Plan: | Lammenschansdriehoek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0546.BP00067-0301 |
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (2001)
Voor een groot aantal knelpunten kan nog niet aan de minimale milieukwaliteitcondities worden voldaan. Daarom krijgt het stedelijk gebied in het Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP 4) extra aandacht. Het gaat om gezondheidsverlies door luchtvervuiling (NO2 en fijn stof), geluidhinder of te grote risico's op calamiteiten. Volgens het NMP 4 staat de kwaliteit van de leefomgeving onder druk door een opeenstapeling van milieuproblemen, die onder andere veroorzaakt worden door de intensiteit van het verkeer, de ouderdom van de bebouwing, de bedrijvigheid en de beperkte aanwezigheid van groen. Om de milieukwaliteit van de stad te vergroten moeten lawaai, lucht, bodem- en (grond)waterverontreiniging worden aangepakt.
Duurzaamheidsagenda
Het algemene kader voor het milieubeleid van de gemeente Leiden is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda 'Samenwerken en Verbinden'. Dit beleid kent een directe relatie met de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld met betrekking tot de doelstellingen voor duurzame inrichting, voor duurzame (steden-)bouw, alsook voor het klimaat en energiebesparing. De agenda is op 15 maart 2012 vastgesteld door de gemeenteraad.
Duurzame stedenbouw
Duurzame stedenbouw is vooral het inspelen op de kansen van de nieuwe bouwlocatie. Juist door in een vroegtijdig stadium aandacht te besteden aan de specifieke kenmerken en mogelijkheden van een bouwlocatie kan er voor gezorgd worden dat een aantrekkelijke woon- en voorzieningenomgeving ontstaat. De gemeente Leiden hanteert hiertoe het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS). Dit instrument is bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden groter dan 1 hectare. Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als 'People, Planet, Profit' (PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Onderdeel van het RBDS is een ambitietabel.
DuBoPlus-Richtlijn
De gemeente Leiden hanteert als uitgangspunt bij bouwprojecten (woningbouw, utiliteitsbouw en de grond-, weg- en waterbouw voor zowel nieuwbouw als renovatie) de Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 als duurzaam bouwen-maatlat. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van het project kunnen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de ontwikkelaar geborgd te worden.
Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument de GPR-Gebouw, waarbij de resultaten worden gepresenteerd in een schoolcijfer (1 -10). Een 7 is de regionale norm. De ontwikkelaar informeert de gemeente met een GPR-Gebouw berekening (meest recente versie) of gelijkwaardig of aan de regionale ambitie wordt voldaan. Hiertoe ontvangt de ontwikkelaar van de gemeente een gratis sublicentie GPR-Gebouw. Voor de grond-, weg- en waterbouw geldt een maatregelenchecklist met vaste (altijd doen) en keuzemaatregelen. Aan de hand van deze maatregelenchecklist wordt de projectambitie samengesteld, geconcretiseerd en getoetst.
Algemeen
Wet op de ruimtelijke ordening
De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn. Of de bodem een planontwikkeling in de weg staat, wordt bepaald door middel van een historisch onderzoek, eventueel aangevuld met een bodemonderzoek. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.
Wet bodembescherming (Wbb)
Als er sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan gelden de regels van de Wet Bodembescherming (Wbb). In de Wbb is een saneringsdoelstelling bepaald (het saneren naar de functie) en een saneringscriterium (wanneer moet er gesaneerd worden: bij zogenaamde 'spoed- of risicolocaties').
Bodembeheerbeleid
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft het lokale bevoegd gezag de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen zijn gebied actief te beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Het Bbk biedt de mogelijkheid om ten aanzien van bodembeheer te kiezen voor een landelijk geldend generiek beleid, dan wel zelf gebiedsspecifiek beleid op te stellen. Hangende deze keuze geldt in het gebied van de Omgevingsdienst West-Holland het overgangsbeleid uit het Besluit bodemkwaliteit. Dat betekent dat voorlopig het nu geldende bodembeheerbeleid nog van kracht is. Voorlopig geldt derhalve nog dat grondverzet is toegestaan:
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
De kwaliteit van de bodem en het grondwater zijn van invloed op de kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Wanneer sprake is van verontreiniging, kan dit de volksgezondheid negatief beïnvloeden. Voor toekomstige bouwontwikkelingen dient daarom onderzoek te worden verricht naar de kwaliteit van de bodem en het grondwater. Er kan niet worden gebouwd alvorens vaststaat dat de grond in milieuhygiënisch opzicht geschikt is voor de desbetreffende ontwikkeling. Concreet betekent dit dat bij functiewijziging historisch onderzoek moet worden gedaan om de kans op bodemverontreiniging vast te stellen.
