Plan: | Kooiplein |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00068-0302 |
Wet op de ruimtelijke ordening (Wro)
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO)
In de WABO staat dat een omgevingsvergunning, voor het bouwen op een vermoeden van ernstig verontreinigde grond, pas in werking treedt nadat:
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming. In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden (bij zogenaamde “spoed- of risicolocaties”)).
Besluit bodemkwaliteit (Bbk)
Het Besluit bodemkwaliteit geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd.
In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.
Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend “generiek beleid”, dan wel zelf “gebiedsspecifiek” beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Omgevingsdienst West-Holland het “overgangsbeleid” uit het Besluit bodemkwaliteit. Voorlopig blijft het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht, op termijn zal dat worden aangepast.
Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:
Er is een inventarisatie gemaakt van de meest relevante bodemgegevens uit het plangebied. Het gaat hierbij om informatie uit tank-, bodemonderzoek- en verontreinigingsbronnen. De informatie is afkomstig uit de volgende archieven:
Bodeminformatiesysteem
In het plangebied zijn in het verleden verschillende bodemonderzoeken uitgevoerd. In het algemeen geldt dat op de onderzochte percelen geen ernstige verontreinigingen zijn aangetroffen.
In het plangebied liggen enkele locaties die mogelijk relevant zijn vanuit de Wet Bodembescherming. Het betreft de volgende locaties:
Ter plaatse van de Surinamestraat. In 2005 is op deze plek een matige tot sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen op een diepte van 0,8 tot 1,1 m-mv. De verontreiniging met minerale olie aan de Surinamestraat bevindt zich bij boring 34 (mengmonster M33) op een diepte van 0,8-1,1 meter beneden maaiveld. Hierop is boring 34 te zien, zie afbeelding 4.3.
Afbeelding 4.3: uitsnede boorpuntenkaart
Het gemeten gehalte aan minerale olie is 1000 mg/kg. d.s., wat precies de grens is tussen tussenwaarde- en interventiewaarde overschrijding. Nader onderzoek naar de verontreiniging is niet uitgevoerd.
Ter hoogte van de hoek Bernhardkade/ Kooilaan heeft in het voorjaar van 2008 een bodemsanering plaatsgevonden naar aanleiding van een lekkage van kabelolie. Uit het evaluatieverslag blijkt dat er een restverontreiniging is achtergebleven. Deze verontreiniging dient alsnog verwijderd te worden indien het technisch mogelijk is en economisch rendabel.
Tankinformatiesysteem
Verspreid over het plangebied is een aantal tanks aanwezig. Deze zijn echter allen conform KIWA-richtlijnen/ BOOT gesaneerd.
Historisch bedrijvenbestand
In het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd geweest, die verdacht zijn op het veroorzaken van ernstige verontreinigingen.
In het algemeen geldt dat een actueel bodemonderzoek (niet ouder dan 5 jaar) noodzakelijk is bij het wijzigen van de bestemming, de aanvraag van een bouwvergunning of graafwerkzaamheden. Dit geldt ook voor dit gebied. Indien er grond wordt afgevoerd of toegepast op de locatie, dient dit conform de van overheidswege gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.
Wet geluidhinder
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie.
Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een verkeersweg, een spoorweg, of een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Geluidnota Leiden 2004
Leiden heeft in 2004 de Geluidsnota Leiden vastgesteld. Met deze geluidsnota wordt voor het eerst het gemeentelijk geluidbeleid, ook het gedeelte zoals dat al jaren wordt uitgevoerd, formeel vastgelegd. Het nieuwe geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied op.
Richtlijnen voor het vaststellen van Hogere waarden Wet geluidhinder
De Milieudienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Milieudienst heeft richtlijnen vastgesteld, die de Milieudienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen hanteren 5 dB lagere normen dan het maximum dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Geluidskaart Leiden (2007), actieplan Leiden (2008)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifieke vastgelegde industriële activiteiten. Uit de geluidskaarten blijkt dat er in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron. Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Daarnaast streeft de gemeente Leiden naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek aan vervanging toe is.
Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.
Voor de ontwikkeling Kooiplein is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Milieueffecten herinrichting Kooiplein Leiden, dd. 27 september 2012, kenmerk VOR003/Kzj/0013, zie bijlage 2). Het onderzoek is gebaseerd op het verkeersmodel waarin de gemeente Leiden is opgenomen. Het betreft de Regionale Verkeersmilieukaart Holland Rijnland. De berekeningen zijn conform voorschriften berekend met verkeersintensiteiten voor een gemiddelde weekdag.
In september 2012 is het ontwerp van de aansluiting van de Kooilaan op de nieuwe ovonde aangepast. De as van de Kooilaan is in westelijke richting opgeschoven. Hiermee is de bebouwing in plandeel 3B ook enigszins naar het westen opgeschoven waarmee er meer ruimte overblijft tussen de nieuwbouw en het bestaande appartementengebouw 'Ons Doel'.
In het onderzoek zijn 3 verkeerssituaties beschouwd, het betreft:
In het onderzoek is ingegaan op de geluidssituatie ten gevolge van de Willem de Zwijgerlaan, de Kooilaan en de verlengde Kooilaan (de nieuwe 30 km/uur weg ten noorden van de ovonde). Voor de Willem de Zwijgerlaan is een geluidszone van 350 meter van toepassing. Voor de overige wegen een geluidszone van 200 meter. Voor de nieuwe weg ten noorden van de ovonde is uitgegaan van een maximum snelheid van 30 km/ uur. In het kader van de Wet geluidhinder kent deze weg geen formele geluidszone. Deze weg is echter wel in het onderzoek meegenomen. Door de te verwachten geluidsbelasting van deze weg te bepalen, kan een goede ruimtelijke afweging worden gemaakt en kan rekening worden gehouden met de maximaal toelaatbare binnenwaarde van nieuwe woningen, conform het Bouwbesluit.
