Plan: | Zuidwest |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00121-0301 |
De gemeente Leiden streeft voor het gehele gemeentelijke grondgebied naar actuele bestemmingsplannen. Het doel van de nieuwe digitale bestemmingsplannen is om een adequate, actuele juridische regeling voor de stad te garanderen. Voor het plangebied 'Zuidwest' vigeren verschillende bestemmingsplannen. Deze regelingen zijn, gezien leeftijd en systematiek, onvoldoende toegesneden op de actuele situatie. Nieuwe bestemmingsplannen brengen weer overzicht en uniformiteit en daardoor een betere werkbare (zowel voor het ambtelijk apparaat als burger) en handhaafbare situatie.
Met de actualisering en digitalisering wordt bovendien bereikt dat de planologische regelingen weer actueel zijn. Tegelijkertijd wordt aangesloten op de landelijk verplichting tot het vaststellen en beschikbaar stellen van uniforme digitale bestemmingsplannen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet in een adequate juridische regeling voor het bestemmingsplangebied 'Zuidwest'.
Het bestemmingsplan is primair gericht op beheer. Nieuwe ontwikkelingen worden niet meegenomen, tenzij deze tijdens het opstellen van voorliggend bestemmingsplan reeds in procedure waren of de procedure hebben doorlopen.
In het bestemmingsplan wordt in principe het gehele stadsdeel Zuidwest ondergebracht. De oppervlakte van het plangebied is ca. 250 ha. Het betreft ongeveer 15% van de gehele gemeente Leiden.
De begrenzing van het gebied wordt aan de noordzijde gevormd door de Rijn, aan de oostzijde door de spoorweg Leiden-Utrecht en Trekvliet, aan de zuidzijde door de Voorschoterweg en aan de westzijde door de Korte Vliet. De plangrens is iets ruimer dan die van het bestemmingsplan Leiden Zuidwest uit 2005; het Haagwegterrein ligt nu binnen het plangebied.
Figuur 1: begrenzing plangebied
Voor het plangebied, zoals aangegeven en toegelicht in paragraaf 1.2, vigeren op dit moment de volgende bestemmingsplannen:
Naam bestemmingsplan | Vastgesteld | Onherroepelijk |
Bestemmingsplan Zuidwest | 20 december 2005 | 5 september 2007 |
Bestemmingsplan Nicolaas Beetsstraat e.o. | 28 januari 2010 | 23 maart 2010 |
Bestemmingsplan Sportpark Boshuizerkade | 28 januari 2010 | 30 maart 2010 |
Bestemmingsplan Haagwegterrein West | 10 februari 2011 | 12 april 2011 |
Bestemmingsplan Haagwegkwartier Noordwest | 26 januari 2012 | 30 januari 2013 |
Bestemmingsplan Haagwegterrein Oost | 14 maart 2013 | 17 mei 2013 |
Leiden heeft een zeer kenmerkende structuur, welke is ontstaan door verschillende stedelijke groeiperioden. Deze worden hieronder kort beschreven.
Middeleeuwen: groei historische stadskern
Leiden is ontstaan in en rond de tegenwoordige Oudhollandse binnenstad. Het grachtenstelsel en de groene singel rond de oude binnenstad zijn nog steeds bepalende structuren in de stadsplattegrond. Zij ontstonden reeds in de middeleeuwen en de zeventiende eeuw. Smalle straten met cultuurhistorisch waardevolle panden, sterke menging van functies en enkele historische invalswegen kenmerken dit stadsdeel.
Vooroorlogse periode: schil rond het centrum
Door ruimtegebrek binnen de Middeleeuwse stadsstructuren breidde de stad zich alzijdig uit met een aantal kleine wijken. Door de ligging nabij het centrum kon men profiteren van de voorzieningen aldaar. De wijken zijn daardoor tamelijk eenzijdig gericht op wonen. De wijken zijn onderling gescheiden door de invalswegen naar het centrum. Door de verschillende bouwperioden hebben ze veelal een voor de wijk of buurt typerend straatbeeld. Grootschalige infrastructurele lijnen, zoals spoorlijnen en kanalen, vormen veelal de begrenzing van de vooroorlogse schil.
Naoorlogse periode: stadswijken
De periode van sterke bevolkingsgroei na de oorlog heeft geleid tot de ontwikkeling van grootschalige woongebieden rond de vooroorlogse schil. Het zijn sterk planmatig en grootschalig ontwikkelde wijken, die vanwege de toenemende afstand tot het centrum over een geheel eigen voorzieningenpakket beschikken. De ligging van grootschalige infrastructuur en de begrenzing van de verschillende polders zijn bepalend geweest voor de ligging en omvang van de wijken die gefaseerd zijn ontwikkeld.
Leiden Zuidwest is grotendeels in deze periode ontwikkeld.
Zuidwest is voor het overgrote deel bebouwd in de jaren vijftig, zestig en zeventig. Voorheen was het gebied een polder. Voor de tweede wereldoorlog was er alleen bebouwing langs de Haagweg. De enige bebouwde buurt was het Haagwegkwartier, het gedeelte tussen Haagweg, de huidige Ter Haarkade, Toussaintkade en Potgieterlaan.
Vroeger was Zuidwest een moerassig veengebied. De eerste ingrepen in het landschap die sporen hebben nagelaten, dateren uit de Romeinse tijd.
In de 11e eeuw is gestart met het ontginnen van Zuidwest voor landbouwdoeleinden. Zuidwest ging toen deel uitmaken van het ambacht Zoeterwoude. In de Middeleeuwen zijn de Leidse Vliet (nu Trekvliet) en Korte Vliet, als verbinding tussen de Vliet en de Rijn, tot stand gekomen en is het gebied ingepolderd, de Bosch- en Gasthuispolder. In die tijd heeft Zuidwest in grote lijnen zijn huidige begrenzing gekregen.
Figuur 2: Historische groei Leiden Zuidwest
In de 14e eeuw zijn in Zuidwest twee kastelen gebouwd, namelijk kasteel Coebel en kasteel Boshuizen. Beide kastelen zijn verdwenen.
Rond 1900: eerste bebouwing Haagweg
De polders waren van oudsher in gebruik voor tuinbouw, landbouw en deels ook als militair oefenterrein. Rond 1900 verrees de eerste woonbebouwing langs de Rijndijk (later omgedoopt tot Haagweg). In het noordelijk deel van het Haagwegkwartier vond de eerste planmatige uitbreiding van de woonbebouwing plaats. In nauwe straatjes verrezen hier arbeiderswoningen in hoge dichtheden. Zuidwest behoorde toen nog tot de gemeente Zoeterwoude.
Uitbreidingsplan 1933
In 1920 werden de Bosch en Gasthuispolder en een aantal andere polders door Leiden geannexeerd. Leiden ging vervolgens plannen maken voor grootschalige stadsuitbreidingen in Zuidwest. In het uitbreidingsplan uit 1933 werd het gebied bestemd voor woningbouw en industriegebied. Aan uitvoering van het uitbreidingsplan is men voor de oorlog niet toegekomen.
Reeds in 1933 was men van plan om het uitgestrekte poldergebied ten zuidwesten van het centrum tot aan de gemeentegrens met Voorschoten te bebouwen. In het uitbreidingsplan uit dat jaar concentreert de bebouwing zich vooralsnog langs de Oude Rijn, de spoorlijn naar Utrecht en de Trekvliet.
Na de Tweede Wereldoorlog
In de naoorlogse periode was er een grote behoefte aan woonruimte. De oorlogsschade, de na- oorlogse geboortegolf, de daling van het sterftecijfer en de grootschalige sloop voor de cityvorming en stadsvernieuwing zorgden in de jaren vijftig, zestig en zeventig voor een vrijwel constante druk op de woningmarkt. Die werd nog versterkt door de voortgaande individualisering en de daarmee gepaard gaande verkleining van de huishoudens.
Ook in Leiden werd na de oorlog hard gewerkt aan plannen om de woningnood te lenigen. Gezien de omvang van de vraag leverde het bijbouwen van woningen in de bestaande stad weinig soelaas. Vanwege de goede bodemgesteldheid ging de voorkeur van de gemeente in eerste instantie uit naar bouwen in het Morskwartier, maar de onderhandelingen met de gemeente Oegstgeest over de noodzakelijke grenswijziging liepen op niets uit. Daarom werd besloten te gaan bouwen in Zuidwest.
Figuur 3: Situatie rond 1870
Figuur 4: Uitbreidingsplan 1933
Figuur 5: Situatie rond 1945
Figuur 6: Uitbreidingsplan 1948
Uitbreidingsplan 1948
In 1948 werd een uitbreidingsplan gepresenteerd waarin ervan uit werd gegaan dat in Zuidwest een "tuinstad" zou worden gebouwd, met veel eengezinswoningen in het groen, zoals bijvoorbeeld in de Burgemeesterswijk. Vanwege de perikelen omtrent de eventueel door Zuidwest aan te leggen nieuwe rijksweg die de verbinding moet vormen tussen de A4 en de A44, onzekerheid over woningbouwsubsidies en langdurige onderhandelingen met de NS over de ligging van de Vijf Meilaan in verband met de benodigde spoorwegovergang stagneerde de uitvoering van het plan. Wel werd in 1949 een modelproject uitgevoerd met 494 woningen in Haagwegkwartier-Zuid. Pas in 1954 kwam er een volgend bouwplan voor 199 woningwetwoningen.
Na de Tweede Wereldoorlog werkte de dienst Gemeentewerken verder aan de plannen voor Zuid- West, in nauwe samenwerking met het Rotterdamse architectenbureau Verhagen, Kuiper en Gouwetor. Als leidinggevende werd de stedenbouwkundige ir. L.H.J. Angenot aangetrokken. Verhagen, Kuiper en Gouwetor maken in 1946 het 'Partieel uitbreidingsplan in onderdelen "Industrieterrein Trekvliet"', dat voorzag in de aanleg van een industrieterrein aan weerszijden van de huidige Rooseveltstraat, en in 1947 het 'Partieel uitbreidingsplan in onderdelen “Zuidwest”'.
Uitbreidingsplan 1955
Begin jaren vijftig achtte de gemeente een herziening van het plan uit 1948 noodzakelijk. Van het tuinstad-idee werd afgestapt toen bleek dat de woningbehoefte aanmerkelijk groter was dan waarin het tuinstadontwerp kon voorzien. Er werd gekozen voor 60% laagbouw en 40% hoogbouw. In 1955 werd een gedeeltelijke herziening van het plan van 1948 gepresenteerd. Een obstakel in de planvorming was de nieuw aan te leggen Rijksweg 4b, die volgens het Rijkswegenplan van 1938 door het te bebouwen gebied liep. De eerste werkzaamheden voor aanleg van de weg waren al uitgevoerd, wanneer het in 1954 de gemeente lukte om het tracé te verleggen naar buiten de gemeentegrenzen. Het gewijzigde uitbreidingsplan uit 1955 hield echter met dit nieuwe gegeven nog geen rekening, omdat de provincie Zuid-Holland eerst het nieuwe tracé moest opnemen in het streekplan, voordat het in het bestemmingsplan kon worden opgenomen; het zuidwestelijk deel van het gebied werd eenvoudigweg buiten de plannen gehouden. In 1959 volgde er een herziening op het plan, waarop het tracé dan ook echt was verdwenen en de zuidwesthoek van het gebied van bebouwing was voorzien.
Ondertussen was duidelijk geworden dat de rijkswegen buiten Leids grondgebied zouden komen en was er behoefte aan een integraal plan. Omdat Leiden door een stijging van de grondprijzen en de kosten van het bouwrijp maken in financiële problemen was gekomen moest de woningproductie verder worden opgeschroefd.
Uitbreidingsplan 1959
In 1959 werd een nieuw integraal plan vastgesteld door de gemeenteraad en goedgekeurd door de provincie. In de herziening van 1959 en in de (deel)plannen die volgden is aangesloten bij het zogenaamde "Nieuwe Bouwen" of de stadsgedachte van het CIAM, het Congrès International d'Architecture Moderne. Al in de twintiger jaren waren de theoretische uitgangspunten van deze wijze van stedenbouw geformuleerd. De "modernen" zetten zich met kracht af tegen de ongezonde klassieke stad. De principes waren eenvoudig en efficiënt en pasten uitstekend in deze decennia van soberheid en spaarzaamheid.
De scheiding tussen platteland en de gesloten stedelijke bebouwing moest in de nieuwe wijken worden opgeheven. Een open geometrische verkaveling moest het landschap ordelijk bedekken zodat de illusie van het doorgaande landschap intact bleef. In reactie op de problematische en ongezonde functiemenging in de bestaande steden werd een onderscheid in de functies wonen, werken, verkeer en recreatie gehanteerd als uitgangspunt en ordeningsmotief. Licht, lucht en ruimte waren het parool om de stad te bevrijden van nauwe, enge, donkere gesloten bouwblokken en de nieuwe wijken in te richten in een open bouwvorm met blokken en stroken in het groen.
Figuur 7: Uitbreidingsplan 1955
Figuur 8: Uitbreidingsplan 1957
Figuur 9 & 10: Uitbreidingsplan 1959
In de nieuwe opzet werd Zuidwest door middel van een noord-zuidverbinding (Churchilllaan) en een oost-westverbinding (Vijf Meilaan) verdeeld in vier buurten: Boshuizen, het Haagwegkwartier, de Fortuinwijk (in de volksmond ook wel de Muziekwijk genoemd) en de Gasthuiswijk. Iedere buurt kreeg zijn eigen winkels, school, kerk en bejaardencentrum. De vier buurten vormden samen de wijk, met grootschalige voorzieningen, zoals een winkelcentrum (De Luifelbaan), sportvoorzieningen (langs de Churchilllaan) en een park (Hooghkamerpark). In de strook tussen de Voorschoterweg en het Rijn- Schiekanaal kwamen een openluchtzwembad, nog meer sportvoorzieningen en een waterzuiveringsinstallatie.
Iedere buurt werdruim opgezet met rechtlijnige verkavelingen, waarbij gebruik werdgemaakt van 'stempels': een stukje stratenpatroon dat een aantal malen werd herhaald. Er was sprake van afwisseling in hoog- en laagbouw en er werden brede trottoirs en speeltuinen aangelegd. Volgens de nieuwste stedenbouwkundige opvattingen werden de verschillende functies werken, wonen en ontspanning van elkaar gescheiden. Elke buurt kregen kleine parken en waterpartijen, die onderling met elkaar werden verbonden door groenstroken. De winkels werden niet meer op hoeken van bouwblokken gesitueerd, maar naast elkaar, waardoor er sprake was van winkelcentra.
In iedere buurt vond men een grote variatie in bebouwingstypen, waaronder middenstandswoningen en arbeiderswoningen. Het merendeel van de woningen viel aanvankelijk onder de sociale woningbouw. Met de bouw van de woningen aan het Jacques Urlusplantsoen in de buurt Boshuizen in 1966 kwam hier voorlopig een eind aan. In de resterende delen verschenen vanaf 1966 premie- en vrijesectorwoningen. Pas in de jaren tachtig zou er in de wijk weer door de corporaties worden gebouwd.
Voor het eerst was er in het plan ook veel aandacht voor verkeersstromen. Er was duidelijk sprake van onderscheid in doorgaande wegen, wegen die een buurt ontsloten en wegen die naar de woningen leiden, waardoor bij de woonblokken zelf zo min mogelijk autoverkeer aanwezig was. De belangrijkste verkeersader was de Churchilllaan, die de Voorschoterweg verbond met de Dr. Lelylaan in het Morskwartier.
Vanaf het eind van de jaren vijftig zijn in rap tempo bouwplannen ontwikkeld en gerealiseerd, opvallend genoeg vaak in afwijking van het net vastgestelde uitbreidingsplan. Maar liefst 1.500 woningen en een groot aantal andere gebouwen zijn vooral in de periode 1959-1962 met een vrijstelling van het uitbreidingsplan op basis van de Wederopbouwwet gerealiseerd.
Ontwikkelingen sinds de jaren zeventig
Begin jaren zeventig was Zuidwest met uitzondering van het tuinbouwgebied De Coebel volgebouwd. Gestapelde bouw voerde de boventoon en van de oorspronkelijke tuinstadgedachte was vrijwel niets over gebleven. Onder druk van de woningbehoefte is sinds de jaren zeventig een fors aantal verdichtingsprojecten uitgevoerd. Daarbij zijn openbaar groen, sport- en speelterreinen en braakliggende grond bebouwd en zijn overtollige (school)gebouwen vervangen. Het gaat daarbij om ongeveer 550 woningen en 4 studentenflats. Daarnaast is in de jaren negentig het laatste agrarische gebied in Zuidwest op de schop genomen: De Coebel. In deze buurt zijn vanaf 1990 bijna 500 woningen in voornamelijk laagbouw gerealiseerd. En daarmee is de cirkel rond, want in het uitbreidingsplan uit 1933 was als eerste voorzien in bebouwing van de Coebel.
Ontwikkelingen in de jaren ´90 en begin 21 eeuw
Zuidwest lijkt volgebouwd, maar nieuwe delen zijn herontwikkeld. Het industrieterrein van de NEM tussen Trekvliet en de Rooseveltstraat is in de jaren 1995-2000 getransformeerd naar een woonwijk en ten noorden van de vrijheidslaan zijn voor het eerst in Leiden woon-werk woningen gerealiseerd.
In Haagwegkwartier Noord zijn woningen in corporatiebezit gesloopt en vervangen door nieuwe, grotere en eigentijdse woningen. Tegelijkertijd is de openbare ruimte in Haagwegkwartier Noord opnieuw ingericht.
Winkelcentrum de Luifelbaan is volledig heringericht en winkelbebouwing is uitgebreid.
Daarnaast zijn nieuwe winkelblokken met bovenwoningen langs de Vijf Meilaan en een grote supermarkt met een woontoren langs de Churchilllaan gebouwd.
Diverse zorginstellingen zijn in deze periode vernieuwd en/of uitgebreid. Bijvoorbeeld aan de Apollolaan, de gedeeltelijke renovatie en nieuwbouw van het voormalige zorgcentrum 'Van der Willigenhof' en een uitbreiding met zorgwoningen aan de Aaltje Noordewierlaan.
Een grote verandering is het gebruik en inrichting van de sportvelden geweest. Leiden Zuidwest heeft altijd een groot oppervlakte aan veldsportaccommodatie gehad, langs de Churchilllaan. De zeven voetbalvelden ten noorden van de Vijf Meilaan zijn teruggebracht tot vier voetbalvelden met toevoeging van een nieuwe clubaccommodatie. Drie voetbalvelden zijn opgeheven en een nieuwe woonwijk (Churchillpark) is gebouwd.
De schoolgebouwen tussen Toussaintkade, Ter Haarkade en Haagweg zijn deels gesloopt ten bate van de nieuwbouw van een moskee. Het schoolgebouw aan de Toussaintkade is aangewezen als gemeentelijk monument en is getransformeerd naar studentenhuisvesting.
Sportpark Montgomerystraat is heringericht en voorzien van nieuwe clubaccommodaties. Drie sportverenigingen, korfbal, handbal en American Football delen nu dit complex en zijn in de nieuwe gebouwen ondergebracht.
In de Rooseveltstraat is er functiemenging naast de traditionele bedrijven, zoals een fitnescentrum, boksschool, medisch laboratorium, garagebedrijven, grootschalige detailhandel, kantoren en maatschappelijke voorzieningen. Op een paar locaties zijn nieuwe bedrijfsgebouwen gerealiseerd. Langs de Voorschoterweg is recentelijk een complex van bedrijfsgebouwen getransformeerd naar een fastfoodrestaurant met drive-inn, een autowasstraat en verhuurbare opslageenheden.
Het winkelcentrum aan het Wagnerplein is uitgebreid en er heeft zich een discount-supermarkt gevestigd. Er is ook een nieuwe supermarkt gekomen en de buitenruimte is opnieuw ingericht.
Opvallend is dat bij de vele voorzieningen in Zuidwest ruimtelijke veranderingen zijn geweest. Dat kan beperkte uitbreiding zijn geweest, maar ook complete vernieuwing. Zoals bij de dagverblijven de Walnoot aan de Brahmslaan en de Zuidwester aan de Kennedylaan. Het schoolgebouw aan de Da Costastraat is met een grote vleugel uitgebreid. Dit geldt ook voor de schoolgebouwen aan de Obrechtstraat. De Teldersschool en mogelijk de Sleutelbloem aan de Telderskade gaan een nieuw schoolgebouw betrekken. Aan de Cesar Franckstraat zijn schoolgebouwen beschikbaar gekomen, hier is de nieuwbouw van de Leo Kanner school gerealiseerd.
In dit onderdeel wordt ingegaan op de ruimtelijke kenmerken van het plangebied. Eerst de hoofdstructuren van de wijk Zuidwest als geheel, vervolgens per buurt.
Zuidwest kent een heldere hoofdstructuur. De wijk is een samenhangend, ruitvormig stedelijk gebied, omgeven door water, begrensd door de spoorweg en doorsneden door verkeersaders. De wijk wordt doorkruist door twee hoofdwegen. De Churchilllaan doorsnijdt de wijk van noord naar zuid en de Vijf Meilaan van oost naar west. De band met de nabij gelegen binnenstad wordt belemmerd door de spoorweg. De verbinding met de autosnelwegen is daarentegen zo goed dat er momenteel veel doorgaand verkeer door Zuidwest komt. Het aandeel niet bestemmingsverkeer zal afnemen na realisatie van de Rijnlandroute,.
Aan de zuidzijde wordt de wijk door een derde hoofdweg, de Voorschoterweg, doorsneden. Daardoor is er tussen deze weg en de rand van de wijk nog een reststrook ontstaan die stedenbouwkundig duidelijk gescheiden is van de rest van de wijk. Deze strook met voorzieningen met een bovenwijks karakter valt buiten het plangebied.
Figuur 11: Hoofdindeling van de wijk Zuidwest
Zuidwest wordt in vier delen verdeeld door het assenkruis Churchilllaan/ Vijf Meilaan. De verkeersaders fungeren als harde barrières waarachter de buurten zich verschuilen. De wijken hebben echter geen duidelijke entrees. Binnen de wijk is een duidelijke functiescheiding aangebracht. Winkelcentrum De Luifelbaan op de kruising van de Churchilllaan en Vijf Meilaan vormt het hart van de wijk. Het kruispunt zelf is echter zo uitgesmeerd en ongedefinieerd dat het weinig uitstraling heeft. De bedrijven zijn geconcentreerd op een groot bedrijventerrein aan de Rooseveltstraat. De rest van de wijk is opgezet als woonwijk. De bovenwijkse voorzieningen, zoals sportvelden, bejaarden- en verzorgingshuizen en scholen, zijn langs de belangrijkste wegen aangelegd.
Figuur 12: Globale functieindeling
Figuur 13: Overzicht bouwhoogtes
Binnen Zuidwest zijn qua morfologie (stedenbouwkundige structuur) en ruimtelijke indeling verschillende buurten herkenbaar. Zo zijn Haagwegkwartier, Boshuizen en Coebel, Fortuinwijk en Gasthuiswijk te onderscheiden. Stedenbouwkundig is uitgegaan van een opzet met veel middel- hoogbouw, afgewisseld met laagbouw. Op markante punten en langs de hoofdwegen is voorzien in hoogbouw. Op basis van een eenvoudige en rechtlijnige structuur van over het algemeen brede verkeerswegen zijn binnen de vier wijkdelen woonbuurtjes ontworpen. Door de strokenbouw is er niet veel privé-groen in de wijk, maar wel vrij veel collectief en openbaar groen.
Figuur 14: Overzicht hoogbouw
De stedenbouwkundige structuur van de oudste delen van Zuidwest volgt de natuurlijke loop van de Rijn. In de later ontwikkelde delen van de wijk is de landschappelijke structuur van de Boshuizerpolder overgenomen in de kavelrichtingen. Het ontworpen assenkruis van wegen, de Churchilllaan en de Vijf Meilaan, vormt de nieuwe hoofdstructuur van de wijk, waaraan de oudere structuren ondergeschikt zijn. Het regelmatige landschapspatroon van de Gasthuizerpolder in het zuidelijke deel van de wijk is grotendeels verdwenen (Fortuinwijk). De groen- en waterstructuur beperkt zich tot de randen van de wijk en volgt hoofdzakelijk de infrastructurele lijnen. Park Hooghkamer is de enige openbare groene ruimte van formaat, maar heeft vanwege de randligging weinig betekenis voor de wijk als geheel.
Verspreid in de wijk liggen meerdere kleine buurtparken en groene restgebieden zonder onderlinge samenhang. De beide sportparken langs de Churchilllaan dragen weliswaar bij aan de groene karakter van de wijk, maar maken vanwege het privé-karakter weinig onderdeel uit van de openbare groenstuctuur.
Figuur 15: Water- en groenstructuur
Zuidwest is omsloten door boezemwatergangen, namelijk: Korte Vliet (westkant), Vliet (zuidkant), Trekvliet (oostkant) en Rijn (noordkant). Vanuit deze watergangen loopt een aaneenschakeling van singels en vijvers door de wijk. Onderling zijn deze door middel van duikers verbonden. De watergangen functioneren vooral als afwatering. Het is belangrijk de verbindingen tussen de watergangen in stand te houden en waar mogelijk meer open te maken ten behoeve van de doorstroming en de vermindering van de kans op wateroverlast.
Aan de oostkant van de sportvelden aan de Churchilllaan liggen twee onderbemalingen, Sportpark Boshuizerkade (gemaal hoek Churchilllaan-Boshuizerpad) en Sportpark Montgomerystraat (gemaal hoek Montgomerystraat-Van der Helmlaan). Het drainage-/ polderwater wordt hier naar boezemniveau gepompt. De onderbemaling ten oosten van de sportvelden langs de Churchilllaan is noodzakelijk omdat het maaiveld ter plaatse laag ligt. Het polderwaterpeil in Zuidwest (Boshuizerkade) ligt op -1.00 meter N.A.P. (winterpeil). In de zomer wordt het waterpeil op een hoger niveau gehouden (ca. 15 a 20 cm. hoger).
