Plan: | Leiden Bio Science Park en station |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00089-0302 |
Landelijke wet-/regelgeving en instrumentarium
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.
Richtlijnen (in meters) tot omgevingstype (op basis van VNG uitgave Bedrijven en milieuzonering (editie 2009))
Categorie | Rustige woonwijk | Gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
3.2 | 100 | 50 |
4.1 | 200 | 100 |
4.2 | 300 | 200 |
In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Dit is in dat soort gebieden vaak al de praktijk.
Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Een afwijkende afstand wordt onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
In bijlage 1 is een actueel overzicht gegeven van de bij de Omgevingsdienst aanwezige vergunningplicht bedrijfslocatie binnen het plangebied. In zijn algemeenheid zullen bij nieuwe ontwikkelingssituaties de bovengenoemde uitgangspunten uit de VNGhandreiking worden gehanteerd. Uit het overzicht in bijlage 1 valt echter op te maken dat voor een aantal bedrijven en onderzoeks-/onderwijsinstellingen sprake is van een bijzondere (milieu)categorie die niet is opgenomen in de VNG handreiking. Dit komt omdat binnen die bedrijven of instellingen sprake is van laboratoria waarin gewerkt wordt met pathogene micro organismen (pmo) en of genetisch gemodificeerde organismen (ggo). Het specifieke milieuzoneringsbeleid dat de gemeente Leiden voor dergelijke bedrijven en/of instellingen heeft vastgesteld ten behoeve van de vigerende bestemmingsplannen Leeuwenhoek en Boerhaave-Sylvius wordt in dit bestemmingsplan voortgezet. Hieronder wordt hierop dieper ingegaan.
Bij het vaststellen van het specifiek zoneringsbeleid is gebruik gemaakt van het onderzoek van TNO (januari 2002, nr PG/VGZ2002.011). De vraagstelling van dit onderzoek richtte zich specifiek op de risico's van grotere researchlaboratoria en bedrijven/instellingen die werken met of aan pathogene micro-organismen (pmo) en genetisch gemodificeerde organismen (ggo) dan wel laboratoria en bedrijven/instellingen die deze organismen in opslag hebben.
De conclusies van het TNO onderzoek waren:
Mede op grond van de resultaten van het onderzoek van TNO, het advies over de milieuzonering in het kader van juridische vereisten van prof. Mr. N.S.J. Koeman en het overleg met de universiteit zijn onderstaande beleidsuitgangspunten geformuleerd ten aanzien van de milieuzonering. Er bestaan geen wettelijke regels omtrent de zonering van laboratoria die werken aan of met pmo of ggo. Ook in de lijst van bedrijfstypen zoals opgenomen in de VNG-handreiking "Bedrijven en milieuzonering" (2009) worden deze niet expliciet vermeld. In deze handreiking wordt (in de tabel met opslagen en installaties) voor (bio)chemische laboratoria een richtafstand van 30 meter ten opzichte van een rustige woonwijk aangehouden. Hieraan is de aanduiding "D" toegevoegd, hetgeen aangeeft dat er een grote diversiteit binnen de bedrijfstak is. Dat kan aanleiding geven tot het hanteren van afwijkende afstanden. Voor medische laboratoria en laboratoria voor hoger onderwijs noemt de VNG handreiking eveneens een richtafstand van 30 meter tot een rustige woonwijk.
In het Biosciencepark is sprake van een concentratie van de betreffende activiteiten. Daarnaast is er op een aantal aspecten onzekerheid over de eventuele effecten van met name calamiteiten. Tenslotte blijkt dat de betreffende activiteiten in potentie aanleiding kunnen zijn voor het ontstaan van bezorgdheid bij de bewoners. Op grond hiervan hebben de gemeente en de Omgevingsdienst West-Holland op basis van het rapport van TNO voorgesteld om voor de betreffende activiteiten de genoemde richtafstand van 30 m (in de VNG-publicatie) tot 100 m te verhogen. Er moet dan rekening worden gehouden met een afstand van 100 m ten opzichte van gevoelige functies. Bij het bepalen van deze afstand hebben de volgende conclusies uit het onderzoek van TNO een grote rol gespeeld:
Milieuzonering bedrijven/instellingen met ggo-laboratoria
In het bestemmingsplan geldt dus als uitgangspunt voor bedrijven en instellingen met laboratoria die werken met of aan pmo of ggo een afstand van ten minste 100 meter ten opzichte van gevoelige functies. In de huidige situatie zijn op enkele locaties de realisatie van gen-labs of de realisatie van (nieuwe) gevoelige/beperkt gevoelige functies mogelijk gemaakt, zoals woningen.