In het verleden zijn voor een aantal nieuw te realiseren woningen langs de Kooilaan hogere grenswaarden vastgesteld. Ook zijn hogere grenswaarden ten gevolge van het verkeer op de Willem de Zwijgerlaan en de in 2007 geplande nieuwe rondweg Kooiplein vastgesteld. In totaal zijn er 552 ontheffingen verleend.
Bestaande woningen
Er is onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de bestaande woningen van de reconstructie van de Willem de Zwijgerlaan en de Kooilaan. Wanneer er sprake is van een toename van de geluidsbelasting met 2 dB of meer is er sprake van een reconstructiesituatie in de zin de van Wet geluidhinder. In dat geval dienen geluidsbeperkende maatregelen te worden onderzocht.
Voor de eerste lijns bebouwing langs de Willem de Zwijgerlaan is een geluidstoename berekend van maximaal 1 dB. Voor een groot deel van de bestaande geluidsgevoelige bestemmingen is sprake van een afname van de geluidsbelasting. Dit als gevolg van de geluidsafschermende werking van de tunnelbak. Voor de toekomstige situatie geldt dat voor alle bestaande woningen de geluidsbelasting ten gevolge van de Willem de Zwijgerlaan afneemt ten opzichte van de huidige situatie.
Voor de Kooilaan geldt dat voor een aantal bestaande woningen geluidstoenames zijn berekend die groter zijn dan 2 dB. Er is hier wel sprake van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder. De maximale geluidstoename bedraagt 4 dB.
Nieuwe woningen
Voor de nieuwe woningen is de in de toekomst te verwachten geluidsbelasting ten gevolge van de Willem de Zwijgerlaan berekend. Voor een deel van de nieuwe bebouwing wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 60 dB. Dit is hoger dan de maximaal wenselijke ontheffingswaarde van 58 dB conform het gemeentelijk geluidsbeleid. De maximale ontheffingswaarde op basis van de Wet geluidhinder van 63 dB wordt echter niet overschreden.
Voor een deel van de nieuwe woningen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 64 dB voor de eerste lijnsbebouwing op de meest korte afstand van de Kooilaan. De maximaal wenselijke ontheffingswaarde van 58 dB conform het gemeentelijk geluidsbeleid wordt overschreden. Ook de maximale ontheffingswaarde van 63 dB vanuit de Wet geluidhinder wordt met 1 dB overschreden. De hoge geluidsbelastingen zijn het gevolg van de combinatie van relatief veel verkeer en een korte afstand van de bebouwing tot de rijbaan.
Voor de berekende geluidbelastingen is onderzocht of er reducerende maatregelen mogelijk zijn. Deze zijn beschreven in paragraaf 4.5.2.5.
Nieuwe 30 km/ uur-weg
In het bestemmingsplan zijn twee situaties van nieuwbouw langs een toekomstige 30 km/ uur weg. Dit betreft de nieuwbouw langs de nieuwe Kooilaan-Noord en de nieuwbouw langs de bestaande Prins Bernhardkade.
Ten gevolge van de nieuwe Kooilaan-Noord is voor de nieuwe bebouwing op de meest korte afstand van de rijbaan een maximale ongecorrigeerde geluidsbelasting berekend van 60 dB. Een dergelijke geluidsbelasting (toetswaarde is 55 dB) is niet uitzonderlijk hoog in een stedelijke omgeving.
Ten gevolge van de Bernhardkade is voor de nieuwe bebouwing een maximale, ongecorrigeerde geluidsbelasting berekend van 62 dB. Een dergelijke geluidsbelasting (toetswaarde is 57 dB) is niet uitzonderlijk hoog in een stedelijke omgeving.
Voor beide situaties is het van belang dat er wordt voldaan aan het in het Bouwbesluit gestelde maximale binnenniveau.
Gevolgen elders
Om de gevolgen elders inzichtelijk te maken is de plansituatie vergeleken met de autonome situatie voor wegen buiten het (directe) plangebied. Op locaties waar de geluidsbelasting naar verwachting zal toenemen met 2 dB of meer, is er sprake van zogenaamde gevolgen elders. Een dergelijke toename is geconstateerd op de Sumatrastraat, ten zuiden van de Willem de Zwijgerlaan. De indicatieve geluidsbelasting voor de woningen langs dit wegvak bedraagt circa 56 dB.
Ter hoogte van de Kooilaan zal de Surinamestraat worden afgesloten voor gemotoriseerd verkeer. Langs dit deel van de Surinamestraat zal juist een waarneembaar positief effect optreden ten aanzien van de geluidsbelasting. De geluidsbelasting neemt hier af met 3 tot 4 dB.
Op het gebied van geluid zijn er een aantal knelpunten geconstateerd. Voor deze knelpunten zijn in het geluidsonderzoek enkele maatregelen onderzocht.
Bij de beschouwing van de maatregelen is gekeken naar het toepassen van bronmaatregelen, overdrachtsmaatregelen en ontvangermaatregelen. Waarbij het toepassen van overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidsschermen of geluidswallen vanuit stedenbouwkundig en financieel oogpunt niet reëel worden geacht en dus buiten beschouwing worden gelaten. Wanneer het treffen van deze geluidsbeperkende maatregelen niet mogelijk of onvoldoende doelmatig is, dan kan onder bepaalde voorwaarden een hogere grenswaarde worden aangevraagd.
Bestaande woningen, Kooilaan in reconstructie
Hier is sprake van maximale toenames van 4 dB ten opzichte van de heersende geluidsbelasting. De toename van de geluidsbelasting wordt voor het grootste gedeelte ongedaan gemaakt wanneer op de Kooilaan geluidsreducerend asfalt wordt toegepast, met een geluidsreductie van tenminste 4dB. Op een vlak voor de ovonde is geluidsreducerend asfalt niet reëel inpasbaar waardoor de appartementen op de hoger gelegen verdiepingen nog een geluidstoename kennen. De lagere bestaande bebouwing (van de 'Waaierflat') wordt voor het geluid van de Willem de Zwijgerlaan grotendeels afgeschermd door de nieuwbouw.
