direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: De Leidse Schans
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0546.BP00076-0301

4.4 Ecologie

4.4.1 Beleidskader

Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

Kaderstelling Bomenbeleid (2004 - 2014)

De Kaderstelling Bomenbeleid is een actualisatie van de Bomennota uit 1993, die vier hoofddoelstellingen heeft voor het ruimtelijk, beheersmatig en juridisch beleid: het aanvullen van structuurvormende bomenrijen, het beschermen van bomen (nader verankerd in de Bomenverordening), het verbeteren van groeiplaatsomstandigheden van bomen en het versterken van de stad-landrelatie door een sortimentskeuze van bomen.

Ecologisch Beleidsplan Leiden (1998)

Het uitgangspunt van het Ecologisch Beleidsplan Leiden (EBL) is om de natuur mee te laten tellen als bewoner van de stad. Hierbij moeten de kansen om de natuur de stad in te halen optimaal worden benut en bedreigingen voor die natuur zoveel mogelijk worden beperkt, rekening houdend met de multifunctionaliteit van de stad en haar stedelijk groen. Relevante doelstellingen die voortvloeien uit deze beleidskaders:

  • Het behoud van waardevolle en monumentale bomen, het benutten van potenties om bomen te planten bij nieuwbouw- of renovatieplannen en het creëren van goede groeiomstandigheden.
  • Het juridisch beschermen van bomen en het completeren van structuurvormende bomenrijen in de stad.

Gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden (2005)

Het volgen van de Gedragscode voor Ruimtelijke ontwikkelingen in Leiden minimaliseert de kans op conflicten met de Flora- en Faunawet. Het Ecologisch toetsingskader voor stedelijke projecten (2003) is in de Gedragscode opgenomen, alsmede het raamwerk van tellingen voor het Stadsnatuurmeetnet Leiden (2004). In 2012 zal een actualisatie van de gedragscode worden opgesteld.

4.4.2 Onderzoeksresultaten

Bureau Stadsnatuur Rotterdam (bSR) heeft onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde natuurwaarden in De Leidse Schans. In verband met een herinrichting van het gebied zullen gebouwen moeten worden gesloopt en een gedeelte van de beplanting zal worden verwijderd. In een tweetal onderzoeken is verslag gedaan van aangetroffen natuurwaarden: Flora- en faunawetonderzoek LammenschansparkLeiden (project 0672) en Quick scan Lammenschansweg 134a (project 0715). Beide onderzoeken zijn gebundeld en als bijlage in het bestemmingsplan opgenomen. Uit het onderzoek is gebleken dat alleen beschermde vogels, vleermuizen en waterfauna voorkomen in het plangebied. Beschermde flora werd uitgesloten.

Vogels

Uit bovengenoemde onderzoeken is gebleken dat nestplaatsen met een jaarrond beschermde status, waaronder die voor de huismus en de gierzwaluw, in het plangebied afwezig zijn. De daken van de voormalige gebouwen van het ROC en Da Vinci College zijn plat en de bouwconstructie is niet van dien aard dat vogels nestelruimte kunnen vinden. Twee andere groepen vogels waarvoor dit beschermingregime geldt zijn de roofvogels en uilen. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat voor soorten als Sperwer, Boomvalk en Ransuil beschermde verblijven aanwezig zijn.

Relevant voor het project is dat broedende vogels op het terrein aanwezig zijn. Broedende vogels zijn strikt beschermd en voor verstoring of vernieling wordt geen ontheffing verleend door het ministerie van EL&I. Twee soorten meeuwen zijn in de zomer van 2011 broedend op de platte daken waargenomen: vermoedelijk kwamen ten minste tien paartjes Zilvermeeuw tot broeden op de platte daken. De Kleine mantelmeeuw is eveneens in het gebied waargenomen. Daarnaast wordt in de lage struwelen volop gebroed door zangvogels als Heggenmus en Winterkoning. Ook boombroeders komen in het gebied voor, zoals Grote bonte specht (Dendrocopos major) en Kauw (Corvus monedula).