Met onderhavig bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande situatie in het plangebied vast te leggen en de bestemmingsregeling te actualiseren. Nieuwe ontwikkelingen worden niet direct mogelijk gemaakt. Om die reden hoeft geen bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Teneinde na te gaan of bij de huidige bestemmingen knelpunten op bodemgebied op zouden kunnen treden, is door de Omgevingsdienst West-Holland nagegaan in hoeverre er vanuit bodemoogpunt risicovolle bodemverontreinigingen aanwezig zijn in het plangebied. Uit de inventarisatie van het plangebied blijkt dat er zich in het gebied geen locaties bevinden die 'met spoed' (uiterlijk 2015) moeten worden gesaneerd.
Algemeen
Bij vaststelling of herziening van een bestemmingsplan is het conform de Wet geluidhinder (Wgh) noodzakelijk dat er aandacht wordt besteed aan de akoestische situatie. Per 1 januari 2007 is de wijzigingswet Wet geluidhinder in werking getreden. Als een plangebied geheel of gedeeltelijk binnen de onderzoekszone van een weg, spoorrails of de zone van een gezoneerd industrieterrein valt, moet bij de voorbereiding van een bestemmingsplan akoestisch onderzoek worden verricht naar de geluidsbelasting op nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen (bijvoorbeeld scholen en ziekenhuizen) binnen die geluidszone. Een bestemmingsplan kan pas worden vastgesteld indien de geluidbelasting op nieuwe geluidgevoelige functies voldoet aan de voorkeursgrenswaarden genoemd in de Wgh, of indien een besluit is genomen om hogere waarden vast te stellen. Voor dit laatste geeft de Wgh een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde kan worden vastgesteld, dienen eerst maatregelen onderzocht te worden om de geluidbelasting terug te dringen.
Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek niet uitgevoerd hoeft te worden op grond van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan het in sommige gevallen, zoals bij drukke 30 km wegen, toch nodig zijn om de akoestische situatie in kaart te brengen, om te beoordelen of het een goede locatie is voor een geluidgevoelige functie.
Met betrekking tot industrielawaai geldt dat als op een bedrijventerrein grote lawaaimakers mogen komen, voor dat terrein een geluidszone moet worden vastgesteld. Buiten die zone mag de geluidbelasting vanwege de bedrijvigheid op dat terrein niet meer bedragen dan 50 dB(A), de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai. De geluidszone wordt weergegeven op de verbeelding van bestemmingsplannen die binnen de geluidszone vallen. Dit geldt dus ook als het plangebied buiten het industrieterrein ligt.
Geluidskaart Leiden (2007)
In het kader van de EU-richtlijn Omgevingslawaai heeft Leiden een geluidskaart en actieplan gemaakt om de situatie met betrekking tot geluidsproductie in beeld te brengen. De richtlijn richt zich vooral op het vaststellen, beheersen en waar nodig of gewenst verlagen van geluidsniveaus in de leefomgeving. Het toepassingsgebied beperkt zich tot een aantal gedefinieerde geluidsbronnen, te weten schadelijke en hinderlijke effecten door weg- en railverkeer en luchtvaart van een zekere omvang, alsmede specifiek vastgelegde industriële activiteiten.
