoegdheden en taken van het hoogheemraadschap, zijnde de zorg voor het watersysteem, de zorg voor het zuiveren van afvalwater, de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden en waterbeheer. De Keur dient tevens ter invulling van deze doelstellingen, te weten: voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen, en vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen. Samengevat is maakt de Keur en uitvoeringsregels het mogelijk dat het hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden), watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken) en andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het hoogheemraadschap van Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Keurvergunning. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Uitvoeringsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het hoogheemraadschap van Rijnland nader uitgewerkt.
Waterkeringen
Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft de zorg voor de waterkeringen (zowel primaire als secundaire) en de instandhouding van de landscheidingen met de aangrenzende waterschappen.
Verharding onbebouwde gronden
Binnen het beheergebied van het hoogheemraadschap van Rijnland gelden strenge regels om onbebouwde grond te verharden. Bij toename van verharding van de onbebouwde gronden met meer dan 500 m2 is compensatie van verharding door middel van extra te graven vierkante meters water verplicht. Hiervoor geldt een realisatie- en meldingsplicht als ontheffing van de Keur en uitvoeringsregels van het hoogheemraadschap van Rijnland. De eigenaar van de gronden dient toename van de verharding en de realisatie van extra water te melden bij het hoogheemraadschap van Rijnland. Bij toename van verharding van om onbebouwde grond met meer dan 500 m2 dient de eigenaar een vergunning aan te vragen bij het hoogheemraadschap van Rijnland.
Water en ruimtelijke ordening
Het aanwezige watersysteem vormt een belangrijke randvoorwaarde voor wat in een bepaald gebied wel of juist niet mogelijk is en stelt daarmee eisen aan de omgang en inrichting van de beperkte ruimte. Bouwen langs het water kan enorm bijdragen aan het woongenot. Bouwen op de verkeerde plek kan veel ellende geven door wateroverlast. Terecht wordt steeds meer erkend dat water mede sturend dient te zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is inmiddels voor iedereen duidelijk dat het watersysteem meer ruimte nodig heeft om de effecten van klimaatverandering, zeespiegelrijzing en bodemdaling het hoofd te kunnen bieden. Een goede afstemming tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening is daarom noodzakelijk.
Extra aandacht voor water in ruimtelijke plannen in een vroeg stadium van de planvorming is blijvend vereist met het oog op de toekomst en het naleven en uitvoering van de Watertoets, de Kaderrichtlijn Water (KRW), Waterplan Leiden en eisen vanuit waterbeheer.
Vooroverleg
Op 24 augsutus 2017 is de ontwikkeling besproken met Bianca Kramer van het Hoogheemraadschap van Rijnland. Daarbij is een waterbalans voor het plangebied overlegd. Deze waterbalans is als gevolg van wijzigingen in het plangebied nog gewijzigd en opnieuw ter goedkeuring aan het Hoogheemraadschap van Rijnland voorgelegd.
Beschrijving van het watersysteem
De bestaande loop van de watergangen in het plangebied wijzigt niet ten opzichte van de huidige situatie. De watergangen staan in directe verbinding met het watersysteem in de omgeving en dit betreft dus geen stilstaand water. De bestaande watergangen worden aanzienlijk verbreed en uitgediept. Daarbij wordt het hemelwater van de nieuwe woningen zoveel als mogelijk afgevoerd op deze watergangen.
Het plan moet een zo helder mogelijke waterstructuur hebben, die beleefbaar is voor de omgeving. Het plan moet hierbij zijn eigen watercompensatie realiseren. Het water aan de Ter Haarkade – Boshuizerkade, aan de Toussaintkade en aan de noordkant van de locatie dienen in kwaliteit en kwantiteit minimaal vergelijkbaar te blijven aan de huidige situatie. Door de aanpassingen zoals hiervoor beschreven en door intensivering van het beheer zal de kwaliteit en de kwantiteit worden verbeterd.
In onderstaande tekening is de wateropgave voor het plan aan de Toussaintkade weergegeven.
In het plan wordt 2195m2 extra oppervlakte verhard. Hiervan dient 15% ,plus 7,5% tbv tuinen, is 418,05m2 aan water te worden gecompenseerd. In het plan wordt 470m2 extra water toegevoegd. Deze watercompensatie is mogelijk door de verbreding en de verdieping van de bestaande watergangen in het plangebied.