Nieuwe woningen ten gevolge van de gereconstrueerde Willem de Zwijgerlaan
Ten gevolge van de gereconstrueerde Willem de Zwijgerlaan is voor nieuwe woningen een maximale geluidsbelasting berekend van 60 dB. Op deze weg is echter reeds geluidsreducerend asfaltverharding toegepast in de vorm van ZSA-SD (circa 4 dB bij een rijsnelheid van 50 km/ uur). Verdergaande geluidsreducerende maatregelen zijn dan ook niet mogelijk. Voor de woningen met een normoverschrijding dient ontheffing voor hogere grenswaarden te worden aangevraagd. Een aantal van deze waarden is hoger dan de maximale ontheffingswaarde van 58 dB. Voor het vaststellen van waarden boven de 58 dB is een meer uitgebreide motivatie noodzakelijk.
Nieuwe woningen ten gevolge van de gereconstrueerde Kooilaan
Ten gevolge van de gereconstrueerde Kooilaan is voor nieuwe woningen een maximale geluidsbelasting berekend van 64 dB. Met het toepassen van geluidsreducerend asfalt kan de geluidsbelasting worden gereduceerd, er wordt uitgegaan van een geluidsreductie van 4 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan, bij huidige invulling van het plan, niet worden bereikt. Op en vlak voor de ovonde is het toepassen van geluidsreducerend asfalt niet mogelijk. Berekend is dat na toepassen van geluidsreducerend wegdek op de Kooilaan de maximale ontheffingswaarde conform gemeentelijk beleid (58 dB) wordt overschreden, maar dat de maximale ontheffingswaarde conform de Wet geluidhinder (63 dB) niet wordt overschreden. Voor het vaststellen van waarden boven de 58 dB is een meer uitgebreide motivatie noodzakelijk.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat, na het treffen van geluidsbeperkende maatregelen, er voor de bestaande woningen in het plangebied geen normoverschrijdingen zullen voordoen. Voor de in de ontwikkeling opgenomen nieuwbouw geldt dat zowel ten gevolge van de Willem de Zwijgerlaan als ten gevolge van de Kooilaan er zich normoverschrijdingen zullen voordoen. Uitgaande van de aanwezigheid van geluidsreducerend asfalt op beide wegen, wordt op verschillende plaatsen niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldaan. Dit betekent dat er ontheffing voor hogere grenswaarden noodzakelijk is. In totaal zijn er 410 ontheffingen nodig.
Uit de vergelijking van deze nieuwe ontwikkeling en de ontwikkeling uit het vigerende bestemmingsplan 'Leiden Noord' blijkt dat het aantal benodigde ontheffingen in de nieuwe ontwikkeling beduidend lager is dan in het vigerende bestemmingsplan. Het gaat in totaal om een afname van 26%. Daarnaast kan ook worden gesteld dat ook de hoogte (geluidsbelasting) van de benodigde ontheffingen over het algemeen lager is dan in het vigerende bestemmingsplan.
De algemene voorwaarde voor een hogere waarde uit de Richtlijnen luidt: een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidsbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
Ten grondslag aan dit bestemmingsplan ligt een stedenbouwkundig plan welke is voortgekomen uit een reactie op het vigerende bestemmingsplan "Leiden Noord" waarbij gedacht werd aan een ingrijpende verandering van de hoofdverkeersstructuur. Deze ingreep had verregaande gevolgen voor bewoners in bestaande woningen in het gebied. Woningen die voorheen in een rustige woonstraat stonden, zouden aan de 'maxirotonde', een hoofdverkeersstructuur ter bevordering van de ontsluiting van Leiden Noord, komen te staan en worden geconfronteerd met betonnen keerwanden vanwege het verlopend hoogteverschil tot circa 2 meter. Daarnaast had de verkeersingreep de nodige gevolgen voor de bestaande woningen rondom het plangebied, die geconfronteerd werden met een drukke 'maxirotonde'. Dit had in de ogen van de betrokken partijen ongewenste gevolgen voor de leefbaarheid van die bestaande woningen.
In dit bestemmingsplan wordt dit zoveel mogelijk opgelost door in de buurt te blijven van de bestaande situatie. Het uitgangspunt daarbij is het behouden van de bestaande Kooilaan als hoofdverkeersader op zijn huidige locatie, hetgeen de minste consequenties heeft voor de bestaande woningen. De verkeersproblematiek wordt door deze 'bundeling' van verkeer beperkt tot een kleiner aantal woningen dan in geval van de 'maxirotonde' uit het bestemmingsplan 'Leiden Noord'. Hierbij wordt immers het verkeer over het hele gebied verspreid waardoor de verkeerslawaai problematiek logischerwijs op een groter gebied ingrijpt.
Aansluiting is gezocht bij de handreiking "Milieukwaliteit in de leefomgeving" van de VNG (2004). Uitgangspunt is een verbetering van de milieukwaliteit waar dat mogelijk/ haalbaar is. Daarnaast is het stand-still beginsel van toepassing (geen verslechtering van bestaande kwaliteiten). Wanneer de bestaande kwaliteit slechter is dan de grenswaarden, dan dient de ambitie altijd tenminste te worden gesteld op of in geval van geluid onder die grenswaarden, het zogenaamde stand-still beginsel.
Ingeval van een afwijking is het belangrijk om aan te geven, hoe gestreefd wordt om zo dicht mogelijk bij de referenties te komen, op welke andere aspecten wel de referentie wordt gehaald en of de integrale kwaliteit tot een acceptabele kwaliteit leidt. Het maakt tenslotte aanzienlijk verschil of de referentie op een enkel aspect niet gehaald wordt of op vele, aldus de handreiking.