Op een aantal plaatsen in het plangebied liggen woonboten. De belangrijkste plaatsen liggen in de Rijn en de Boshuizerwatering ter hoogte van de Brandts Buyskade.
In Zuidwest is de riolering grotendeels nog van het type “gemengd systeem”. Onder vrij verval wordt in een verzamelriool het rioolwater afgevoerd naar de afvalwaterzuivering Zuidwest. Daarnaast wordt via een persleiding ook het afvalwater uit de Stevenshof naar de zuivering geloosd. In Zuidwest zijn nog niet alle panden op het openbare riool aangesloten. In Zuidwest komen 26 riooloverstorten voor en in het plangebied zijn twee vaste opstellingen voor metingen in het rioolstelsel. Voor de gehele gemeente worden nieuwe berekeningen met betrekking tot het rioolstelsel uitgevoerd en worden maatregelen geformuleerd om aan de emissie-eisen te voldoen.
In de huidige situatie wordt het regenwater via traditionele gemengde rioolstelsels direct, samen met het afvalwater, afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. De gevolgen zijn een verminderde stroming naar de grondwatervoorraad, in de toekomst mogelijk een capaciteitsprobleem bij de waterzuiveringinstallatie en het zuiveren van relatief schoon water. Om dit negatieve proces te keren is het goed denkbaar om bij nieuwe invulprojecten of grotere woningverbeterings- en herinrichtingsprojecten hemelwater te scheiden. Daarnaast moeten mogelijkheden worden bezien om hemelwater bovengronds af te voeren. Bij het afkoppelen wordt regenwater gescheiden van vuil water en afgevoerd naar het oppervlaktewater.
Toenemende verstedelijking (uitbreiding verhard gebied) veroorzaakt, in combinatie met het afkoppelen van verhard oppervlak van de riolering, een versnelde afvoer naar open water. Dit leidt daarmee tot een vergroting van het waterbezwaar. Om problemen met wateroverlast het hoofd te bieden is in de uitgangspunten de 15% regel opgenomen. Dat betekent dat bij toename van verharding en bebouwing 15% van die oppervlaktetoename de vereiste uitbreiding is van het oppervlaktewater.
De stedenbouwkundige opzet van Zuidwest is gebaseerd op het oorspronkelijke polderlandschap. De loodrechte structuur van slagen en sloten is duidelijk herkenbaar in de huidige structuur van de wijk. De Fortuinsloot en de Boshuizerwatering zijn opgenomen in de wijkstructuur. Het blokgroen was echter geen drager van het ontwerp, maar één van de vele ruimtevragende functies. De groenstructuur in Zuidwest is daardoor weinig herkenbaar. Dit heeft mede in de hand gewerkt dat groenvoorzieningen in Zuidwest in een aantal gevallen zijn opgeofferd aan andere functies zoals woningen. De meeste parken en groenzones bevinden zich langs de rand van de wijk. De boomstructuur van Zuidwest loopt voornamelijk langs de wegen. Deze structuurvormende bomenrijen moeten waar nodig worden aangevuld.
Er zijn maar weinig plekken als zelfstandig stuk openbaar groen ontworpen.
Op zich is er door de vele hoogbouw zonder tuinen wel een flinke hoeveelheid vierkante meters (semi)openbaar groen te vinden.
Dit bevindt zich echter veelal in groenstroken tussen gebouwen. De afmetingen hiervan zijn beperkt wat hun gebruiksmogelijkheden vermindert.
Het was de bedoeling in elke buurt een buurtpark te creëren. Dat doel is slechts ten dele gerealiseerd. De Fortuinwijk-Noord beschikt over het Beethovenpark aan de Brahmslaan. Boshuizen beschikt over de groenstrook langs de Korte Vliet en de Boshuizerwatering. Dit groengebied ligt tegenover de Coebel en heeft het formaat van een klein buurtparkje. In de Gasthuiswijk is de enige noemenswaardige groenvoorziening het veld aan de De Bazelstraat.
Ook het Haagwegkwartier is slecht voorzien van openbaar groen. Het veldje aan de Hoflaan en het veld aan de Toussaintkade vormen de enige groenvoorzieningen van zelfstandige betekenis, maar zijn te klein om als buurtpark te worden aangemerkt. Op het NEM-terrein is een parkje ontwikkeld. Enige langgerekte groenstrook van formaat in de wijk loopt door Boshuizen en de Fortuinwijk langs de Vliet, de Korte Vliet en de Boshuizerwatering. De strook wordt veelvuldig gebruikt door wandelaars en heeft dankzij het water een aardige ruimtelijke uitstraling.
Het als wijkpark bedoelde Hooghkamerpark is niet groot en bevindt zich in een uithoek van de wijk, waardoor het vrijwel uitsluitend functioneert als buurtpark voor een deel van Fortuinwijk-Zuid.
Toen de wijk ontworpen werd speelde ecologie nog geen rol. De kwaliteit van het woonmilieu kan echter worden verhoogd door de verweving van stad en natuur te versterken. Er wordt daarom naar gestreefd om de Leidse ecologische structuur, zoals die in 1998 is vastgesteld, verder te verfijnen. Deze structuur valt in Zuidwest uiteen in een aantal onderdelen. Het is van belang om bij nieuwe projecten zoveel mogelijk kansen te pakken voor het versterken van de natuurlijke structuur van Zuidwest. Tevens is het bij nieuwe stedelijke plannen belangrijk te bezien of de Flora- en Faunawet zich uitstrekt tot het betreffende plan.
De ecologische structuur van Zuidwest bestaat uit een aantal onderdelen en omvat meer dan alleen de reeds beschreven water- en groenstructuur. Stadsnatuur, als die gezond is en voldoende variatie kent, vervult belangrijke functies voor de stadsbewoner en draagt bij aan een kwalitatief hoogwaardige leefomgeving. De functies van natuur in de stad vallen uiteen in drie categorieën. Het betreft de sociale functies, de economische functies en de fysieke ofwel regulerende functies.
Hieronder worden de diverse onderdelen van de stadsnatuur van Zuidwest puntsgewijs beschreven.
Het Haagwegkwartier wordt omsloten door de Rijn, de spoorlijn, de Vijf Meilaan en de Churchilllaan. De historische bebouwing langs de Haagweg, tussen de Churchilllaan en de spoorlijn is de oudste bebouwing van de wijk. Het is een typische historische stedelijke invalsweg en vormt eerder de entree voor het centrum dan voor Zuidwest. De bebouwing ter weerszijden van de Haagweg vormt het oudste deel van de wijk en is onderdeel van de historische bebouwingslinten langs de Rijnoevers. Langs deze historische route staan voornamelijk vrijstaande, geschakelde en in korte rijen gebouwde panden, waaronder enkele monumenten zoals de houtzaagmolen de Heesterboom. In het noordelijke lint staan tevens enkele bedrijfsgebouwen aan het water. De bebouwing is perceelsgewijs of in kleinere eenheden over een langere periode ontstaan. Van oorsprong is de bebouwing kleinschalig met een bouwhoogte van één tot drie lagen inclusief kap. Er zijn duidelijke verschillen in nokrichting, kapvorm en dakhellingen. Ook het kleur- en materiaalgebruik vertoont veel diversiteit. In de laatste jaren zijn op een aantal plaatsen meerdere aaneengesloten percelen tegelijkertijd ontwikkeld en voorzien van appartementengebouwen. Door de inpassing van deze grootschalige bebouwing ontstaan ongewenste contrasten die leiden tot verstoring in het bebouwingslint.
Haagweg-Noord vormt de eerste planmatige uitleg aan deze zijde van de binnenstad van Leiden. Met zijn gesloten bouwblokken en kleine grondgebonden woningen is het noordelijk deel van het Haagwegkwartier duidelijk een vooroorlogse wijk. Het oudere deel achter de Haagweg bestaat uit eenvoudige rijenwoningen van voor de oorlog. Deze projectgewijze bebouwing vertoont een sterke samenhang binnen één straat door een architectonische samenhang. De woningen bestaan uit één bouwlaag met kap en hebben oorspronkelijk een kleine dakkapel. De dakkapellen zijn individueel vergroot en tegen elkaar geplaatst waardoor
de samenhang hier en daar is aangetast.
Figuur 16: Haagwegkwartier noord en bebouwingslint
Het noordelijke deel ligt tussen de Haagweg en de Toussaintkade. Ten westen van de Ter Haarkade bevindt zich een groot schoolcomplex: de voormalige Christelijke Huishoudschool voor Meisjes uit 1956-1958. Nadat het schoolcomplex aan het begin van de 21e eeuw enige tijd door het ROC Leiden is gebruikt, is het noordelijke deel in 2014 gesloopt om plaats te maken voor een nieuw islamitisch centrum. De zuidelijke vleugel en het middendeel van het complex zijn na het vertrek van het ROC getransformeerd naar een studentenhuisvestingscomplex. Het gedeelte ten oosten van de Ter Haarkade bestaat voor het grootste deel uit vooroorlogse woningbouw en velden waarvan recentelijk een deel is herontwikkeld tot een nieuw woonbuurtje met de naam Churchillpark.
Figuur 17: Bebouwingslint Haagweg en vooroorlogsdeel van het Haagwegkwartier
Het Haagweg-Zuid is na de oorlog gebouwd, maar wel op basis van het vooroorlogse uitbreidingsplan Leiden 1933. Haagweg-Zuid kent een typische tuinstadverkaveling. Kenmerkend zijn de grondgebonden woningen en smalle straatjes met middelhoogbouw. Op een aantal plaatsen in deze buurt liggen verwaarloosde voortuinen en ongebruikte grasperken tussen de flats in.
In Haagweg-Zuid is sprake van een hoge parkeerdruk en een slechte bouwtechnische kwaliteit van de woningen. De woningen lijken geen relatie te hebben met de potentievolle omgeving.
Het middelste deel ligt tussen de Toussaintkade en de Telderskade. Ten oosten van de Boshuizerkade liggen sportvelden. Ten westen hiervan liggen woningblokken, die, met uitzondering van het oudere, meest noordelijke blok, dateren uit de jaren vijftig van de twintigste eeuw. In het gebied dat wordt begrensd door de Kneppelhoutstraat, de spoorlijn, de Willem Klooslaan en de Frederik van Eedenlaan zijn rijtjeswoningen gebouwd van twee bouwlagen met een zadeldak. In de rest van het gebied bevinden zich blokken van een, twee, drie of vier bouwlagen hoog, die eveneens zijn voorzien van zadeldaken. Langs de Willem Klooslaan zijn ook enkele winkels te vinden. Het meest oostelijke gebied betreft het tracé van de spoorlijn. Een groot deel van het Haagwegkwartier bestaat uit een gave stempelstructuur uit de jaren '50. De bebouwing is per stempel zorgvuldig gecomponeerd en bestaat uit grondgebonden woningen en portieketageflats. De stempels zijn zowel op stedenbouwkundig als op architectonisch schaalniveau een sterke eenheid en daarom kwetsbaar voor individuele ingrepen en harde renovaties.
Het zuidelijke deel tussen de Telderskade en de Vijf Meilaan bevat ten oosten van de Boshuizerlaan enkele scholen, een zwembad, een sporthal en een kerk. Het deel tussen de Boshuizerlaan en de Hoflaan bestaat uit naoorlogse woningbouw. Het gaat hierbij - net als in het middelste deel - om bouwblokken van een, twee, drie of vier bouwlagen. De bebouwing aan weerszijden van de Rooseveltstraat bestaat uit bedrijfspanden, waarvan een groot deel is vernieuwd. Ten oosten hiervan is recentelijk een woningbouwproject gerealiseerd. De grondgebonden bebouwing ten zuiden van de Telderskade is projectgewijs gerealiseerd. Korte en langere rijen wisselen elkaar af. De twee bouwlagen zijn afgedekt met een zadeldak. Binnen de woonblokken is sprake van een repetitie van gelijkvormige elementen. De bebouwing is hierdoor kwetsbaar voor individuele uitbreidingen.
De woonbuurt op het voormalige NEM-terrein (Fiore) is begin 2001 opgeleverd in het kader van de stedelijke herstructurering van een oud bedrijfsterrein. Qua stedenbouwkundige opzet en schaal sluit deze buurt aan bij het Haagwegkwartier. Woonwerkeenheden vormen een mooie overgang tussen de functies wonen en werken.
De buurt Boshuizen wordt begrensd door de Korte Vliet, de Rijn, de Churchilllaan en de Vijf Meilaan (met uitzondering van de Coebel). Het zuidelijke deel heeft een rechthoekige verkaveling waarop woningblokken zijn geprojecteerd van twee bouwlagen met een zadeldak en blokken van drie of vier bouwlagen met een plat dak. Langs de noordzijde van de Cornelis Schuytstraat liggen enkele bejaardencentra. De strook tussen de Boshuizerwetering en de Churchilllaan is bebouwd met twee noord-zuidlopende woningblokken. In de noordelijkste hoek, rondom de Klikspaanweg, is een complex met studentenhuisvesting gebouwd. In de buurt zijn verdere enkele kleine kiosken te vinden (aan de Valeriusstraat, de Brandts Buijskade, Aaltje Noorderwierlaan en Churchillaan) en enkele scholen (aan de Obrechtstraat en langs de Johan Wagenaarlaan).
Langs de Haagweg bevindt zich bebouwing die dateert van voor 1940, de rest van het gebied tussen de Boshuizerwetering en de Haagweg is bebouwd vanaf de jaren tachtig van de twintigste eeuw. Dit deel is derhalve niet in de waardering meegenomen. Een deel van de bebouwing in dit deelgebied is gesitueerd binnen de structuur van stempels. De bebouwing is per stempel zorgvuldig gecomponeerd en bestaat uit een combinatie van laag en middelhoogbouw. De stempels zijn zowel op stedenbouwkundig als op architectonisch schaalniveau een sterke eenheid en daarom kwetsbaar voor individuele ingrepen en harde renovaties.
Figuur 18: Boshuizen
De Coebel is in de jaren '90 van de vorige eeuw ontwikkeld ten zuiden van het historische bebouwingslint langs de Haagweg. Het is een op zichzelf staand buurtje met grondgebonden rijen- en patiowoningen. Langs de Korte Vliet staan appartementen. Het was oorspronkelijk een tuinderijgebied met kassen en tuinpercelen. Door de Boshuizerwatering is deze gescheiden van het overige deel van Zuidwest. In deze buurt is gebouwd in de stijl van de jaren '80 en '90: relatief smalle straten, veel grondgebonden woningen in open bouwblokken en patiowoningen. Alleen aan de randen is hoogbouw te vinden en er is relatief weinig openbaar groen. De Coebel vormt geen eenheid met de aangrenzende buurt Boshuizen. Het betreden van de Coebel geeft sterk het gevoel in een andere wijk te zijn gekomen. Opvallend zijn de recente uitbreidingen bij de woningen met dakopbouwen.
Figuur 19: De Coebel
Het zuidwestelijke kwadrant van de wijk wordt gevormd door de Fortuinwijk. De Fortuinwijk wordt begrenst door de Vijf Meilaan, de Churchilllaan, Voorschoterweg en de Korte Vliet. Oorspronkelijk is deze buurt geheel uit stempelverkavelingen opgebouwd. In een groot deel van de gevallen betreft het rijtjeswoningen van twee bouwlagen met een zadeldak, maar er zijn – voor Leidse begrippen - ook veel hoogbouwflats te vinden, zoals bijvoorbeeld aan de zuidzijde van de Apollolaan. In het midden van de wijk bevindt zich een winkelcentrum. De schoolgebouwen liggen voor het grootste deel aan de buitenranden van de wijk. In de zuidwesthoek bevinden zich een park (Park Hoogkamer) en een aantal flatgebouwen. Een deel van de bebouwing in dit deelgebied is gesitueerd binnen de structuur van stempels. De bebouwing is per stempel zorgvuldig gecomponeerd en bestaat uit een combinatie van laag en middelhoogbouw. De stempels zijn zowel op stedenbouwkundig als op architectonisch schaalniveau een sterke eenheid en daarom kwetsbaar voor individuele ingrepen en harde renovaties. De grondgebonden woningen zijn divers van uitstraling waardoor individuele wijzigingen toelaatbaar zijn mits maat en schaal afgestemd worden op het bestaande hoofdvolume.
Figuur 20: Fortuinwijk
Gasthuiswijk-Noord is eveneens een jaren '60 buurt. Gasthuiswijk-Zuid bestaat voornamelijk uit grondgebonden woningen en is van iets later datum. De Gasthuiswijk wordt begrensd door de Vijf Meilaan, het bedrijventerrein Rooseveltstraat, de Voorschoterweg en de Churchilllaan. Het gebied is te verdelen in drie gedeelten: een westelijk deel met woningen, een oostelijk deel met bedrijven en een zuidelijk deel met sportvelden en het zwembad.
Men treft voornamelijk rijtjeswoningen van twee bouwlagen met een zadeldak aan, en etagewoningen van vier of vijf bouwlagen met een plat dak. Het blok tussen de Kuipers-Rietbergstraat en de Johannes Poststraat is bebouwd met zorgwoningen van een bouwlaag. Tussen de Jacob van Campenlaan en de Voorschoterweg staan enkele flatgebouwen van negen bouwlagen hoog. De bebouwing is projectmatig en bestaat uit veel verschillende woningtypen en dateert uit de jaren '60 en '70.
Twee tot drielaagse gestapelde woningbouw op een basement van voorzieningen, geschakelde grondgebonden woningen, portiek-etageflats en galerijflats zijn rond open en groene ruimtes gesitueerd. De bouwblokken vormen door de repetitie van gelijkvormige elementen een sterke eenheid.
Een van de kenmerken van het 'moderne bouwen' in de jaren 50-90 was de strikte scheiding van functies. In het zuidoostelijk deel van het plangebied bevindt zich het aanvankelijk opgezette monofunctionele bedrijventerrein Rooseveltstraat waar de bedrijven in Zuidwest zijn geconcentreerd. Het terrein is globaal gelegen tussen de Rooseveltstraat, Van der Veenstraat, Voorschoterweg en deTrekvliet.
In de traditie van het Nieuwe Bouwen of de CIAM -stadsgedachte zijn de werkfuncties volledig gescheiden van het wonen. Het bedrijventerrein Rooseveltstraat is in die gedachte ontstaan. Alleen de globale hoofdstructuur en de invulling in vlekken zijn aangegeven.
Het gevolg is dat de bedrijfspanden op het bedrijventerrein sterk van elkaar verschillen en een bonte verdeling aan bedrijfsactiviteiten hebben. Dit geeft het gebied enerzijds een afwisselend, maar anderzijds ook een rommelig karakter. Dit wordt versterkt door relatief diepe bedrijfskavels aan de kant van de Trekvliet met achterkanten naar het water en bebouwing op achterterreinen. De bebouwing aan de zijde van de woonwijk staat met de rug naar de woonbebouwing toe en heeft geen ruimtelijke samenhang met het woongedeelte van Leiden Zuidwest.
In het verleden werd niet alleen veel belang gehecht aan een goede bereikbaarheid vanaf de weg, maar ook vanaf het water. Om die reden is het bedrijventerrein gesitueerd langs de Rooseveltstraat en de Trekvliet.
In de loop der tijd heeft de ontsluiting via het water steeds meer aan belang ingeboet. Tegenwoordig is met name de bereikbaarheid over de weg van belang. Op bedrijventerrein Rooseveltstraat zijn met name bedrijven gevestigd in de sectoren industrie, bouw, handel en transport. Ook andere functies, als leisure en dienstverlening beginnen zich echter te voegen op het bedrijventerrein Rooseveltstraat.
Figuur 22: Bedrijventerrein Rooseveltstraat
Binnen de gemeente Leiden worden globaal twee typen bestemmingsplannen onderscheiden: actualisatieplannen en ontwikkelingsplannen. Onderhavig plan is een actualisatieplan.
Actualisatieplannen worden veelal opgesteld voor een groter plangebied, bijvoorbeeld een wijk of stadsdeel (in dit geval stadsdeel Zuidwest). Het doel van een actualisatieplan is vooral het conserveren van de bestaande situatie. Hiertoe wordt de bestaande situatie in een actueel juridisch kader gegoten.
Bij een actualisatieplan wordt met een actueel juridisch raamwerk de bestaande situatie zo goed mogelijk vastgelegd. Hiermee wordt voor belanghebbenden een helder beeld gegeven van wat planologisch wel en niet is toegestaan. Hierbij vinden geen grote wijzigingen plaats in de planologische situatie.
Het bestemmingsplan Zuidwest 2005 is vastgesteld op 20 december 2005 en onherroepelijk sinds 5 september 2007. In de Wro is bepaald dat bestemmingsplannen die zijn vastgesteld na 1 juli 2003 moeten worden geactualiseerd binnen een termijn van 10 jaar na onherroepelijk worden van dat bestemmingsplan. Dit is concreet de aanleiding geweest om het bestemmingsplan Zuidwest 2005 te actualiseren. In de afgelopen periode zijn er in het plangebied een aantal postzegelbestemmingsplannen opgesteld. Met deze actualisatie zal er voor heel Zuidwest weer één bestemmingsplan gelden.
Tijdens deze actualisatieslag is naar voren gekomen dat de toegestane bouwhoogte in het bestemmingsplan uit 2005 bij verscheidene locaties hoger was dan de daadwerkelijke hoogte van de gebouwen. Voor met name de karakteristieke panden, rijks- en gemeentelijke monumenten, bepaalde ensembles en een zestal locaties is gebleken dat een dergelijke verruiming tot ongewenste situaties zal leiden.
Karakteristieke panden, rijks- en gemeentelijke monumenten worden veelal beschermd in hun hoofdvorm en architectonische expressie. Daarmee vormen deze objecten een instrument om de ruimtelijke kwaliteit van de stad de bewaren. Gelet hierop worden in het voorliggend bestemmingsplan de feitelijke goot-en bouwhoogtes van al deze panden opgenomen en bij sommige panden tevens het bouwvlak om het hoofdgebouw gelegd.
Naast deze waardevolle objecten binnen het plangebied is Zuidwest voor Leiden tevens uniek in de zin dat hier een groot stadsdeel is gerealiseerd in de periode van de Wederopbouw (1945 – 1969). Grote delen van deze wijk zijn, ondanks aanpassingen en herontwikkeling, nog gaaf gebleven. Een belangrijke karakteristiek vormen de zgn. stempels. Deze terugkerende stedenbouwkundige ensembles bestaan uit een zorgvuldig opgebouwd geheel, opgebouwd uit verschillende woningvormen, een compositie van bouwvolumes en een beeldbepalende groenstructuur. In het plangebied gaat het dan om de volgende ensembles:
Om de genoemde kwaliteit en gaafheid te behouden is er voor de ensembles gekozen voor behoud van de feitelijke goot- en bouwhoogtes.
In bijlage 1 van deze toelichting is een overzicht gegeven van alle ensembles, karakteristieke panden, rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten. Met het terugbrengen van de toegestane hoogtes naar de feitelijke goot-en bouwhoogtes in onderhavig bestemmingsplan is het niet de bedoeling om nieuwe ontwikkelingen op 'slot' te zetten. De gemeente staat altijd positief tegenover nieuwe ontwikkelingen die bijdragen aan de doelstellingen van de stad. Met respectering van de ensembles, karakteristieke panden, rijks- en gemeentelijke monumenten kan met de gemeente bekeken worden wat tot de mogelijkheden behoort die kunnen leiden tot een uitvoerbaar plan.
Voorts bevinden zich binnen het plangebied een aantal locaties met een zeer afwijkende maatvoering. De zogenoemde excessen. Het gaat hier om de volgende locaties;
Voor deze locaties is in voorliggend bestemmingsplan uitgegaan van de feitelijke goot- en bouwhoogtes en hoofdgebouwen. Middels een ruimtelijke analyse en schaduwdiagrammen is aangetoond dat bij een vergroting van de maatvoering sprake kan zijn van aantasting van het woongenot van omliggende woningen. De ruimtelijke analyse met schaduwdiagrammen is als bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd.
Onderhavig bestemmingsplan maakt in beginsel geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar vervat de actuele situatie van het plangebied. Niet alleen het planologisch kader van de momenteel vigerende bestemmingsplannen (zie paragraaf 1.3) wordt opgenomen, maar ook ontwikkelingen die reeds planologisch mogelijk zijn gemaakt met artikel 19 of de uitgebreide procedure omgevingsvergunning.
In Zuidwest zijn in de komende jaren diverse ontwikkelingen voorzien. Enerzijds gaat het om initiatieven die op dit moment onvoldoende concreet zijn en waarover nog geen besluitvorming heeft kunnen plaatsvinden. Anderzijds betreft het projecten waarover reeds besluitvorming heeft plaatsgevonden en een zelfstandige ruimtelijke procedure doorlopen. Onderstaand wordt aangegeven hoe met genoemde ontwikkelingen wordt omgegaan in dit bestemmingsplan.
Churchillpark
De afgelopen jaren is tussen de Churchilllaan, de Boshuizerkade, de Toussaintkade en het Boshuizerpad de woonbuurt Churchillpark ontwikkeld door Amvest. De nieuwe buurt bestaat uit 78 grondgebonden eengezinswoningen en 77 appartementen. Zorgaanbieder Topaz bouwt komend jaar daarnaast een woonzorgcomplex voor 72 meervoudig gehandicapte cliënten op de hoek van de Boshuizerkade en het Boshuizerpad. Deze ontwikkelingen wijken allen op een aantal (veelal ondergeschikte) punten af van de planologische kaders uit het voorgaande bestemmingsplan, BP Haagwegkwartier Noordwest, zodat op deze punten een 'omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden in strijd met het bestemmingsplan' noodzakelijk was. In dit nieuwe bestemmingsplan zijn alle bouwblokken bestemd zoals ze zijn vergund en (worden) gebouwd.