Uit de geluidskaarten blijkt dat in Leiden een relatief beperkt deel van de bevolking blootgesteld is aan ernstige geluidhinder. Het binnenstedelijk wegverkeer vormt verreweg de belangrijkste bron en leidt bij circa 3.300 woningen tot geluidsbelastingen met een gezondheidsrisico. In het actieplan zijn de acties beschreven die de gemeente in de planperiode 2008-2013 wil uitvoeren om deze situatie te verbeteren. Leiden wil de geluidbelasting door wegverkeer terugbrengen door in de eerste plaats maatregelen aan de bron te nemen. Dat zijn maatregelen die leiden tot minder verkeer én tot verkeer dat minder geluid produceert. Dergelijke maatregelen worden ook in het kader van de luchtkwaliteit al overwogen. Daarnaast wordt gestreefd naar het zoveel mogelijk realiseren van stille wegdekken op knelpuntsituaties. Dit zal voornamelijk plaatsvinden op het moment dat een wegdek al aan vervanging toe is. Spoorweglawaai leidt in Leiden ook tot ernstige geluidhinder, maar de prioriteit daarvan is duidelijk ondergeschikt aan die van wegverkeer. Het geluid van bedrijven vormt in Leiden over het algemeen geen knelpunt. Vliegtuiglawaai wordt in Leiden wel als bron van geluidhinder ervaren, veroorzaakt door vliegverkeer van en naar de luchthaven Schiphol. De maatregelen om deze hinder te reduceren vallen buiten de competentie van de gemeente. Daarom komen deze maatregelen in het actieplan niet aan de orde.
Geluidsnota Leiden (2004)
Met de vaststelling van de geluidsnota in 2004 heeft het gemeentebestuur van Leiden het beleid ten aanzien van geluidhinder vastgesteld. Geluid(hinder) wordt integraal aangepakt en het beleid wordt gebiedsgericht ingevuld. Het geluidsbeleid maakt lokaal differentiëren mogelijk en levert zo een passend geluidsniveau per gebied. Uitgangspunt van de geluidsnota uit 2004 is, dat er voor ieder gebiedstype een passend geluidsniveau is vastgesteld. In het drukke, levendige centrum is dit vanzelfsprekend een ander geluidsniveau dan in een rustige woonwijk. Per gebiedstype is er in de geluidsnota een bovengrens vastgesteld, die de gemeente niet wil overschrijden. Daarmee legt de geluidsnota vooral vast, hoe de gemeente in toekomstige situaties met geluid wil omgaan. De nota biedt een beoordelingskader voor de bestaande situaties in de stad.
Richtlijnen voor het vaststellen van hogere waarden Wet geluidhinder
De Omgevingsdienst West-Holland voert namens de aangesloten gemeenten de hogere waarde procedure uit. Het bestuur van de Omgevingsdienst heeft richtlijnen vastgesteld, die de Omgevingsdienst gebruikt als kader bij het beoordelen van verzoeken van gemeenten om een hogere waarde. Deze richtlijnen bevatten 5 dB strengere normen dan wat op grond van de Wet geluidhinder mogelijk is. Deze richtlijn sluit daarmee aan bij het Milieubeleidsplan van de aangesloten gemeenten.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Voorliggend bestemmingsplan legt voornamelijk de bestaande situatie vast. Het bestemmingsplan bevat geen directe bouwtitels voor nieuwe geluidsgevoelige objecten. Wel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de realisering van twee woningen aan de Meloenweg (herprojectie van een vigerende bouwtitel). De woningen komen te staan binnen de wettelijke zone van de Zoeterwoudseweg, Tomatenstraat en Lammenschansweg. Volgens onderzoek van de Omgevingsdienst West-Holland zal de hoogst berekende geluidsbelasting (vanwege de Tomatenstraat) neerkomen op 42 dB (exclusief 5 dB aftrek op grond van art.110g Wgh). Aangezien voor alle wegen de geluidsbelasting onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ligt, is er geen hogere waarde procedure nodig.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bovendien gekeken naar het totale geluidsniveau van alle wegen, inclusief de 30 km/uur wegen die niet onder het regime van de Wet geluidhinder vallen. Hierbij is voor de Meloenstraat uitgegaan van maximaal 1.000 voertuigen per etmaal. De gecumuleerde geluidsbelasting komt in dat geval uit op maximaal 57 dB, waarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden. Geconcludeerd kan worden dat de gecumuleerde geluidsbelasting weliswaar de voorkeursgrenswaarde overschrijdt, maar dat deze voornamelijk wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de Meloenstraat. De Meloenstraat is een 30 km/weg en valt daarom niet onder de Wet geluidhinder. Bovendien is het aantal voertuigbewegingen per dag (1.000) zeer ruim ingeschat. De geluidbelasting van 57 dB blijft bovendien onder de maximaal te verlenen hogere waarde van 63 dB en onder de norm van 58 dB (5 dB strenger), die als regionale richtlijn geldt.