Hierover kan het volgende worden vermeld:
Resumerend kan worden gesteld dat voor wat betreft de milieuzonering voor bedrijven en instellingen waar met pmo of ggo wordt gewerkt de volgende richtafstanden moeten worden aangehouden:
Functie gevoeligheid leef-/verblijfsgebied | Richtafstanden ten opzichte van bedrijven/instellingen met ggo laboratoria (in meters) |
Gevoelig | 100 |
Beperkt gevoelig | 50 |
Niet gevoelig | 0 |
Uitgaande van het bovenstaande betekent dit dat in het gebied dat ligt langs de Plesmanlaan, grofweg vanaf de Darwinweg, via de Einsteinweg en de Ehrenfestweg naar de A44, bij de planning van bedrijven die met ggo's werken, rekening worden gehouden met de gewenste afstand van 100 meter die geldt naar gevoelige functies. Immers, aan de overkant van de Plesmanlaan liggen woningen op enkele punten op een kleinere afstand dan 100 meter. Het betreft hier woningen aan de Muiderkring, de Jan Luykenlaan en Schouwenhove. Aan de Verbeeklaan zijn in een huidig kantoorpand zowel studentenwoningen (nr. 11 t/m 23) als reguliere woningen gepland (nr. 2 t/m 12). Deze (studenten)woningen komen nog het dichtste bij het plangebied. De woningen aan de Van Ravelingenstraat liggen op voldoende afstand (140 meter). Dit betekent, dat niet zonder meer een GGO inrichting aan de rand van het plangebied aan de Plesmanlaan gevestigd kan worden.
Conclusie
Binnen het plangebied is een aantal bedrijven en instellingen aanwezig waar gewerkt wordt met pmo en/of ggo. Voor dergelijke bedrijven is een milieuzoneringsmethodiek vastgesteld die afwijkt van de VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Bij vestiging van nieuwe bedrijven in het gebied ziet de milieuzonering er samengevat als volgt uit:
Functie gevoeligheid leef-/verblijfsgebied | Richtafstanden ten opzichte van bedrijven/instellingen met pmo en/of ggo laboratoria (in meters) |
Gevoelig | 100 |
Beperkt gevoelig | 50 |
Niet gevoelig | 0 |
Dit betekent, dat niet zonder meer een pmo dan wel ggo inrichting aan de rand van het plangebied aan de Plesmanlaan gevestigd kan worden gelet op de aanwezigheid van gevoelige functies ten zuiden van de Plesmanlaan.
Wet ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In de Wabo staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde "spoed- of risicolocaties")).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Lokaal bodembeleid
De regels voor grondverzet volgen uit het Besluit bodemkwaliteit. In de gemeente Leiden is het generieke beleid van kracht. Dat betekent dat toe te passen grond altijd aan twee eisen moet voldoen:
In de jaren tachtig van de vorige eeuw is het plangebied in ontwikkeling genomen. Het westelijke en een groot deel van het oostelijke deel bestond uit weilanden. De bodemkwaliteit van het plangebied is voordat het in ontwikkeling is genomen middels een aantal grootschalige bodemonderzoeken in beeld gebracht. Veelal zijn er vervolgonderzoeken uitgevoerd van percelen, die later in ontwikkeling zijn genomen. Het oostelijke deel grenzend aan het centraal station en ter hoogte van het "Pesthuis" is geleidelijk vanaf de zeventiende eeuw in gebruik genomen. Met name ter hoogte van het "Pesthuis" is het gebied intensiever gebruikt. Dit gebied is "verdacht" en bodemverontreiniging is hier dan ook aangetroffen. Het binnengebied van het "Pesthuis" is gesaneerd. Verontreinigingen van dien aard zijn verder binnen het Biosciencepark niet aangetroffen. Over het algemeen zijn in de grond en het grondwater lichte verontreinigingen aangetroffen. Een enkele keer is er een uitschieter aan zware metalen aangetroffen boven de tussenwaarde. Deze matige verontreinigingen zijn van beperkte omvang en hebben op de ontwikkeling/herinrichting van dit plangebied geen invloed.
