Plan: | Morskwartier |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00078-0301 |
Nota Belvedere
Van 1999 tot en met 2009 heeft het programma Belvedere de inzet van cultuurhistorie bij ruimtelijke transformaties gestimuleerd. De cultuurhistorie in de leefomgeving - van een gebouw, een structuur of een gebied - kan immers vaak kwaliteit en betekenis toevoegen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Dit gedachtegoed is opgepakt en verspreid in nieuw beleid bij het rijk, provincies en gemeenten, maar ook bij terreinbeheerders, projectontwikkelaars, waterschappen en kennisinstituten.
Vanuit een ontwikkelingsgerichte visie op de omgang met cultuurhistorie zijn in de Nota Belvedere beleidsmaatregelen voorgesteld die tot een kwaliteitsimpuls bij de toekomstige inrichting van Nederland zouden moeten leiden. Doelstelling van de nota is om de alom aanwezige cultuurhistorische waarden sterker richtinggevend te laten zijn bij de inrichting van Nederland om daarmee het aanzien van Nederland aan kwaliteit te laten winnen en tegelijkertijd de onderlinge samenhang van cultuurhistorische waarden op het terrein van de archeologie, gebouwde monumenten en historische cultuurlandschap te versterken.
Nota Cultureel Erfgoed Leiden
In december 2005 is de Nota Cultureel Erfgoed vastgesteld. Daarin is in 43 beleidsvoornemens het Leids erfgoedbeleid vastgelegd voor de periode 2005 - 2015. Centraal in de nota staat het uitgangspunt dat cultuurhistorie als inspiratiebron een plaats moet krijgen in ruimtelijke ontwikkelingen. Cultuurhistorie is een belangrijke drager van kwaliteit en identiteit voor alle delen van de stad. Met het onderkennen van de waarde van cultuurhistorie voor ruimtelijke ontwikkelingen is ook het behoud van deze waarden gediend aangezien een goede functie het behoud van waarden op de lange duur waarborgt.
Naast de aanwijzing van gemeentelijke monumenten hanteert de gemeente Leiden het instrument van 'beeldbepalende panden'. Doel daarvan is het borgen van de bijdrage van de aanwezige historische bebouwing aan de beeldkwaliteit van de openbare ruimte. De aanduiding en bescherming van de beeldbepalende panden wordt geregeld in het bestemmingsplan en in de welstandsnota. De bescherming strekt zich niet uit tot het interieur van de betreffende panden maar heeft alleen betrekking op het volume, de hoofdvorm en het aanzicht. In de welstandsnota zijn aanvullende criteria opgenomen die toezien op de kwaliteit van materiaal en detaillering van de straatgevels en het dak. In het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt een aantal 'beeldbepalende panden' voor. In paragraaf 4.3.2 wordt hier aandacht aan besteed.
Monumentenwet
Een deel van het culturele erfgoed wordt beschermd via de Monumentenwet (1988). Deze wet geeft het Rijk de mogelijkheid om objecten met een leeftijd hoger dan 50 jaar aan te wijzen als rijksmonument. Rijksmonumenten worden wettelijk beschermd via het vergunningenstelsel en bij restauratie zijn financiële middelen beschikbaar. De Monumentenwet geeft daarnaast de mogelijkheid tot aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. Onder stads- en dorpsgezicht worden groepen van onroerende zaken bedoeld die een bijzondere eigenschap hebben en in welke zich één of meer monumenten bevinden. Daarnaast is ook de bescherming van archeologische monumenten geregeld in de Monumentenwet.
De Monumentenwet richt zich vooralsnog voornamelijk op objectbescherming. Wijzigingen in het monumentenstelsel zijn aangekondigd door het Rijk maar zijn nog niet omgezet in wetgeving. Wel is duidelijk dat verankering van cultuurhistorie in ruimtelijke ontwikkelingen door middel van de ruimtelijke ordening een belangrijke rol zal gaan spelen. Wanneer het gewenst is dat monumenten gebruikt worden voor het stimuleren van ontwikkelingen, zal de gemeente andere instrumenten een rol moeten laten spelen. De Monumentenwet geeft aan gemeenten de vrijheid om zelf monumenten aan te wijzen en een monumentenlijst op te stellen. Een gemeentelijk monument mag jonger zijn dan 50 jaar.