Met betrekking tot spoorweggeluid wordt opgemerkt dat de spoorlijn Leiden - Utrecht zich op circa 270 meter afstand van de ontwikkelingslocatie bevindt. Gezien de tussenliggende afschermende bebouwing is het aannemelijk dat de voorkeursgrenswaarde voor railverkeer niet wordt overschreden.
Door de Omgevingsdienst West-Holland is geadviseerd om, als de bouwplannen voor de ontwikkeling aan de Meloenstraat concreet zijn, nader onderzoek te verrichten. Dit onderzoek kan plaatsvinden in het kader van het wijzigingsplan dat te zijner tijd wordt opgesteld. Gezien de resultaten van de verkenning van de Omgevingsdienst West-Holland zijn er geen belemmeringen om de wijzigingsbevoegdheid op te nemen.
Algemeen
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in bijlage 2 van de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. De overige stoffen in bijlage 2 zijn minder kritisch.
Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
De 'Wet luchtkwaliteit' vormt de Nederlandse uitwerking van de Europese normen voor de luchtkwaliteit. Op grond van de Europese regelgeving moet vanaf 2005 overal in Europa worden voldaan aan de grenswaarde voor fijn stof. Voor stikstofdioxide geldt de grenswaarde vanaf 2010. In ons land is het niet gelukt om overal aan de grenswaarden te voldoen. Daarom heeft Nederland om uitstel verzocht. Op 7 april 2009 heeft de Europese Commissie het gevraagde uitstel gegeven. De jaargemiddelde norm voor fijn stof moet uiterlijk in juni 2011 gehaald zijn en de daggemiddelde en jaargemiddelde norm voor NO2 uiterlijk op 1 januari 2015. Om deze normen te halen is een maatregelenpakket opgesteld, dat in een samenwerkingsprogramma van de rijksoverheid en de lagere overheden wordt uitgevoerd. Dit pakket wordt het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) genoemd. Het NSL is op 1 augustus 2009 van kracht geworden en vormt de kern van de Wet luchtkwaliteit. Het NSL is een bundeling van alle ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit 'in betekenende mate' verslechteren en alle maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het Rijk coördineert het programma. Specifieke onderdelen van de wet zijn uitgewerkt in besluiten (algemene maatregelen van bestuur) en ministeriële regelingen. Hiervan zijn de volgende van belang.
Besluit en regeling 'niet in betekenende mate'.
De 'Wet luchtkwaliteit' maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een verslechtering van maximaal 3% van de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Grotere projecten die in betekenende mate bijdrage kunnen worden opgenomen in het NSL, als is aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door de maatregelen van het NSL. Met projecten die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging is rekening gehouden in de autonome ontwikkeling van de luchtkwaliteit.
Het Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bevat criteria waarmee kan worden bepaald of een bepaald project wel of niet als 'in betekenende mate' moet worden beschouwd. NIBM projecten kunnen - juridisch gezien - zonder toetsing aan de grenswaarden voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit worden uitgevoerd. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet wel worden bekeken of het realiseren van het plan met betrekking tot de luchtkwaliteit op die locatie gewenst is. Daarbij speelt de mate van blootstelling aan de luchtverontreiniging een rol. Ook de gevoeligheid van bepaalde groepen mensen voor luchtverontreiniging kan daarbij worden afgewogen. Hierbij gaat het niet alleen om de toekomstige gebruikers van de locatie maar ook om de personen in de omgeving daarvan, bijvoorbeeld om de bewoners en/of kinderen in een school/kinderdagverblijf aan de gebiedsontsluitende wegen.
Besluit gevoelige bestemmingen.
Met het Besluit gevoelige bestemmingen wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale wegen en rijkswegen beperkt. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide. Gevoelige bestemmingen zijn gedefinieerd als gebouwen met de bijbehorende terreinen van scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen en vergelijkbare functies. Woningen worden hier niet toe gerekend. Het besluit voorziet in zones waarbinnen luchtkwaliteitonderzoek nodig is, namelijk 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg.