Deze broedende vogels zijn weliswaar niet jaarrond beschermd door de Flora- en faunawet, maar wel tijdens het broedseizoen. Bij de ontwikkeling moet rekening gehouden worden met het broedseizoen van bovengenoemde soorten; sloop en kap zal, met het oog op in het gebied broedende vogels, buiten het broedseizoen uitgevoerd moeten worden. De broedperiode loopt grofweg van 1 maart tot 1 augustus. Werkzaamheden kunnen buiten de genoemde datumgrenzen plaatsvinden wanneer is vastgesteld dat er zich geen broedende vogels ophouden op de gebouwen cq in de bomen.

Vleermuizen

Een vleermuisonderzoek is uitgevoerd volgens het protocol voor vleermuisinventarisaties. Er is geen sprake van een vliegroute die door het plangebied heen loopt, noch van essentieel foerageerterrein. Belangrijk leefgebied voor vleermuizen in de directe nabijheid vormen de Vliet en polderpark Cronesteyn. Herinrichting van De Leidse Schans zal geen nadelige effect sorteren op de leefomgeving van de Gewone dwergvleermuis.

Het grootste deel van de bebouwing in het plangebied is ontoegankelijk voor vleermuizen. Voor twee gebouwen is potentie geconstateerd op aanwezigheid van vaste verblijven. Tijdens veldbezoeken in mei en juli werden respectievelijk twee en drie gewone dwergvleermuizen foeragerend aangetroffen. Zeker is dat de twee voor vleermuizen potentieel geschikte gebouwen niet van betekenis zijn voor de soort als het gaat om kraamkolonies. Najaarsonderzoek heeft evenmin beschermde verblijven opgeleverd. Wel is geconstateerd dat enkele vleermuizen van de perifere groenstroken gebruik maken om voedsel te zoeken. Hierbij ging het voornamelijk om de Gewone dwergvleermuis.

Eenmalig, op 20 september, is een Watervleermuis waargenomen, enkele minuten foeragerend in boomkruinen aan de zuidrand van het plangebied. Tevens werd sociale roep van de Gewone dwergvleermuis waargenomen, in de groenstrook aan de zuid- en oostrand van het plangebied. Deze roepjes werden op basis van intensiteit geïnterpreteerd als balts, maar werden ook geproduceerd tijdens het foerageren. Dit gedrag deed zich voor zonder verbondenheid met enig gebouw, op enkele locaties en onregelmatig. De fouragerend aangetroffen vleermuizen zijn geen belemmering voor de ontwikkeling.

Watermacrofauna

De watergangen in het gebied zijn voedselrijk en worden deels door bomen en bebouwing beschaduwd. Enkele delen zijn met riet dichtgegroeid. De noordelijke sloot is ondiep en bevat een behoorlijk sliblaag als gevolg van bladval. De vijver en aangrijpende sloot aan de oostkant is dieper maar heeft een slecht ontwikkelde watervegetatie. Een krooslaag en de bomen aan de slootkant zorgen ervoor dat water nauwelijks zonbeschenen is. Deze combinatie van factoren is ongunstig voor soorten als Kleine modderkruiper, Bittervoorn en Platte schijfhoren. Bemonstering leverde geen waarnemingen van beschermde soorten op.

De enige sloot die potentieel geschikt is voor beschermde vissen is die aan de westkant. Dit is een dieper, zonbeschenen water met rijke watervegetatie, met name in het zuidelijke deel. Bemonstering van deze sloot leverde tientallen exemplaren van Tiendoornige stekelbaars op, als ook enkele kleine watersalamanders, groene kikker spec. en larven van de Tuimelaar, een waterroofkever. Alle waargenomen soorten zijn niet beschermd. Wel is voor deze dieren een zorgplicht van kracht.

Het dempen van en werken aan de sloten moet plaatsvinden volgens de in de Flora- en faunawet genoemde zorgplicht. Deze verlangt dat in het wild levende dieren en planten bij werkzaamheden zo veel mogelijk worden gespaard. Geadviseerd wordt om met name wat betreft de westelijke sloot van noord naar zuid te werken. Dit geeft waterdieren de gelegenheid de sloot te verlaten. Hiermee zijn mobiele dieren in staat de werkzaamheden te ontvluchten via de sloot parallel aan de Kanaalweg. Teneinde de noordelijke sloot te dempen wordt geadviseerd eerst een doorsteek te maken naar de westelijke sloot. Daar waar geen ontsnappingsmogelijkheid geboden kan worden zal door een ecologisch deskundige translocatie van vissen en amfibieëen plaats moeten vinden.