Modernisering Monumentenzorg
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) is op rijksniveau een verschuiving ingezet van een objectgerichte bescherming naar een gebiedsgerichte bescherming van cultuurhistorische waarden. Bestemmingsplannen spelen hierbij een belangrijke rol en kunnen bepalingen bevatten voor de bescherming van cultuurhistorische waarden. Per 1 januari 2012 is in het Besluit ruimtelijke ordening vastgelegd dat in de
toelichting van bestemmingsplannen moet worden beschreven hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan.
Monumentenverordening en monumentenlijst
De gemeente Leiden hanteert de Monumentenverordening 2009. Deze verordening geeft regels over hoe om te gaan met gemeentelijke monumenten. De bescherming van de monumenten is geregeld in de Monumentenwet of de gemeentelijke verordening.
Historische ontwikkeling
Het Morsdistrict, in de volksmond ook wel Morskwartier of De Mors genoemd, is een van de negen stadswijken van Leiden en vormt samen met de wijken Stevenshof en Leeuwenhoek/Persthuis het stadsdeel West. Het Morskwartier ligt ten westen van de historische binnenstad van Leiden. De wijk Morskwartier is historische gezien groter dan het gebied van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplangebied wordt namelijk begrensd door de Rijn, de gemeentegrens met Oegstgeest langs de A44, de Plesmanlaan en de spoorlijn Leiden – Den Haag (zie afbeelding 1). Daarbinnen wordt gesproken van de Lage en de Hoge Mors, gescheiden door de Doctor Lelylaan. In de Lage Mors is voornamelijk laagbouw aanwezig, terwijl in de Hoge Mors veel flatgebouwen staan. De Transvaalbuurt en bewoning langs de Morsweg en de Morskade ten zuiden van de spoorlijn vallen buiten het bestemmingsplan, maar worden wel tot het Morsdistrict gerekend. In totaal kent de wijk ca. 10.000 inwoners.
Prestedelijk landgebruik
Uit het verkavelingspatroon (zie afbeelding Het Morskwartier voor de stedelijke ontwikkeling: situatie ca. 1888-1894 (Bonneblad)) kan worden afgeleid dat het gebied in de Middeleeuwen is ontgonnen vanuit de Rijnoever. Vanuit het oosten en zuiden zijn uit beide richtingen opstrekkende smalle kavels herkenbaar. De oudste dijken, de Hoge Morsdijk, de Lage Morsdijk en De Slaegh (Slaag) met daarop de doorgaande wegen, vormen samen met enkele weteringen de ontginningsassen (zie onderstaande afbeelding). Daarbij moeten we bedenken dat het plangebied vanaf de Middeleeuwen tot ca. 1920 behoorde tot het grondgebied van Oegstgeest en met uitzondering van de genoemde oeverzone langs de Rijn vooral als akker en weiland in gebruik is geweest. In 1920 werd een deel van Oegstgeest door Leiden geannexeerd, waarvan een gedeelte van de Mors. In 1966 werd weer een deel van Oegstgeest door Leiden geannexeerd, waaronder de rest van de Mors.
In het huidige stratenplan zijn de oude doorgaande wegen nog steeds herkenbaar. Hoewel de loop op enkele plekken is verlegd en het uiterlijk is aangepast, zijn de Hoge Morsweg en de Haagse Schouwweg als opvolger van De Slaag nog steeds belangrijke verkeersaders. Voor de Lage Morsweg geldt dat wat minder, nu diens functie is overgenomen door de Plesmanlaan en de Dr. Lelylaan.