Al het oppervlaktewater behoort tot het boezemsysteem. Het zomerpeil is vastgesteld op NAP min 0,61m en het winterpeil op NAP min 0,64m.
Conclusie
De waterbalans is op 29 maart 2018 afgestemd en besproken met het Hoogheemraadschap van Rijnland en akkoord bevonden. Een schriftelijke instemming hiervan hebben we ontvangen. Ook de loop van de watergangen is op een later moment besproken met het Hoogheemraadschap en akkoord bevonden.
De aanleg van de verharding is meldingsplichtig en de aanvraag wordt gedaan via www.omgevingsloket.nl.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie en nieuwe ontwikkelingen in het plangebied juridisch zijn vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels.
De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van het bestemmingsplan Toussaintkade zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmings Plannen 2012 (SVBP2012) ondergebracht in een viertal hoofstukken:
Hierna wordt kort ingegaan op de inhoud van de regels per hoofdstuk.
Begripsbepalingen (artikel 1)
In de begripsbepaling worden begrippen waarnodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten (artikel 2)
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Groen (artikel 3)
Voor een gedeelte van het plangebied van dit bestemmingsplan geldt een groenbestemming. Deze groenbestemming is primair bedoeld om het groene karakter van de planlocatie in stand te houden.
In de bestemmingsomschrijving zijn, naast de definitie van 'Groen', ook aanvullende mogelijkheden opgenomen. Deze zijn bedoeld ter ondersteuning van de primaire groenbestemming, denk hierbij aan de mogelijkheid om voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf aan te leggen zoals fiets- en voetpaden. Ook speeltoestellen, kunstobjecten en oeververbindingen zijn toegestaan binnen de groenbestemming.
Water is toegestaan binnen de gehele groenbestemming. Dit betekent niet dat het gehele voor groen bestemde gedeelte een vijver gaat worden, maar betekent wel dat de bestaande waterpartijen positief bestemd worden en er de mogelijkheid bestaat om de loop van waterpartijen en watergangen aan te passen.
Binnen de groenbestemming zijn gebouwen niet toegestaan. De uitzondering hierop vormt de mogelijkheid van een trafogebouw binnen de groenbestemming en het plaatsen van een WKO.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de groenbestemming zijn wel toegestaan binnen de groenbestemming. Denk hierbij aan speeltoestellen en kunstobjecten. Deze mogen maximaal 3 meter hoog worden, een oppervlaktebeperking is niet gegeven.
Verkeer-verblijf (artikel 4)
Binnen de bestemming 'Verkeer-verblijf' vallen voornamelijk de wegen en de parkeervoorzieningen. Daarnaast vallen binnen deze bestemming ook voetpaden, fietspaden, erf, groenvoorzieningen, watervoorzieningen en verblijfsgebied. Ook ondergrondse afvalcontainers en fietsenstallingen zijn mogelijk. Deze bestemming biedt geen ruimte voor bouwen, met uitzondering van bouwwerken geen gebouw zijnde.
Water (artikel 5)
De bestemming 'Water' is voorbehouden voor water(partijen) die van belang zijn voor de waterhuishouding en de stedenbouwkundige structuur.
Binnen de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen worden gebouwd. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een ontsluitingsweg voor langzaam en snel verkeer toegestaan.
Wonen-1 (artikel 6)
De gronden met de bestemming Wonen - 1 zijn bedoeld voor het deel van de zelfbouwkavels te weten de zgn Waterkavels, de Hoekkavels, de Tussenkavels en de Hofkavels. Binnen de woonbestemming zijn bijbehorende voorzieningen toegestaan zoals tuinen, in- en uitritten. ter plaatse van de aanduiding 'p' dient minimaal één parkeerplek per woning gerealiseerd te worden en deze dient ook in stand te worden gehouden.
Binnen het bouwvlak mag een kavel volledig worden bebouwd. De woningen dienen binnen de bestemming aaneengesloten gebouwd te worden. Er is een gevellijn opgenomen waarvoor bouwregels gelden. Buiten het bouwvlak mag niet worden gebouwd met uitzondering van de aanduiding 'erf'.