Momenteel bevinden zich vele bedrijven binnen het plangebied, die mogelijk bodembedreigende activiteiten uitvoeren. Verontreinigingen, die zij veroorzaken dienen op basis van de Zorgplicht (Wbb artikel 13) direct verwijderd te worden. De bedrijven hoeven dus geen probleem te zijn voor een verslechtering van de bodemkwaliteit.
Mocht er grond worden aan- of afgevoerd, dan moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Verder zijn er binnen het plangebied geen "spoed- of risicolocaties" aanwezig. Om deze redenen hoeft de bodem ten behoeve van dit plan niet te worden onderzocht of gesaneerd.
Algemeen
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Landelijk beleid
Het Rijk heeft voor de verschillende risicobronnen beleid vastgesteld.
Inrichtingen:
Het beleid voor de opslag van gevaarlijke stoffen binnen inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi), voor zover de risico's door een inrichting worden veroorzaakt.
Buisleidingen:
Voor ondergrondse buisleidingen gelden het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor:
Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire Rnvgs) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing. In de Circulaire Rnvgs is een risicobenadering die vergelijkbaar is met de risicobenadering die voorgeschreven is in het Bevi.
Op termijn zullen de Circulaire Rnvgs en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen vervangen worden door het in voorbereiding zijnde Besluit transport externe veiligheid (Btev). In het Btev zal dezelfde risicobenadering gehanteerd worden als in het Bevi gehanteerd wordt.
Begrippen externe veiligheid
Binnen externe veiligheid spelen een aantal begrippen een belangrijke rol, nl. het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en de belemmeringenstrook buisleidingen. Hieronder zijn deze begrippen nader uitgewerkt.
Plaatsgebonden risico:
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe en bestaande situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Eventueel aanwezige kwetsbare bestemmingen moeten gesaneerd worden.
Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Verantwoordingsplicht groepsrisico:
De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (OW): met de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het vervoer van gevaarlijke stoffen een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Belemmeringenstrook buisleidingen:
De belemmeringenstrook is een strook van 4 of 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zgn. belemmeringenstrook. In de belemmeringenstrook mag niet gebouwd worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders. Hiervoor zijn in de Regels voorwaarden opgenomen waarmee voldaan wordt aan artikel 14, lid 2 Bevb. Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook is op de Verbeelding vastgelegd.
Transport gevaarlijk stoffen over weg: veiligheidszone en plasbrandaandachstgebied :
Voor wegen die onderdeel zijn van het Basisnet Weg zijn veiligheidsafstanden vastgelegd : de veiligheidszone en het plasbrandaandachtsgebied (PAG). Bij de vaststelling van de veiligheidzones is rekening gehouden met een toename van het transport van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet Weg geeft een gebruiksruimte aan de daarin opgenomen wegen. De veiligheidszone is zodanig gekozen dat rekening houdend met de gebruiksruimte het plaatsgebonden risico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen op de grens van de zone niet meer bedraagt dan 10-6 per jaar. Binnen de veiligheidszone mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd. Voor wegen met een veiligheidszone van '0' meter, betekent dit dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico niet buiten de weg ligt.
Binnen het PAG van 30 meter mag slechts bij hoge uitzondering en met een goede motivatie gebouwd worden.