Tot ver in de 19e eeuw lijkt op een uitzondering na, in het centrale deel van de Mors geen bebouwing aanwezig. Die ene uitzondering is de boerderij De Slaag (‘De Slaegh’) die al vanaf de 17e eeuw op kaarten voorkomt (zie onderstaande afbeelding). Het gaat daarbij overigens niet om de bestaande boerderij met dezelfde naam in Park Kweeklust, maar om een eerdere naamgenoot, die gezocht moet worden langs de Haagse Schouwweg en waarschijnlijk in de eerste helft van de 20e eeuw is afgebroken.
De meeste bewoning en bedrijvigheid tot aan het einde van 19e eeuw vond plaats langs de Rijn. Deze bestaat sinds de late Middeleeuwen uit verspreide boerderijen en (voormalige) steenbakkerijen en kalkovens. Het zijn in feite de voorgangers van nog steeds bestaande bedrijvigheid op de Rijnoever. Van deze oude bebouwing langs de Rijn zijn in de zuidwesthoek van het plangebied aan beide zijden van de Hoge Morsweg nog elementen herkenbaar. Het is nu een vooral een gevarieerd lint met bebouwing uit diverse periodes op onregelmatige afstand uit de weg (verspringende rooilijn) en daartussen groen. Dit geeft het lint het karakter van een ‘organisch gegroeide’ structuur. Eén van de oudste boerderijen in het lint is het rijksmonument ‘Engelbertahoeve’, een herenboerderij uit 1766 (zie volgende afbeelding). In het plangebied bevinden zich twee rijksmonumenten, Engelberthahoeve en Rhijnhof. Daarnaast bevinden zich enkele cultuurhistorisch waardevolle panden in het lint en enkele relatief grootschalige nieuwbouwclusters. Deze clusters zijn zowel op de weg als op het water georiënteerd. De bebouwing bestaat veelaal uit meerdere lagen zonder kap. De rooilijnen van de gebouwen verspringen ten opzichte van elkaar.
Een ander belangrijk monument uit de prestedelijke periode is de tegenwoordige begraafplaats Rhijnhof aan het noordwestelijke uiteinde van de Hoge Morsweg. Na 1715 is de herenboerderij, die al in 1679 wordt genoemd, omgevormd tot een statig buiten met parkachtige tuin (zie volgende afbeelding). In 1908 is het complex door de gemeente Leiden van de laatste particuliere eigenaar gekocht om een nieuwe algemene begraafplaats te creëren, die in de plaats moest komen van de begraafplaatsen op de stadsbolwerken. Het gebied zelf behoorde toen nog steeds tot de gemeente Oegstgeest. Nabij de oorspronkelijke ingang staat het monument voor de gevallenen bij de gevechten rond vliegveld Valkenburg in de meidagen van 1940. Dit monument dateert al uit 1941, maar is in 1995 enkele meters verplaatst naar de huidige locatie vanwege de reconstructie van de rotonde ‘Haagse Schouwweg/Rhijnhofweg/Hoge Morsweg’.
In de jaren ’40 van de 19e eeuw werd de spoorlijn Leiden-Voorschoten-Rotterdam aangelegd. Het oostelijk deel van de Hoge Morsdijk (tegenwoordig Morsweg) kwam tussen het spoor en de Rijn te liggen en werd zodoende afgesneden van de rest van de Mors. In dit gebied stond ter hoogte van de splitsing Hoge Morsweg en Lage Morsweg sinds de 16e eeuw de het Leidse galgenveld en lagen in de 18e en 19e eeuw verschillende herenboerderijen (waaronder een met de naam Kampong Makassar, zie onderstaande afbeelding) en tot in het begin van de 20e eeuw het openluchtzwembad Rijnzicht. Deze elementen vallen echter net buiten het plangebied. Wel kwam binnen het plangebied in de 19e eeuw aan de Lage Morsweg een munitiemagazijn te liggen (zie volgende afbeelding) en werd in de jaren ’20 van de 20ste eeuw een woonwagenkamp ingericht.