Toussaintkade 51 en 51a
In ditzelfde postzegelbestemmingsplan was tevens een woonbestemming opgenomen voor de sloop/nieuwbouw aan de Toussaintkade 51 en 51a. Inmiddels is de bestaande aanwezige bebouwing aangewezen als gemeentelijk monument en is de bebouwing voor tijdelijke bewoning in gebruik genomen door Villex. Gezien het huidige gebruik en de monumentenstatus is het onwaarschijnlijk dat deze bebouwing zal worden gesloopt. Met dit bestemmingsplan is het bouwvlak van de woonbestemming dan ook aangepast naar de aanwezige bebouwing. Daarmee mogen naast studentenhuisvesting ook reguliere woningen in het monument worden gerealiseerd. Over eventuele nieuwbouw naast het monument lopen op dit moment gesprekken en wordt er gestudeerd op verschillende scenario's, maar de plannen zijn nog onvoldoende concreet om in dit ontwerp bestemmingsplan te kunnen verankeren. De planvorming hiervoor zal via een aparte ruimtelijke procedure worden opgepakt.
Kiljanpad 2
Op het vlak van onderwijshuisvesting vinden er een aantal verschuivingen plaats in Zuidwest. De aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een dubbel schoolgebouw met gymzaal voor de Telderschool en Sleutelbloem aan het Kiljanpad 2 zal in januari 2017 plaatsvinden. Voorbereidend op deze aanvraag - en ter voorkoming van een aanhoudingsplicht van ingediende omgevingsvergunningen tijdens de ontwerpfase van het bestemmingsplan Zuidwest - wordt de nieuwbouw alvast opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Voor de overige ontwikkelingen in verschuiving aan scholen zijn nog geen concrete plannen en worden derhalve niet meegenomen. Hier wordt verder op ingegaan onder paragraaf 4.6. van onderhavig bestemmingsplan.
Boshuizerlaan en Jacques Urlusplantsoen
Deze twee grootschaligere ontwikkelingen – namelijk de herontwikkeling van de Vijf Meihal, inclusief de bouw van een nieuwe topsporthal, en de herontwikkeling van de commerciele units aan de Aaltje Noorderwierlaan naar woningen – bevinden zich eveneens nog in een te vroeg stadium om mee te nemen in het actualisatieplan Zuidwest. Hiervoor wordt nog gestudeerd op verschillende scenario's. De planvorming hiervoor zal via een aparte ruimtelijke procedure worden opgepakt.
Vijf Meilaan 7 (Meas locatie)
Het bestaande tankstation op de hoek van de Rooseveltstraat en Vijf Meilaan, evenals de naastgelegen bedrijfspanden Vijf Meilaan 7 en Rooseveltstraat 17, 19 en 21 worden gesloopt voor de bouw van een nieuw appartementengebouw dat ruimte zal bieden aan 60 appartementen, waarvan 56 in het zogenaamde 'lage middensegment', met woonoppervlaktes tussen de 55 en 90m2. Op de begane grond komt een commerciële ruimte met de bestemming zakelijke dienstverlening en een parkeergarage met 52 parkeerplaatsen. Het openbaar gebied rondom het nieuwe woonblok wordt heringericht met parkeervoorzieningen en krijgt een kwaliteitsimpuls. Om de nieuwbouw juridisch – planologisch mogelijk te maken is voor het traject een afzonderlijke ruimtelijke procedure (wabo procedure) gestart, waarbij de ontwerp omgevingsvergunning door het College van B&W voor zienswijzen is vrijgegeven en op 9 december 2016 ter inzage is gelegd. Om verwarring te voorkomen bij twee gelijktijdig in procedure zijnde ruimtelijke procedures voor hetzelfde gebied, is ervoor gekozen om het plangebied van de omgevingsvergunning Vijf Meilaan 7 als 'witte vlek' buiten het plangebied Zuidwest te houden.
Haagweg 89 (Noordman terrein)
De eigenaar van het Noordman terrein aan de Haagweg 89 heeft zich uitgesproken over de verplaatsing van de houtloods in uiterlijk 2019 en wenst te komen tot een herontwikkeling van de betreffende gronden. Het schetsplan bestaat uit de realisatie van circa 22 woningen, waarvan 8 grondgebonden waterwoningen en circa veertien met een parkeerterrein. De gemeente heeft een positieve grondhouding ten aanzien van de ontwikkeling van nieuwe woningbouwprojecten in Leiden waaraan dit bouwplan een positieve bijdrage kan leveren. Het plan is echter nog onvoldoende concreet om in dit bestemmingsplan te verankeren. De planvorming hiervoor zal via een aparte ruimtelijke procedure worden opgepakt.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de ruimtelijke beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau, die van belang zijn voor voorliggend bestemmingsplan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit van de rijksoverheid beschreven. Het kabinet schetst in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn.
Volgens de nationale ruimtelijke hoofdstructuur wordt de Zuidvleugel, waar Leiden binnen valt, aangemerkt als 'stedelijke regio met een concentratie van topsectoren'. Het rijksbeleid zet specifiek in op versterking van de twee met elkaar samenhangende vleugels binnen de Randstad. De Randstad moet in 2040 een concurrerende en duurzame topregio vormen. Om verdere economische en sociale ontwikkeling mogelijk te maken en om de internationale concurrentiepositie van Nederland te versterken, is mobiliteit een randvoorwaarde. Niet alleen het hoofdwegennet dient optimaal te functioneren, maar ook de aansluiting op de regionale wegen en op lagere schaalniveaus is van belang. Een goed functionerend systeem voor personen- en goederenvervoer en een betrouwbare bereikbaarheid van deur tot deur zijn essentieel.
Onderhavig plan legt de huidige planologische situatie vast en voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. De bestaande infrastructuur wordt met dit bestemmingsplan niet gewijzigd. Het plan voldoet aan het rijksbeleid.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Barro opgesteld. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, de Ecologische Hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee.
Met het Barro maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.
Ook de bescherming van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden, zoals de Limes, is in het Barro vastgelegd. Dit is inmiddels doorvertaald in de provinciale structuurvisie en verordening.
Met het opstellen van onderhavig bestemmingsplan is het Barro als uitgangspunt genomen. Het Barro staat de vaststelling van het bestemmingsplan derhalve niet in de weg.
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
De ladder van duurzame verstedelijking is nader uitgewerkt in de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland.
Het onderhavig bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan dat geen relevante nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt. Wel is nog een aantal onbenutte planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden overgenomen, maar dat leidt niet tot een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking gelden er daarom geen voorwaarden waaraan het bestemmingsplan dient te voldoen.
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Toets aan de 'Ladder duurzame voor verstedelijking' is derhalve niet van toepassing.
De Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. De visie geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. De VRM bestaat uit: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte 2014, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
De provincie richt zich op een efficiënte benutting van de ruimte en de netwerken, met blijvende aandacht voor de kwaliteit. Hierbij zal de bestaande situatie gelden als vertrekpunt, vormt de maatschappelijke vraag de leidraad voor het handelen en stuurt de provincie op het bereiken van haar doelen. De VRM biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Binnen het provinciale beleid wordt een onderscheid gemaakt in de bebouwde ruimte, de groene ruimte en het water, bodem en energie. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder “bebouwde ruimte” wordt het stelsel verstaan van de stedelijke agglomeratie, het systeem van kernen en linten en het logistiek-industrieel systeem. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren.
In het beleid voor de openbare ruimte staat het 'beter benutten' (ad. 1) centraal; beter benutten van bestaande netwerken en beter benutten van de bebouwde ruimte.
Ad. 2 Beter benutten van de Bebouwde ruimte
Voor de bebouwde ruimte streeft de provincie naar een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied. De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten en tegelijkertijd streven naar een verbetering van de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte. Beter benutten van de bebouwde ruimte krijgt ruimtelijk invulling door verdichting, herstructurering en binnenstedelijke transformatie.
De provincie wil op verschillende manieren bijdragen aan het beter benutten van de bebouwde ruimte. Eén van die manieren is het opnemen van de 'ladder van duurzame verstedelijking' in de Verordening ruimte. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet een nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied' (BSD).
Een randvoorwaarde bij beter benutten is dat de leefkwaliteit in de bebouwde ruimte behouden blijft en waar mogelijk wordt versterkt. Onderstaande elementen zijn vooral gericht op de leefkwaliteit:
Completering en betere benutting mobiliteitsnetwerk
Het mobiliteitsnetwerk wordt compleet gemaakt en beter benut. Dat vindt plaats door:
Fietsstructuur
De provincie stimuleert gemeenten en regio's om goed fietsbeleid te voeren. Daar waar het de draagkracht van lokale overheid overstijgt, draagt de provincie bij aan projecten met menskracht en/of financiële middelen. Hierbij ligt de prioriteit bij verbindingen met de hoogste fietsintensiteit (minimaal 500 interlokale fietsers per etmaal) en de grootste knelpunten vanuit het oogpunt van gebruikers, waaronder stallingen en verkeersveiligheid. Om die reden worden de drukke interlokale fietsroutes gedefinieerd. Vanuit het perspectief van de fietser wordt onderzocht wat de grootste knelpunten bij fietspaden en stallingen zijn.
Ad. 3 Ruimtelijke kwaliteit
Deze rode draad bepaalt in hoge mate de keuzes in de groene ruimte. Ruimtelijke ontwikkelingen die maatschappelijk en economisch gewenst zijn, moeten bijdragen aan de balans tussen de instandhouding, benutting en versterking van de bestaande gebiedskwaliteiten.
Figuur 23: Uitsnede kwaliteitskaart VRM
De kwaliteitskaart en de bijbehorende richtpunten geven richting aan de wijze waarop ontwikkelingen kunnen inspelen op ruimtelijke gebiedskwaliteiten. De richtpunten benoemen en beschrijven puntsgewijs de bestaande kenmerken en waarden en de wijze waarop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen hiermee rekening kunnen houden. Om te kunnen bepalen of een ontwikkeling past bij de gebiedskwaliteit, onderscheidt de provincie de kwaliteit van gebieden in categorieën en de ruimtelijke ontwikkeling naar hun mate van impact op de omgeving.
Voor het plangebied gelden de volgende kwaliteiten en de daarbij behorende richtpunten:
Rivierdeltacomplex
Zoals overal in Zuid-Holland heeft het menselijk handelen grote invloed gehad op de geomorfologie van dit deel van de provincie. Het land in de delta is vergroot door aanleg van dijken rond droogvallende gronden. Deze gronden in het deltacomplex bestaan overwegend uit kleigronden. Dit zijn voedselrijke, draagkrachtige gronden. De deltawateren zijn onderdeel van het deltacomplex. De estuariene dynamiek is een belangrijk natuurlijk gegeven. Nauw verbonden met de deltawateren zijn de niet ingepolderde, buitendijkse kleigronden. Dit betreft de slikken, (bekade) gorzen, grienden, wilgenbossen en de uiterwaarden langs de rivieren. Het zijn natuurlijke landschappen waar ruimte is voor dynamische processen.
Bijzonder reliëf
Zuid-Holland is, uitgezonderd de duinen en de dijken, relatief plat. Binnen dit platte land is nog een aantal bijzondere, natuurlijke hoogteverschillen te vinden. Het betreft (voormalige) kreken, donken (rivierduinen) en zandbanen.
Het zijn vaak plekken van grote archeologische waarde. Behoud van dit reliëf houdt de leesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van het gebied in stand.
De komgronden en oeverwalgebieden van het rivierengebied in Zuid-Holland zijn opgebouwd uit rivierklei en liggen vooral in het oosten van de provincie. Ze zijn vermengd met de veenondergrond. De oeverwallen vormen plaatselijk hogere/drogere delen binnen het veengebied. Dit is terug te zien in het landschap.
Richtpunten:
Steden
Kenmerken als de identiteit van de plek (historische, culturele, toeristische en ruimtelijke kenmerken), de geografische strategische ligging in het stedelijk netwerk en de aanwezige en nieuwe economische dragers maken van iedere stad en ieder centrum in het systeem een unieke plek met een eigen (ruimtelijke) karakteristiek. Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus.
Richtpunten:
Identiteitsdragers
Identiteitsdragers zijn de bijzondere plekken die de wordingsgeschiedenis van Zuid-Holland vertellen. Hiertoe worden in elk geval de kroonjuwelen cultureel erfgoed gerekend. Daarnaast omvat deze categorie de historische landgoederen en kastelen, de historische molens en vaarwegen, de Romeinse Limes en uit de meer recente historie de Atlantikwall en de Deltawerken . Voor alle identiteitsdragers is instandhouding en versterking van de beleefbaarheid van belang. Daarbij is aandacht gewenst voor de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de gebieden.
Richtpunten:
Historische molens
Historische molens zijn markante monumenten en blikvangers in het landschap, zowel in het stedelijk als het landelijk gebied.
Richtpunt:
Romeinse Limes
De Limes is de aanduiding van de noordgrens van het voormalige Romeinse rijk, die zich in Europa uitstrekt van de Balkan tot in Engeland. In Nederland vormt de Rijn de noordgrens. In Zuid-Holland wordt de Limes gevormd door een zone langs de Oude Rijn, van de grens van Zuid-Holland met Utrecht tot aan de kust bij Katwijk, en door een zone langs het Rijn-Schiekanaal, vanaf Leiden naar Voorburg. De kernwaarden betreffen: verspreide, losse militaire complexen en infrastructuur (forten, wachttorens, militaire kampementen, havens, scheepswrakken en aanlegplaatsen); steden, grafvelden en (water)infrastructuur die redelijkerwijs behoren tot de militaire centra; verbindende structurerende elementen als de rivier (gereconstrueerde bedding van Beneden-, Kromme en Oude Rijn in de Romeinse tijd), de Limesweg en enkele andere stukken infrastructuur als het Kanaal van Corbulo en de weg tussen Nijmegen en Rijn. De Limes kan gebruikt worden als inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze zone, waar mogelijk door een koppeling te leggen met (nieuwe) recreatieve routes.
Richtpunt:
De Verordening ruimte 2014 is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. Aan deze regels moeten ruimtelijke plannen van gemeenten voldoen. Voor onderhavig bestemmingsplan kent de verordening regels voor de bebouwde ruimte ten aanzien van de ladder voor duurzame verstedelijking en regels ten aanzien van de de ruimtelijke kwaliteit.
De Verordening ruimte bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen. Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, toets aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is derhalve niet van toepassing. (zie § 3.1.3)
Het plangebied is gelegen binnen de stedelijke agglomeratie, zoals aangeduid in de VRM. De Provincie beoogt binnen dit gebied de bestaande infrastructuur en de bebouwde ruimte beter te benutten en versterken en de leefkwaliteit te verhogen.
Het plangebied ligt gedeeltelijk in de Limeszone en bevat twee (delen van) molenbiotopen. Voor deze onderdelen is een beschermingsregime opgenomen middels een dubbelbestemming.
In onderhavig plangebied zijn geen ruimtelijke ontwikkelingen voorzien, waardoor er geen sprake is van strijdigheid met het provinciale beleid.
De regionale structuurvisie Holland Rijnland 2020 is op 25 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland-Rijnland en vormt het gemeenschappelijke toetsingskader van alle regiogemeenten. Alle ruimtelijke ontwikkelingen in deze regio worden hieraan getoetst.
De Holland Rijnland gemeenten willen een aantrekkelijke regio, waar je niet alleen plezierig werkt en woont, maar ook prettig kunt recreëren. Ook moet Holland Rijnland goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en de auto. Verder wil de regio zich onderscheiden in de Randstad en bijdragen aan de internationale positionering daarvan. Onder andere door de toegevoegde waarde op het gebied van landschap, wonen en economie. In het bijzonder voor economische sectoren als Greenport, Bio Sciences en ruimtevaarttechnologie.
De visie bevat zeven kernbeslissingen die uitgaan van een evenwichtige ontwikkeling van wonen, recreatie, infrastructuur en intensief, meervoudig en duurzaam ruimtegebruik. De kernbeslissingen zijn:
Het plan sluit aan bij de kernbeslissingen uit de visie; de centrumfunctie en groenblauwe kwaliteit blijven behouden. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen in het plan opgenomen. Het plan voldoet aan de regionale structuurvisie.
Op 17 december 2009 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 2025 vastgesteld (RV 09.0130). Deze structuurvisie is bij raadsbesluit van 1 december 2011 herzien (RV 11.0104). De structuurvisie bouwt voort op het Structuurplan Boomgaard van Kennis en de in 2004 vastgestelde Ontwikkelingsvisie: Leiden stad van ontdekkingen. Op de punten die niet in deze structuurvisie zijn opgenomen, is de Boomgaard van Kennis van toepassing. Voor de overige aspecten is de structuurvisie hiervan de ruimtelijke vertaling. Daarnaast is bij het opstellen van de structuurvisie gebruik gemaakt van de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland. De prioriteiten die in de Regionale Structuurvisie voor Leiden zijn benoemd, vormen het uitgangspunt van de structuurvisie.
De uitgangspunten van de structuurvisie zijn het bestaande beleid en de ambities en verwachtingen die in overleg met partijen en partners zijn geformuleerd. Dit heeft geleid tot een Structuurvisie met de volgende ambities:
Met dit bestemmingsplan is beoogd de actuele planologische situatie vast te leggen, zonder nieuwe ontwikkelingen op te nemen. Het plan is daarmee volledig in overeenstemming met de gemeentelijke structuurvisie.
In 2004 heeft de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie "Leiden, Stad van Ontdekkingen" vastgesteld (RV 04.0097). In hetzelfde raadsbesluit heeft het college opdracht gekregen een cyclisch proces te ontwikkelen voor onderhoud van de ontwikkelingsvisie. De geactualiseerde uitgave van de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen" is het resultaat van dat "onderhoud". Deze actualisering is op 13 september 2012 door de raad vastgesteld (RV 12.0044). De geactualiseerde uitgave van de visie vervangt hiermee de vorige versie uit 2004.
De geactualiseerde uitgave van Leiden Stad van Ontdekkingen dient als leidraad voor beleidsontwikkeling en voor gesprekken over samenwerking in de stad en met de omgeving.
In 2004 hebben bewoners, instellingen, collegeleden en de gemeenteraad uitvoerig gesproken over de gewenste ontwikkelingsrichting van Leiden. Die gesprekken mondden uit in de ontwikkelingsvisie 2030 "Leiden, Stad van Ontdekkingen". Die had 'kennis' en 'kwaliteit' als pijlers. Gebruik maken van de kracht van de stad en deze kracht verder versterken, was daarbij het motto.
Bij de vaststelling van de geactualiseerde visie was er geen behoefte aan een geheel nieuwe visie, maar de tijd was wel rijp voor een geactualiseerde uitgave die toekomstbestendig is. De kernpunten van de Ontwikkelingsvisie 2030 voldeden nog prima, maar de uitwerking daarvan is deels achterhaald door veranderde omstandigheden.
Belangrijke ambities van de geactualiseerde vise 'Leiden, Stad van Ontdekkingen' zijn 'internationale kennis' en 'historische cultuur'. Kennis vindt zijn basis in de Universiteit van Leiden, het Leids Universitair Medisch Centrum en het Leiden Bio Science Park. Historische cultuur is overal in de stad terug te vinden in de vorm van monumenten, musea en een ruim cultureel aanbod. Als Leiden deze ambities wil waarmaken moet de bereikbaarheid op orde zijn en wil de gemeente meer gebruik maken van 'de kracht van de stad'.
Met dit bestemmingsplan is beoogd de actuele planologische situatie vast te leggen, zonder nieuwe ontwikkelingen op te nemen. Daarmee staat dit bestemmingsplan de doelen uit de ontwikkelingsvisie niet in de weg.
Op 13 maart 2014 is het beleidskader Bedrijventerreinen naar werklandschappen vastgesteld door de gemeenteraad. Bedrijventerreinen bieden ruimte aan ondernemers om te ondernemen. Dat is goed voor de Leidse ondernemers en goed voor de stad: goed voor de werkgelegenheid, goed voor de economie en goed voor het voorzieningenniveau. Leiden moet ervoor zorgen dat bedrijventerreinen ook in de toekomst aantrekkelijk blijven, zodat ze bij kunnen blijven dragen aan de werkgelegenheid, economie en voorzieningenniveau van Leiden. Dat is het doel van dit beleidskader.
Een werklandschap is een gebied waar het werken centraal staat. Dat kunnen verschillende economische functies zijn, zelfs een combinatie met wonen. In deze opzet is er meer flexibiliteit mogelijk dan bij de huidige bedrijventerreinen.
Er zijn drie redenen waarom we naar werklandschappen toe moeten:
- Trend van verdichten volgen. De trend bij bedrijventerreinen van verdichting in hoogstedelijk gebied en ontstaan van bedrijventerreinen naar de rand van het stedelijke gebied zal zich doorzetten. Dit is wenselijk. Door deze trend te volgen wordt het makkelijker om regie te blijven geven aan een goede invulling van onze locaties.
- Werklandschappen zijn duurzaam. Door naar werklandschappen te gaan worden de bestaande locaties duurzamer, zowel voor functies als bebouwing. Daarbovenop drukt intensiever gebruik van bestaande locaties de vraag naar nieuwe locaties. De toegestane functies en bebouwingsmogelijkheden worden verruimd. Daardoor passen meer initiatieven op onze werklandschappen en is er meer ruimte voor de zittende bedrijven. Dit zorgt er voor dat deze locaties langer aantrekkelijk blijven voor een bredere doelgroep. Tevens wordt op deze wijze eigenaren de mogelijkheid voor waardecreatie gegeven.
- Met werklandschappen is meer maatwerk mogelijk. Dit gebeurt in de vorm van werklandschapprofielen toegewezen aan de bedrijventerreinen. Er kan een betere kwalitatieve verdeling worden gemaakt tussen de verschillende bedrijventerreinen / werklandschappen in Leiden en de Leidse regio. Met de huidige verdeling van bedrijventerreinen gaat dit slechter, vanwege het beperkte onderscheid tussen monofunctionele, generieke bedrijventerreinen onderling.Van bedrijventerreinen naar werklandschappen levert ons drie zaken op: mogelijkheden voor de economie om te groeien; mogelijkheden voor groei in de werkgelegenheid en tot slot mogelijkheden voor meer verscheidenheid aan aanbod van functies en voorzieningen.
Het bedrijventerrein aan de Rooseveltstraat heeft volgens het beleidskader Bedrijventerreinen naar werklandschappen een matig gedifferentieerd profiel. Dit houdt in de basis in dat het typen bedrijven behouden dient te blijven met een matige verruiming van andere mogelijkheden. De Rooseveltstraat is een gemengd terrein met vooral bouwbedrijven, groothandel, distributie en autobedrijven. Het gebied ten westen van de Rooseveltstraat en het oostelijk deel direct gelegen aan Rooseveltstraat (in verband met de verkeersaantrekking en andere piektijden) biedt ruimte om functies toe te laten in de sectoren leisure en dienstverlening. Het Oostelijk deel van de Rooseveltstraat grenst aan het water. Dat geeft mogelijkheden voor watergebonden bedrijvigheid. Op de kop van de Rooseveltstraat is een representatieve uitstraling gewenst met eventueel een hoogteaccent. Aan de oostelijke rand van het bedrijventerrein /ter plaatse van Titus Brandsmalaan kan in een pilot worden onderzocht of een combinatie van wonen/werken tot de mogelijkheden behoort.
Het onderhavige bestemmingsplan sluit aan bij de doelstelling uit het beleidskader. Met dit bestemmingsplan wordt de huidige planologische situatie vastgelegd, waarbij eventuele nieuwe ontwikkelingen tevens worden getoetst aan dit beleid. De reeds aanwezige voorzieningen inzake leisure en zakelijke en maatschappelijke dienstverlening zijn positief bestemd, waaronder een sportschool. Uitbreiding van dergelijke functies kan plaatsvinden, mits verkeerstechnisch aanvaardbaar en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad. Hiervoor is een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
De gemeente is gestart met een onderzoek naar de mogelijkheden van een herontwikkeling van een deel van het bedrijventerrein ten westen van de Rooseveltstraat (ter plaatse van nummers 41, 43, 45 en 49) naar een gemengd woon- en werkmilieu, waarbij uitgangspunt is dat de huidige omvang van de bedrijfsruimte gehandhaafd blijft. Omdat de uitkomsten uit dat onderzoek nog ongewis zijn, en nog enige tijd op zich laten wachten, handhaaft de gemeente vooralsnog het huidige planologische regime voor dit deel van de Rooseveltstraat, maar wordt aanwezige woonruimte tijdelijk gelegaliseerd (mits ze voldoen aan het Bouwbesluit en de bouwverordening).
Op 26 oktober 2016 is door Holland Rijnland een geactualiseerde Regionale Kantoren Strategie vastgesteld waarmee ingespeeld wordt op de marktontwikkelingen. Daarnaast biedt deze strategie het afsprakenkader tussen de regio (en inliggende gemeenten) en de provincie ten aanzien van de plancapaciteit en fasering van kantoren per kantoorlocatie in Holland Rijnland.
Dit bestemmingsplan is conserverend van karakter en neemt geen nieuwe ontwikkelingen op. Het plan is daarmee in overeenstemming met de Regionale Kantoren Strategie.