Dit is een van de redenen, waarom ervoor is gekozen om zoveel mogelijk bij de bestaande situatie te blijven c.q. zoveel mogelijk een stand-still situatie te creëren voor de bestaande woningen aan de Kooilaan. Daarnaast wordt in het plangebied de referentie/ grenswaarde bij aanzienlijk minder woningen overschreden, als deze worden vergeleken met de aantallen geluidsbelaste woningen onder vigeur van het bestemmingplan 'Leiden Noord'.
In tegenstelling tot in de situatie onder (de uitwerkingsregels van) het vigerende bestemmingsplan, verandert er met het nu voorliggende plan voor de bestaande bewoners relatief weinig ten opzichte van de huidige situatie en daar waar wijzigingen optreden worden zoveel mogelijk bronmaatregelen genomen door de aanleg van stil asfalt. Van een reconstructie van een weg in de zin van de Wet geluidhinder is daardoor geen sprake.
Ingeval van overschrijding van de voorkeursgrenswaarden, zoals in casu, kan compensatie ingevolge jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onder meer worden gevonden in een bijzondere kwaliteit van een stedenbouwkundig plan, hoge kwaliteitseisen die aan de beeldkwaliteit van de bebouwing worden gesteld en bovengemiddelde kwaliteitseisen, die aan de inrichting van de openbare ruimte worden gesteld.
Aan de Kooilaan staan woningen in verschillende categorieën en typologieën. De bebouwing dient te voldoen aan de beeldkwaliteitseisen zoals neergelegd in het Beeldkwaliteitsplan Kooiplein. De bestaande bewoners zijn de situatie gewend, waarbij opgemerkt dient te worden dat de woningen in 'De Waaijer' zich 'van het verkeer af' en naar het nieuw te realiseren luwe binnenhof oriënteren. Op plekken verbetert zelfs de geluidssituatie voor bestaande woningen. De nieuwe woningen zullen worden bewoond door mensen die bewust kunnen kiezen voor de locatie en oriëntatie. Het overgrote deel van de woningen is bovendien op afstand van de Kooilaan georganiseerd rondom rustige groene hoven. Niettemin zal tenminste één van de balkons niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd, waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij zulks niet mogelijk is. In dat geval wordt het balkon afsluitbaar uitgevoerd.
Onderdeel van het stedenbouwkundig plan is het ontwikkelen van een groen lineair park langs de Kooilaan. Deze groene zone vormt een buffer tussen deze woningen en het verkeer. De bomen in het park beïnvloeden eventuele geluidshinder positief. Door de toevoeging van dergelijke hoeveelheden groen biedt dit plan meer leefomgevingskwaliteit dan de eerdere plannen. De nieuwe bebouwing aan dit lineaire park fungeert daarnaast als geluidsscherm voor de achterliggende (bestaande) woonwijk. Het park verbindt tevens de stad en het Kooipark met de Tuin van Noord en de voormalige uitleggebieden, zoals de Merenwijk.
Het winkelhart Kooiplein wordt voorts ingericht als een aangenaam rustig verblijfsgebied met groen en zitjes aan het water en met de binnenhoven in de woonblokken, waar bewoners en bezoekers kunnen verblijven. In het nieuwe plan ligt het speerpunt (meer dan bij het vigerende plan) bij het parkeren van auto's in gebouwde parkeervoorzieningen. Minder 'blik op straat' draagt bij aan het visueel rustig en aangename verblijfsklimaat in het gebied.
De hierboven omschreven bijzondere kwaliteit van de inrichting van het gebied qua openbare ruimte en bebouwing in het plan "De Groene Schakel" is toegevoegd ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp voor het gebied, de 'maxirotonde' in het bestemmingsplan 'Leiden Noord'. Daarnaast is onderzocht of en zo ja in hoeverre het zowel financieel en (steden)bouwkundig haalbaar is om aanvullende akoestische maatregelen te treffen.
In de koopovereenkomsten van de koopwoningen zal een clausule worden opgenomen dat bij een harde vloerafwerking minimaal 10 dB aan geluidsisolatie moet worden toegepast. Voor huurwoningen is het gebruikelijk dat deze vergelijkbare voorwaarden gehanteerd worden. Op deze wijze wordt in voorkomend geval in aanvullende vloerisolatie voorzien.
Voor de woningen waarvoor een geluidswaarde van 63 dB is berekend en die zijn gelegen aan de oostzijde van de Kooilaan, wordt een kwalitatief hoogstaand middengebied aan de geluidluwe zijde gerealiseerd. Voor de woontoren aan de westzijde van de Kooilaan, waar eveneens een geluidsbelasting van 63 dB is berekend, geldt ook dat er sprake is van een geluidsluwe gevel/ buitenruimte. Alle 63 dB-belaste woningen worden voorzien van extra wandisolatie met 5 dB.
Tussen de bebouwing aan de Willem de Zwijgerlaan en de "Waaier" wordt een afscherming gerealiseerd, waardoor een geluidsluw(er) klimaat ontstaat in het binnengebied. Deze afscherming zal dusdanig worden uitgevoerd, dat eventuele geluidsreflectie zoveel als mogelijk wordt verlaagd c.q. zoveel mogelijk absorptie wordt bereikt.
Met het vorenstaande worden de nadelige gevolgen voor -het overigens beperkt aantal- woningen in de hogere geluidsklasse van 59 dB of meer, voor zover deze niet kunnen worden voorkomen of beperkt, in voldoende mate gecompenseerd.
Geconcludeerd kan worden dat voor een aantal woningen de voorkeurswaarde van de Wet geluidhinder wordt overschreden. In bijlage 2 zijn de resultaten hiervan opgenomen. Door een gerichte situering van gebouwen en functies is zoveel als mogelijk een zodanige afscherming bereikt dat de geluidsbelasting bij woningen en in de woonomgeving is teruggedrongen. Daarmee kan echter niet worden voorkomen dat bij een aantal woningen een geluidsbelasting resteert boven de geluidswaarde, die in de Richtlijnen van de Omgevingsdienst wordt geambieerd. Voor de bestaande woningen is sprake van een stand-still situatie en op bepaalde plekken is zelfs sprake van een verbetering van de geluidssituatie.