Stedelijke ontwikkeling
Lage Mors voor de Tweede Wereldoorlog
Via een gebiedsuitbreiding in 1920 wordt een brede strook grond ten noorden van de spoorbaan bij het Leidse grondgebied getrokken. Daarmee kwam er in Leiden ruimte voor een nieuwe woonwijk. Dit deel van de Lage Mors krijgt zijn stedenbouwkundige invulling met het uitbreidingsplan Gemeente Leiden, deel “Noord_West” uit 1933 (zie volgende afbeelding). Het eerste deel van de wijk wordt op basis van dit plan voor de oorlog gebouwd (de jaren ’30 wijk van de Lage Mors ten noorden van de Lage Morsweg). De rest van de wijk, wat op het plan uit 1933 staat aangegeven wordt na de oorlog met een gewijzigde invulling afgemaakt (de jaren ’50 wijk van de Lage Mors ten zuiden van de Lage Morsweg).
De vooroorlogse nieuwbouw van de Brederostraat en omgeving ten oosten van de Lage Morsweg betreft voornamelijk twee-laagse aaneengebouwde woningen met variërende kappen en twee-onder-een-kap woningen aan groene straten (zie volgende afbeelding). De grotere en hoekwoningen hebben een gedifferentieerde opbouw.
Tegenwoordig komen wel veel op-, aan- en uitbouwen voor. De bouwblokken vormen nog steeds cultuurhistorisch samenhangende eenheden en zijn uit dat oogpunt zeker waardevol:
Lage Mors na de Tweede Wereldoorlog
Vlak na de oorlog werd het deel aan de andere zijde van de Lage Morsweg, dat behoorde bij het oorspronkelijke uitbreidingsplan uit 1933, bebouwd. De invulling werd iets gewijzigd, waarbij gekozen werd voor vrij kleine systeembouwwoningen. Het was een van de twee grotere na-oorlogse wederopbouwlocaties van Leiden (de andere grotere bouwlocatie was het Noorderkwartier). Eind jaren ’40 en begin ’50 werden hier enkele honderden woningen gebouwd. Het ging in eerste instantie om 120 eensgezins- montagewoningen die vanaf 1948 in opdracht van de Leidse Woning Stichting (LWS)7 werden gebouwd. In 1949-50 werden vervolgens tussen de Dijkstraat en de Conradstraat 80 duplex- en simplexwoningen gebouwd, eveneens in opdracht van de LWS. In 1950 werden daarna ongeveer 200 woningen gebouwd aan de Damlaan en de Lage Morsweg in opdracht van Woningbouwvereniging Tuinstadwijk naar ontwerp van de Leidse architect Antoon Cornelis Gathier. Tenslotte kwamen aan de Lage Morsweg ten oosten van de Damlaan enkele winkels en de rooms-katholieke kleuter- en lagere school. Deze laatste werd gebouwd in 1953-54 naar ontwerp van Van Oerle en Schrama in opdracht van de Inrichting van Liefdadigheid voor Roomsch Katholieken te Leiden, de tegenwoordige basisschool Pacelli. Verder werden aan de Stuwstraat in 1965 tien bejaardenwoningen gebouwd in opdracht van het bestuur van het 18e eeuwse Hofje van Francois Houttyn (aan de Hooigracht). Deze woningen werden gebouwd volgens het systeem ‘Cusveller’ en is vermoedelijk de kleinste galerijflat van Leiden.
Door de grenswijziging van 1966 kwam ook het (noord)westelijke deel van de Lage Mors en het grootste deel van de Hoge Mors bij het Leidse grondgebied en konden nieuwe locaties voor woningbouw en bedrijventerreinen worden aangewezen. In de jaren ’70 en jaren ’80 werd de Lage Mors als woonbuurt voltooid. In 1971 werd begonnen met de bouw van een aantal flinke galerijflats. De open ruimte voor de flats werd uiteindelijk ingevuld door Park Kweeklust, dat mede als gevolg van burgerinspraak tot stand kwam (afbeelding 10). Ten noordwesten hiervan werd in de jaren ‘80 De Bockhorst gebouwd. Bockhorst is een groene woonbuurt, waarin laagbouwwoningen in baksteenarchitectuur zijn gegroepeerd in woonerven en gebogen rijen langs groene straten. Het zijn overwegend smalle straten, met voortuinen en een eenvoudige architectuur, waarin de gebouwen deel uit maken van een “speels” stedenbouwkundig concept, de zogenaamde bloemkoolstructuur. De rooilijnen lopen evenwijdig aan de straten.