In december 2015 heeft de gemeenteraad het programma Leiden Duurzaam 2030: Een kansrijke, leefbare stad voor nu en straks vastgesteld. Het programma is voorzien van een budget waarmee de eigen duurzaamheidsagenda kan worden uitgevoerd: Duurzaamheidsagenda Leiden 2016-2020. Werken aan een Duurzaam Leiden 2030.
De doelen uit deze agenda zijn verder uitgewerkt in een werkplan voor de jaren 2016-2020 dat in mei 2016 is gepubliceerd (Werkplan Programma Duurzaamheid 2016-2020. We pakken door). In het werkprogramma worden de ambities voor de verschillende deelthema's verder uitgewerkt. Voor energie is vastgelegd hoeveel energie er per jaar gebruikt moet worden en hoeveel energie in 2020 bezuinigd wordt. Ook wordt besloten om de stad voor te bereiden op het veranderende klimaat door gerichte maatregelen te treffen in de ruimte.
In Leiden Zuidwest wordt samen met Alliander en het ministerie van Economische Zaken onderzocht welke stappen genomen moeten worden om Zuidwest daadwerkelijk van het gas af te koppelen en tegelijkertijd de rioleringen en de openbare ruimte zo aan te passen dat de wijk in 2050 energieneutraal en klimaat robuust is.
Dit bestemmingsplan is conserverend van karakter en neemt geen nieuwe ontwikkelingen op. Het plan is daarmee in overeenstemming met het programma Duurzaamheid.
In 1992 werd in Valletta door de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen het 'Europees Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed', beter bekend onder de naam 'Verdrag van Malta', ondertekend.
De wet tot goedkeuring van het verdrag is aangenomen door het Nederlands parlement en op 9 april 1998 in het Staatsblad gepubliceerd. Na enkele malen uitstel is het wetsvoorstel in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. De Wet op de Archeologische Monumentenzorg is op 1 september 2007 in werking getreden. De nieuwe wet heeft zijn beslag gekregen via een wijziging van de Monumentenwet 1988, aanpassingen in de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en enkele andere wetten. De Monumentenwet 1988 is inmiddels opgegaan in de Erfgoedwet (9 december 2015).
Met de huidige wetgeving is het accent komen te liggen op het streven naar het behoud en beheer van archeologische waarden in de bodem (in situ) en het beperken van (de noodzaak van) archeologische opgravingen. Uitgangspunt van het beleid is tevens het principe 'de verstoorder betaalt'. Bij het voorbereiden van werkzaamheden die het bodemarchief kunnen verstoren (zoals de aanleg van een weg, een nieuwe woonwijk, een bedrijventerrein), dient onderzocht te worden of daardoor archeologische resten verstoord kunnen worden (dat kan bijvoorbeeld door booronderzoek of sleuvenonderzoek - beide na een gedegen bureauonderzoek).
Als uit het onderzoek blijkt dat er archeologische waarden aanwezig zijn en deze niet ter plaatse behouden kunnen blijven, dan dient de initiatiefnemer van het werk de kosten die gepaard gaan met het opgraven en conserveren van de plaats te dragen.
Met de huidige wetgeving zijn de kerntaken en bestuurlijke verantwoordelijkheden
van gemeenten veranderd. Eén van de belangrijkste consequenties is, dat gemeenten een centrale rol is toegekend in de bescherming van archeologisch erfgoed. In de wet is bepaald, dat gemeenten door inzet van een planologisch instrumentarium het archeologisch belang dienen te waarborgen. Bescherming van het archeologisch erfgoed kan onder meer vorm krijgen door in bestemmingsplannen regels ter bescherming van bekende en te verwachten archeologische waarden op te nemen.
Het beleid van de Provincie Zuid-Holland richt zich, conform het Rijksbeleid en de Erfgoedwet op het behouden van archeologische waarden op de plaats waar de waarden zijn aangetroffen. Op 12 januari 2017 is door Gedeputeerde Staten de Verordening Ruimte vastgesteld. In deze verordening regelt de provincie de bescherming van twee typen gebieden die als provinciaal belang zijn aangemerkt: gebieden met hoge en zeer hoge bekende archeologische waarden (de zogeheten AMK-terreinen, op de Cultuurhistorische Hoofdstructuur aangeduid) en de Romeinse limeszone. Voor deze gebieden dienen gemeenten de bescherming conform de richtlijnen van de provincie op te nemen in ruimtelijke plannen. In overige gebieden hebben gemeenten de vrijheid om gemotiveerd (op basis van een gemeentelijke archeologische waardenkaart) af te wijken van de in de Erfgoedwet voorgeschreven vrijstellingsgrenzen. Voor de AMK-terreinen geldt bij uitstek het uitgangspunt van behoud in situ. Hier zijn bodemingrepen in het geheel niet toegestaan. In de limeszone gaat de voorkeur uit naar behoud in situ, maar dient het behoud van archeologische resten in ieder geval via onderzoek te worden gewaarborgd.
Het archeologisch beleid van de gemeente Leiden - vastgelegd in de Erfgoednota 2014-2020, vastgesteld door de raad op 19 december 2013 - is er op gericht de in de bodem aanwezige archeologische waarden zoveel mogelijk te behouden. Wanneer dat niet mogelijk blijkt moet de aanwezige archeologie veilig worden gesteld door middel van opgravingen.
De Leidse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “Waarde – Archeologie 1” tot en met “Waarde – Archeologie 9”. Voor werkzaamheden waarbij in deze gebieden de bodem verstoord wordt, is een omgevingsvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de regels van het bestemmingsplan. Uitzondering op deze regel zijn de gebieden die zijn aangeduid als Waarde – Archeologie 1, waarvoor een rijksmonumentenvergunning vereist is.
Initiatiefnemers kan verzocht worden om bij de aanvraag van bovengenoemde vergunningen een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatiefnemer verzocht vooraf contact op te nemen met de gemeente Leiden (Erfgoed Leiden en Omstreken).
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor gecertificeerde bedrijven of organisaties.
Het plangebied Leiden Zuidwest kan in een aantal zones worden ingedeeld. In het noordelijke deel van het plangebied loopt een zone die in de provinciale verordening Ruimte is aangemerkt als limesgebied. In deze zone geldt een verscherpt beschermingsregime ten aanzien van resten die verband houden met de Romeinse rijksgrens, de limesweg en de daaraan gelegen wachtposten en nederzettingen. Deze zone is aangeduid als 'Waarde – Archeologie 8'.
De locatie waar de resten van kasteel Boshuizen in de grond verwacht worden is aangeduid als 'Waarde - Archeologie 3' (gebied van archeologische waarde). Enkele smalle zones langs de noord- en westrand van het plangebied, waar de ondergrond gekenmerkt wordt door het voorkomen van oeverafzettingen van nu verdwenen waterlopen, is aangeduid als 'Waarde - Archeologie 5' (hoge verwachting). Het grootste deel van het plangebied is aangeduid als 'Waarde - Archeologie 6' (middelhoge verwachting).
Hier bestaat de ondergrond uit komkleiafzettingen. Dit vrij natte gebied was in het verleden niet erg geschikt voor bewoning. Het werd echter doorsneden door smalle stroomgordels waarin vooral zandige sedimenten werden afgezet. Deze stroomgordels waren in het verleden door hun relatief hoge en droge ligging juist weer wel aantrekkelijke vestigingsplaatsen. Ook zijn er zones die in het verleden dusdanig verstoord zijn dat er geen archeologische resten meer in de grond aanwezig zijn. Voor deze zones is geen beperking ten aanzien van archeologie opgenomen.
Bewoning in de prehistorie
In de bronstijd en ijzertijd was het landschap rondom Leiden steeds in ontwikkeling en de mensen leefden in voortdurende wisselwerking met hun omgeving. De Rijn was in deze periode een brede meanderende rivier en overstromingen zullen door fluctuaties in de waterstand geregeld zijn voorgekomen. De hoge delen in het landschap waren daardoor in deze periode de meest aantrekkelijke woonplaatsen. De hoge (en wat lagere) ruggen langs rivieren en kreken zullen geschikt geweest zijn om op te wonen en akkers te verbouwen. Het is zelfs mogelijk dat mensen hun huis in de hogere delen van een veengebied bouwden. In de lage, natte gebieden konden de mensen vee laten grazen en vissen. Dergelijke activiteiten zullen echter nauwelijks sporen in de bodem hebben achtergelaten. Archeologische vondsten uit het plangebied laten zien dat er in ieder geval in de late ijzertijd (de laatste eeuwen voor de jaartelling) sprake was van bewoning in dit gebied. Bij een opgraving op de noordelijke sportvelden aan de Boshuizerkade (2014) werden voorwerpen uit deze periode opgegraven1 . Ook voorafgaand aan de eerste bouwactiviteiten in dit deel van de stad werden er al vondsten gedaan uit de ijzertijd2 .
Figuur 24: Uitsnede Archeologische waarden- en verwachtingenkaart
De Romeinse tijd en de Limeszone
In de Romeinse tijd kreeg de omgeving van Leiden bovenlokale betekenis. Vanaf het midden van de eerste eeuw na Chr. was de Rijn de noordelijke grens van het Romeinse rijk. Langs deze hele grens, aangeduid als limes, bouwden de Romeinen militaire versterkingen. Een van deze castella lag binnen de huidige grenzen van Leiden ter plaatse van het huidige park Matilo. De loop van de Romeinse weg over het grondgebied van Leiden en de ligging van de diverse wachttorens langs de weg zijn nog belangrijke punten van onderzoek. Deze weg liep op de zuidelijke oever van de Rijn, dwars door het castellum Matilo en verder door de huidige binnenstad van Leiden. Ter hoogte van het plangebied is niet exact bekend waar de limesweg liep, maar op basis van vondsten en recente onderzoeken is er wel een vrij smalle zone aan te wijzen waar deze weg gelopen moet hebben. Ten oosten van het plangebied is op het voormalig Van Gend&Loos-terrein aan de Haagweg een nederzetting opgegraven uit de Romeinse tijd die vermoedelijk langs de limesweg lag3 . Bij de opgraving op de noordelijke sportvelden aan de Boshuizerkade werden eveneens resten van een Romeinse nederzetting gevonden. Deze lag op een smalle strook oeverafzettingen. Zowel aan de zijde van de Rijn als ten zuiden van deze oeverafzettingen lagen oude beddingen van zijarmen van de Rijn. De kans is klein dat de limesweg in de natte bedding van een rivier heeft gelopen en verwacht mag worden dat de limesweg zich op de hoge oeverafzettingen bevond.
Bewoning in de vroege middeleeuwen (450-1050 na Chr.)
Gedurende de vroege middeleeuwen bleef de regio rondom Leiden bewoond, al is er over de eerste jaren na de Romeinse occupatie maar weinig bekend. Vanaf de zesde eeuw beginnen we op basis van allerlei vondsten en sporen weer zicht te krijgen op de bewoners in de regio. Opgravingen in Nieuw-Rhijngeest (Oegstgeest) ten westen van Leiden brachten bijvoorbeeld een schat aan informatie aan het licht over de bewoning van het Rijnmondgebied in de 6e tot 8e eeuw na Chr4 . Ook op de strandwal van Pomona direct ten noorden van de Wassenaarseweg in Leiden zijn enkele sporen en aardewerk gevonden uit de 8e-12e eeuw5 . Ten oosten van de huidige stad werd in Leiderdorp aan de Kom van Aaiweg eveneens een groot nederzettingsterrein uit deze periode aangetroffen6 . Recentelijk zijn op de noordelijke sportvelden aan de Boshuizerkade eveneens resten van een nederzetting uit de 6e-7e eeuw opgegraven. Deze nederzetting lag op een smalle oever langs een voormalige arm van de Rijn. De resten van deze nederzetting zijn volledig opgegraven waardoor ter plaatse van de opgraving geen archeologische resten meer in de bodem aanwezig zijn.
Resten uit de late middeleeuwen en nieuwe tijd
In het plangebied zijn enkele resten aanwezig uit de jongere eeuwen van de geschiedenis van Leiden. Dit zijn een tweetal kasteelterreinen alsmede een schans uit de 80-jarige oorlog.
Aan de Boshuizerkade was sprake van een van de oudste kasteelterreinen uit de regio. Het kasteel Boshuizen of Boschuysen was de ridderhofstede van het in de 16e eeuw uitgestorven vooraanstaande geslacht van Boschysen. Het oorspronkelijke kasteel dateert uit het begin van de 14e eeuw. In 1574 werd het kasteel verwoest en later geheel afgebroken. Omstreeks 1632 werd op dezelfde plaats een nieuw huis gebouwd, dat echter in de 18e eeuw plaats moest maken voor een eenvoudig landhuis. In het midden van de 19e eeuw werd het terrein geheel geëgaliseerd en als weiland in gebruik genomen. Tijdens de aanleg van sportvelden aan de Boshuizerkade werden in het voorjaar van 1955 op een diepte van ongeveer 1 meter beneden maaiveld de restanten aangetroffen van brede funderingen en muurresten. Deze vormden een carré van 30x30 meter. Zeer waarschijnlijk betreft het de buitenmuren van het voormalige kasteel. Aan de oostzijde bevond zich vermoedelijk een ophaalbrug. Daarnaast werden er onder andere een put en een secreet aangetroffen. De buitenmuren van dit kasteel zijn in 1955 al opgegraven en gesloopt.
Het is mogelijk dat er nog resten van de bebouwing op het middenterrein van het kasteel en bebouwing rondom het kasteel in de bodem aanwezig zijn.
Het kasteel of buitenhuis Coebel wordt voor het eerst genoemd in een historische bron uit 1544. Wanneer en door wie dit kasteel ooit gebouwd is, is helaas onbekend. Door opgravingen in 1988 weten we dat het een rechthoekige vorm had en omgeven was met een gracht. Voorafgaand aan het beleg van Leiden werd het kasteel net als alle gebouwen buiten de stad in brand gestoken en vervolgens gesloopt. Tegenwoordig zijn er geen resten meer van het kasteel in de bodem aanwezig; deze zijn tijdens de opgravingen in de jaren '80 verwijderd.
Half juli 1574 bouwden de Spanjaarden de schans bij de brug aan de Boshuizerwetering. Het was waarschijnlijk geen groot verdedigingswerk, maar vanuit deze schans kon op de stadswallen geschoten worden. Na het beleg van Leiden zijn de schansen rondom de stad geslecht. Het is echter mogelijk dat er nog sporen van de schans in de bodem aanwezig zijn.
Verstoringen en ophogingen
Grote delen van het plangebied zijn voorafgaand aan de eerste bouwactiviteiten in de jaren '50 en '60 van de vorige eeuw opgehoogd. Hierdoor liggen archeologische resten vaak op een diepte van meer dan een meter onder maaiveld. Dat dit niet overal het geval is blijkt uit de opgraving op de noordelijke sportvelden aan de Boshuizerkade waar de archeologische resten vanaf een diepte van 70 cm aanwezig waren.
Delen van het plangebied zijn in het verleden dusdanig verstoord dat er geen archeologische resten meer aanwezig kunnen zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval op de locatie van het voormalige kasteelterrein Coebel, het bouwblok tussen de Haagweg, Toussaintkade en de Boshuizerkade, de zone rondom de spoorlijn Leiden-Utrecht (als gevolg van saneringen en archeologisch onderzoek) en enkele onderkelderde gebouwen.
Erfgoedwet (2016)
Vanaf 2016 wordt een gedeelte van het cultureel erfgoed beschermd via de Erfgoedwet. In deze wet zijn deels de regels uit de voormalige Monumentenwet 1988 opgenomen, en deels zijn deze tijdelijk in de Erfgoedwet ondergebracht totdat de Omgevingswet in werking zal treden. Tot dat moment geeft de Erfgoedwet het Rijk de mogelijkheid om objecten aan te wijzen als rijksmonument en regelt de bescherming daarvan via een vergunningenstelsel, opgenomen in de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht. De Erfgoedwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere cultuurhistorische waarde vertegenwoordigen en in welke zich een of meer monumenten bevinden. De wet verplicht in het geval van een Rijksbeschermd stadsgezicht de betrokken gemeente een beschermend bestemmingsplan op te stellen voor het gebied.
De Erfgoedwet geeft aan gemeenten de mogelijkheid om zelf monumenten aan te wijzen.
Modernisering Monumentenzorg
In 2009 heeft de minister van OC&W de modernisering van de monumentenzorg in gang gezet. Dit beleidsprogramma omvat een drietal pijlers: cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening, vereenvoudiging regelgeving en herbestemming. De rode draad door het beleid is om de monumentenzorg om te vormen tot een meer gebiedsgericht instrument dat cultuurhistorie in het ruimtelijk domein in den brede zin onderzoekt, borgt en hergebruikt.
Een overkoepelend beleidsuitgangspunt binnen de Modernisering Monumentenzorg is de grotere rol van de burger bij het waarderen van en de omgang met erfgoed.
Besluit Ruimtelijke Ordening
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de nadere uitwerking van de Wro. In het Bro is onder meer vastgelegd dat gemeenten rekening moeten houden met cultuurhistorie bij het opstellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten onderzoek moeten doen naar de cultuurhistorische waarden van een bestemmingsplangebied. Het gaat om een integrale beschouwing van cultuurhistorie: een combinatie van gebouwd erfgoed, archeologie en cultuurlandschap.
Visie Ruimte en Mobiliteit en Verordening Ruimte
In de Visie Ruimte en Mobiliteit van de provincie Zuid-Holland is het behoud van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) als provinciaal belang omschreven. Voor een viertal categorieën binnen dit erfgoed zijn beschermende regels opgenomen. Voor Leiden zijn van belang de regels betreffende molenbiotopen, landgoedbiotopen, archeologie en de Romeinse Limes als Unesco werelderfgoed in procedure. Gemeentelijke plannen moeten hier aan voldoen.
Erfgoednota 2014-2020
Erfgoednota van de stad:
Op 19 december 2013 heeft de Leidse gemeenteraad de Erfgoednota 2014-2020 (RV 13.0113) vastgesteld. De Erfgoednota benadert erfgoed integraal en gaat niet alleen over de historische stad zelf, maar ook over erfgoedkennis, onderwijs, ondernemerschap, collecties, verhalen en beleving. In Leiden, Stad van Ontdekkingen, zorgen professionals, betrokken burgers en gemeente samen voor uitvoering van de ambities van de Erfgoednota.
Visie en ambitie:
De Erfgoednota gaat uit van de volgende visie: Leiden heeft met erfgoed een onderscheidende kracht in huis: zo heeft Leiden en de (internationale) kennis en collecties, en de aantrekkelijke historische stad en de grote mate van betrokkenheid van bewoners. Daarbij gaat het niet alleen om de waarde van het erfgoed zelf maar ook om de meerwaarde voor de stad uit maatschappelijk, cultureel, wetenschappelijk en economisch oogpunt. Een belangrijke ambitie uit de Erfgoednota is dat Leiden haar historische omgevingskwaliteit wil behouden, benutten en versterken voor een aantrekkelijke, vitale en toekomstbestendige stad. Erfgoed inspireert in de ontwikkeling van de stad. Daarbij benut Leiden de inspiratie uit het verleden en zoekt aansluiting bij bestaande historische karakteristieken en essenties.
Inbedding cultuurhistorie in ruimtelijke ordening:
Onder invloed van rijksbeleid en wetgeving komt voor het erfgoed steeds meer nadruk te liggen op het ruimtelijk instrumentarium. Dit zet zich voort in de ontwikkeling van de nieuwe Omgevingswet, waarin ook het erfgoed wordt opgenomen. Leiden continueert de aandacht voor cultuurhistorie in het bestemmingsplan en anticipeert daarbij op rijksbeleid en wettelijke verplichtingen. Integrale cultuurhistorische waarden maken - uitgebreider en specifieker dan voorheen - deel uit van het bestemmingsplan. Van archeologie tot bouwhistorie, van historische structuren tot monumentale objecten. Hieraan worden maatregelen gekoppeld. Uitgangspunt is; beschermen wat beschermenswaardig is, zonder onnodige regeldruk. Cultuurhistorische kennis- en waardenkaarten van Leiden (met diverse themakaarten) dragen hieraan bij, evenals de onderzoeksagenda voor archeologie en bouwhistorie.
Herbestemming:
Hergebruik en herbestemming van historische bebouwing is in de Erfgoednota een belangrijk thema, met het oog op vitale omgevingskwaliteit en toekomstwaarde. Waar mogelijk en gewenst creëren bestemmingsplannen qua functies dan ook ruimte voor flexibele herbestemming.
Monumentenverordening en monumentenlijst (2009)
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Karakteristieke panden
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden nog het instrument van karakteristieke panden. Doel daarvan is de bijdrage aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte door de aanwezige historische bebouwing te borgen. De aanduiding en bescherming van de karakteristieke panden wordt, indien relevant, geregeld in het betreffende bestemmingsplan. Historische panden buiten een beschermd stadsgezicht in Zuidwest zijn van belang voor het straatbeeld. Hiervan zijn alleen de vanaf de openbare ruimte zichtbare gevels en dakvlakken beschermd tegen ingrepen die de beeldkwaliteit aantasten. Van belang zijn hierbij de hoofdvorm, gevel- of dakvlakindeling, gevel of-dakvlakdetaillering en materiaaluitdrukking.
Het plangebied omvat de voormalige Boschhuizer polder en Gasthuizer polder. Deze worden begrensd door de Rijn ten noorden, de Korte Vliet ten westen, de Voorschoterweg ten zuiden en de Trekvliet ten oosten.
Deze historische waterstaatkundige grenzen omvatten een gebied dat tot na 1945 voornamelijk uit middeleeuws poldergebied bestond. Belangrijke elementen daarin zijn de verkavelingen vanuit de kastelen Boshuizen en Coebel. Deze verkavelingen dateren waarschijnlijk van voor 1200. De inmiddels afgebroken kastelen dateerden voor zover bekend uit de 14e eeuw. Bij het later bebouwen van de wijk is een deel van de slotenstructuur vergraven tot watergangen. Herkenbaar zijn de Boshuizerwatering, de Fortuinsloot, de verbindingssloot ten oosten van de Churchillaan en de wetering ten oosten van de sportvelden langs de Montgomerystraat. Al deze watergangen vormen een waardevol restant van deze vroegmiddeleeuwse ontginningstructuur en vertegenwoordigen daarmee een hoge cultuurhistorische waarde. Verder is het stratenpatroon deels gebaseerd op de verkaveling.
Leiden Zuidwest is de grootste stadsuitbreiding in de geschiedenis van Leiden. Deze uitbreiding is echter vooraf gegaan door een pré-stedelijke ontwikkeling die direct verband houdt met de ontwikkeling van de stad. Langs de zuidelijke Rijndijk bevindt zich één van de belangrijkste uitvalsroutes van de stad, vanaf de middeleeuwen onderdeel van de doorgaande noord-zuidroute van noordelijk Holland (Amsterdam) naar Den Haag. Langs deze route vestigen zich vanaf de middeleeuwen diverse vormen van pre-industriële nijverheid. Zaagmolen De Heesterboom is daarvan een belangrijk overblijfsel. Verder lag er direct buiten de Witte poort tot het beleg van 1574 een leprozenhuis. Vanaf de 17e eeuw komt er een bescheiden lintbebouwing tot stand met daarin onder andere het veerhuis met herberg langs de trekvliet, eveneens kort buiten de poort. In de 19e eeuw bouwt men een aantal buitenhuizen en villa's langs de Haagweg. Een aantal daarvan is gaaf bewaard en van goede architectonische kwaliteit. Vanaf ca. 1900 wordt er op dit toenmalig grondgebied van de gemeente Zoeterwoude een begin gemaakt met het bouwen van een woonwijk. Zonder stedenbouwkundig plan komt er een aantal straten tot stand, verkaveld op basis van de polderstructuur. De bebouwing is een typisch voorbeeld van de zgn. speculatiebouw waarbij de straat is aangelegd en bebouwd naarmate de investeerder geld had. Deze bebouwing is deels zorgvuldig vorm gegeven en gedetailleerd. Daarmee vormt de bebouwing langs de Haagweg en een deel van de dwarsstraten een cultuurhistorische waarde binnen het plangebied.
In het Uitbreidingsplan 1933 is het gebied grotendeels bestemd als woongebied maar slechts gedeeltelijk ontworpen. De uitvoering ervan kwam echter niet tot stand. Direct na 1945 is de woningnood in de stad evident en wordt daartoe het Uitbreidingsplan 1947 opgesteld. De uitvoering wordt tot 1954 nog belemmerd door het bestaande voornemen de Rijksweg 4b dwars door het plangebied aan te leggen. In 1950 wordt al begonnen met de bouw van het Haagwegkwartier naar plannen van bureau Verhagen, Kuiper, Gouwetor en de Ranitz. Dit gebied wordt bebouwd met een mengsel van lage flats en enkele grondgebonden woningen gestructureerd in zogenaamde hoven. Dit plan is in structuur nog gaaf aanwezig in de straten Akkerhof, Boshof, Duinhof, Meerhof en Weidehof. Sommige van de flatgebouwen zijn ingrijpend gerenoveerd.
Als vroeg voorbeeld van experimentele naoorlogse woningbouw vertegenwoordigt dit geheel een hoge cultuurhistorische waarde.
In 1959 wordt een nieuw Uitbreidingsplan voor het gehele plangebied opgesteld. Daarin wordt het assenkruis geïntroduceerd van de Churchillaan en de Vijf Meilaan. De vier kwadranten worden gevuld met een groot aantal stempels, ontworpen door meerdere architecten en met een diverse bebouwing voor de verschillende doelgroepen. Hoogbouw en laagbouw wisselen elkaar hierin af. De wijk wordt voorzien van een wijkwinkelcentrum (de Luifelbaan) en kleinere buurtwinkelcentra zoals het Wagnerplein. Daarnaast staan over de wijk verspreid diverse kerken en scholen van de bijbehorende denominaties. Opvallend is hierbij het katholieke complex dat is ontworpen aan de kruising Churchillaan – Vijf Meilaan. Onderdeel daarvan zijn een tweetal scholen, een verenigingsgebouw en de Antoniuskerk met pastorie. Het is een voor Leiden zeldzaam voorbeeld van de realisatie van een dergelijk complex waar deze in de Professorenwijk en Leiden Noord nooit zijn voltooid. Recente ingrepen hebben het ensemble ingrijpend gewijzigd.