Ten behoeve van het beperken en terugdringen van de overschrijdingen worden bronmaatregelen toegepast. Er zal in de plansituatie geluidsreducerend asfalt worden toegepast met een geluidsreductie van 4 dB ten opzichte van normaal asfalt. Daarmee wordt de geluidstoename voor de bestaande woningen weggenomen. Er is dan geen sprake meer van een reconstructiesituatie in de zin van de Wet geluidhinder.
Er is sprake van een aantal woningen waarbij het uitzicht op de omgeving door de specifieke locatie een belangrijk aspect van de leefomgeving vormt, maar die zijn gelegen nabij de Kooilaan en/ of de Willem de Zwijgerlaan en ten aanzien waarvan hogere grenswaarden vastgesteld moeten worden. Centraal staat bij het vaststellen van hogere grenswaarden het brede begrip 'optimale leefomgevingskwaliteit'. In dat kader zal tenminste één van de balkons niet aan de uitwendige scheidingsconstructie worden gesitueerd, waar de hoogste geluidsbelasting optreedt, tenzij zulks niet mogelijk is. In dat geval wordt het balkon afsluitbaar uitgevoerd. Tevens zullen de woningen beschikken over minimaal één geluidsluwe gevel. Waar mogelijk worden (akoestische) maatregelen ingezet die voor de betrokken woningen een compensatie vormen voor de aanwezige relatief hoge geluidsbelasting. Deze compensatie is gevonden in de bijzonder hoogwaardige vormgeving en inrichting van bebouwing, het opnemen van een clausule in de koopovereenkomsten van de koopwoningen tot het waarborgen van een voldoende vloerisolatie, het voorzien in een extra reductie met 5 dB aan wandisolatie voor de 63 dB-belaste woningen aan de Kooilaan en de kwalitatief hoogstaande openbare ruimte in het plangebied. Deze genoemde akoestische maatregelen zijn planologisch vertaald in de planregels van dit bestemmingsplan.
Op basis hiervan is het acceptabel om hogere grenswaarden vast te stellen ten behoeve van de uitvoering van dit bestemmingsplan.
In de Wet milieubeheer zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijn stof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma.
Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende besluiten van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd.
NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Het Besluit gevoelige bestemmingen
Met dit besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van het Milieubeleidsplan 2003-2010. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen, sporten of anderszins langdurig verblijven, de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen in 2010 beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland zijn een aantal maatregelen ingebracht, die in regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het NSL. De uitvoering van deze maatregelen wordt door Milieudienst West-Holland gecoördineerd.
Luchtkwaliteitplan Leiden
Naar aanleiding van de jaarlijkse rapportages luchtkwaliteit van de gemeente Leiden is een Luchtkwaliteitplan 2005-2010 opgesteld.
Deze planperiode is afgerond en het plan is geëvalueerd. De luchtkwaliteit in Leiden voldoet nog niet overal aan de grenswaarden daarom is een luchtkwaliteitplan 2011-2014 in voorbereiding . Dit nieuwe luchtkwaliteitplan valt onder de paraplu van de duurzaamheidagenda 2011-2014.
Voor de ontwikkeling Kooiplein is een onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd (Milieueffecten herinrichting Kooiplein Leiden, dd. 27 september 2012, kenmerk VOR003/Kzj/0013, zie bijlage 2). Het onderzoek luchtkwaliteit is uitgevoerd met de NSL-rekentool. Er wordt gebruik gemaakt van de wettelijk voorgeschreven standaard rekenmethoden: SRM1 en SRM2. Voor de SRM2 rekenmethode is gebruik gemaakt van het door het ministerie van Infrastructuur en Milieu goedgekeurde VLW-model (Voorspelling luchtkwaliteit wegtracé's).
De luchtkwaliteit langs de beschouwde wegen zijn getoetst met SRM1. De berekeningen zijn uitgevoerd op basis van de achtergrondconcentraties voor de jaren 2011, 2015 en 2020. In alle beschouwde planjaren is uitgegaan van verkeerscijfers voor 2020. Voor 2011 en 2015, het moment tot wanneer uitstel (derogatie) geldt om te voldoen aan de norm voor stikstofdioxide, is hiermee uitgegaan van een worst-case scenario. De concentraties stikstofdioxide en fijn stof zijn berekend op maximaal 10 meter vanaf de wegrand. In het onderzoek is rekening gehouden met de zeezoutcorrectie. Tevens is in het onderzoek rekening gehouden met een tunnelcorrectie voor de tunnel in de Willem de Zwijgerlaan.
Resultaten 2011
De hoogst berekende concentratie stikstofdioxide (39,1 µg/m3) is berekend langs de Willem de Zwijgerlaan, nabij de kruising met de Sumatrastraat. Ook de grootste toename in de concentratie stikstofdioxide (+ 3,5 µg/m3) is hier berekend. Langs alle wegvakken wordt voldaan aan de norm van 40 µg/m3 en op enkele punten is een afname in de concentratie stikstofdioxide berekend. De grootste afname is berekend langs de Surinamestraat omdat hier de aansluiting met de Kooilaan komt te vervallen en er minder verkeer rijdt op dit wegvak.
De hoogste concentratie fijn stof bedraagt 21,2 µg/m3 en is berekend langs de Willem de Zwijgerlaan, nabij de kruising met de IJselmeerlaan/ Sumatrastraat. Voor fijn stof wordt de norm van 40 µg/m3 in geen van de gevallen overschreden.
Ten aanzien van het etmaalgemiddelde concentratie fijn stof is berekend dat in de plansituatie op ten hoogste 15 dagen per jaar overschreden wordt. Dit aantal dagen is berekend langs de Willem de Zwijgerlaan. Op alle beschouwde rekenpunten wordt voldaan aan de norm van 35 dagen. De vergelijking met de referentiesituatie laat zien dat als gevolg van de plannen het aantal overschrijdingsdagen met hooguit 1 dag stijgt (langs de Willem de Zwijgerlaan en de Sumatrastraat). De grootste daling bedraagt 2 overschrijdingsdagen, langs de Surinamestraat.