Wanneer in de onderzoekszone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo'n plek de vestiging van de gevoelige bestemming niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10 % van het totale aantal blootgestelden toegestaan.
Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw
Het Regionaal beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) gaat voor luchtkwaliteit uit van de ambitie van de Duurzaamheidsagenda 2010-2014. Deze ambitie is, dat op het merendeel van de plaatsen waar mensen wonen of langdurig verblijven de concentratie aan luchtverontreinigende stoffen beduidend lager is dan de toegestane grenswaarden.
Regionaal Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit
In het Regionale Samenwerkingsverband Luchtkwaliteit Zuid Holland is een aantal maatregelen ingebracht, die in de regio Holland Rijnland worden uitgevoerd. Deze maatregelen zijn opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De uitvoering van deze maatregelen worden gecoördineerd door de Omgevingsdienst West-Holland.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Voorliggend bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk, met uitzondering van de realisering van twee woningen aan de Meloenstraat (herprojectie vigerende bouwtitel door middel van een wijzigingsbevoegdheid) en twee wijzigingsbevoegdheden voor het toevoegen van drie woonschepenligplaatsen. In de Regeling 'nibm' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'. Deze aantallen worden bij lange na niet gehaald. Geconcludeerd kan worden dat het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer. De luchtkwaliteitseisen leveren derhalve geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.
Algemeen
Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, de productie, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR) en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR). Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Plaatsgebonden risico
Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.
Belemmeringsstrook buisleidingen
De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de belemmeringenstrook mag niet worden gebouwd, tenzij er toestemming is van burgemeester en wethouders (via een omgevingsvergunning voor het afwijken). Werkzaamheden in deze strook mogen alleen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding van het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Verantwoordingsplicht groepsrisico
Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.
In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten en de mogelijkheden tot rampenbestrijding aan de orde (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).
Provinciaal beleid
De provincie Zuid Holland ambieert een veilig Zuid-Holland. In de provinciale structuurvisie staat als provinciaal belang genoemd het 'beschermen van grote groepen mensen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen'. De provincie wil voorkomen dat risicovolle activiteiten worden gevestigd in de omgeving van grote groepen mensen of dat een nieuwe ontwikkeling gepland wordt binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Het is niet altijd te voorkomen dat dit soort functies gecombineerd worden en het groepsrisico toeneemt. In dat geval vraagt de provincie van de verantwoordelijke bestuurders dat zij een verantwoording groepsrisico schrijven: een heldere en transparante toelichting waarin zij uitleggen waarom de betreffende ontwikkeling op deze locatie noodzakelijk is. Op basis van een verantwoording groepsrisico moet aannemelijk worden gemaakt dat op termijn in de eindsituatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde.
Beleid Regio Holland-Rijnland
De regio Holland-Rijnland heeft in 2008 een Omgevingsvisie externe veiligheid opgesteld. In deze omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het groepsrisicodiagram (het fN-diagram, f = kans op calamiteit, N =aantal slachtoffers).
zonering op basis van groepsrisicodiagram
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de groepsrisicocurve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Door de Omgevingsdienst West-Holland zijn de externe veiligheidsaspecten die relevant zijn voor het plangebied Lammenschansdriehoek geïnventariseerd.
Risicovolle inrichtingen
Het plan ligt niet in het invloedsgebied van een bedrijf waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen of geproduceerd. In het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig waarop het huidige Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van toepassing is. Vestiging van risicovolle inrichtingen is in de bestemmingsomschrijving van diverse bestemmingen uitgesloten.
Transport van gevaarlijke stoffen
N206
De N206 ligt in het plangebied. Deze weg wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen, onder andere voor lpg en toxische vloeistoffen. Aan de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) wordt voldaan, aangezien de PR 10-6 contour op de as van de weg ligt.
A4
Over de A4 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. De A4 ligt op circa 1.100 meter afstand van het plangebied. Aan de grenswaarde voor het PR wordt voldaan, aangezien de PR 10-6 contour op de wegas ligt. Het plangebied ligt binnen het effectgebied van de A4. Vanwege het transport van giftige vloeistoffen van categorie LT3 is het effectgebied van de A4 circa 9 kilometer.