Naast woningbouw en de direct gerelateerde functies, omvat de wijk ook een bedrijventerrein ter weerszijden van de Rooseveltstraat.
Nadat in verschillende fasen de hele wijk is volgebouwd, is deze in 1975 voltooid. In de wijk is op meerdere plaatsen geëxperimenteerd met nieuwe bouwtechnieken en woningtypen. Ondanks de vele deelplannen en het grote aantal architecten is het stedenbouwkundig plan uit 1959 tot op het eind als hoofdopzet gehandhaafd. Daardoor toont de wijk alle kenmerken van een wederopbouwgebied. De stedenbouwkundige eenheid is de stempel. Daarbinnen zijn diverse gebouw- en woningtypen toegepast. Opvallend is naast de bebouwingstructuur vooral de ruim aangelegde groenstructuur. Deze vertegenwoordigt niet alleen een hoge cultuurhistorische waarde maar is een essentieel onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit van de wijk.
Ensembles
De bebouwing van de wijk kent een aantal gebouwen en gebouwcomplexen met objectwaarde. Deze waarde bestaat in bepaalde gevallen voor een aanzienlijk deel uit de stedenbouwkundige opzet van het geheel en minder uit zaken als detaillering en architectuur. Van waarde vanwege de stedenbouwkundige opzet zijn:
Bij deze ensembles van diverse woningtypen en groen- en waterstructuur is de stedenbouwkundige opzet van cultuurhistorische waarde. Bij wijziging, herstel of renovatie van de bebouwing is het van belang deze waarden te behouden of te versterken.
Karakteristieke panden
Daarnaast is er een aantal objecten die vanwege hun bijzondere architectuur vaak in combinatie met hun stedenbouwkundige situering een nadere bescherming verdienen. Deze panden hebben op de verbeelding de aanduiding 'karakteristiek' gekregen.
De bescherming sterkt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. Buiten de beide beschermde stadsgezichten richt deze bescherming zich in de eerste plaats op de eigenschappen voor zover deze vanaf de openbare weg, groen of water waarneembaar zijn. In bijlage 3 van de regels is per individueel pand vermeld op basis van welke van onderstaande objectgebonden criteria het pand als 'karakteristiek' is aangewezen. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak.
De ondersteunende rol in het straatbeeld in relatie tot de omringende bebouwing.
Boshuizerlaan 11 - 13: Tot de als karakteristiek aangewezen panden behoort het complex van de kerk H. Antonius van Padua en bijbehorende pastorie, Boshuizerlaan 11 / 13. Deze aanduiding is in de eerste plaats op basis van de aanwezigheid van een groot glas-in-lood kunstwerk in de westgevel en enkele daarbij behorende kleinere glazen in de zuidgevel. Mocht op termijn een herontwikkeling van deze locatie relevant worden, dan is behoud en hergebruik van de kunstwerken het uitgangspunt. Een stedenbouwkundige of functionele wijziging van de locatie wordt daarmee uitdrukkelijk niet uitgesloten.
In het plangebied bevindt zich de molen “de Heesterboom”. Net buiten het plangebied ligt de molen “De Put”. Als gevolg hiervan moet rekening worden gehouden met de molenbiotoop van beide molens. In de verbeelding is de molenbiotoop als 'vrijwaringszone-molenbiotoop' opgenomen. In de regels wordt de formule opgenomen om de maximale bouwhoogte te kunnen bepalen in de zone rond de molens.
Binnen het plangebied bevindt zich de Limeszone, het grootste archeologisch monument van Nederland. In Engeland en Duitsland staat de Limeszone reeds op de UNESCO Werelderfgoedlijst, het Nederlandse deel wordt voorgedragen voor de Werelderfgoedlijst van 2018. Zie voor meer informatie over Limeszone paragraaf 4.1.2 onder het kopje 'De Romeinse tijd en de Limeszone'.
Er bevinden zich verder geen cultuurhistorische kroonjuwelen, landgoedbiotopen of (potentieel) werelderfgoed in het plangebied.
In het plangebied bevinden zich momenteel de volgende rijksmonumenten:
Adres | Naam / omschrijving | Aanwijzing | Nummer |
Haagweg 13 | Villa Van Oordt | 19-4-2000 | 515114 |
Haagweg 51 | 18e eeuws pand, deel oorspr. nr. 51 | 20-4-1982 | 24705 |
Haagweg 51 | 18e eeuws pand, deel oorspr. nr. 53 | 20-4-1982 | 24706 |
Haagweg 51 | 18e eeuws pand, deel oorspr. nr. 55 | 20-4-1982 | 24707 |
Haagweg 77 | Langgerekte, gesloten loods, oorspr. bij nr. 59 | 20-4-1982 | 24709 |
Haagweg 81 | Langgerekte, open loods, oorspr. bij nr. 59 | 20-4-1982 | 24710 |
Haagweg 79 | Houtzaagmolen “de Heesterboom”, oorspr. nr. 57 | 2-5-1968 | 25653 |
In het plangebied bevinden zich momenteel de volgende gemeentelijke monumenten:
Adres | Naam / omschrijving | Aanwijzing | Nummer |
Boshuizerkade 119 | Schoolgebouw “De Sleutelbloem” | 28-5-2013 | 1730 |
Haagweg 11 | Staatsspoorbrug | 4-3-2014 | 1766 |
Haagweg 49 | Landhuis “Huize Elisabeth” | 22-12-1989 | 494 |
Toussaintkade 51 | Schoolgebouw uit het scholenproject | 2-9-2014 | 1747 |
Bescherming van deze monumentale panden vindt plaats via de gemeentelijke monumentenverordening. Het is daarom niet zinvol om deze panden in het bestemmingsplan van een regeling te voorzien. De panden zijn dan ook niet aangeduid op de verbeelding.
Wet Natuurbescherming
Het voornaamste beleidsmatige toetsingskader op het gebied van de ecologische soortenbescherming en ecologische gebiedsbescherming wordt gevormd door de Wet natuurbescherming, die op 1 januari 2017 in werking is getreden en de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Boswet heeft vervangen.
Ter invulling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn kan de Minister van Economische Zaken gebieden als Natura 2000-gebied of als bijzonder nationaal natuurgebied aanwijzen. Voor deze gebieden geldt op basis van de Wet natuurbescherming een zorgplicht, en voor Natura 2000-gebieden geldt bovendien een vergunningsplicht voor het uitvoeren van projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Daarnaast draagt de wet Gedeputeerde Staten op om te zorgen voor de instandhouding van het binnen de eigen provincie gelegen deel van een landelijk ecologisch netwerk, genaamd het Natuurnetwerk Nederland. De provincie regelt die bescherming bij provinciale verordening. In de verordening van de provincie Zuid-Holland draagt dit netwerk nog de naam Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie kan in haar verordening ook andere gebieden met een bijzondere natuurwaarde beschermen, zoals weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden.
Soortenbescherming is onder de nieuwe Wet natuurbescherming geregeld op basis van een drietal verschillende beschermingsregimes, namelijk voor vogelrichtlijnsoorten, habitatrichtlijnsoorten en overige soorten. Voor al deze soorten geldt dat het verboden is ze opzettelijk te doden, te vangen of te verstoren, om eventuele eieren opzettelijk te vernielen, om de vaste voortplantings- of rustplaatsen te beschadigen en om beschermde plantensoorten opzettelijk te ontwortelen of te vernielen. Hiervan kan onder andere sprake zijn bij het kappen van bomen, het slopen van gebouwen of het storten en afgraven van gronden.
De bovengenoemde verboden zijn niet van toepassing wanneer Provinciale Staten in haar verordening een algemene vrijstelling heeft opgenomen voor de betreffende soorten of wanneer wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode. Wanneer een activiteit ziet op een verbod uit de Wet natuurbescherming, niet wordt gehandeld volgens een goedgekeurde gedragscode én de betreffende activiteit niet is vrijgesteld op basis van de provinciale verordening, is een ontheffing van Gedeputeerde Staten vereist. Een dergelijke ontheffing wordt in de regel uitsluitend verleend wanneer de gunstige staat van instandhouding van de betreffende soort voldoende wordt geborgd door middel van mitigerende en compenserende maatregelen. Voorbeelden daarvan zijn het zoveel mogelijk buiten het broed- of slaapseizoen laten plaatsvinden van de verstoringen, en het tijdig beschikbaar stellen van alternatieve, gelijkwaardige habitats voor de betreffende soort.
In de toelichting van bestemmingsplannen die ontwikkelingen planologisch toestaan moeten de gevolgen voor ecologische waarden in beeld worden gebracht, zodat aannemelijk kan worden gemaakt of de ontwikkeling voldoet aan de bovengenoemde regels. Als bij voorbaat vaststaat dat een ontwikkeling niet kan voldoen aan de Wet natuurbescherming en ook niet in aanmerking komt voor een ontheffing, kan die ontwikkeling ook niet worden bestemd. In dat geval is immers geen sprake van een uitvoerbaar bestemmingsplan.
Kaderstelling Bomenbeleid (2004-2014)
De Bomennota heeft vier hoofddoelstellingen voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen, het versterken van stad-land relatie door sortimentskeuze van bomen.
Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)
Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen.
De hoofddoelstellingen van het ecologisch beleidsplan zijn:
Gedragscode Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting
De Flora- en Faunawet (sinds 1 januari 2017 de Wet Natuurbescherming) stelt gemeenten verplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen na te gaan of er bedreigde plant- en diersoorten aanwezig zijn in het projectgebied. Een wijziging van deze wet in februari 2005 stelt gemeenten in staat een gemeentelijke gedragscode voor ecologisch beleid vast te stellen. Als één van de eerste gemeenten in Nederland heeft de gemeente Leiden een dergelijk document opgesteld. Dit document is door het Ministerie van LNV goedgekeurd.
Dit document, de 'Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden' (vastgesteld door B en W op 1 november 2005), is bij B en W-besluit van 4 december 2012 komen te vervallen en vervangen door de gedragscode 'Ruimtelijke Ontwikkeling & Inrichting'. Deze gedragscode is opgesteld door Stadswerk, goedgekeurd per 1 januari 2011.
Deze gedragscode dient als leidraad voor ruimtelijke projecten waarbij sprake is van een functieverandering of werkzaamheden waarbij sprake is van een ruimtelijke verandering (zoals sloop, grondwerk of bouw). Het volgen van de gedragscode bij ruimtelijke ontwikkelingen minimaliseert de kans op conflicten met de wet.
Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013)
In 2013 is de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) vastgesteld. Deze formuleert de volgende visie op de situatie in 2025:
“Leiden heeft een gevarieerd en hoogwaardig aanbod van groenvoorzieningen die zowel onderling binnen de stad als met de regio via aantrekkelijke fiets- en wandelroutes goed verbonden zijn, die een hoge belevingswaarde hebben, die de biodiversiteit en de gezondheid in de stad bevorderen en die op een duurzame manier in stand worden gehouden”.
De Nota vertaalt de groene ambities uit de Ruimtelijke Structuurvisie voor Leiden tot 2025 en de “Kadernota kwaliteit openbare ruimte” vervolgens in concrete acties, gericht op het verbinden van het groene en blauwe netwerk in en rond de stad, opdat dit een meer robuuste structuur krijgt. Dit wordt bereikt door de volgende doelstellingen:
De Nota bevat een kaart waarop de Groene Hoofdstructuur van Leiden is aangegeven.
De groene hoofdstructuur structuur van Leiden is onderverdeeld in drie structuren een ecologische structuur, een lanenstructuur en een wijkstructuur. Elke structuur heeft een eigen functie en aanblik.
Bij vaststelling van de Nota Versterken en verbinden van het groen in Leiden (2013) is tevens besloten dat indien ruimtelijke ontwikkelingsprojecten ingrijpen in de groene hoofdstructuur deze voortaan een groenparagraaf bevatten, die inhoudelijk en financieel onderbouwd wordt, en die ook inzicht geeft in de mate waarin het plan bijdraagt aan de gewenste kwaliteit (het referentiebeeld) van het betreffende deel van de groene hoofdstructuur.
De Nota zal nog verder worden uitgewerkt in een beeldkwaliteitsplan die zowel het gewenst beeld als het gewenste kwaliteit van de groenstructuur zal beschrijven en gebruikt zal kunnen worden als toetsingskader voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen.
De stedenbouwkundige opzet van Zuidwest is gebaseerd op het oorspronkelijke polderlandschap. De rechte slagenstructuur van weilanden en sloten is duidelijk herkenbaar in de huidige structuur van de wijk.
Er is in de wijk veel kijkgroen maar een beperkt oppervlakte gebruiksgroen. Er zijn de volgende parken: het Beethovenpark aan de Brahmslaan, het Hoogkamerpark. Deze laatste is gerenoveerd en heeft sindsdien een wat bredere doelgroep dan alleen de omwonenden. De lange groenzone langs de Vliet, Korte Vliet en de Boshuizerwatering is aan renovatie toe. In de wijk Fiore is een groene punt aangelegd. En aan de Toussaintkade is het Schrijversparkje aangelegd. Dit is een postzegelparkje, met veel gebruiksmogelijkheden (avontuurlijke spelen, fruitbomen en voetbal). Gemeente Leiden beoogt in de hele stad, daar waar het water-technisch mogelijk is natuur-vriendelijke oevers aan te leggen.
Gemeente Leiden staat positief tegenover burgerinitiatieven. Stadslandbouw heeft positieve effecten op educatief gebied, is goed voor de gezondheid en verbetert de sociale cohesie in de buurt. Daarom is het belangrijk dat er ruimte is voor burgers om binnen voorwaarden initiatieven op dit vlak te ontplooien in de groene openbare ruimte.
Door de grote hoeveelheid groen en water is Leiden Zuidwest rijk aan flora en fauna. Bureau Stadsnatuur Rotterdam (bSR) houdt jaarlijks in Leiden inventarisaties van de voorkomende flora en fauna. Er liggen diverse meetpunten in Zuidwest. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat beschermde soorten zoals huismus en gierzwaluw (jaarrond beschermd) worden aangetroffen in het plangebied. Ook vleermuizen komen voor. Van de vissen is de streng beschermde kleine modderkruiper aangetroffen in de Sweelincklaan en de Vijf Meilaan.
Onderhavig bestemmingsplan maakt verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Toets aan de Wet Natuurbescherming is derhalve niet van toepassing.
In paragraaf 3.3.5 en 3.3.6. is reeds op dit (beleids)aspect ingegaan. Aanvullend op deze paragraaf wordt hieronder de gemeentelijke horecavisie beschreven en de Retailvisie Leidse regio.
Ruimtelijk-Economische horecavisie Leiden
Op 11 februari 2016 heeft de gemeenteraad van Leiden de 'Ruimtelijke-economische horecavisie vastgesteld'. Met deze visie wordt de ontwikkeling van horeca voldoende ruimte geboden, maar wordt eveneens voorkomen dat er overcapaciteit ontstaat, omdat die tot kwaliteitsverschraling kan leiden. Er wordt rekening gehouden met een goede mix van functies in de verschillende gebieden en met het maatschappelijk draagvlak.
Horeca in de wijken is een belangrijke voorziening die op peil moet blijven. Voor Zuidwest geldt consolideren van het bestaande horeca-aanbod met de volgende uitzonderingen: op basis van de visie wordt nog ruimte geboden voor maximaal 1 vestiging in categorie 1 en maximaal 1 vestiging in categorie 2 (rekening houdend met de rest van stadsdeel zuid).
Retailvisie Leidse Regio 2015
Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad van Leiden de 'Retailvisie Leidse regio 2025 vastgesteld. Bij het opstellen van deze visie is naar voren gekomen dat steeds meer winkels het moeilijk hebben. Niet alleen door de crisis, maar ook omdat consumenten ander gedrag vertonen. Zij winkelen online, gaan naar grotere winkelcentra in andere steden of kopen hun kleding in massale outletcentra. De leegstand van winkels neemt dan ook toe. En dat leidt tot een minder aantrekkelijk winkelgebied.
In de Leidse regio zijn meer dan 50 winkelgebieden onderzocht om te kijken hoe het staat met het aanbod en de kwaliteit. 31 Winkelgebieden zijn geïdentificeerd als hoofdwinkelgebieden (5 recreatieve winkelgebieden, 22 boodschappen winkelgebieden en 4 doelgerichte winkelgebieden), de overige gebieden liggen meer in de periferie van een gemeente of een specifieke wijk.
Uit het onderzoek is gebleken dat er in de Leidse regio een overschot is aan vierkante meters winkel en dat het aanbod ook kwalitatief beter kan: vooral de hoofdwinkelgebieden hebben behoefte aan meer aanbod in de niet-dagelijkse goederen waardoor de recreatieve functie stijgt. Daar tegenover staan de met name grote wijkwinkelcentra die het goed doen: dat aanbod past goed bij de behoeften van de consumenten.
Het doel van de visie is het maken van een vitaal en toekomstbestendig wensbeeld voor de ontwikkeling en transformatie van winkelgebieden binnen de Leidse regio, dat draagvlak heeft bij gemeenten, ondernemers en andere maatschappelijke actoren. Het optimaal bedienen van de consument staat centraal en daarbij moet de identiteit van de winkelgebieden aansluiten op de inwoners van het verzorgingsgebied.
Voor Leiden specifiek geldt dat vraag en aanbod met elkaar in balans moeten worden gebracht. Zuidwest heeft twee winkelgebieden die onderdeel zijn van de detailhandelstructuur, de Luifelbaan en het Wagnerplein. Van de gebieden die hier niet in zitten zal de gemeente bij een verzoek tot transformatie naar een andere functie dan detailhandel in beginsel positief staan.
Op basis van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een verplichting om voor een zone van enkele meters aan weerszijden van gasleidingen met een werkdruk van 16 bar of meer en voor brandstofleidingen een beschermende regeling in het bestemmingsplan op te nemen. Voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden in die zone, of het bebouwen ervan, is vanuit die beschermende regeling een aanvullende omgevingsvergunning vereist, zodat een te zware belasting van de leiding of het raken van de leiding bij grondwerkzaamheden kan worden voorkomen. Naast deze leidingen kunnen ook andere kabels en leidingen planologisch relevant zijn. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan hoogspanningsverbindingen en rioolpersleidingen. Ook voor dergelijke leidingen kunnen bestemmingsplannen passende regelingen bieden.
Voor bestemmingsplannen die nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten is bovendien van belang dat die ontwikkelingen niet worden belemmerd door de aanwezigheid van kabels en leidingen, zowel vanuit veiligheidsoogpunt als kostenoogpunt. Het verwijderen of verplaatsen van bestaande kabels en leidingen vormt in veel gevallen een significante kostenpost die opde uitvoerbaarheid van projecten drukt.
In het plangebied bevindt zich een tweetal kabels en leidingen. Het betreft een 50 KV-kabelverbinding en een hoge druk gasleiding. Aan weerszijde van deze kabels en leidingen geldt een beschermingszone. Via de verbeelding en de planregels zijn deze kabels en leidingen voorzien van een dubbelbestemming met het daarbij behorende beschermingsregime om het leidingbelang te beschermen.
Voorts bevindt zich een hoogspanningszone die het plangebied doorkruist; voor deze zone geldt een hoogtebeperking waar bij ontwikkelingen rekening mee moet worden gehouden.
Naast bovengenoemde kabels en leidingen zijn nog diverse niet-planologisch relevante leidingen (rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) aanwezig. Deze kabels en leidingen zijn veelal aangelegd langs / in combinatie met aanwezige weginfrastructuur. Deze zijn niet op de verbeelding aangegeven. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee rekening te worden gehouden.
De 'Nota Winkelen, Wonen, Welzijn en Zorg' is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 2009. Het belangrijkste uitgangspunt van deze nota is het creëren van zeven zogenaamde woonservicezones. De locatie van deze woonservicezones, zeven in totaal, is telkens een bestaand winkelcentrum in wijken waar relatief veel ouderen wonen.
Voorzieningen voor wonen, welzijn, zorg en winkelen dienen zoveel mogelijk binnen deze woonservicezones geplaatst te worden. Bij het opstellen van een bestemmingsplan betekent dit dat locaties die een maatschappelijke functie (welzijnsvoorzieningen, zorgvoorzieningen) krijgen, liefst binnen 300 meter, maar maximaal op 500 meter van de kern (zijnde het winkelcentrum) van de woonservicezone bevinden. Voor de labeling van woningbouw voor kwetsbare groepen en winkel/horecafuncties geldt hetzelfde principe.
Basis voor de keuze van de genoemde afstanden is hiervoor de afstand die een oudere of een minder valide persoon te voet kan afleggen. Als woonservicezone zijn benoemd:
Het woonservicezone-beleid geldt dus minder voor andere wijken dan die waarin de woonservicezones liggen: er is een aantal 'pluslocaties' die het waard zijn genoemd te worden en dus potentie hebben. In deze gebieden is een clustering van bepaalde faciliteiten aanwezig, evenwel is deze van een lager niveau dan in de woonservicezones. Waar mogelijk zal ook aandacht zijn voor de 'opplussing' van deze locaties. Voor andere dan de genoemde locaties geldt dat de gemeente een meer terughoudende rol zal aannemen, maar inspanningen van andere partijen zeker niet in de weg zal staan.
Zuidwest is een wijk met een hoog niveau qua maatschappelijke voorzieningen. Met name onderwijs-, sport-, gezondheidszorg- en ouderenvoorzieningen zijn veel in Zuidwest te vinden. Een belangrijk deel van de bovenwijkse voorzieningen, zoals sportvelden, bejaarden- en verzorgingshuizen en scholen, zijn langs de belangrijkste wegen gelegd.
In Zuidwest is een groot aantal scholen van uiteenlopende aard gevestigd. Op het vlak van onderwijshuisvesting vinden er een aantal verschuivingen plaats in zuidwest.
Op het perceel aan de Cesar Franckstraat 9 is er een omgevingsvergunning verleend voor de nieuwbouw van de Leo Kannerschool. Dit is een school voor voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen( VSO-ZMOK). De bouw hiervan is reeds gereed en in onderhavig bestemmingsplan ook opgenomen. Door de recente stijging aan leerlingen zijn een aantal klassen van de school nog gevestigd in het oude pand aan het Bizetpad. Op deze locatie wordt momenteel gekeken naar toekomstige nieuwbouw. De plannen hiervoor bevinden zich echter nog in een te vroeg stadium om mee te nemen in voorliggend bestemmingsplan.
De aanvraag om omgevingsvergunning voor de bouw van een dubbel schoolgebouw met gymzaal voor de Telderschool en Sleutelbloem aan het Kiljanpad 2 zal in januari 2017 plaatsvinden. Voorbereidend op deze aanvraag - en ter voorkoming van een aanhoudingsplicht van ingediende omgevingsvergunningen tijdens de ontwerpfase van het bestemmingsplan Zuidwest - wordt de nieuwbouw alvast opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
Aan de Telderskade 46 en 48 (waar momenteel de Telderschool zich bevindt) is besloten om in een nieuwbouw ontwikkeling het voortgezet onderwijs Leonardo College (dat zich nu aan de Noachstraat bevindt) te huisvesten. Omdat de uitvoering van deze plannen nog niet concreet genoeg is wordt deze niet in voorliggend bestemmingsplan meegenomen.
Na de verhuizing van het Leonardo College naar de Telderskade komt de locatie aan de Noachstraat vrij voor herontwikkeling. De plannen voor de definitieve invulling van deze locatie zijn nog niet bekend en derhalve niet meegenomen in voorliggend bestemmingsplan.
Voorzieningen voor ouderen zijn in Zuidwest ruimschoots aanwezig. Veel van de zorginstellingen zijn in de afgelopen periode vernieuwd en/of uitgebreid. Aan de Apollolaan heeft een gedeeltelijke renovatie en nieuwbouw plaatsgevonden van het voormalige zorgcentrum Van der Willigenhof. Zorgcentrum Rijn en Vliet aan de Noordewierlaan heeft een uitbreiding net zorgwoningen gerealiseerd. De Luifelbaan wordt expliciet in de nota genoemd als woonservicezone.
De detailhandel in Zuidwest is geconcentreerd in twee voorzieningencentra. De grootste daarvan ligt binnen bovengenoemde woonservicezone “Luifelbaan”. De tweede is een kleinschaliger buurtwinkelcentrum ligt in de woonservicezone “Wagnerplein”. Deze winkelcentra zijn grondig gerenoveerd en uitgebreid. Verder zijn er in het plangebied tussen de woonbebouwing nog verschillende kleinschalige detailhandels- en horecabedrijven te vinden.
De horecafunctie van en in de wijk is beperkt. Het betreft een enkel restaurant, cafe of snackbar. Deze zijn voornamelijk te vinden in de winkelconcentraties van De Luifelbaan en het Wagnerplein. Ze ondersteunen dan ook voornamelijk de winkelfunctie van de wijk.
Een andere vorm van horeca, die toegelaten wordt, is horeca die gelieerd is aan bedrijfsfuncties, de zogeheten 'ondersteunende horeca'. Uitgangspunt hierbij is het bieden van een ondersteuning aan de primaire bedrijfsfunctie.
Zuidwest telt een groot aantal sportvoorzieningen. Aan de Boshuizerlaan liggen een overdekt zwembad, een saunacomplex en een sporthal. Aan de Boshuizerkade lagen zeven voetbalvelden naast elkaar. Deze zeven voetbalvelden zijn teruggebracht tot vier voetbalvelden met de toevoeging van een nieuwe clubaccommodatie. Drie voetbalvelden zijn opgeheven voor de nieuwe woonwijk Churchillpark.