Resultaten 2015
De hoogst berekende concentratie stikstofdioxide (35,2 µg/m3) en de grootste toename in de concentratie stikstofdioxide (+ 3 µg/m3) is berekend in de plansituatie langs de Willem de Zwijgerlaan, nabij de kruising met de Sumatrastraat. Langs alle wegvakken wordt voldaan aan de norm van 40 µg/m3 en op enkele punten is een afname in de concentratie stikstofdioxide berekend. De grootste afname is berekend langs de Surinamestraat omdat hier de aansluiting met de Kooilaan komt te vervallen en er minder verkeer rijdt op dit wegvak.
Voor fijn stof wordt de norm van 40 µg/m3 in geen van de gevallen overschreden. De hoogste concentratie fijn stof en de grootste toename wordt ook gemeten langs de Willem de Zwijgerlaan nabij de kruising met de Sumatrastraat. De grootste daling is ook hier gemeten langs de Surinamestraat.
Ten aanzien van het etmaalgemiddelde concentratie fijn stof is berekend dat in de plansituatie op ten hoogste 12 dagen per jaar overschreden wordt. Dit aantal dagen is berekend langs de Willem de Zwijgerlaan. Uit vergelijking met de referentiesituatie blijkt dat als gevolg van de plannen het aantal overschrijdingsdagen met hooguit 1 dag verandert. Op alle beschouwde rekenpunten wordt voldaan aan de norm van 35 dagen.
Resultaten 2020
Ook in 2020 wordt op alle wegvakken ten aanzien van stikstofdioxide voldaan aan de norm van 40 µg/m3. De hoogst berekende concentratie bedraagt 27,4 µg/m3 in de plansituatie langs de Willem de Zwijgerlaan ter hoogte van de kruising met Sumatrastraat. Ook de grootste stijging is hier berekend. Ook in 2020 is de grootste afname van de concentratie stikstofdioxide berekend langs de Surinamestraat.
Voor fijn stof zijn de planeffecten in 2020 gering. De grootste stijging in concentratie fijn stof bedraagt 0,4 µg/m3, berekend langs de Kooilaan. De grootste daling vindt plaats langs de Surinamestraat. De hoogst berekende concentratie fijn stof bedraagt 18,3 µg/m3 op de locatie langs de Willem de Zwijgerlaan en de kruising met de Sumatrastraat.
Ten aanzien van het etmaalgemiddelde concentratie fijn stof is berekend dat in de plansituatie op ten hoogste 8 dagen per jaar overschreden wordt. Dit aantal dagen is berekend langs de Willem de Zwijgerlaan. Uit vergelijking met de referentiesituatie blijkt dat als gevolg van de plannen het aantal overschrijdingsdagen met hooguit 1 dag verandert. Op alle beschouwde rekenpunten wordt voldaan aan de norm van 35 dagen.
Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In bijlage 2 zijn de resultaten hiervan opgenomen. Er kan beroep worden gedaan op artikel 5.16, lid 1 onder a van de Wet milieubeheer. Hierin is bepaald dat een ruimtelijk plan doorgang kan vinden indien er geen normoverschrijdingen plaatsvinden.
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).
Plaatsgebonden risico: Risico op een plaats buiten de inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar, dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, verblijft overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij de transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel p van het BEVI).
Groepsrisico: De cumulatieve kansen dat per jaar dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg hun aanwezigheid in het invloedsgebied in het invloedsgebied van een inrichting of een transport-as en een ongewoon voorval binnen die inrichting of bij een transport-as, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is (zie ook artikel 1, lid 1 onderdeel k van het BEVI).
Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Belemmeringenstrook buisleidingen
De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zgn. belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de Regels van het bestemmingsplan moet cf art 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied.
Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Provinciaal
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuur-visie (PSV) staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten gevestigd worden in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom deze ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Regio Holland-Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers ).
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Het plangebied ligt niet in het effectgebied van een inrichting waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd of opgeslagen. In het plangebied zijn dergelijke bedrijven niet aanwezig, het bestemmingsplan maakt de vestiging van dergelijke bedrijven niet mogelijk.
Het plangebied ligt niet in het effectgebied van een transportroute over een waterweg of spoorlijn die gebruikt wordt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Het plangebied ligt wel in het effectgebied van de A4. De A4 ligt op een afstand van 2,5 kilometer. Vanwege het transport van toxische vloeistoffen van categorie LT3 heeft de A4 een effectgebied van enkele kilometers. Toxische vloeistoffen hebben een klein effect op de hoogte van het groepsrisico. Het groepsrisico door het transport van gevaarlijke stoffen over de weg wordt namelijk bepaald door het transport van brandbare gassen. De A4 is daarom niet relevant voor dit plangebied.
De relevante risicobronnen in dit plangebied zijn twee hoge druk aardgasleidingen: W515-05 (12 inch, 40 bar) en W515-03 (6 inch 40 bar). Het effectgebied van deze leidingen reikt tot resp. 140 en 95 meter van de leiding. Het 100% letaliteitsgebied van de 6 inch leiding reikt tot 40 meter, en van de 12 inch leiding tot 70 meter van de leiding.
Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. De grenswaarde contour voor het plaatsgebonden risico ligt ter hoogte van het plangebied op de leiding . Omdat een deel van het plangebied in het effectgebied van de gasleidingen ligt, is een groepsrisicoverantwoording nodig. Binnen de 100% letaliteitsstrook van de beide leidingen is ook woningbouw gepland.