Voor wegen die deel uitmaken van het Basisnet moet voor de berekening van het groepsrisico worden uit gegaan van de in bijlage 2 van de Circulaire Rnvgs vermelde vervoercijfers. Deze vervoercijfers zijn gebaseerd op een maximale benutting van de gebruiksruimte voor het vervoer over het Basisnet . De in bijlage 2 vermelde vervoercijfers hebben alleen betrekking op LPG (GF3). Dit laat onverlet dat de omvang van het invloedsgebied mede wordt bepaald door andere gevaarlijke stoffen. Het invloedsgebied wordt derhalve ook voor de in bijlage 2 genoemde wegen bepaald door de gevaarlijke stof die over de betreffende weg wordt vervoerd met grootste 1% letaliteitsgrens.
Lokaal beleid
Provinciaal (zuid Holland):
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit.
Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Holland Rijnland:
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers).
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Het plangebied ligt niet in een effectgebied (1% letaliteitsafstand) van een spoorlijn, waterweg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Wel is aandacht nodig voor:
1. transportroutes: A4, A44, N206, Plesmanlaan,
2. bedrijven:, Apotex, Dutch Space, MultiEnergy.
Ad 1
Rijksweg A4:
Het plangebied ligt in het effectgebied van de A4, maar wel een op ruime afstand van 2km.
Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied waar dodelijk slachtoffers kunnen vallen (1% letaliteitstafstand) reikt tot meer dan 4 kilometer. Het plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid.
Rijksweg A44:
Het Biosciencepark wordt aan de Westzijde begrensd door de A44. Een deel van de A44 ligt in het plangebied. Over de A44 worden brandbare vloeistoffen en brandbare gassen getransporteerd. Het effectgebied van de A44 reikt tot 355 meter vanaf de weg.
De A44 heeft een veiligheidszone van 0 meter en heeft geen PAG.
Voor de A44 zijn diverse risicoberekeningen beschikbaar . Het groepsrisico is 0,221 maal de oriëntatiewaarde. Het groepsrisico verandert niet met dit plan.
N206:
Het plangebied ligt in het invloedsgebied van de N206. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT2 heeft de N206 een effectgebied van 900 meter. Het groepsrisico van de N206 is erg laag. Het plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico of op andere externe veiligheidsaspecten zoals bereikbaarheid, capaciteit hulpverleningsdiensten of zelfredzaamheid.
Plesmanlaan:
Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan de Plesmanlaan. De Plesmanlaan wordt gebruikt voor het transport van LPG ter bevoorrading van het LPG tankstation aan de Plesmanlaan. Zie daarom hiernavolgende onder MultiEnergy.
Het groepsrisico langs de Plesmanlaan is in de huidige situatie 0,11 maal de oriëntatie. Een groei van 50% LPG transport veroorzaakt een stijging tot 0,195 maal de oriëntatiewaarde .Dit blijft met dit plan hetzelfde.
Ad 2
Apotex:
Aan de Archimedesweg is Apotex gevestigd. Apotex produceert medicijnen en heeft daarvoor een grote opslag van grondstoffen, waarvan een deel gevaarlijke stoffen. Apotex valt door de opslag van meer dan 10 ton gevaarlijke stoffen onder de werkingssfeer van het Bevi.
De PR grenswaarde contour (PR 10-6 contour) ligt binnen de inrichtingsgrenzen , het effectgebied is 97 meter . Apotex veroorzaakt in de huidige situatie geen groepsrisico, want het maximale aantal slachtoffers bedraagt volgens de berekening 8 personen. Dit verandert niet met dit plan.
Dutch Space:
Hiervoor heeft het Centrum voor Externe Veiligheid van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu een risicoanalyse opgesteld . De effecten bij een calamiteit zijn beperkt. Bij Dutch Space worden kleine hoeveelheden ontplofbare stoffen van klasse 1.1 (0,05 kg), 1.3 (200 kg) en 1.4 (0,2 kg) opgeslagen. De klasse 1.1 en 1.4 stoffen worden opgeslagen in opslagkasten in het gebouw van de inrichting. Volgens het onderzoek van het RIVM blijft het effect van een calamiteit beperkt tot de opslagkast.