Spoorwegen
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een spoorlijn die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Waterwegen
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een waterweg die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen
Buisleidingen
Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Er is binnen het plangebied geen sprake van buisleidingen die onder het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vallen.
Groepsrisico
Vanwege de ligging van het plangebied in het effectgebied van de N206 en de A4 is een nadere beschouwing van het groepsrisico noodzakelijk.
N206
Een calamiteit met lpg of het vrijkomen van toxische vloeistoffen kan slachtoffers tot gevolg hebben in het plangebied. Voor de hoogte van het groepsrisico is het lpg-transport bepalend. Het transport van toxische vloeistoffen heeft een gering effect op de hoogte van het groepsrisico. Het plangebied ligt gedeeltelijk in de 200 meterzone waar beperkingen aan het ruimtelijk gebruik kunnen worden opgelegd. Het aantal personen in het effectgebied neemt niet toe, het ruimtelijk gebruik wordt niet gewijzigd. Het betreft hier een actualisatie en alle (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen in de Lammenschansdriehoek zijn buiten het bestemmingsplan gehouden. Het plan heeft geen dus invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Rijksweg A4
Het groepsrisico ligt onder de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt buiten de 200 meterzone waar beperkingen aan het ruimtelijk gebruik kunnen worden opgelegd. Het plangebied ligt wel in het effectgebied van een calamiteit met toxische vloeistoffen, maar het transport van toxische vloeistoffen heeft een gering effect op de hoogte van het groepsrisico. Het aantal personen in het effectgebied neemt niet toe, het ruimtelijk gebruik wordt niet gewijzigd. Het betreft hier een actualisatie en alle (grootschalige) nieuwe ontwikkelingen in de Lammenschansdriehoek zijn buiten het bestemmingsplan gehouden. Het plan heeft geen dus invloed op de hoogte van het groepsrisico.
Samenvatting met betrekking tot het groepsrisico
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden en het groepsrisico neemt niet toe. Een groepsrisicoverantwoording is daarom niet nodig. Het bestemmingsplan heeft ook geen gevolgen voor de andere externe veiligheidsaspecten, zoals zelfredzaamheid, bereikbaarheid en interventie- en behandelingscapaciteit van de hulpverleningsdiensten.
Conclusie
Er zijn geen externe veiligheidsaspecten die een belemmering vormen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Algemeen
De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de brochure is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige objecten waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden. Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG-handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter).
milieucategorie | richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied | |
1 | 10 m | 0 m | |
2 | 30 m | 10 m | |
3.1 | 50 m | 30 m | |
3.2 | 100 m | 50 m | |
4.1 | 200 m | 100 m | |
4.2 | 300 m | 200 m | |
5.1 | 500 m | 300 m | |
5.2 | 700 m | 500 m | |
5.3 | 1.000 m | 700 m | |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden conform VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'
In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'. Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. Een correctie is alleen mogelijk voor de aspecten geluid, geur en stof. Voor het aspect gevaar is verlaging van de indicatieve afstand niet mogelijk. De indicatieve afstanden uit de VNG-handreiking geven een goede indicatie van de aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Hierdoor is op bestemmingsplanniveau een 'grofmazige' toetsing mogelijk. In het kader van de milieuwetgeving vindt een 'fijnmazige' toetsing plaats.
Bestemmingsplan Lammenschansdriehoek
Zonering
In het plangebied 'Lammenschansdriehoek' komt een groot aantal verschillende bedrijfsactiviteiten voor, variërend van milieucategorie 1 tot milieucategorie 3.2. De bedrijven in het plangebied zijn opgenomen in de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd - 2', 'Bedrijventerrein' 'Bedrijf - Nutsbedrijf' en 'Bedrijf - Verkooppunt motorbrandstoffen'.