Het sportpark Montgomerystraat is heringericht en voorzien van een nieuwe clubaccommodatie. Drie sportverenigingen, te weten korfbal, handbal en American Football delen nu dit complex.
Voorts zijn er in Zuidwest een veelvoud aan speeltuinverenigingen met een omheinde speeltuin en ingerichte speelplekken te vinden en bevindt zich op het perceel Dierenweide 1 nog een kleinschalige kinderboerderij.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving worden belemmerd door de ontwikkeling en of ter plaatse van gevoelige functies, zoals woningen, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Voor de beoordeling wordt gebruik gemaakt van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering (VNG, editie 2009). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunning vrij bouwen mogelijk is. De in de handreiking opgenomen afstanden zijn indicatief en verschillen per gebiedstype waarin de ontwikkeling zal plaatsvinden. Uitgangspunt is dat deze afstanden gemotiveerd worden toegepast.
Milieucategorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Tabel 1. Richtafstanden in relatie tot omgevingstype (Bron: VNG uitgave “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009)
Bedrijventerrein Rooseveltstraat eo
Voor de bestaande situatie is te zien dat de zware categorie bedrijven zo ver mogelijk van de milieugevoelige functies zijn gesitueerd. Verder naar de buitenkant van het industrieterrein (en daarmee dichter naar de gevoelige functies) worden stapsgewijs telkens minder zware milieucategorieën toegestaan.
De richtafstanden uit het omgevingstype “rustige woonomgeving” kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van 'gemengd gebied'. Het woongebied direct rond het bedrijventerrein Rooseveltstraat kan worden getypeerd als zijnde een 'gemengd gebied' aangezien het is gelegen langs hoofdinfrastructuur waardoor een kleinere richtafstand gerechtvaardigd is.
Ter hoogte van de adressen Telderskade 2a t/m 2n, Fitterstraat de oneven nummers 1 t/m 61, Rooseveltstraat de oneven nummers 3 t/m 21 en Rooseveltstraat 2a t/m 2z zijn uit de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) bedrijven uit ten hoogte milieucategorie 2 toegestaan. Omdat hier veelal kleine bedrijfsmatige functies zoals dienstverlening aan- of inpandig van woningen voorkomen zijn ook de bedrijven uit bijlage 2 toegestaan.
Voor het bedrijventerrein ten westen van de Rooseveltstraat zijn bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 2 toegestaan. Voor het bedrijventerrein ten oosten van de Rooseveltstraat zijn bedrijven uit ten hoogste milieucategorie 3.2 toegestaan. Waarbij aan de noordkant een beperking geldt in verband met de aanwezige woningen aan de Vijf Meilaan. Hier zijn bedrijven toegestaan uit ten hoogste milieucategorie 2. Op deze manier wordt voldaan aan de wettelijke toegestane zonering. De staat van bedrijfsactiviteiten is opgenomen in bijlage 1.
Maatwerkbestemming
Er heeft een inventarisatie plaats gevonden van de bedrijven gelegen binnen het bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat een aantal bedrijven binnen het plangebied niet aan bovenstaande milieucategorieën voldoet. Hierbij is echter sprake van een bestaande, legale situatie. Om de rechten van de bestaande bedrijven te respecteren, is in afwijking van bovenstaande systematiek bij deze bedrijven gekozen voor een maatwerkbestemming. Dit houdt in dat het bestaande gebruik mag worden gecontinueerd. Wanneer sprake is van nieuw vestiging zijn slechts bedrijven in de ter plaatse aangegeven milieuklasse toelaatbaar, conform bovenstaande milieucategorieën .
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bedrijven met een specifieke functieaanduiding binnen de bestemmingsregels.
Tabel Overzicht bedrijven met specifieke milieucategorie
Adres | SBI-code | Activiteiten | Milieu- categorie |
Rooseveltstraat 7-9 | 9611.A | Wasserij en Strijkinrichting | 3.1 |
Rooseveltstraat 5 | 4676 | groothandel in overige intermediaire goederen | 2 |
Rooseveltstraat 3 | 1812 | Drukkerijen | 3.2 |
Rooseveltstraat 4 | 45204.C | Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven | 3.1 |
Rooseveltstraat 4a | 8425 | Brandweerkazerne | 3.1 |
Rooseveltstraat 37-39 | 1051.3 | Zuivelproducten fabrieken < 55.000 t/j | 3.2 |
Rooseveltstraat 27 | 46217, 4631 | Groothandel in groente en fruit | 3.1 |
Haagweg 89 | 5153 | Opslag en transportbedrijven | 3 |
Sport en recreatie
Aan de Boshuizerlaan, Boshuizerkade en de Telderskade zijn sportvelden, een sauna, een zwembad en een sporthal gelegen. De locaties hebben geen bedrijfsbestemming maar zijn vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering als inrichtingen te beschouwen met een relatief hoge milieucategorie. In onderstaande tabel 2 zijn deze activiteiten weergegeven.
Tabel Bedrijfsactiviteiten niet onder bestemming bedrijven
Bedrijf/ adres | SBI-code | Activiteiten |
Milieu categorie |
V.V. GOL-Sport /Boshuizerkade 62F | 931.G | Sport-, en sociaal culturele instellingen | 3.1 |
v.v. FC Boshuizen /Boshuizerkade 96 VELD1 | 931.G | Sport-, en sociaal culturele instellingen | 3.1 |
Vijf Meibad/ Boshuizerlaan 1 | 931.01 | Sport-, en sociaal culturele instellingen | 3.1 |
Vijfmeihal/ Boshuizerlaan 3 | 931.A | Sport-, en sociaal culturele instellingen | 3.1 |
Sauna Thermen 5 mei/ Telderskade 42-44 | 9313, 9604 | Horeca, Sport en Recreatie | 2 |
Met name de sportfaciliteiten vallen onder een hoge milieucategorie (3.1) met een zonering van 50 meter. Bij de sporthal (Vijfmeihal) zijn in het verleden klachten bekend op het gebied van geluid. Er zijn inmiddels maatregelen getroffen waardoor er nu sprake is van een passende situatie.
Conclusie
Binnen het plangebied komen veel bedrijfsactiviteiten voor. Gezien het feit dat een aantal bedrijven binnen het plangebied een maatwerkbestemming hebben gekregen doen zich momenteel geen belemmeringen voor. Voor een deel van het plangebied zal worden uitgegaan van een sterk gemengd gebied aangezien hier momenteel al sprake is van een combinatie van wonen en (lichte) bedrijfsactiviteiten . Bij het toestaan van bedrijfsactiviteiten in dat gebied dient te worden uitgegaan van ten hoogste milieucategorie 2 uit de staat van bedrijfsactiviteiten in bijlage 1 en de bedrijven genoemd in bijlage 2 van de regels bij dit bestemmingsplan.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe projecten op het gebied van natuur, wonen en industrie. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het Besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal beleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit.
In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
De gemeente Leiden beschikt over een bodemfunctieklassenkaart. Eventueel aanvullende regels worden opgenomen in de regionale bodembeheernota.
Het bestemmingsplan is een conserverend plan dat geen ontwikkelingen mogelijk maakt.
Wanneer er binnen een gebied geen ontwikkelingen zijn gepland hoeft de bodem alleen gesaneerd te worden indien sprake is van een risicovolle bodemverontreiniging; een zogenaamde “spoedlocatie”. In het huidige plangebied zijn twee spoedlocaties bekend.
Op locaties waar wel ontwikkelingen plaatsvinden dient de bodem gesaneerd te worden als sprake is van een ernstige bodemverontreiniging. In dat geval dient voorafgaand aan ontwikkelingen een saneringsplan of BUS-melding opgesteld te worden welke goedgekeurd moet worden door de Omgevingsdienst zijnde het bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming (Wbb).
Door de Omgevingsdienst is een inventarisatie gemaakt van de meest relevante bodemgegevens uit het plangebied. Het gaat hierbij om informatie uit tank-, bodemonderzoek- en verontreinigingsbronnen. De informatie is afkomstig uit de volgende archieven:
Bodeminformatiesysteem
Binnen het plangebied bevinden zich diverse potentieel ernstige, niet spoedeisende gevallen van bodemverontreiniging, die gezien het conserverend karakter van het plan niet nader zijn geïnventariseerd. Daarnaast zijn in het plangebied al saneringen uitgevoerd en afgerond.
In het plangebied bevonden zich twee zogenaamde spoedlocaties, namelijk Haagweg 233 en Rooseveltstraat 7-9. Ter plaatse van Haagweg 233 is een bodemsanering uitgevoerd. Er is nog wel sprake van een restverontreiniging die pas hoeft te worden gesaneerd indien er zich ontwikkelingen voordoen. Er is hier geen sprake meer van “spoed”. Ter plaatse van Rooseveltstraat 7-9 is sprake van een verontreiniging met VOCL als gevolg van het historisch gebruik. Door de gemeente Leiden is hier een zogenaamde kernsanering uitgevoerd. Van deze sanering moet nog een evaluatierapport worden opgesteld waarna de Omgevingsdienst West-Holland (bevoegd gezag namens de gemeente Leiden) kan bepalen of nog sprake is van spoedeisendheid op grond van verspreiding. Er zijn hier geen humane risico's als gevolg van de bodemverontreiniging.
Tankinformatiesysteem
Verspreid over het plangebied is een aantal tanks aanwezig. Een groot aantal is conform KIWA-richtlijnen/BOOT/Activiteitenbesluit gesaneerd. Van andere tanks is geen informatie bekend. De Omgevingsdienst verwacht geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.
Historisch bedrijvenbestand
In het plangebied zijn bedrijven aanwezig geweest die potentieel verdacht zijn op het veroorzaken van bodemverontreiniging die niet als spoedeisend wordt beschouwd. Historisch onderzoek en/ of oriënterend onderzoek moet hier nog worden uitgevoerd op het moment dat zich hier ontwikkelingen voordoen. Andere locaties zijn bij bouwwerkzaamheden al wel onderzocht. De Omgevingsdienst verwacht vanwege het conserverend karakter echter geen belemmeringen voor onderhavig bestemmingsplan.
Conclusie
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Voor de vaststelling van het plan worden vanuit het vakgebied bodem geen belemmeringen verwacht.
In het algemeen geldt dat een bodemonderzoek noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een omgevingsvergunning of graafwerkzaamheden. Indien sprake is van (een vermoeden van) ernstige bodemverontreiniging, zal op basis van de Wbb en de Wabo (art 6.2c) pas gebouwd/ontwikkeld mogen worden wanneer bij de omgevingsaanvraag een door het bevoegd gezag (Omgevingsdienst West-Holland) goedgekeurd saneringsplan/BUS-melding is gevoegd.
Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op een locatie, dient dit plaats te vinden conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen door bedrijven, het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen, spoorwegen en door buisleidingen en het gebruik van luchthavens.
Het wettelijk kader voor risicovolle bedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet (sinds 1 april 2015 in werking). Het beleid voor buisleidingen is opgenomen in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Voor het aspect externe veiligheid geldt een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). 'PR' staat voor het risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. 'GR' is de cumulatieve kans dat per jaar een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
Voor plaatsgebonden risico zijn wettelijke grenswaarden vastgesteld. Hier mag niet van worden afgeweken.
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg en via buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Provinciaal Beleid
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt.
In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regio Holland-Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In 2014 is deze geactualiseerd (het Bestuurlijk kader externe veiligheid Holland Rijnland). In deze omgevingsvisie heeft de regio richtsnoeren voor veilig ruimtelijk ontwerpen geformuleerd en een model opgesteld voor de groepsrisicoverantwoording op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (grafiek 1).
Grafiek 1: Groepsrisicodiagram, met verticaal de kans op een calamiteit en horizontaal het aantal slachtoffers, waarbij I=inrichting.
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. De grens tussen de groene en de gele zone is de lijn van 0,1 maal de oriëntatiewaarde, de grens tussen de gele en de rode zone geeft de oriëntatiewaarde weer. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
In het plangebied en in de omgeving van het plangebied zijn de volgende potentiele risicobronnen aanwezig:
De biovergistingsinstallatie van de AWZI en de opslagen bij zwembaden aan de Boshuizerlaan en de Voorschoterweg vallen niet onder het Bevi. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn op deze inrichtingen niet van toepassing.
Het plangebied ligt buiten de contour voor de PR-grenswaarde van het LPG tankstation aan de Voorschoterweg. In het effectgebied (1% letaliteitsafstand) van het LPG tankstation zijn in de huidige situatie geen gebouwen aanwezig en daarin komt geen verandering. Een groepsrisicoverantwoording is dus niet nodig.
Het plangebied ligt niet in het effectgebied van de hoge druk aardgasleidingen. De dichtstbijzijnde gastransportleiding ligt op circa 200 meter van het plangebied en heeft een effectgebied van 140 meter, wat meer dan voldoende is om voor het plangebied geen gevaar te vormen.
De spoorlijnen richting Den Haag en richting Utrecht worden niet structureel gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen, ze maken geen onderdeel uit van het basisnet voor het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor (bron: Eindrapport Basisnet spoor (2011) en de Regeling basisnet).
Voor de waterwegen: RijnSchiekanaal, Vliet, Trekvliet, Kort Vliet, Rijn, geldt net als voor de spoorlijnen dat er weinig of geen transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze waterwegen hebben geen PR 10-6 contour (PR grenswaarde), en een groepsrisicoverantwoording is niet nodig. Deze waterwegen zijn niet opgenomen in het basisnet voor het transport van gevaarlijke stoffen over het water (bron: Eindrapportage Basisnet water (2008) en de Regeling basisnet).
Het plangebied ligt in het effectgebied van de transportroutes N206, N447 en A4, maar buiten de contour voor de PR grenswaarde van deze transportroutes. Voor deze transportroutes is een groepsrisicoverantwoording nodig, maar deze kan beperkt blijven tot de aspecten bereikbaarheid, rampenbestrijding en zelfredzaamheid
Transportroutes: N206, N447, A4
Sinds 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking. Volgens art. 7 van het Bevt moet in de groepsrisicoverantwoording aandacht worden besteed aan de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen (bereikbaarheid, rampenbestrijding en zelfredzaamheid). Dit geldt voor alle risicobronnen.
Een risicoberekening is niet nodig als het gehele plangebied op een afstand van meer dan 200 meter van de risicobron ligt (Bevt, art 8 lid 1). Voor plannen binnen de 200 meter van de risicobron is een risicoberekening niet nodig als het groepsrisico, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of het groepsrisico met niet meer dan tien procent toeneemt, en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden (Bevt, art 8 lid 2). De groepsrisicoverantwoording kan in dat laatste geval beperkt blijven tot de aspecten bereikbaarheid, rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Rijksweg A4:
De locatie ligt in het effectgebied van de A4, maar wel een op ruime afstand van 1,5 km. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van meer dan 4 kilometer. Omdat de A4 op meer dan 200 meter van het plangebied ligt, is een risicoberekening niet nodig. Volgens het Bevt moet in de groepsrisicoverantwoording wel aandacht worden besteed worden aan de aspecten bereikbaarheid, rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
N206 en N447 (Voorschoterweg en Churchilllaan): De N206 en N447 lopen door het plangebied resp. direct langs het plangebied. De N206 wordt gebruikt voor het transport van brandbare vloeistoffen en toxische vloeistoffen. Vanaf het Lammenschansplein tot aan de kruising met de Churchilllaan wordt de N206 ook gebruikt voor het transport van LPG.
De LPG transporten gaan vervolgens via de N447 (Voorschoterweg) richting Voorschoten. Over de Churchilllaan mag vanwege het routeringsbesluit van de gemeente Leiden geen LPG getransporteerd worden.
Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT2 heeft de N206 een effectgebied van 900 meter. Het gehele plangebied ligt in het effectgebied van de N206. Het effectgebied van de N447 (Voorschoterweg) is 355 meter vanwege het LPG transport.
Het groepsrisico langs de N206 en N447 is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. (Rapportage Externe Veiligheid Bestemmingsplan Delftse Jaagpad (Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs, 2010) en Risicoberekening N206 BP Haagwegkwartier Noordwest (ODWH, 2011). Door de plannen neemt het groepsrisico niet toe.
In de toekomst zal het transport van gevaarlijke stoffen over de N206 afnemen door de aanleg van de Rijnlandroute, daarmee neemt ook het groepsrisico af.
Ook voor de Voorschoterweg en de Churchilllaan kan de groepsrisicoverantwoording beperkt blijven tot de aspecten bereikbaarheid, rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Groepsrisicoverantwoording transportroutes N206, N447, A4
De omgevingsvisie van de regio Holland Rijnland (“Bestuurlijk kader Externe Veiligheid Holland Rijnland”) beschouwt een groepsrisico kleiner dan 0,1 als verwaarloosbaar. Bij een dergelijk laag groepsrisico hoeven slechts de goedkope en voor de hand liggende maatregelen om te worden getroffen.
Gezien de hoogte van het groepsrisico zijn bouwkundige maatregelen aan bestaande gebouwen tegen een explosie van een LPG tankwagen of een grote plasbrand als niet voor de hand liggend en als verregaand te beschouwen.
In geval van het vrijkomen van toxische stoffen na een incident op de N206 of A4 kan zich een giftige wolk over het plangebied verspreiden. Het sluiten van ramen en deuren en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de Veiligheidsregio of een bericht via NL-alert is voldoende om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden.
Maatregelen aan de bron zijn niet redelijkerwijs toepasbaar. De Voorschoterweg is namelijk opgenomen in het Routeringsbesluit van de gemeente Leiden om een doorgaande route voor het transport richting Voorschoten mogelijk te maken. Deze route sluit aan op de route die de gemeente Voorschoten heeft aangewezen. De aangewezen routes van het Leidse Routeringsbesluit zijn na regionaal overleg vastgesteld. Aan het transport van gevaarlijke stoffen over de Churchilllaan zijn al beperkingen gesteld door het Routeringbesluit: het transport van routeplichtige gevaarlijke stoffen (bijv. LPG) over de Churchilllaan is niet toegestaan. Op het transport over de A4 heeft de gemeente geen invloed.
De bereikbaarheid van het gebied voor de hulpdiensten is voldoende, nl. via meer dan twee toegangswegen. Dit geldt ook voor de bestemmingen in het gebied. De aanwezige personen kunnen het plangebied op meerdere manieren verlaten.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft een conserverend bestemmingsplan, nieuwe ontwikkelingen worden niet mogelijk gemaakt. Omdat het hier om een bestaande situatie gaat waarbij goedkope en voor de hand liggende maatregelen om de externe veiligheidssituatie nog verder te verbeteren niet voorhanden zijn, voorziet dit bestemmingsplan niet in het nemen van extra maatregelen.
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige objecten (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen waarin hogere waarden zijn vastgesteld. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. Ook voor deze wegen is het noodzakelijk om een beeld van de geluidsituatie te hebben, ten einde te kunnen beoordelen of de plannen niet strijdig zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Indien er fysieke wijzigingen plaatsvinden aan zoneringsplichtige wegen moet onderzocht worden of sprake is van een reconstructie in de zin van de Wgh. Dit onderzoek richt zich met name op bestaande woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop -bedrijven die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken- mogen worden gevestigd. Omdat dergelijke bedrijven zich hier niet mogen vestigen wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de positief bestemde bedrijven.
Activiteitenbesluit milieubeheer
Het Activiteitenbesluit milieubeheer dat gebaseerd is op de Wet Milieubeheer is op 1 januari 2008 in werking getreden en bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Vrijwel alle artikelen betreffende het aspect geluid staan in afdeling 2.8 "Geluidhinder" van Hoofdstuk 2 "Algemene regels ten aanzien van alle activiteiten" van het Activiteitenbesluit.
Geluidsnota Leiden 2004
Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota is voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren werd uitgevoerd, formeel vastgelegd. Dit geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de procedure hogere waarde uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die als kader dienen bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dat op grond van de Wgh mogelijk is.
Geluidskaart Leiden (2012), actieplan Leiden (2013)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten.
Binnen het plangebied liggen vanuit de Wet geluidhinder enkele belangrijke geluidsbronnen.
Wegen
In principe zijn alle wegen waar meer dan 30 km/h wordt gereden in deze relevant. De relatief drukke N206 (Churchillaan) is de krachtigste geluidsbron, de grens van de onderzoekszone ligt op 350 m van deze weg. Wegen zoals bijvoorbeeld de Haagweg en de Rooseveltlaan veroorzaken minder geluid en hebben een onderzoekszone die tot 200 m van de weg ligt.
Spoorwegen
De spoorlijnen Leiden- Den Haag (noordzijde van het plangebied) en Leiden-Utrecht (oostzijde plangebied) zijn relevant voor het bestemmingsplan. Het onderzoeksgebied van de spoorlijn Leiden-Den Haag ligt tot op 600 m van het spoor. De spoorlijn Leiden-Utrecht straalt minder geluid af, het onderzoeksgebied van deze lijn ligt tot op 100 m van het spoor.
Gezoneerd Industrieterrein
Een deel van het plangebied ligt binnen de geluidzone van het industrieterrein Wernink. Op basis van artikel 40 Wet geluidhinder (Wgh) is, rond het terrein waar deze inrichting is gevestigd, een zone vastgesteld waarbuiten de geluidsbelasting vanwege dat terrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan. De geluidzone Wernink is weergegeven op de verbeelding van het bestemmingsplan.
Wernink voert momenteel geen bedrijfsactiviteiten meer uit en heeft middels een melding in het kader van het Activiteitenbesluit bij de Omgevingsdienst West-Holland aangegeven dat het bedrijf “binnen enkele maanden” na 6 januari 2014 zal stoppen met de productie. Tot op heden is het echter planologisch mogelijk dat zich een “grote lawaaimaker” op het terrein kan vestigen, waardoor de zone moet worden gehandhaafd.
Conclusie
Binnen het plangebied ligt een aantal geluidbronnen die relevant zijn in het kader van de Wgh. Met de actualisatie van dit bestemmingsplan worden echter geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en geen aanpassingen gedaan aan de infrastructuur. Om die reden is geen onderzoek uitgevoerd. Voordat uitvoering kan worden gegeven aan nieuwe ruimtelijke initiatieven zal er wel eerst geluidsonderzoek moeten plaatsvinden.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Hoofdstuk 5 Titel 5.2 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof ( PM10 en PM2,5).
Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen die in bijlage 2 zijn genoemd liggen over het algemeen ver onder de grenswaarden.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk. PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m3. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. De achtergrond concentraties langs de gemeentelijke wegen onder de 20 µg/m3. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies.
Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Duurzaamheidsagenda 2011-2014
Doordat er in dit bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen zijn opgenomen, heeft dit plan geen gevolgen voor de luchtkwaliteit. De bestaande situatie blijft gehandhaafd.
In het geval dat er zich in de toekomst ontwikkelingen voordoen, zal er onderzoek moeten plaatsvinden naar de luchtkwaliteit. Dit geldt zowel voor eventuele verslechtering van de luchtkwaliteit door een (bouw)project als voor de invloed van huidige vervuilingsbronnen bij de realisatie van gevoelige functies.
Om inzicht te geven in de mate van blootstelling aan luchtverontreiniging binnen het plangebied kunnen de gegevens uit de digitale monitoringstool, die behoort bij het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), worden gebruikt. Uit de monitoringstool blijkt dat de hoogste concentratie stikstofdioxide, die in 2015 langs de Churchilllaan optreedt, 36,7 µg/m3 bedraagt. Voor fijn stof geldt, dat in 2015 de PM10 concentratie hier maximaal 25,0 µg/m3 (2015) en de PM2,5 concentratie 15,8 µg/m3 (2015) is. De jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide en fijn stof PM10 bedraagt 40 µg/m3. Voor fijn stof PM2,5 is deze vastgelegd op 25 µg/m3. Naar verwachting daalt de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog door het schoner worden van het wagenpark.
Geur
Ten zuiden van het plangebied ligt de Afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) Leiden Zuidwest. Rond deze inrichting ligt een geurcontour. De AWZI valt voor de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht onder de bevoegdheid van de Provincie Zuid-Holland. Op 21 juli 2015 is een omgevingsvergunning voor revisie van de bestaande situatie verleend in verband met de renovatie van de inrichting. Ten behoeve van de vergunningaanvraag is een geuronderzoek uitgevoerd.
Het toetsingskader voor geurhinder is vastgelegd in het Activiteitenbesluit en de Activiteitenregeling milieubeheer. Artikel 3.5b en 6.19b uit het Activiteitenbesluit bepalen welk toetsingskader van toepassing is. Voor de AWZI Leiden Zuidwest geldt:
De geurcontour geeft de situatie na de renovatie van de AWZI weer zoals die momenteel is vergund. Voor het plangebied betekent dit, dat binnen de oranje zone geen gevoelige bestemmingen kunnen worden gerealiseerd. Uit de figuur kan worden afgeleid dat de contour slechts over een zeer klein deel van het plangebied loopt. Dit deel van het plangebied heeft de bestemming groen, water of verkeer.
Conclusie
Het plan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Onderzoek naar de luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Er doen zich binnen het plangebied geen knelpunten voor voor wat betreft de luchtkwaliteit. Over een relatief klein deel in het uiterste zuiden van het plangebied bevindt zich een geurcontour afkomstig van de rioolwaterzuivering Leiden Zuidwest. Dit deel van het plangebied heeft de bestemming groen, water of verkeer. Nieuwe bebouwing met een gevoelige bestemming is niet toegestaan.