Tussen de woonbuurt en het drukke doorgaande verkeer over de Plesmanlaan en de Haagse Schouwweg zijn kantorenlocaties gesitueerd, die mede als buffer dienen tegen geluidsoverlast. Aan de kant van de Dr. Lelylaan is een geluidswal aangebracht.
Andere bedrijventerreinen in de Lage Mors liggen aan de overzijde van de Haagse Schouwweg (Holiday Inn) en langs het spoor op de hoek van de Plesmanlaan (IJsbaan). Deze terreinen hebben geen bijzondere stedenbouwkundige inrichting. Alleen in het terrein aan de overzijde van de Haagse Schouwweg is naast de begraafplaats Rhijnhof nog iets van het oorspronkelijke kavelpatroon herkenbaar.
De Hoge Mors
De definitieve inrichting van de Hoge Mors liet lange tijd op zich wachten vanwege de plannen om een nieuwe autoweg van Leidschendam via Voorschoten en dwars door het Morskwartier op de A44 te laten aansluiten. De voorbereiding van deze “Leidse Baan” is pas in 1972 definitief afgeblazen als gevolg van nieuwe inzichten en milieuoverwegingen. Langs de Haagse Schouwweg stonden als herinnering lange tijd nog de betonnen peilers van een van de viaducten. Twee van die peilers zijn uiteindelijk verwerkt in het clubgebouw van voetbalvereniging DOCOS op het nabijgelegen sportcomplex.
Kort voor 1965 werden aan de Diamantlaan (tussen de Diamantlaan en het spoor) en het winkelcentrum aan het Diamantplein drie blokken toentertijd moderne gallerijflats gebouwd. Dit deel van de Hoge Mors viel nog net binnen de uitbreiding van het Leidse grondgebied uit 1920.Het winkelcentrum aan het Diamantplein bestaat nog, al is deze inmiddels wel grondig gerenoveerd. Het winkelcentrum bestaat uit twee flats (1 van vier woonlagen en een van 10 woonlagen) met 84 maisonnettes met daartussen een winkelcentrum. De flats aan de Diamantlaan zijn inmiddels vervangen door nieuwe flats (ruim 300 appartementen en een twintigtal eengezinswoningen). De oude flats bestonden uit 303 etagewoningen en 23 garages verspreid over grote woonblokken van vijf bouwlagen in hoefijzervorm met grote binnentuinen. Dit waren de eerste Leidse (volledige) systeembouwflats, ook werd er voor het eerste in de Leidse volkshuisvesting bij wijze van proef centrale verwarming aangelegd.
De overige bebouwing van de Hoge Mors dateert voornamelijk van na 1966. Er werden woningen voor alleenstaanden aan de Doctor Lelylaan gebouwd, de woningbouwvereniging De Goede Woning bouwde 96 laagbouwwoningen aan de Smaragdlaan en de Leidse Woning Stichting (de grootste bouwer in de Hoge Mors) bouwde diverse flatgebouwen. Ook neemt het verzorgingstehuis Robijnhof een prominente plaats in.
In het kader van de herstructureringen hebben nadien diverse veranderingen plaatsgevonden in de Hoge Mors, meer dan in de Lage Mors. De gereformeerde kerk aan de Robijnstaat en, zoals eerder vermeld, de eerste Leidse systeembouwflats zijn gesloopt en het winkelcentrum is grondig gerenoveerd.
Groen
Het groen in het Morskwartier wordt, behalve door het groene in de straten en langs de waterpartijen, het sterkst bepaald door Park Kweeklust, begraafplaats Rhijnhof en de sportvelden aan de zuidkant van de Haagse Schouwweg.
Park Kweeklust heeft een landschappelijk karakter en een losse structuur. In het park zijn speel- en ligweiden, waterpartijen en een kleinveeweide aanwezig8.
