direct naar inhoud van Regels
Plan: Haagwegterrein Oase
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00099-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan Haagwegterrein Oase met identificatienummer NL.IMRO.0546.BP00099-0301 van de gemeente Leiden;

1.2 wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroeps- /bedrijfsactiviteit:

een beroeps-/bedrijfsactiviteit die in of bij een woning wordt uitgeoefend door een bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroeps-/bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling heeft die met de woonfunctie ter plaatse in overeenstemming is; groepspraktijken, detailhandel en horeca zijn hiervan uitgesloten.

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.7 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw, welke rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau.

1.8 bestaande situatie:
  • a. t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  • b. t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig en toegestaan op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.

1.9 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.10 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.11 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd bouwwerk met een dak;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;

1.15 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.16 bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang die hetzij direct en duurzaam met de aarde is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.17 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw.

1.18 dakkapel:

een uitspringend gedeelte op een hellend dak waarin een raamkozijn is opgenomen en die voorzien is van zijwanden.

1.19 dakvoet:

Het laagste punt van een schuin dak.

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- /bedrijfsactiviteiten.

1.21 eerste bouwlaag:

de begane grond.

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 hoofdfunctie:

een functie waarvoor het gebouw hoofdzakelijk mag worden gebruikt.

1.24 hoofdgebouw

een pand, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.25 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.

1.26 huishouden:

één persoon dan wel twee of meer personen, die duurzaam met elkaar samenleven, dan wel twee of meer personen in wisselende samenstelling die gebruik maken van gezamenlijke voorzieningen.

1.27 kap:

een geheel of gedeeltelijke niet horizontale dakconstructie gevormd door ten minste twee schuin hellende dakschilden.

1.28 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak.

1.29 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde;

1.30 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.31 standplaats:

een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen waarop voorzieningen aanwezig zijn, die op het leidingnet van de openbare nutsvoorziening, andere instellingen of van de gemeente kunnen worden aangesloten.

1.32 voorgevellijn:

de lijn waarin de voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan

1.33 woning:

een (complex van) ruimte(n), geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden, niet zijnde een woonwagen.

1.34 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst. Onder woonwagen wordt niet verstaan: een woonwagen met een eigen aandrijving en een wagen waarvoor bij verplaatsing over de weg geen ontheffing van de Wegenverkeerswet 1994 of voorschriften voor verkeersregels en verkeerstekens zijn vereist (campers en caravans zijn geen woonwagen).

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren, met dien verstande dat indien een gevelvlak niet evenwijdig lopen dan wel verspringen, het gemiddelde geldt van de kleinste en grootste breedte, diepte c.q lengte.

2.2 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 het peil:
  • a. voor bouwwerken, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang vermeerderd met 2 cm;
  • b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende of bovenliggende maaiveld of het afgewerkte bouwterrein vermeerderd met 2 cm.

2.8 de vloeroppervlakte van een bouwlaag

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren ter hoogte van het vloerniveau van de betreffende bouwlaag

2.9 ondergeschikte bouwdelen

bij toepassing van het in dit artikel bepaalde worden ondergeschikte bouwonderdelen, zijnde:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, luchtkokers, liftschachten, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken met betrekking tot de goot- en bouwhoogte, oppervlakten en bouwgrenzen buiten beschouwing gelaten, met dien verstande dat de overschrijding van een overstekend dak niet meer mag bedragen dan 1 m.
  • b. dakkapellen met betrekking tot de goothoogte buiten beschouwing gelaten mits de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van het dakvlak en de onderzijde van de dakkapel op minimaal 0,50 m van de dakvoet word gebouwd.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, inclusief bruggen en vlonders, doch met uitzondering van steigers;
  • c. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. hondenuitlaatplaatsen;
  • g. kunstobjecten.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. in- en uitritten;
  • h. hondenuitlaatplaatsen;
  • i. kunstobjecten;
  • j. straatmeubilair;
  • k. (ondergrondse) inzamelpunten voor afval.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals kademuren en beschoeiing, maar met uitzondering van bruggen, vlonders en steigers.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden opgericht.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.

Artikel 6 Woongebied 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, inclusief bruggen en vlonders, doch met uitzondering van steigers;
  • e. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • f. fietsenstallingen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. hondenuitlaatplaatsen;
  • j. kunstobjecten.