Er zijn twee voorwaardelijke verplichtingen binnen de woonbestemming opgenomen vanwege hogere waarden die genomen zijn voor enkele te realiseren woningen. Compenserende maatregelen in de vorm van extra geluidisolatie en geluidluwe gevels dienen hier te worden aangebracht.
Wonen - 2 (artikel 7)
De gronden met de bestemming Wonen - 2 zijn bedoeld voor de bestaande bebouwing van de voormalige school.
Binnen deze woonbestemming zijn gestapelde woningen toegestaan. Op een deel van het gebouw (gebouwdeel I en II) zijn dakterrassen toegestaan, middels een aanduiding is dit opgenomen.Tevens zijn hier op de begane grond 4 tuinen mogelijk. Dit geldt ook voor het meest westelijk gelegen gebouwdeel.
Balkons en erkers zijn toegestaan aan het niet-monumentale gebouwdeel van de voormalige school. Tuinen zijn hier ook mogelijk.
Binnen de woonbestemming mag er buiten het bouwvlak niet worden gebouwd.
Er zijn voorwaardelijke verplichtingen binnen de woonbestemming opgenomen vanwege een te hoge geluidbelasting op enkele gevels.Compenserende maatregelen in de vorm van extra geluidisolatie en geluidluwe gevels dienen hier te worden aangebracht.
In de monumentale entreehal is dienstverlening (particuliere, zakelijke en maatschappelijke dienstverlening) toegestaan op de begane grond, hiervoor is een aanduiding opgenomen op de verbeelding.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel (artikel 8)
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels (artikel 9)
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
In de algemene bouwregels zijn ook regels gegeven voor het ondergronds bouwen. De regels geven kort en bondig aan dat ondergronds bouwen is toegestaan, daar waar bovengronds bouwen is toegestaan.
Algemene aanduidingsregels (artikel 10)
Deze regels hebben betrekking op de vrijwaringszone van de gebiedsaanduiding molenbiotoop. In deze regels wordt bepaald dat een gebouw, bouwwerk of beplanting moet voldoen aan de molenbiotoopregeling van de province Zuid-Holland.
Tevens is een gebiedsaanduiding met bijbehorende regels opgenomen voor de vrijwaringszone van het aanwezige straalpad.
Voorwaardelijke verplichting ( artikel 11)
In deze regel is opgenomen dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen voor vaste gebruikers op eigen terrein beschikbaar moet zijn. Het bezoekersparkeren mag buiten het plangebied worden opgelost.
De parkeernormen zijn opgenomen in de Beleidsregels Parkeernormen Leiden. Deze beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het bestemmingsplan aangepast worden. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de vergunningsaanvraag (een zogenaamde dynamische verwijzing).
Op basis van een verzoek om omgevingsvergunning wordt op basis van de Beleidsregels Parkeernormen Leiden berekend wat de totale parkeerbehoefte van het plan is. Vervolgens dient het aandeel vaste gebruikers (bewoners en werknemers) op eigen terrein te worden opgelost. Het bezoekersaandeel mag worden opgelost op niet-eigen terrein, namelijk in de omgeving aan de Ter Haarkade en de Toussaintkade.
Omdat de beleidsregels van de gemeente Leiden niet voorzien in een opsplitsing in vaste gebruikers en bezoekers, is er in lid c van dit artikel een verwijzing opgenomen naar CROW-uitgifte 317 (of de opvolger hiervan). In deze uitgaven wordt wel een onderscheid gemaakt tussen vaste gebruikers en bezoekers. Op basis hiervan kan voorzien worden in een goede parkeerregeling voor dit project.
Overige regels (artikel 12)
De overige regels hebben betrekking op verwijzingen naar andere wetgeving.
Overgangsregels (artikel 13)
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan.
De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Indien zo'n bouwwerk afwijkt van dit plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, het bouwwerk
Slotregels (artikel 14)
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Algemeen
Een bestemmingsplan dient economisch uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkeling, die mogelijk wordt gemaakt in het bestemmingsplan, financieel uitvoerbaar dient te zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk. Tevens voorziet het plan in de herinrichting van het omliggende openbare gebied.