Groepsrisicoverantwoording
Groepsrisico
Voor de gasleidingen zijn twee risicoberekeningen uitgevoerd, in 2007 en in 2010. In 2007 is een risicoberekening uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van een nieuw tracé. In de berekening is uitgegaan van een 12 inch 40 bar leiding. In de berekening zijn de nieuwbouwplannen voor geheel Leiden Noord verwerkt. De herinrichting van het Kooiplein vormde een onderdeel van de plannen voor Leiden Noord. Zie hiervoor bijlage 3.
In de berekening uit 2010 (zie bijlage 4) zijn de nieuwe plannen voor het Kooiplein niet verwerkt. Deze berekening geeft voor het Kooiplein de hoogte van het groepsrisico voor de bestaande bebouwing. In de berekening van 2010 is het nieuwe tracé van de aardgasleidingen opgenomen
De nieuwbouwplannen voor deelgebied Kooiplein zijn in vergelijking met die van 2007 enigszins gewijzigd, maar niet in de mate dat de risicoberekening van 2007 onbruikbaar is geworden.
Groepsrisico 12 inch leiding W515-05
In 2007 is een berekening uitgevoerd voor een 12 inch 40 bar leiding die uitgegaan is van de nieuwe situatie. Het groepsrisico bedraagt voor 0,09 maal de oriëntatiewaarde. Het maximaal aantal slachtoffers bedraagt volgens de berekening 150 bij een kans van 1x10-8.
De hoogte van het groepsrisico bij de huidige bebouwing aan het Kooiplein wordt beschreven in de berekening uit 2010. Het groepsrisico bedraagt 0.09 maal de oriëntatiewaarde. Het maximaal aantal slachtoffers is circa 120 bij een kans van 1x10-8.
Het groepsrisico van de 12 inch leiding neemt niet toe door de nieuwe ontwikkelingen bij het Kooiplein, er is wel een toename van het maximum aantal slachtoffers.
Groepsrisico 6 inch leiding W515-03
Volgens de risicoberekening uit 2010 bedraagt het groepsrisico bij de huidige bebouwing aan het Kooiplein 0,04 maal de oriëntatiewaarde (zie voetnoot 5). Het groepsrisico van de 6 inch leiding is bij de huidige bebouwing kleiner dan die van de 12 inch leiding en dat zal in de nieuwe situatie bij het Kooiplein niet anders zijn.
Conclusie hoogte groepsrisico
Het groepsrisico van zowel de 12 inch als de 6 inch leiding kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde na de realisatie van de nieuwbouwplannen bij het Kooiplein. Het groepsrisico neemt niet toe. Omdat er nieuwe woningen in het 100% letaliteitsgebied zijn gepland is het groepsrisico getoetst aan de omgevingsvisie externe veiligheid van Holland Rijnland. Volgens Bevb artikel 12 lid 3 en Revb artikel 8 is een uitgebreide verantwoording niet verplicht, er zou volstaan kunnen worden met een beperkte GR verantwoording.
Omgevingvisie externe veiligheid Holland Rijnland
Volgens de omgevingsvisie van Holland Rijnland ligt het groepsrisico van de aardgasleidingen in zone 3 van het groepsrisicodiagram. Dit betekent dat de geplande ontwikkelingen in het plangebied kunnen worden toegestaan, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
In het hiernavolgende wordt op de voorwaarden ingegaan.
1. Redelijkerwijs te treffen risicoreducerende maatregelen
1.1. Bronmaatregelen
Over de gasleidingen is vanwege de herinrichtingsplannen in Leiden Noord in 2006 overleg geweest tussen de Gasunie, de gemeente Leiden, Regionale Brandweer, VROM inspectie en de Milieudienst West-Holland. Het overleg heeft ertoe geleid dat de gasleidingen zijn verlegd, dat er leidingen met een grotere wanddikte en een grotere dekking (diepteligging) zijn toegepast (bestemmingsplan "leiden Noord", 25 september 2007). Hierdoor is het risico op beschadiging van de leiding door graafwerkzaamheden afgenomen. De PR 10-6 contour ligt nu op de leidingen, deze contour lag eerst op 30 meter van de leiding.
1.2. Ruimtelijke en bouwkundige maatregelen
Ruimtelijke maatregelen
Door grote gebouwen met grote groepen mensen ver van een risicobron vandaan te houden wordt het groepsrisico verminderd.
Deze ruimtelijke maatregel wordt niet toegepast. Het heringerichte Kooiplein krijgt een functie als centrum van Leiden-Noord met daarbij diverse voorzieningen, zoals een winkelcentrum, maatschappelijke voorzieningen (onderwijs, gezondheidszorg, politiebureau, speelzalen), en woningen. Dit is al vastgelegd in bestemmingsplan Leiden Noord. Bestemmingsplan Kooiplein is een uitwerking van de plannen.
Bouwkundige maatregelen
Bij een calamiteit bij de gasleiding kan door brand of een explosie schade in het plangebied ontstaan. Maatregelen die een bijdrage kunnen leveren aan het beperken van de effecten van een eventuele calamiteit zijn bijvoorbeeld het toepassen van brandwerende gevels en splinter-vrij of gelaagd glas.
2. Adequaat ingrijpen hulpdiensten: rampenbestrijding
Voor de bereikbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
Voor de bestrijdbaarheid gelden de volgende relevante aandachtspunten:
Een uitgebreide beschrijving van aandachtspunten staat in de praktijkrichtlijnen Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening van de regionale Brandweer Hollands Midden. Het bestemmingsplan Kooiplein voldoet aan het eerste aandachtspunt.
3. Informeren van bevolking: zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan: de mogelijkheid van personen om zichzelf, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten, in veiligheid te brengen. Het zelfredzame vermogen van personen in de omgeving van een risicobron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen.
Bij een gaswolk moeten de aanwezige personen het invloedsgebied zo snel mogelijk ontvluchten. Het is daarom van belang dat de aanwezige personen goed worden geïnformeerd wat te doen bij een calamiteit. De procedure hiervoor kan worden opgenomen in een ontruimingsplan of in een bedrijfsnoodplan. Een snelle alarmering is hierbij essentieel. Niet in alle gevallen zal alarmering tijdig kunnen plaatsvinden, bv in het 100% letaliteitsgebied van de leidingen.