Het Besluit m.e.r. regelt de werkingssfeer van het instrument milieueffectrapportage en geeft aan aan welke concrete activiteiten een m.e.r.-(beoordelings)plicht is gekoppeld, dan wel voor welke plannen of programma's een plan-MER gemaakt moet worden.
M.e.r.-plicht
In het Besluit m.e.r. is een lijst opgenomen met de plannen en projecten waarvoor een m.e.r. moet worden opgesteld (onderdelen C en D van de bijlage van het Besluit m.e.r.).
In sommige gevallen (onderdeel D) is niet direct helder of een MER moet worden gemaakt; er is dan eerst een m.e.r.-beoordeling nodig om dit te bepalen. M.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden, waardoor een MER nodig is. Als dat zo is moet een m.e.r.-procedure worden doorlopen.
Plan-m.e.r.-plicht
Het is verplicht om voorafgaand aan de vaststelling van bepaalde plannen een milieu-effectrapport op te stellen (een zogenoemd plan-MER). Het gaat daarbij om plannen die betrekking hebben op activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
Meer concreet geldt de plan-m.e.r.plicht voor:
Voor het nieuwe bestemmingsplan Zuidwest is onderzocht of sprake is van een m.e.r.-plicht of plan-m.e.r.-plicht.
Omdat het bestemmingsplan Zuidwest conserverend is, zijn de ontwikkelingen die het bestemmingsplan toestaat zeer beperkt. Er zijn in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen opgenomen die leiden tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Voor het bestemmingsplan hoeft derhalve geen MER te worden opgesteld.
Plan-m.e.r.-plicht
Omdat in het bestemmingsplan geen ontwikkelingen zijn opgenomen die leiden tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht, vormt het bestemmingsplan geen kader voor m.e.r.-plichtige of m.e.r.-beoordelingsplichtige besluiten. Voorts is voor het bestemmingsplan geen zgn. "passende beoordeling" nodig. Gezien het conserverende karakter van het plan, worden significant negatieve effecten uitgesloten.
Vanwege het vorenstaande behoeft daarom ook geen plan-MER te worden opgesteld.
Conclusie
Het conserverende karakter van het bestemmingsplan Zuidwest leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van een (plan)-m.e.r.-plicht. Er hoeft geen MER of een plan-MER te worden opgesteld.
Stedenbouwkundige Gebiedsvisie Leiden Zuidwest
In 2005 is de Stedenbouwkundige Gebiedsvisie Leiden Zuidwest vastgesteld. Deze visie dient als ruimtelijk kader voor de diverse ontwikkelingen in Leiden Zuidwest. Deze ontwikkelingen hebben deel uitgemaakt van het inmiddels afgeronde Wijkontwikkelingsplan Zuidwest.
De gebiedsvisie laat zien waar de ruimtelijke kwaliteiten van Zuidwest liggen en hoe deze kwaliteiten kunnen worden versterkt. Samengevat zijn de belangrijkste elementen uit de gebiedsvisie de volgende:
1. Mozaiekdelen
Zuidwest is opgebouwd uit verschillende buurten (mozaïekdelen). Deze mozaïekdelen worden van elkaar gescheiden door groene zones ertussen. Deze geleding vormt één van de pijlers onder het oorspronkelijke plan van 1959 en zal door de voorgestelde ingrepen worden versterkt.
2. Mozaiek in grijstinten
Het mozaïek in Zuidwest is een beetje monotoon van kleur. Op enkele plaatsen zullen kleurrijke parels aan het mozaïek worden toegevoegd. Dit gebeurt o.a. langs de Korte Vliet en nabij het bestaande wijkwinkelcentrum De Luifelbaan (Sportstad).
3. Randen
De mozaïekdelen bestaan meestal uit een kern met lage bebouwing. Aan de randen hiervan ligt de middelhoge bebouwing. Echte hoogbouw bevindt zich aan de randen van de wijk (Korte Vliet, Vijf Meilaan, Churchilllaan, Voorschoterweg). Dit karakter zal in de toekomst worden versterkt.
4. Tuinstad en CIAM
De mozaïekdelen zijn rationeel verkaveld en hebben een repeterend karakter. Deze opzet hoort bij de stedenbouwkundige manier van denken uit de tijd dat de wijk is gebouwd (CIAM-stedenbouw). Het kleinschalige karakter van de bebouwing in de mozaïekdelen en het vele kleinschalige groen maken Zuidwest uniek. Dit zijn 'overblijfsels' van het oorspronkelijke plan uit 1948 om van de wijk een tuinstad te maken. Juist deze combinatie van verschillende ontwerpmethoden bepaalt de denkwijze in de toekomst.
5. Onbebouwde ruimte
De tussen de mozaïekdelen liggende gebieden zijn onbebouwd. De kwaliteiten van deze gebieden worden niet benut, liggen weggestopt (Korte Vliet) of zijn gewoon verpauperd. Deze Gebiedsvisie analyseert de knelpunten en reikt kaders voorverbetering en versterking van de ruimtelijke kwaliteit van de onbebouwde ruimte aan. Dit heeft ook gevolgen voor de bebouwing van de aangrenzende mozaïekdelen. De hoeveelheid openbaar toegankelijke groene ruimte wordt in ieder geval langs de Korte Vliet uiteindelijk meer dan in de huidige situatie.
6. Groenstructuur
Het vele collectieve en openbare groen in de mozaïekdelen zal moeten worden afgestemd op de eisen van deze tijd. Hierbij zal rekening worden gehouden met het specifieke karakter van het groen in deze wijk. Het meer grootschalige groen dat de mozaïekdelen van elkaar onderscheidt, zal onderling worden verbonden tot een samenhangende groenstructuur op wijkniveau.
7. Bebouwing
Voor de bebouwing van de mozaïekdelen worden randvoorwaarden meegegeven. Het gaat o.a. om oriëntatie op de openbare ruimte, heldere rooilijnen en aandacht voor de overgang privé-openbaar. Voor dode functies (bergingen, achterkanten en garageboxen) die grenzen aan openbare ruimte zullen andere oplossingen worden gezocht.
Met onderhavig bestemmingsplan wijzigt er niets aan de stedenbouwkundige structuur van het plangebied. Van stedenbouwkundige inpassing is dan ook geen sprake.
Bij toekomstige ontwikkelingen is het wel van belang om de stedenbouwkundige gebiedsvisie als leidraad te houden en plannen te toetsen aan de daarin genoemde randvoorwaarden.
De Nota Mobiliteit geeft de visie van het rijk op het verkeer en vervoersbeleid weer tot en met 2020. De Nota is in samenwerking met de provincies, gemeenten, kaderwetgebieden en waterschappen tot stand gekomen. In de nota worden de volgende beleidsdoelen aangegeven:
De uitgangspunten bij het realiseren van deze beleidsdoelen zijn betrouwbare reistijden, vlotte en veilige verkeersafwikkeling binnen de (inter)nationale wettelijke en beleidsmatige kaders van milieu en leefomgeving. Een goede bereikbaarheid is een voorwaarde voor de sociale en economische ontwikkeling in Nederland. Op zijn beurt creëert die ontwikkeling weer nieuwe mobiliteit. Mobiliteit mag, maar niet altijd en overal. Mensen moeten mobiel kunnen zijn om maatschappelijk te kunnen participeren.
Deze nota legt het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Leiden vast. De nota benoemt de ambities die Leiden op het vlak van mobiliteit heeft, en benoemt maatregelen om deze ambities te realiseren. Hier zijn nieuwe maatregelen bij, maar ook veel maatregelen waarover de afgelopen jaren al besluitvorming heeft plaatsgevonden. Ook de laatste zijn in deze nota opgenomen, want een belangrijk doel van de nota is overzicht te bieden over het gehele mobiliteitsbeleid van de gemeente. De looptijd van de Mobiliteitsnota is van 2015 tot en met 2022. Deze periode komt overeen met de Investeringsagenda Infrastructuur waar Leiden ook aan werkt. In de Investeringsagenda worden de middelen belegd voor infrastructuurprojecten.
In deze Mobiliteitsnota zijn zeven ambities verwoord:
Leiden zal een aantal belangrijke maatregelen nemen ter verbetering van de structuur van het wegennet. De basis hiervoor is een ring die dé hoofdontsluitingsstructuur van Leiden en de Leidse agglomeratie vormt. Deze hoofdstructuur wordt mogelijk door de komst van de Rijnlandroute en de verbrede A4. Deze sluit in feite de ring rond de Leidse agglomeratie. De ring die zo ontstaat wordt gevormd door de A44, Rijnlandroute, A4, en de streng N446 – Oude Spoorbaan – Willem de Zwijgerlaan – Schipholweg – Plesmanlaan, en heet vooralsnog de Leidse Ring.
Door ook op het gemeentelijke deel maatregelen te nemen, versterken we deze Leidse Ring en functioneert deze als de snelle én betrouwbare hoofdstructuur van de Leidse agglomeratie. Het bundelen van meer verkeer op deze route, maakt het mogelijk in andere delen van de stad aanpassingen van de wegenstructuur uit te voeren, zoals:
De nota bevat ook maatregelen op het gebied van duurzaamheid en leefbaarheid. Voor duurzaamheid is het belangrijk meer gebruik te maken van duurzame vormen van transport. Vooral het bevorderen van het gebruik van de fiets en het OV dragen hieraan bij. De nota noemt ook andere maatregelen op het gebied van duurzaamheid, zoals stedelijke distributie en het toepassen van mobiliteitsmanagement.
Bij het OV-beleid is gekeken naar gedetailleerde gegevens over het reisgedrag van OV-reizigers die beschikbaar zijn als gevolg van de introductie van de OV-chipkaart. Vervolgens is beschreven hoe aan een beter OV gewerkt zal worden. Verder is een essentiële ontwikkeling voor het OV dat Leiden het busstation verplaatst naar de andere zijde van het station. Dit heeft meerdere voordelen voor de openbare ruimte, en brengt gevolgen voor de belasting van het wegennet met zich mee.
De beleidsnota noemt op het gebied van voetgangers het verbeteren van de routes voor de voetganger van station Leiden Centraal naar het Bio Science Park en naar de binnenstad, en het realiseren van goede looproutes vanaf de nieuwe parkeergarages. Voor de fiets wordt het staande beleid uit de Nota Herijking Fietsroutes Leiden 2013-2020 doorgezet, met daarbij een aantal aanvullingen. Voor meer fietsgebruik is het vooral belangrijk dat de fietser beschikt over snelle en directe routes. Daar worden projecten voor uitgevoerd, voor een deel tussen Leiden en andere gemeenten, voor een deel binnen Leiden zelf. Ook komen er extra inspanningen op het gebied van fietsparkeren.
Op het gebied van parkeren is al een aantal belangrijke keuzen ingezet: de realisatie van nieuwe parkeergarages en de uitbreiding van gereguleerd parkeren. De beleidsnota benoemt de verschillende achterliggende doelen van het parkeerbeleid en somt de maatregelen om de doelen te halen op, waarvan eerdergenoemde parkeergarages en het gereguleerd parkeren de voornaamste zijn.
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels.
Hiermee is het mogelijk gemaakt om in het bestemmingsplan een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen, terwijl toch rekening kan worden gehouden met beleidsregels voor parkeernormen en voor een parkeerbijdrageregeling.
Op 29 november 2014 is vervolgens de Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden.
Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening, waaronder de parkeerregeling, moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Dit houdt in dat voor bestemmingsplannen die na 29 november 2014 worden vastgesteld, artikel 2.5.30 van de bouwverordening vervalt en de parkeerregeling in het bestemmingsplan moet worden opgenomen. Dit is bepaald in het nieuwe artikel 133 van de Woningwet. Er geldt hiervoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018: na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking.
Daarnaast geldt dat plannen, die vanaf de inwerkingtreding van de Reparatiewet in procedure worden gebracht, ook moeten zijn voorzien van een regeling ten aanzien van het parkeren.
In het bestemmingsplan moeten dus regels worden opgenomen ten aanzien van parkeren en laden en lossen. Uitgangspunt is dat bij ontwikkelingen (nieuwbouw of functiewijziging) er voldoende parkeerplaatsen en ruimte voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moeten zijn. Hiermee wordt voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling te veel nadelige gevolgen voor de omgeving oplevert.
Om te beoordelen wat 'voldoende' parkeerplaatsen zijn heeft het college van B en W op 19 mei 2015 de nota 'Beleidsregels parkeernormen Leiden' vastgesteld (B en W-nr. 15.0461). Deze beleidsregels hebben betrekking op het stellen van een eis tot het aanbrengen van parkeer-/stallingsruimte voor auto's en fietsen op eigen terrein. Ze hebben ook betrekking op de wijze van bepalen van de hoeveelheid benodigde parkeerplaatsen, in verband met aanvragen voor alle activiteiten, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid Wabo.
Het doel van dit beleid is dat initiatiefnemers van ruimtelijke activiteiten op eigen terrein voorzien in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, fietsen, dan wel laad- of losruimte, als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van die ruimtelijke activiteiten. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt gezorgd voor voldoende plaats voor geparkeerde auto's en fietsen bij de diverse voorzieningen en functies. De verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen wordt primair bij de veroorzaker van de parkeervraag gelegd. De ruimte in Leiden is namelijk schaars en de leefbaarheid van wijken hangt nauw samen met het gebruik van de openbare ruimte.
Voor de verschillende zones in Leiden ('binnenstad, binnenstad bij station, schil, schil bij station en rest') en de verschillende functies gelden eigen normen. Aan de hand van deze normen dient per geval in de concrete situatie te worden bepaald welke parkeerbehoefte ontstaat en in hoeveel parkeer-/stallingsruimte moet worden voorzien.
Onderhavig bestemmingsplan is een actualistatieplan; de huidige situatie wordt opgenomen en er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dit bestemmingsplan heeft derhalve geen gevolgen voor de ontsluiting van het gebied en de parkeerbalans. De Mobiliteitsnota bevat wel een aantal ontwikkelingen die (gaan) spelen in het plangebied zuidwest. Deze worden onderstaand kort vermeld:
Tot slot heeft het parkeerbeleid met zich meegebracht dat in een deel van het gebied gereguleerd parkeren is ingevoerd.
De Kaderrichtlijn Water beoogt het instrumentarium te bieden om oppervlaktewater en grondwater in zowel kwalitatief als kwantitatief opzicht te beschermen en te verbeteren. Ook het bevorderen van een duurzaam watergebruik, op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen en de afzwakking van de gevolgen van overstromingen en perioden van droogte vormen belangrijke doelstellingen.
Om deze doelen te realiseren, reikt de richtlijn diverse instrumenten aan zoals maatregelenprogramma's, stroomgebiedbeheersplannen, monitoringverplichtingen en economische analyses van het watergebruik inclusief de kostenterugwinning van waterdiensten.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationale Waterplan vastgesteld. Het Nationale Waterplan is het formele rijksplan voor het nationale waterbeleid. In de Waterwet is vastgelegd dat het rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Op basis van art. 2.3 Wro heeft de Minister de bevoegdheid om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening structuurvisies vast te stellen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationale Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
De Vierde Nota waterhuishouding ging uit van integraal waterbeheer en een watersysteembenadering. Dit wordt met het nationaal waterplan voortgezet. Met het waterplan wordt ingezoomd op verschillende vlakken. Voor een duurzaam waterbeleid is het belangrijk om water de ruimte te geven en waar mogelijk mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals nu al gebeurt bij het beleid voor de grote rivieren. Het rijk vindt het daarbij van belang dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal worden gekoppeld met andere opgaven en maatregelen. Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het ook van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn.
Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 is op 11 november 2009 vastgesteld door Provinciale Staten. In het waterplan is de provinciale sturingsvisie voor de periode tot 2015 aangegeven. De provinciale rol in het waterveld spitst zich met name toe op kaderstelling en toezicht. Voor de provincie Zuid-Holland zijn vier kernopgaven geformuleerd, waar het provinciaal waterbeleid zich met name op richt. De vier kernopgaven zijn in het waterplan vervolgens verder uitgewerkt in diverse beleidsthema's. De vier kernopgaven zijn:
Het waarborgen van de veiligheid heeft betrekking op overstromingen en wateroverlast. Uitgangspunten zijn risicobeheersing en het voorkomen van afwenteling op andere gebieden. Hiertoe zijn onder meer afspraken gemaakt over versterking van de kustbescherming en de versterking van rivierdijken.
Voor de kernopgave mooi en schoon water zijn de chemische en ecologische kwaliteit van het water van belang. Ook het behoud van een goede zwemwaterkwaliteit speelt hierbij een rol.
De diversiteit en aantrekkelijkheid van het landschap in Zuid-Holland heeft veel te maken met de aanwezigheid van water.
Het ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening heeft onder meer gevolgen voor de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen en de verdeling van het drinkwater over verschillende watergebruikers. Door droogte en/of verzilting kan een tekort ontstaan aan zoet water. De opgave is een duurzame situatie te creëren, waarin het watersysteem en de ruimtelijke functies zodanig op elkaar zijn afgestemd dat waterbeheer 'zo eenvoudig mogelijk' is.
Voor het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem ziet de provincie met name toe op goed operationeel waterbeheer door de waterschappen. Het oppervlaktewatersysteem in Zuid-Holland is een uniek systeem dat het resultaat is van eeuwenlang 'polderen' in het deltalandschap.
Het systeem functioneert nog steeds, maar staat onder druk en vraagt aanpassingen en meer ruimte om ook op termijn goed te kunnen blijven functioneren. De toenemende verstedelijking heeft gevolgen voor de afvoer van water, waardoor aanpassingen van het watersysteem noodzakelijk zijn.
Het waterplan Leiden is opgesteld door de gemeente Leiden en het Hoogheemraadschap van Rijnland. Met het waterplan wordt beoogd om met de partners voor het waterbeheer een visie op integraal waterbeheer in Leiden uit te werken en gezamenlijk beleid te ontwikkelen. Aan de hand van de visie worden projecten gerealiseerd die zich richten op een duurzaam watersysteem voor Leiden, waarbij het beleid, de maatregelen en het beheer tussen de verschillende waterbeherende overheden zowel bestuurlijk als technisch goed op elkaar zijn afgestemd.
Het beleid van het hoogheemraadschap is opgenomen in het Waterbeheerplan 2016-2021 (Waterbeheerplan 5) dat is vastgesteld op 9 maart 2016 . Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt Rijnland aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheerfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater.
De drie hoofddoelen van het beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn en blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken op orde en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kader stellend. Het voorkomen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.
Handreiking Watertoets
De watertoets is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In het kader van het vooroverleg conform artikel 3.1.1 van het Bro is de waterbeheerder overlegpartner bij het opstellen van bestemmingsplannen. Om problemen met wateroverlast te voorkomen, om een goede waterkwaliteit te waarborgen en om de beleving van water voor burgers te vergroten, is het watertoetsproces in het leven geroepen.
Het doel van het watertoetsproces is om in een zo vroeg mogelijk stadium rekening te houden met water in ruimtelijke plannen en besluiten.
In de startovereenkomst Waterbeleid voor de 21e eeuw en in het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben de gezamenlijke overheden bepaald dat water een sturend principe moet zijn in de ruimtelijke ordening. De watertoets is het proces waarbij de waterbeheerder (in dit geval het Hoogheemraadschap van Rijnland) en de initiatiefnemer van het ruimtelijke plan (bijvoorbeeld gemeente, projectontwikkelaar, particulier) samenwerken. Het samenwerkingsproces moet uiteindelijk leiden tot een zogenaamde 'waterparagraaf' die onderdeel uitmaakt van het uiteindelijke plan of besluit.
In de Handreiking Watertoets van het Hoogheemraadschap van Rijnland zijn richtlijnen gegeven voor het opnemen van de waterparagraaf in bestemmingsplannen. Het beleid zoals vastgelegd in de Handreiking bevat onder meer aanbevelingen/richtlijnen voor de taakverdeling tussen gemeenten en waterbeheerders, de karakterisering van watersytemen, en het water in relatie tot functies en (gewenste) ruimtelijke ontwikkelingen.
Rijnland zorgt voor droge voeten, veiligheid en gezond water. Een belangrijk onderdeel hierbij is het reguleren van initiatieven van burgers en bedrijven die het watersysteem kunnen beïnvloeden. Om ervoor te zorgen dat deze initiatieven geen problemen veroorzaken, stelt Rijnland regels hiervoor. Deze staan in de Keur en de daarbij behorende uitvoeringsregels.
Op 11 maart 2015 heeft het bestuur van Rijnland een nieuwe Keur en daarbij behorende uitvoeringsregels vastgesteld. Deze regels zijn op 1 juli 2015 in werking getreden. Bij het opstellen van deze nieuwe Keur heeft Rijnland een nieuwe aanpak gebruikt. Niet langer zijn de regels gebaseerd op de gebruikelijke 'nee, tenzij' aanpak, maar gaat Rijnland uit van 'ja, tenzij'. Hierbij geeft Rijnland verantwoordelijkheid, flexibiliteit en vertrouwen waar dat kan en stelt Rijnland regels waar dat moet.
De uitvoeringsregels zijn een nadere uitwerking van de nieuwe Keur die eveneens per genoemde datum in werking is getreden. De Keur en uitvoeringsregels maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Binnen de plangrens behoort al het oppervlaktewater tot het boezemsysteem, waarvan de zomerpeil is vastgesteld op NAP min 0,61 m en het winterpeil op NAP min 0,64 m. Binnen dit systeem zijn nabij de Boshuizerkade en nabij de Montgomerystraat kleine onderbemalingen aanwezig ten behoeve van de sportvelden.
Ter plaatse van de Voorschoterweg is een waterkering aanwezig . Binnen de zone van de waterkering gelden beperkingen ten aanzien van bouw- en graafwerkzaamheden.
Omdat er planologisch geen nieuwe ontwikkelingen zijn meegenomen in dit bestemmingsplan behoeft het aspect water niet nader onderzocht te worden.
De Leidse woningbouwopgave is samen met de opgave van andere gemeenten in de regio Holland-Rijnland vastgelegd in de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' (Stec Groep, d.d. 1 oktober 2014). De regionaal afgestemde opgaven in die woonagenda zijn gebaseerd op de driejaarlijkse provinciale woningbehoefteraming (WBR2013, op basis van Primos 2013, ABF-Research), het onderzoek 'Marktopnamecapaciteit regio Holland Rijnland 2013' van bureau Companen en het rapport 'Woningmarktverkenning Zuid-Holland 2013' van ABF-Research.
In de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland' is vanaf 2013 een totale regionale woningbehoefte vastgesteld van 31.620 nieuwe woningen tot 2029, exclusief studentenhuisvesting. Dat cijfer wijkt af van het behoeftecijfer in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van 27.000 nieuwe woningen in de Leidse regio tot 2040. Dat komt omdat de Woonagenda is gericht op een kortere periode (namelijk van 2012 tot 2029) maar een veel grotere regio, waarvan ook gemeenten als Alphen aan den Rijn, Hillegom, Lisse, Teylingen en Nieuwkoop onderdeel zijn, terwijl de SVIR is gericht op een periode tot 2040 en een kleinere regio. Beide behoefteramingen zijn echter gebaseerd op hetzelfde rekenmodel van bureau ABF-Research (Primos). Voor de toetsing van bestemmingsplannen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking gaat de provincie Zuid-Holland uit van de 'Regionale Woonagenda Holland Rijnland'.
In die Woonagenda is de woningopgave voor de regiogemeenten als volgt verdeeld:
Figuur 9: WBR2013 Holland Rijnland, obv Primos 2013 (bron: Provincie Zuid-Holland)
Voor een beeld van de actuele regionale behoefte aan woningen moeten de 'harde plannen' - dat wil zeggen bouwplannen die sinds 2013 reeds gerealiseerd, in uitvoering of planologisch mogelijk gemaakt zijn worden afgetrokken. Een overzicht van deze plannen wordt jaarlijks samen met alle buurgemeenten in de Leidse regio geactualiseerd en door de provincie vastgesteld. Het meest recente overzicht van projecten laat in Leiden een geprognosticeerde productie van ca. 3.000 woningen tot en met 2019 zien, en een productie van nog eens ca. 2000 woningen tussen 2020 en 2029.
Op 9 juni 2016 is de nieuwe Woningbehoefteraming (WBR2016) gepresenteerd door de provincie, op basis waarvan naar verwachting eind 2017 een actualisatie van de Regionale Woonagenda Holland-Rijnland plaatsvindt. Ten opzichte van de behoeftecijfers uit de WBR2013 zijn de behoeftecijfers in de WBR2016 voor Leiden nog iets hoger.
Op 14 februari 2013 heeft de gemeenteraad de nota Wonen 2020 'Leiden kijkt vooruit en pakt door' vastgesteld. Deze nota vormt een beleidskader voor de keuzes in het woonbeleid.
De Stadsvisie Leiden, Stad van Ontdekkingen, de Sociaal Maatschappelijke Structuurvisie 2025 "Leven in Leiden" en de ruimtelijke Structuurvisie Leiden 2025 vormen het kader voor deze nota Wonen. De nota Wonen vormt op haar beurt weer het kader voor nieuwe prestatieafspraken met de woningcorporaties en voor de plannen voor renovatie en nieuwbouw.
De Nota Wonen 2020 streeft een betere balans na tussen vraag en aanbod, gebaseerd op kwaliteit en betaalbaarheid, versterking en verduurzaming van de kwaliteit en voldoende aanbod voor hen die niet op de particuliere markt terecht kunnen.
Dat zijn de drie hoofdopgaven van het Leidse woonbeleid. Dit is nodig om:
Het doel is dat Leiden ook in de toekomst een aantrekkelijke internationale kennisstad blijft met ruimte voor de daarbij bijhorende diversiteit aan inwoners en leefstijlen.