6.2 Bouwregels

Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op de gronden met bestemming 'Woongebied 1' mogen gezamenlijk maximaal 30 woningen worden gebouwd, waarbij geldt dat op de gronden met de bestemmingen 'Woongebied 1' en 'Woongebied 2' tezamen maximaal 70 woningen zijn toegestaan.
  • b. Alle woningen dienen over een eigen tuin te beschikken, waarvan minimaal 25 m² onbebouwd blijft.
  • c. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  • d. De bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  • e. De tweede en derde bouwlaag van iedere woning hebben ieder een maximale vloeroppervlakte van 80 m².
  • f. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag van iedere woning (gemeten tot aan de bovenzijde van de vloer van de tweede bouwlaag), alsmede bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 3,5 m ten opzichte van het peil.
  • g. In afwijking van het bepaalde in lid a mogen bijbehorende bouwwerken bij hoofdgebouwen die zijn gelegen op gronden met de bestemming 'Woongebied 2' geheel of deels op gronden met de bestemming 'Woongebied 1' zijn gelegen.
  • h. In afwijking van het bepaalde in lid f mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn niet meer bedragen dan 1 m, en achter de voorgevellijn niet meer bedragen dan 2 m.
  • i. Iedere woning met een gevel met een geluidsbelasting hoger dan 58dB vanwege railverkeer, dient over een buitenruimte te beschikken die aan een geluidsluwe gevel is gesitueerd.
  • j. Dakterrassen zijn uitsluitend toegestaan op het dak van de eerste bouwlaag en op het dak van aanbouwen, en uitsluitend op minimaal 1 m afstand van de perceelsgrens, tenzij een gesloten tweede bouwlaag van het naburige hoofdgebouw tegen het betreffende deel van de perceelsgrens is gebouwd.
  • k. Balustrades ten behoeve van de onder j bedoelde dakterrassen mogen maximaal 1,1 m hoog zijn en worden bij de bepaling van de onder f bedoelde bouwhoogte buiten beschouwing gelaten.

6.3 Specifieke gebruiksregels

De uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • 1. De omvang van de activiteiten mag in totaal niet meer bedragen dan 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.
  • 2. De activiteiten mogen alleen in gebouwen (ook aanbouwen en bijgebouwen) worden uitgeoefend.
  • 3. Het gebruik mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben.
  • 4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.3, onder 4, voor het toestaan van een aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteit die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten, mits de activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten beroeps-/bedrijfsactiviteiten.

Artikel 7 Woongebied 2

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, inclusief bruggen en vlonders, doch met uitzondering van steigers;
  • e. voorzieningen voor langzaam verkeer en verblijf;
  • f. fietsenstallingen;
  • g. speelvoorzieningen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. hondenuitlaatplaatsen;
  • j. kunstobjecten.

7.2 Bouwregels

Ten aanzien van het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. Op de gronden met bestemming 'Woongebied 2' mogen gezamenlijk maximaal 45 woningen worden gebouwd, waarbij geldt dat op de gronden met de bestemmingen 'Woongebied 1' en 'Woongebied 2' tezamen maximaal 70 woningen zijn toegestaan.
  • b. Alle woningen dienen over een eigen tuin te beschikken, waarvan minimaal 25 m² onbebouwd blijft.
  • c. De goothoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  • d. De bouwhoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven.
  • e. De tweede en derde bouwlaag van iedere woning hebben ieder een maximale vloeroppervlakte van 80 m².
  • f. De bouwhoogte van de eerste bouwlaag van iedere woning (gemeten tot aan de bovenzijde van de vloer van de tweede bouwlaag), alsmede bijbehorende bouwwerken, mag niet meer bedragen dan 3,5 m ten opzichte van het peil.
  • g. In afwijking van het bepaalde in lid f mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevellijn niet meer bedragen dan 1 m, en achter de voorgevellijn niet meer bedragen dan 2 m.
  • h. Iedere woning met een gevel met een geluidsbelasting hoger dan 58dB vanwege railverkeer, dient over een buitenruimte te beschikken die aan een geluidsluwe gevel is gesitueerd.
  • i. Dakterrassen zijn uitsluitend toegestaan op het dak van de eerste bouwlaag en op het dak van aanbouwen, en uitsluitend op minimaal 1 m afstand van de perceelsgrens, tenzij een gesloten tweede bouwlaag van het naburige hoofdgebouw tegen het betreffende deel van de perceelsgrens is gebouwd.
  • j. Balustrades ten behoeve van de onder i bedoelde dakterrassen mogen maximaal 1,1 m hoog zijn en worden bij de bepaling van de onder f bedoelde bouwhoogte buiten beschouwing gelaten.
  • k. Wanneer de woningen worden gebouwd in blokken van rijwoningen, dient de voorgevellijn van ieder bouwblok minimaal 2 meter te verspringen ten opzichte van de aanpalende bouwblokken.

7.3 Specifieke gebruiksregels

De uitoefening van aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten is toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  • 1. De omvang van de activiteiten mag in totaal niet meer bedragen dan 40% van de totale vloeroppervlakte van het hoofdgebouw.
  • 2. De activiteiten mogen alleen in gebouwen (ook aanbouwen en bijgebouwen) worden uitgeoefend.
  • 3. Het gebruik mag geen onevenredige verkeersaantrekkende werking hebben.
  • 4. De activiteit dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn in de woonomgeving, waarbij geldt dat deze is genoemd in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten.

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 7.3, onder 4, voor het toestaan van een aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteit die niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten - aan-huis-verbonden beroeps-/bedrijfsactiviteiten, mits de activiteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten beroeps-/bedrijfsactiviteiten.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is gekomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  • a. van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. van deze regels en toestaan dat kleine gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, het openbaar vervoer, de bediening van kunstwerken, telefooncellen, toiletvoorzieningen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. de inhoud per gebouw niet meer dan 50m³ mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
  • c. van de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 10 m;
  • d. van deze regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van deze maximale bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals lichtkappen, ventilatieruimten en technische ruimten, met dien verstande dat:
    • 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak;
    • 2. de overschrijding van de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Haagwegterrein Oase