De begraafplaats Rhijnhof heeft in de loop der jaren een aantal uitbreidingen en veranderingen ondergaan. Aan de Rijnzijde is het karakter van het voormalige landgoed het beste bewaard gebleven. Het gedeelte van de begraafplaats hier direct tegenover is het oudste en kent de meest klassieke inrichting. Het noordelijke deel heeft een meer moderne uitstraling.
Een groot deel van de Hoge Mors wordt in beslag genomen door de sportvelden: Sportpark Morskwartier I en II. Sportpark Morskwartier I is in 1975 in gebruik genomen. Vrij recent is er een overdekte tribune neergezet met extra kleedkamers. Sinds 1978 is ook het Sportpark Morskwartier II in gebruik.
Cultuurhistorische waardering
Het Morskwartier wordt voornamelijk gekarakteriseerd door bebouwing uit de tweede helft van de 20ste eeuw met veel groen in de wijk. Het cultuurhistorische groene karakter wordt voornamelijk bepaald door tweetal grote groene elementen; de begraafplaats Rhijnhof en het park Kweeklust. De Rhijnhof heeft vanwege de historische dimensie van het oorspronkelijke landgoed een gebiedsaanduiding ‘landgoedbiotoop’ gekregen. En het parkKweeklust is bestemd als structureel Groen. Hiermee is het historisch gebruik in het bestemmingsplan vastgelegd. Bij eventuele herinrichting van de gewaardeerde locaties zal het aspect cultuurhistorie worden meegewogen.
Van de periode voor 1900 zijn voorts nog slechts enkele elementen in Wijk herkenbaar, het gaat daarbij om de gedifferentieerde lintbebouwing en de daarbij behorende prestedenlijke verkaveling langs de Rijn (de Hoge Morsweg, inclusief de twee rijksmonumenten Engelberthahoeve en Rhijnhof en een aantal andere karakteristieke panden), de voormalige buitenplaats Rhijnhof en de structuur van drie historische wegen, te weten de Lage Morsweg, de Haagse Schouw en de Hoge Morsweg. De Lage Morsweg, de Haagse Schouw en de Hoge Morsweg zijn bestemd als ‘Verkeer’. Hiermee is het historische tracé van deze wegen in het bestemmingsplan vastgelegd. Er is in het bestemmingsplan geen aanvullende beschermende regeling opgenomen, aangezien niet zozeer de inrichting van de wegen, maar veel
meer het nog herkenbare historische tracé van cultuurhistorische waarde is. Bij eventuele herinrichting op deze locaties zal het aspect cultuurhistorie worden meegewogen.
De karakteristieke panden in het plangebied zijn aangeduid als ‘karakteristiek’ en zijn van een beschermende regeling voorzien. Zie hiervoor de volgende paragrafen.
Karakteristieke panden
In onderhavig plangebied zijn de volgende karakteristieke panden aanwezig:
Straatnaam | Huisnummers |
Brederostraat | 1 - 42 (doorlopend), 44, 46 |
Coornhertstraat | 2 - 56 (even), 7 - 65 (oneven) |
Constantijn Huygenslaan | 1 - 55 (oneven) |
Gerard Brandtstraat | 1 - 27 (oneven), 2 - 34 (even) |
Hoge Morsweg | 32, 50, 60, 76, 78, 100, 102, 110, 115, 117, 128, 130, 134, 140a |
Jacob Catslaan | 12a, 14 - 56 (even), 49 - 107 (oneven) |
Lage Morsweg | 25 - 91 (oneven) |
Spieghelstraat | 1 - 51 (oneven), 2/2a - 40/40a (even) |
Tesselschadestraat | 1 - 35a (doorlopend) |
Van Baerlestraat | 2/2a - 14 (even) |
Vondellaan | 1 - 29 (oneven), 2 - 42 (even) |
Deze karakteristieke panden staan weergegeven op de verbeelding, als bouwaanduiding "karakteristiek" ("[ka]"). In de regels is bepaald dat burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van deze bebouwing ten behoeve van het behoud van en ter voorkoming van de aantasting van de beeldbepalende bebouwing. Daarnaast is het verboden om de bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' geheel of gedeeltelijk te slopen zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend.