De fysieke eigenschappen van personen, gebouwen en de omgeving zijn van invloed op de zelfredzaamheid. Van personen die verminderd zelfredzaam zijn wordt verondersteld dat zij het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten. Hierbij moet gedacht worden aan de in ziekenhuizen, verpleeghuizen, basisscholen, en in kinderdagverblijven aanwezige personen. Verder moeten de aanwezigen voldoende mogelijkheden hebben om het plangebied te verlaten in een richting van de risicobron vandaan.
Het plangebied is voornamelijk bestemd als woon en winkelcentrum. Onder de aanwezigen zijn verminderd zelfredzame personen aanwezig (bv in de zorgcentra, peuterspeelzalen), dezen zullen het gebied niet zelfstandig kunnen verlaten. De ontruimings- of bedrijfsnoodplannen moeten rekening houden met deze groepen.
Bij het ontwerp van de nieuwbouw en de inrichting van het gebied moet rekening worden gehouden met vluchtwegen en ontsnappingsmogelijkheden voor de aanwezige personen, in het bijzonder met de kwetsbare groepen.
Toetsing of het gebouw voldoende en geschikte ontsnappingsmogelijkheden biedt vindt plaats in de procedures voor de omgevingsvergunning.
Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voldaan. Op grond van Bevb is geen uitgebreide verantwoording nodig. In het 100% letaliteitsgebied van de leidingen is nieuwbouw, waaronder woningen gepland. Daarom is de ontwikkeling wel getoetst aan de voorwaarden van de Omgevingsvisie externe veiligheid van de regio Holland Rijnland.
Er zijn op voorhand geen belemmeringen voor het bestemmingsplan. Het groepsrisico van de hoge druk aardgasleidingen ligt in zone 3 van het groepsrisicodiagram van de omgevingsvisie externe veiligheid van Holland Rijnland. Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde en neemt niet toe door dit bestemmingsplan. In de Regels van het bestemmingsplan moet conform art 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook is op de verbeelding vastgelegd.
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.
In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking “Bedrijven en Milieuzonering” van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes is weergegeven in onderstaande tabel.
Richtafstand (in meters) tot omgevingstype | ||
categorie | rustige woonwijk en rustig buitengebied | gemengd gebied |
1 | 10 | 0 |
2 | 30 | 10 |
3.1 | 50 | 30 |
In gebieden met functiemenging, zoals binnensteden, kunnen sommige soorten bedrijven aanpandig of inpandig aan woningen grenzen. Dit is in dat soort gebieden vaak al de praktijk. In dergelijke gebieden wordt voor de categorie 1, 2 en 3.1 respectievelijk de categorie A, B en C gehanteerd (bijlage 4 VNG uitgave).
Ook kan gekeken worden naar de specifieke situatie bij een bedrijf: als een bedrijf afwijkt van het 'gemiddelde' bedrijf uit de VNG handreiking, of als het bedrijf al beperkt wordt door bestaande woningen in de buurt, kan een andere afstand worden aangehouden. Die wordt dan onderbouwd met onderzoek dat aantoont dat met die afstand een goed woon- en leefklimaat behouden blijft.
In 2010 is door de Milieudienst een inventarisatie gemaakt van de bedrijven in de omgeving. Er is hier sprake van een gemengd gebied. Geconstateerd is dat er geen noemenswaardige knelpunten worden verwacht. Mogelijk zou wel enige lichthinder kunnen ontstaan als gevolg van de sportvelden van vv Roodenburg, deze sportvelden zijn wel verder weg dan 30 meter van het plangebied gelegen.
Dit bestemmingsplan maakt het vestigen van bedrijven die gevaar of hinder veroorzaken niet mogelijk. In het plangebied doen zich op het gebied van bedrijven en milieuzonering geen knelpunten voor.
Duurzame stedenbouw is met name het inspelen op de kansen van de nieuwe ontwikkeling. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de loactie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon -en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Leiden hanteert hiertoe het in 2006 vastgestelde Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden groter dan 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Onderdeel van het RBDS is een ambitietabel. Voor het onderhavige project zal samen met de Omgevingsdienst de ambitie worden bepaald.
De gemeente Leiden hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de in 2009 vastgestelde Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. Voor de nagestreefde kwaliteit wordt verwezen naar de ambitietabel Duurzame Stedenbouw.
Voor de kwaliteit van de gebouwen (woning- en utiliteitsbouw) worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw, waarbij de resultaten worden gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de gemiddelde regionale maatlat. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een gratis sublicentie GPR-gebouw.
In 2008 heeft de gemeente in samenwerking met de Milieudienst het Plan van aanpak regionaal Klimaatprogramma 2008-2012 Holland Rijnland vastgesteld. Voor het Klimaatprogramma Holland Rijnland en Rijnstreek wordt de klimaatambitie van het kabinet als uitgangspunt genomen. De kabinetsambitie betekent een concrete CO2-reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030 voor onze regio. Het klimaatprogramma kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 200 woningen of 20.000 m2 BVO bedrijfsgebouwen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100 % reductie van de CO2-uitstoot.
De gemeente Leiden heeft hiertoe een CO2-kansenkaart vastgesteld. Hieruit blijkt dat het gebied Kooiplein in een CO2-reductiekansengebied ligt en met bijvoorbeeld technieken als aardwarmte en nieuwe (koude)-warmtenetten op wijkniveau de kansen voor CO2-reductie verzilverd kunnen worden. Dit blijkt ook uit een energieonderzoek opgesteld voor het onderhavige gebied in 2006. Dit energieonderzoek dient geactualiseerd te worden met de huidige stand der techniek en voortschrijdend inzicht met als uitkomst de hoeveelheid CO2 die gereduceerd gaat worden als bijdrage aan de reductiedoelstelling van 600 kiloton in 2030.