Grondexploitatiewet
Overeenkomstig artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), dienen gemeentelijke kosten die worden gemaakt bij de uitvoering van bepaalde bouwplannen te worden verhaald. Wettelijk gezien dient hiervoor een exploitatieplan opgesteld te worden. De Wro biedt de mogelijkheid hiervan af te zien, als het kostenverhaal anderszins is verzekerd.
In onderhavig geval is de gemeente grotendeels eigenaar van de gronden waar bouwplannen in de zin van de Grondexploitatiewet zijn voorzien. Dit betekent dat voor deze gronden kostenverhaal anderszins verzekerd is door middel van gronduitgifte.
Een planschadeovereenkomst wordt gesloten met de initiatiefnemer.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. Het is vrijwel niet mogelijk iedereen tevreden te stemmen: bij het tegen elkaar afwegen van de diverse belangen kan het altijd mogelijk zijn dat één belang minder gewicht wordt toegekend dan het ander.
Met de initiatiefnemer is een participatieaanpak overeen gekomen. Er hebben in 2017 twee participatiemomenten plaatsgevonden, een gezamenlijke wijkbijeenkomst in mei en een informatieavond eind oktober. Onderdeel van de aanpak is het instellen van een omgevingsoverleg waar in 2018 mee is gestart. Dit overleg zal plaatsvinden met de belangenvereniging, betrokkenen uit de omgeving en geïnteresseerde(n) (kopers).
De reacties uit de participatie met de omgeving worden betrokken in de planontwikkeling.
Bij de start van de zienswijzentermijn van onderhavig bestemmingsplan is ter informatie een inloopavond georganiseerd.
Overeenkomstig het gestelde in artikel 1.3.1 Bro is op vrijdag 29 juni 2018 een vooraankondiging van dit bestemmingsplan gedaan.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de termijn van ter inzage legging worden deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het bestemmingsplan.
Kader
In Leiden is de Inspraak- en participatieverordening van kracht. Deze verordening is ook van toepassing voor ruimtelijke plannen. De verordening heeft hierover het volgende opgenomen:
Artikel 2, lid 2
Inspraak wordt in elk geval verleend indien de wet daartoe verplicht en participatie en/of inspraak kan worden verleend wanneer het redelijkerwijze is te verwachten dat er belanghebbenden zijn bij de voorbereiding van een beleidsvoornemen.
Op grond van dit artikel dient voor ruimtelijke plannen zoals een bestemmingsplan een inspraak- of participatieprocedure worden gevolgd: bij bestemmingsplan Toussaintkade is redelijkerwijs te verwachten dat er (veel) belanghebbenden zijn bij de voorbereiding van het beleidsvoornemen.
Vervolgens is in de verordening het volgende artikel opgenomen:
Artikel 2, lid 3, sub f
Geen inspraak wordt verleend:
indien in een eerder stadium reeds participatie of inspraak op het beleidsvoornemen is verleend, tenzij de afwijking naar aard en omvang in een later stadium ten opzichte van voornoemd beleidsvoornemen zodanig zijn dat een geheel ander beleidsvoornemen is ontstaan.
Toepassing kader
Voor de voorgenomen ontwikkeling van Toussaintkade is een Nota van Uitgangspunten opgesteld waar reeds participatie op is verleend. Deze Nota van Uitgangspunten is begin 2018 door de raad vastgesteld.
Naar aanleiding van de keuze voor deze vorm van participatie wordt met toepassing van artikel 2, lid 3, sub f geen nieuwe inspraakprocedure opgestart. De bestemmingsplanprocedure start, nadat het uitvoerige participatietraject is doorlopen en ook nog steeds doorloopt, bij de zienswijzenprocedure op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegen. In deze zes weken kon eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.
In deze periode zijn vier zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn beantwoord in de 'Zienswijzennota bestemmingsplan Toussaintkade' en als bijlage opgenomen in het bestemmingsplan. De ingediende zienswijzen hebben niet geleid tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel is er een nadere bomen analyse uitgevoerd en is er op basis van de nieuwe uitkomsten een nieuw bomenplan opgesteld. Ook deze zijn als bijlagen opgenomen.