Gemêleerde bevolkingssamenstelling
Het is belangrijk om een gemêleerde bevolkingssamenstelling na te streven, bijvoorbeeld om voorzieningen in stand te houden. Meer én ook betere woningen dragen daaraan bij, omdat meer bewoners meer vraag doet ontstaan. Op dit moment zijn er kansen, vooral in kleinschalige ingrepen in de bestaande voorraad, via (kleinschalige) nieuwbouwprojecten, via functiemenging en via herbestemming van (langdurig) leegstaande panden (kantoren, scholen, winkels, ruimtes boven winkels, etc.).
Leefstijlen
In het woonbeleid wordt naast woonmilieus ook leefstijlen gehanteerd om bestaande buurten te typeren en om een zo goed mogelijke match te realiseren tussen de bestaande woningvoorraad en de verschillende leefstijlen. Bij dit vraagstuk is het van belang om te weten wat voor stad Leiden is en waarin de stad zich wil onderscheiden van de directe omgeving. In de 'Stadsvisie Leiden, stad van ontdekkingen' wordt gesteld dat Leiden een aantrekkelijke woonstad is en zal blijven. Daarbij wil de stad zich in de toekomst (nog) meer richten op kenniswerkers. In de nota wordt gesignaleerd dat in Zuidwest zowel de 'rode', de 'blauwe', de 'gele' als de 'groene' leefstijl voorkomen. Rood staat voor bewoners die vrijheid en flexibiliteit belangrijke waarden vinden. Blauw staat voor ambitie en controle, geel voor betrokkenheid en harmonie en groen voor geborgenheid en zekerheid. De overheersende leefstijl is rood.
Herbruikbaarheid van gebouwen
Hergebruik van een gebouw door een andere functie, bijvoorbeeld door een woonfunctie, verlengt de levensduur. De drager moet veranderingen keer op keer mogelijk maken. Uit duurzaamheidsoverwegingen en vanuit de wens historisch erfgoed te behouden door deze een functie voor de toekomst te geven streeft de gemeente naar zoveel mogelijk hergebruik van bestaand vastgoed. Op dit moment is het vooral de leegstand bij kantoren die om aandacht vraagt. Een gemeentelijke kantoorloods kijkt naar de mogelijkheden voor herbestemming waarbij ook de functie wonen belangrijk is. Hergebruik vastgoed is een aantrekkelijke strategie. Probleem is dat dit vaak van de eigenaar een aanzienlijke afwaardering van het vastgoed vraagt.
Studenten, jongeren en andere groepen
In de nota Wonen wordt aandacht besteed aan studentenhuisvesting. In de nota staat dat tot 2020 circa 2.300 extra studenten in Leiden woonruimte zoeken, bovenop de circa 1.800 studentenwoningen die op de campus de Leidse Schans worden voorzien. Tevens wordt gesignaleerd dat de vraag naar zelfstandige huisvesting groter is dan die naar onzelfstandige woonruimte. Tevens meldt de nota dat deze conclusies over de behoefte aan studentenhuisvesting met enige voorzichtigheid moeten worden gehanteerd. Gewezen wordt op de invloed van bezuinigingen op het onderwijs, die kunnen leiden tot een afname van het aantal studenten dat buitenshuis wil wonen en op de kortere studietijd. De laatste ontwikkelingen rond studentenhuisvesting komen overeen met dit voorbehoud in de nota.
In een brief van het college aan de gemeenteraad (d.d. 16 december 2014, Z/14/126753) worden deze gemeld. De gemeente wil zich de komende jaren in Leiden focussen op:
Dit neemt niet weg dat relatief kleine nieuwe projecten, die geen marktverstoring (tot overaanbod zullen leiden) positief door de gemeente zullen worden benaderd. Een rol daarin speelt dat er naast studenten ook andere woningzoekenden op de woningmarkt zijn, die op zoek zijn naar kleine, betaalbare studio's. Denk bijvoorbeeld aan werkende jongeren, starters, kenniswerkers, short stay, arbeidsmigranten, samenwonenden met plotselinge relatiebreuk, verblijfsgerechtigden enzovoorts.
Zoveel mogelijk thuis
Uit het onderzoek onder mensen met een beperking blijkt dat de trend van de afgelopen jaren dat mensen met beperkingen zoveel en zo lang mogelijk zelfstandig wonen zich door zet. Hier wordt ook sterk op gestuurd vanuit het Rijk (extramuralisering). Het Rijksbeleid is erop gericht dat mensen met een beperking steeds minder snel in aanmerking komen voor langdurig verblijf in een intramurale voorziening (bijvoorbeeld een verpleeghuis, een GGZ-instelling of gezinsvervangend tehuis). Steeds vaker wordt er verwacht dat er thuis voorzien kan worden in de zorgvraag.
Dat geldt voor alle mensen met beperkingen, oud en jong, en voor mensen met lichamelijke en voor mensen met verstandelijke of psychiatrische beperkingen.
Scheiding wonen en zorg
Naast het strenger omgaan met het afgeven van indicaties voor langdurig verblijf in een instelling wil het Rijk de kosten van de langdurige zorg (gefinancierd via de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) ook beheersbaar houden door de scheiding van wonen en zorg. Het scheiden van wonen en zorg houdt in dat bewoners van een intramurale instelling (verzorgings- , verpleeghuis, GGZ-instelling, gezinsvervangend tehuis, etc.) huur moeten betalen. Een ander gevolg van het beleid van langer thuis blijven wonen is dat de druk op de reguliere woningvoorraad toeneemt. Daarnaast leidt het scheiden van wonen en zorg bij mensen met fysieke beperkingen tot een grotere vraag naar woningaanpassingen. Woningaanpassingen zijn onderdeel van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), waar gemeenten verantwoordelijk voor zijn.
Stimuleren doorstroming
Uit financieel en volkshuisvestelijk oogpunt is het wenselijk de doorstroming van ouderen uit eengezinswoningen naar levensloopgeschikte appartementen te stimuleren. Deze wens staat haaks op de realiteit dat de verhuisgeneigdheid met het stijgen der jaren sterk afneemt. Daarbij komt dat de voordelen van een verandering van leefomgeving in de vorm van een meer op de zorgbehoefte ingericht huis op hoge leeftijd vaak niet opwegen tegen de nadelen.
Voldoende levensloopgeschikte appartementen
Hoewel er volgens onderzoek in theorie voldoende aanpasbare appartementen die zeer dicht bij winkels en ontmoetingsplekken liggen zijn, is dit de facto niet het geval omdat de aangeboden kwaliteit in een aantal gevallen tekortschiet. Naast het stimuleren van kwaliteitsverbetering dient daarom in principe elk nieuw gebouwd appartement levensloopgeschikt te zijn.
Toegankelijke woonomgeving
Met de toenemende vergrijzing wordt de groep mensen met (fysieke) beperkingen groter. Het belang van een goed toegankelijke woonomgeving neemt daarmee toe. Denk hierbij aan beperkte niveauverschillen, geleidelijk toenemende, in plaats van steile, hellingen bij bruggen, tunnels en overkluizingen, voldoende rustpunten, etc. Bij alle ontwerpen voor gemeentelijke projecten is toegankelijkheid voor minder validen een belangrijk uitgangspunt en bij strijdigheid van belangen, een bestuurlijk afwegingspunt. Ook is het van belang dat winkels en een pinautomaat in de buurt zijn.
Onderhavig bestemmingsplan bevat geen nieuwe ontwikkelingen. Wel is het zo dat Leiden voor een forse woningbouwopgave staat. De gemeente onderzoekt op dit moment waar een goede invulling kan worden gegeven aan deze opgave, waarbij ook naar het gebied Zuidwest wordt gekeken. Bij dit onderzoek zullen ook aan ander doelstellingen van de gemeente als duurzamer energieverbruik en de effecten van klimaatverandering en bodemdaling aandacht worden besteedt.
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wijze waarop de bestaande situatie in het plangebied juridisch is vertaald.
Het juridische deel van een bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en de regels. De regels bevatten regels voor het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken.
De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch gezien ook geen deel uit van het bestemmingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
De regels van bestemmingsplan 'Zuidwest' zijn op de volgende wijze opgebouwd.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 en 2 Inleidende regels:
Hoofdstuk 2
Artikel 3 t/m 22 Bestemmingsregels:
Hoofdstuk 3
Artikel 23 t/m 28 Algemene regels:
Hoofdstuk 4
Artikel 29 en 30 Overgangs- en slotregels:
Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is gebruik gemaakt van het gemeentelijk Handboek bestemmingsplannen, In het handboek is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het Handboek en voorliggend bestemmingsplan voldoen aan de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012).
Begrippen
In de begripsbepaling worden begrippen waar nodig beschreven om zodoende interpretatieproblemen te voorkomen. Veelal worden begrippen gedefinieerd die in de voorschriften worden gebruikt en daar een bijzondere betekenis hebben, die afwijkt van of niet dan wel niet vaak voorkomt in het “normale” spraakgebruik. Wanneer een begrip niet opgenomen is in de begripsomschrijvingen/-bepalingen en er ontstaat een interpretatieprobleem dan is het normale spraakgebruik richtinggevend. De begripsomschrijvingen/-bepalingen zijn niet uitputtend bedoeld. De belangrijkste en/of onduidelijke begrippen zijn opgenomen in dit artikel.
Wijze van meten
De wijze van meten beschrijft hoe de genoemde maatvoeringen in de diverse bestemmingsbepalingen gemeten dienen te worden.
Bedrijf / Bedrijf - Nutsvoorziening / Bedrijf – Verkooppunt motorbrandstoffen / Bedrijventerrein (artikel 3, 4,5 en 6)
De bestemming is toegewezen aan de bestaande bedrijven. Bebouwing is toegestaan binnen de bouwvlakken volgens de op de verbeelding opgenomen bouwregels. In deze regeling is gebruik gemaakt van de zoneringmethodiek conform de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009), om de potentiële milieubelasting van bedrijven naar hun omgeving binnen aanvaardbare normen te houden.
Met name bedrijven in de categorie 1 en 2 zijn toegestaan, zoals die voorkomen in de bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. Dit zijn de zgn. lichte(re) bedrijven, die voor wat betreft mogelijke geluidproductie, verkeersaantrekkende werking, gevaar, stof e.d. in de nabijheid van woningen kunnen worden geplaatst.Op een wat grotere afstand van de woningen zijn bedrijven uit ten hoogste categorie 3.2 toegestaan.
Bestaande bedrijven die niet passen binnen deze zonering zijn middels een specifieke functieaanduiding positief bestemd. (maatwerkbestemming)
Voor bedrijfsfuncties, die niet in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' worden genoemd, maar die qua milieubelasting goed vergelijkbaar zijn met de aangegeven categorie bedrijven, kan het bevoegd gezag afwijken van bovengenoemde planregel. Door middel van een specifiek milieurapport zal in een dergelijk geval (vooraf en zeker bij twijfel) moeten worden aangetoond, dat het bewuste bedrijf voldoet aan maximaal de aangegeven categorie. Het bevoegd gezag kan tevens afwijken van de planregels voor bedrijven uit een hogere categorie, mits het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de toegelaten categorieën.
De bestemming 'Bedrijventerrein' is neergelegd op het industrieterrein langs de Rooseveltstraat. Vanwege de functietoevoeging naast de traditionele bedrijven, zoals sportscholen en zakelijke dienstverlening is gekozen voor deze bestemming.
Voor het aanwezige telecommunicatiebedrijf (in milieucategorie 2 in verband met de aanwezige noodstroomaggregaat en bovengrondse dieseltank) aan de Cornelis Schuytlaan 81 en de aanwezige tankstations binnen het plangebied is conform het handboek gebruik gemaakt van de aparte bestemmingen 'Bedrijf – Nutsvoorziening' en 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen'. Voor de resterende bedrijfsinrichtingen buiten het industrieterrein aan de Rooseveltstraat is de bestemming 'Bedrijf' opgenomen.
Gemengd – 1, 2 en 3 (artikel 7, 8 en 9)
De bestemming 'Gemengd - 1' is neergelegd op de objecten die in het moederplan uit 2005 ook al de bestemming 'Gemengd' hadden. Dit betreft met name de bestaande winkelgebieden.
De bestemming 'Gemengd – 2' geldt voor de objecten met een voormalige bestemming detailhandel. Doordat op basis van het bestemmingsplan uit 2005 reeds meerdere functies waren toegestaan onder de bestemming detailhandel, is er conform de SVBP gekozen voor de bestemming 'Gemengd'.
De bestemming 'Gemengd – 3' is uiteindelijk van toepassing voor de woon-werk woningen aan de Telderskade en de bedrijfsbebouwing aan de overzijde van deze woon-werk woningen. Binnen de bestemming 'Gemengd – 3' zijn bedrijven toegestaan uit ten hoogste categorie 2 zoals die voorkomen in bijlage 1 'Staat van bedrijfsactiviteiten' en bedrijven uit bijlage 2 'aan huis verbonden beroeps/bedrijfsactiviteiten'. Het betreffen lichtere bedrijven die grenzend aan woningen kunnen functioneren. Bestaande bedrijven die niet passen binnen deze zonering zijn middels een specifieke functieaanduiding positief bestemd (maatwerkbestemming).
De beeldbepalende panden binnen deze gemengde bestemmingen zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Groen (artikel 10)
De bestemming 'Groen' is voorbehouden aan structureel groen. Het gaat hierbij om groen en groenstructuren die van belang zijn voor de stedenbouwkundige opzet van het plangebied. Gronden met de bestemming Groen zijn bedoeld voor het in stand houden van bestaande groenvoorzieningen en om nieuw geplande groenvoorzieningen mogelijk te maken.
Binnen de bestemming 'Groen' is ruimte voor groen, water, waterpartijen, wandelpaden en fietspaden. Daarnaast zijn voorzieningen en onderdoorgangen ten behoeve van langzaam verkeer toegestaan. Hiermee worden bijvoorbeeld fietstunnels bedoeld. Autowegen en parkeervoorzieningen zijn niet toegestaan binnen de bestemming 'Groen'.
Ten behoeve van de aanwezige kleinschalige kinderboerderij aan de Dierenweide 1 is de aanduiding 'kinderboerderij' opgenomen.
Maatschappelijk (artikel 11)
Het plangebied kent tal van maatschappelijke voorzieningen in de vorm van scholen, wijk- en buurtcentra, kerken, medische en sociale gebouwen, verzorgingscentra voor bejaarden e.d. Al deze voorzieningen zijn ondergebracht in de bestemming 'Maatschappelijk'. In de verbeelding zijn bebouwingsgrenzen aangegeven die aangeven welk deel van ieder terrein bebouwd mag worden. Het daarbuiten gelegen gebied mag alleen worden ingericht voor open terrein, groenvoorziening, parkeervoorziening e.d. In de meeste gevallen geldt binnen de bebouwingsgrenzen een bebouwingspercentage. Dat houdt in dat ook een deel van dat gebied vrij van bebouwing moet blijven.
De beeldbepalende panden binnen deze bestemming zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Sport (artikel 12)
De bestaande sportvelden, speeltuinen, sporthallen en het zwembad vallen onder deze bestemming. Ten behoeve van het zelfstandige saunacomplex bij het zwembad is een specifieke functieaanduiding opgenomen. Bij sportinstellingen worden - veelal als ondersteunende activiteit - de bezoekers (kleine) eetwaren en dranken voor directe consumptie ter plaatse aangeboden. Deze activiteiten zijn toegestaan als ondersteunende horeca 1,2 en 4, ondergeschikt aan de hoofdfunctie. Specifiek is ondersteunende horeca 1 t/m 4 op de verdiepingen boven het zwembad toegestaan.
Verkeer (artikel 13)
Binnen het bestemmingsplan is de bestemming 'Verkeer' voorbehouden aan verkeers- en verblijfsgebieden waar (ook) ruimte is voor de auto. Alle straten die (ook) geschikt zijn voor de auto hebben deze bestemming gekregen. Daarnaast vallen binnen deze bestemming ook voetpaden, fietspaden, groenvoorzieningen, water(partijen) en verblijfsvoorzieningen.
Deze bestemming biedt geen ruimte voor bebouwing, met uitzondering van nutsvoorzieningen en parkeergarages. Slechts binnen de bestemming passende bouwwerken zijn toegestaan. Denk aan bruggen, straatmeubilair, kunstwerken, etc.
De locatie Vijfmeiplein heeft de nadere aanduiding 'evenemententerrein' gekregen binnen de bestemming 'Verkeer'. De contouren van het terrein en het toegestane aantal bezoekers zijn in overleg met de brandweer en politie gedefinieerd, om zodoende een voldoende mate van toegankelijkheid voor alarmdiensten te kunnen borgen en voldoende vluchtmogelijkheden te kunnen bieden in geval van calamiteiten. De toegestane geluidbelasting op omliggende woningen is gebaseerd op de evenemententypologie, zoals die is opgenomen in het gemeentelijke evenementenbeleid, hetgeen wil zeggen dat de evenementen zich te houden hebben aan bepaalde maximale geluidvolumes op de dichtstbijzijnde gevels van omliggende woningen.
Tevens is op deze locatie een nadere aanduiding specifieke vorm van detailhandel - markt opgenomen voor de wekelijke markt die hier plaatsvindt. Voor het toestaan van individuele, al dan niet tijdelijke, standplaatsen voor ambulante detailhandel, niet zijnde standplaatsen als onderdeel van een weekmarkt, is een afwijkingsbevoegdheid onder bepaalde voorwaarden opgenomen.
Water (artikel 14)
De bestemming 'Water' is voorbehouden voor water(partijen) die van belang zijn voor de waterhuishouding en de stedenbouwkundige structuur. Wonen in woonschepen met daarbij horende vlonders en steigers zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen voor de woonschepenligplaatsen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om vlonders en steigers op andere locaties mogelijk te maken.
Binnen de bestemming 'Water' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals erfafscheidingen worden gebouwd. Voor verschillende bouwwerken zijn maximale hoogtes opgenomen.
Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brug' is een ontsluitingsweg voor langzaam verkeer toegestaan. En een openbare verbinding voor voetgangers over een maximaal 1,50 m brede steiger, ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
Wonen (artikel 15)
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen en voor aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten met de daarbij behorende voorzieningen, zoals voorzieningen voor verkeer en verblijf, parkeervoorzieningen, tuinen en verhardingen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Binnen het plangebied bevinden zich op sommige locaties kleinschalige praktijken, buurtwinkels, horeca of kantoren. Deze functies zijn conform het bestemmingsplan uit 2005 positief bestemd middels een functieaanduiding.
De beeldbepalende panden binnen deze bestemming zijn aangeduid als 'karakteristiek'.
Leiding – Gas en Hoogspanning (artikel 16, 17)
Door een gedeelte van het plangebied loopt een hoospanningsleiding van TenneT en een hoge druk gasleiding. Deze Leidingen hebben een beschermingszone, welke is vastgelegd door middel van een dubbelbestemming. De leidingen hebben ieder een eigen dubbelbestemming gekregen ter bescherming van de leidingen.
Waarde – Archeologie 3, 5, 6 en 8 (artikel 18, 19, 20 en 21)
De gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie' zijn mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden. Er mag uitsluitend gebouwd worden ten behoeve van deze bestemming, en ten behoeve van de overige geldende bestemming(en), beide mits de regels omtrent de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden vooraf in acht zijn genomen.
Voor het uitvoeren van bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningvereist, indien deze dieper dan een bepaalde maatvoering en groter zijn dan een bepaalde oppervlakte, afhankelijk in welke beschermingscategorie 3, 5, 6 of 8 de werkzaamheden worden uitgevoerd. Deze omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de werken en werkzaamheden geen afbreuk doen aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden. Om dit aan te tonen moet de aanvrager een archeologisch rapport overleggen. Indien noodzakelijk kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden.
Het bevoegd gezag kan deze bestemming geheel of gedeeltelijk toevoegen, wijzigen of laten vervallen indien dit op basis van onderzoek wenselijk blijkt.
Waterstaat - Waterkering (artikel 22)
De gronden die een functie vervullen bij de waterkering hebben de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering' gekregen, naast de enkelbestemming die is toegekend ingevolge het feitelijk gebruik ervan. Wanneer ten behoeve van de enkelbestemming bouwen is toegestaan, zal getoetst moeten worden of er uit een oogpunt van waterkeringsbelangen bezwaren tegen dit bouwen bestaan. De beheerder van de betreffende gronden dient hiertoe advies te worden gevraagd.
De algemene regels bevatten de volgende artikelen:
Antidubbeltelregel
De antidubbeltelregel bepaalt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
De antidubbeltelregel is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de regels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is aangegeven dat de bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, als ten hoogste of ten minste toelaatbaar mogen worden aangehouden.
Voorts is hier een regeling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, die geldt voor het bouwen binnen alle bestemmingen. In deze regel is aangegeven dat waar bovengronds bebouwing is toegestaan, ook ondergronds mag worden gebouwd. Indien ondergrondse bebouwing wordt gerealiseerd op een locatie waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de ondergrondse bebouwing wel mee bij het bepalen van de oppervlakte van de bebouwing. Aansluitend aan ondergrondse bouwwerken mogen toegangen tot ondergrondse bouwwerken worden gerealiseerd. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om de inrit van een ondergrondse parkeergarage, die conform deze regeling buiten het bouwvlak respectievelijk de aanduiding 'parkeergarage' mag worden gerealiseerd.
Bovendien is hier een regeling opgenomen ter bescherming van karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Het vernieuwen, veranderen en slopen van deze beeldbepalende bebouwing is aan regels gebonden.
Algemene gebruiksregels
Deze regels bevatten een voorwaardelijke verplichting inzake het parkeren van auto's. In deze regel is opgenomen dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar moet zijn. Dit werd voorheen geregeld in de bouwverordening, maar per 29 november 2014 is deze regeling vervallen en dient in het bestemmingsplan gewaarborgd te worden dat er voldoende ruimte voor parkeerplaatsen en voor laden en lossen op eigen terrein beschikbaar is.
De parkeernormen zijn opgenomen in de Beleidsregels Parkeren. Deze beleidsregels kunnen gedurende de looptijd van het bestemmingsplan aangepast worden. Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen wordt getoetst aan de beleidsregels zoals die gelden ten tijde van de vergunningsaanvraag.
Algemene aanduidingsregels
Deze regels hebben onder meer betrekking op de vrijwaringszone van de gebiedsaanduiding molenbiotoop. In deze regels wordt bepaald dat een gebouw, bouwwerk of beplanting moet voldoen aan de molenbiotoopregeling van de province Zuid-Holland ter besscherming van de windvang van de aanwezige molens in en rond het plangebied.
Tevens is een gebiedsaanduiding met bijbehorende regels in het bestemmingsplan opgenomen voor de vrijwaringszone van het aanwezige straalpad, de geluidzone naar aanleiding van het industrieterrein Wernink en de geurzone gelet op de Afvalwaterzuiveringsinstallatie (AWZI) Leiden Zuidwest ten zuiden van het plangebied.
Algemene afwijkingsregels
Op grond van de algemene afwijkingssregels kan afgeweken worden van het bestemmingsplan in verschillende specifieke gevallen. Het betreft hier bijvoorbeeld het afwijken van de maatvoering, overschrijding van bouwgrenzen en ondergeschikte dakopbouwen.
Overgangsregels
Het overgangsrecht is opgenomen in het Bro2008 met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De overgangsregels bevatten bepalingen omtrent het voortzetten van gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan en daarmee in strijd is, mits het gebruik niet in strijd was met het daarvoor geldende juridisch-planologisch kader.
Eenzelfde regeling is opgenomen voor bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning.
Slotregels
In de slotregels worden de regels van dit bestemmingsplan aangehaald.
Het voorliggende bestemmingsplan betreft een actualisering van een aantal verouderde bestemmingsplannen, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. Met betrekking tot de realisatie van het plan heeft dit geen financiële consequenties voor de gemeente Leiden.
Een bestemmingsplan dient maatschappelijk uitvoerbaar te zijn. Dat wil zeggen dat de voorgenomen ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan zijn besproken met belanghebbenden. In onderhavig bestemmingsplan zijn echter geen (nieuwe) ontwikkelingen opgenomen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan dat bij de voorbereiding van een bestemmingsplan burgemeester en wethouders overleg plegen met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
De instanties die in kennis gesteld moeten worden van dit bestemmingsplan zijn geïnformeerd. Gedurende de inspraaktermijn op het voorontwerp bestemmingsplan zijn deze instanties in de gelegenheid gesteld te reageren op het voorontwerp bestemmingsplan. Eventuele reacties zijn meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan.
In Leiden is de Inspraakverordening van kracht. Op grond van die verordening moet voor ruimtelijke plannen een inspraakprocedure worden gevolgd. Onderdeel daarvan is een terinzagelegging met de mogelijkheid om gedurende zes weken inspraakreacties aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.
Ingediende inspraakreacties zijn betrokken bij de verdere besluitvorming van dit bestemmingsplan. Eventuele reacties die voor overname in aanmerking komen zijn meegenomen in het ontwerp bestemmingsplan.
De beantwoording van de inspraakreacties vindt plaats in een inspraaknota (zie bijlage). Deze inspraaknota zal door burgemeester en wethouders worden vastgesteld.
Doordat aan de hand van de inventarisatiegegevens ten opzichte van het geldende bestemmingsplan in onderhavig bestemmingsplan op sommige punten een beperking in de bouwmogelijkheden is ontstaan, is een periode van minimaal 10 maanden in acht genomen alvorens het ontwerpbestemmingsplan in procedure is gebracht.
Tot het moment dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd, zijn de mogelijkheden vanuit het geldende bestemmingsplan onverkort van toepassing
Dit ontwerpbestemmingsplan zal gedurende een termijn van zes weken voor zienswijzen ter visie worden gelegd. In die termijn kan eenieder een zienswijze tegen het ontwerp indienen.
Ingediende zienswijzen zullen worden betrokken bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.