De klasse 1.3 stoffen worden opgeslagen in een opslaggebouw op het buitenterrein. De locatie voldoet aan de afstandseisen van de Circulaire opslag ontplofbare stoffen. Volgens het onderzoek van het RIVM reikt het effect van een calamiteit tot ca 12 meter. De locatie van de opslagvoorziening is zodanig gekozen dat het effect van een calamiteit binnen de inrichtingsgrenzen blijft.
MultiEnergy:
In 2010 is de vergunning van dit bedrijf geactualiseerd. In de vergunning zijn de volgende voorschriften opgenomen:
PR: Binnen een straal van 45 meter vanaf het vulpunt, 25 meter vanaf het LPG-reservoir en 15 meter vanaf de afleverzuil van LPG zijn geen kwetsbare objecten of beperkt kwetsbare objecten gelegen.
GR: Een deel van het plangebied ligt binnen het effectgebied van het LPG tankstation. Een deel ligt in het invloedsgebied waarvoor een groepsrisico verantwoording verplicht is. Het invloedsgebied van een LPG-tankstation bedraagt 150 meter. In de huidige situatie ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde.
Vanwege de vestiging van een nieuw kantoorgebouw aan de Vondellaan 47 (Heerema) zijn de gemeente Leiden en MultiEnergy reeds in gesprek over beëindiging van de LPG verkoop. De gemeente Leiden en MultiEnergy zijn overeengekomen (overeenkomst uit 2008) dat de LPG verkoop nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen niet in de weg mag staan. Mocht door een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling de GR oriëntatiewaarde overschreden worden dan moet de LPG verkoop worden beëindigd. Met ander woorden als door nieuwbouw in het Biosciencepark het GR groter wordt dan de oriëntatiewaarde moet de LPG verkoop worden gestaakt.
Het LPG tankstation is dus geen onoverkomelijk obstakel.
Conclusie
Binnen het plangebied bevindt zich vanuit oogpunt van externe veiligheid een aantal relevante bronnen. Het gaat hierbij om
1. transportroutes: A4, A44, N206 en Plesmanlaan,
2. bedrijven:, Apotex, Dutch Space, MultiEnergy.
Geen van deze risicobronnen is een onoverkomelijk obstakel.
Landelijke wet-/regelgeving en beleid
Wet geluidhinder:
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat alleen een geluidszone moet worden vastgesteld voor een bedrijventerrein waarop grote lawaaimakers mogen worden gevestigd. Omdat op het bedrijventerrein geen grote lawaaimakers mogen worden gevestigd wordt aan de zonering industrielawaai geen nadere aandacht besteed. Hierna wordt wel aandacht besteed aan het geluid van de bedrijven.
Locale wet-/regelgeving en beleid
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder:
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld , die de Omgevingsdienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Leiden.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Hierdoor is er geen akoestisch onderzoek nodig.
Landelijk wet-/regelgeving en beleid
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL):
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate':
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen:
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleid
Duurzaamheidsagenda 2011-2014 (gemeente Leiden):
In de Duurzaamheidsagenda van de gemeente Leiden zijn voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit de volgende zaken opgenomen:
Luchtkwaliteitsplan Leiden:
Deze planperiode is afgerond en het plan is geëvalueerd. De luchtkwaliteit in Leiden voldoet nog niet overal aan de grenswaarden. Daarom is een luchtkwaliteitsplan 2011-2014 in voorbereiding. Het nieuwe luchtkwaliteitsplan valt onder de paraplu van de Duurzaamheidsagenda 2011-2014.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit:
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland zijn een aantal maatregelen ingebracht, die in regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door Omgevingsdienst West-Holland gecoördineerd.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk. Hierdoor is er geen luchtonderzoek nodig. Wanneer zich ontwikkelingen voordoen zal moeten worden nagegaan of onderzoek noodzakelijk is.