Monumenten
In onderhavig plangebied zijn de volgende rijksmonumenten aanwezig:
Adres | Omschrijving |
Rhijnhofweg 1/1a/1b/1d | Huize Rhijnhof (huis / stal met tuinmanswoning / orangerie) |
Rhijnhofweg 2/2a/2b | Huize Rhijnhof (huis / stal met tuinmanswoning / orangerie) |
Rhijnhofweg 3 | Huize Rhijnhof (huis / stal met tuinmanswoning / orangerie) |
Rhijnhofweg 4/4a/4b/4c | Huize Rhijnhof (huis / stal met tuinmanswoning / orangerie) |
Hoge Morsweg 140 | Boerderij |
De bescherming van deze Rijksmonumenten is geregeld in de Monumentenwet. Deze regelgeving wordt derhalve niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan.
In onderhavig bestemmingsplan zijn geen onderdelen aangewezen als gemeentelijk monument. Vanuit dit aspect volgen dan ook geen aanvullende randvoorwaarden op het plan.
Biotopen
Landgoedbiotoop
Op 2 juli 2010 heeft Provinciale Staten voor 108 landgoederen een Landgoedbiotoop vastgesteld, als onderdeel van de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Dit omdat de landgoederen in de provincie onder druk staan en deze derhalve beschermd moeten worden. Een landgoedbiotoop betekent een bufferzone om een buitenplaats heen, vaak met waardevolle elementen zoals slotenpatronen. Ontwikkelingen gaan niet op slot, maar eventuele bebouwing is aan regels gebonden. Er is sprake van het 'nee, tenzij'-beleid: nieuwbouw wordt niet toegestaan, tenzij de voorgenomen ontwikkeling de biotoopwaarden versterkt of verbetert.
Onderhavig plangebied telt één landgoedbiotoop; een landhuis waarvan de tuinen over de begraafplaats Rhijnhof zijn gelegen. In of nabij het landgoed worden geen wijzigingen mogelijk gemaakt.
Molenbiotoop
In onderhavig plangebied zijn geen molens aanwezig. Wel is net buiten het plangebied, aan de Haagweg, houtzaagmolen d'Heesterboom gesitueerd.
Om de windvang van deze molen te beschermen, is in het bestemmingsplan de molenbeschermingszone aangeduid als 'vrijwaringszone - molenbiotoop'. Deze beschermingszone beslaat een klein oppervlak in het zuidoostelijke deel van het plan en staat weergegeven op de verbeelding. Ter bescherming van de windvang van functionerende historische windmolens hanteert de provincie Zuid-Holland regels met betrekking tot de toegestane hoogte van bebouwing en beplanting rond molens. Deze regels zijn opgenomen in de provinciale Verordening Ruimte. Rond elke molen geldt een molenbeschermingszone van 400 meter vanuit het middelpunt van de molen. Binnen een straal van 100 meter van het middelpunt van de molen mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek. In het stedelijk gebied mag de hoogte van bebouwing en beplanting in het gebied tussen de 100 en 400 meter van de molen niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek.
In het gebied zijn gebouwen gesitueerd die boven de maximale bouwhoogte met betrekking tot de molenbiotoop uitkomen. Deze hoogten zijn echter reeds toegestaan in het voormalige bestemmingsplan.
In het bestemmingsplan is, conform de regels in de Verordening Ruimte, een ontheffingsmogelijkheid opgenomen. Als de vrije windvang en het zicht op de molen al beperkt zijn en deze niet verder worden beperkt of als het verlies van windvang en het verlies aan zicht op de molen elders in de molenbeschermingszone worden gecompenseerd, kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bepalingen die verband houden met de molenbiotoop en een grotere hoogte toestaan.
Daar onderhavig plan niet voorziet in ruimtelijke ontwikkelingen die de windvang van de molen - en daarmee de molenbiotoop - verder aantasten, vormt de molenbiotoop geen belemmering voor onderhavig plan.