Binnen de bestemming 'Gemengd - 2' zijn, naast bedrijven, ook kantoren en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Gezien de sterke functiemenging in dit gebied, is ervoor gekozen om binnen deze bestemming uitsluitend bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 toe te staan. Deze bedrijfsactiviteiten zijn, gezien de beperkte hinder die ze veroorzaken, goed inpasbaar tussen de overige activiteiten in dit gebied. Voor het waterbedrijf aan de Kanaalweg is een bestemming 'op maat' opgenomen. Binnen de bestemming 'Bedrijf - Nutsbedrijf' is een waterdistributiebedrijf in maximaal milieucategorie 2 toegestaan.
Voor de gronden met de bestemming 'Gemengd - 1' en 'Bedrijventerrein' is de systematiek van inwaartse milieuzonering toegepast. De bestaande milieugevoelige functies in de omgeving zijn hierbij maatgevend voor de maximaal toegestane milieucategorieën op de bedrijfspercelen. In onderhavig geval zijn niet slechts de woningen, maar ook de onderwijsvoorzieningen (het nieuwe ROC-pand en het Lammenschanspark) als gevoelig object te beschouwen. Door middel van aanduidingen is binnen de bestemmingen 'Gemengd - 1' en 'Bedrijventerrein' aangegeven welke bedrijfscategorieën op welke gronden zijn toegestaan.
Vanuit de omringende gevoelige functies zijn de indicatieve afstanden uit de VNG-brochure uitgezet. Voor de woningen in de Fruitbuurt is hierbij uitgegaan van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor de woningen aan de westzijde van de Zoeterwoudseweg, aan de Kanaalweg en de woningen die direct grenzen aan de Lammenschansweg, is het omgevingstype 'gemengd gebied' aangehouden. Voor het ROC-pand is uitgegaan van de bebouwing, aangezien de gronden ten zuiden van het gebouw niet als schoolterrein, maar als openbaar gebied zullen worden ingericht.
Het Lammenschanspark is beschouwd als 'gemengd gebied'. Vooruitlopend op de ontwikkeling van het Lammenschanspark tot gemengd woongebied (Studentencampus De Leidse Schans) is een inwaartse zonering toegepast vanaf de bouwgrens van de toekomstige woningen. Die bouwgrens ligt op basis van de uitgangspunten bij de aanbesteding van de ontwikkeling van de Studentencampus De Leidse Schans op 12 meter vanaf de perceels- en tevens bestemmingsgrens tussen de campus en de bedrijfspercelen. Deze afstand tussen de huidige bedrijfsbebouwing en de toekomstige woningen van de Studentencampus De Leidse Schans is op verzoek van de eigenaren van de bedrijfspanden aan de Lammenschansweg op 12 meter vastgesteld, zodat een eventuele toekomstige toegang tot de bedrijven vanaf de achterkant geborgd blijft. Uitgaande van deze bebouwingslijn zijn de bedrijfspercelen inwaarts gezoneerd. Aangezien de studentencampus wordt ontwikkeld als gemengd woongebied, zijn de richtafstanden die gelden voor een 'gemengd gebied' gehanteerd.
Tot een afstand van 50 meter (woningen in 'rustige woonwijk') respectievelijk 30 meter (woningen/onderwijsfuncties in 'gemengd gebied') van de milieugevoelige functies is bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Binnen een afstand van 100 respectievelijk 50 meter is maximaal milieucategorie 3.1 toegestaan. Voor de gronden die op relatief grote afstand van woningen liggen (delen van de bedrijvenstrip aan de oostzijde van de Lammenschansweg en het veilinggebouw) is bedrijvigheid in maximaal milieucategorie 3.2. toegestaan. Waar mogelijk zijn voor de grenzen tussen de verschillende categorieën logische begrenzingen gekozen op basis van kadastrale percelen. Met name voor de bedrijfspercelen op het bedrijventerrein Zoeterwoudseweg is dit niet mogelijk; hier loopt de milieuzonering over de percelen heen.
Bestaande bedrijven
Door de toepassing van een inwaartse zonering is in het plangebied voorzien in voldoende afstand tussen hindergevoelige objecten (woningen en onderwijsfuncties) en hinderlijke bedrijfsactiviteiten. In de huidige situatie zijn echter op een aantal locaties bedrijven gevestigd die die formeel niet passen binnen de nieuwe bestemming, omdat ze niet in de toegestane milieucategorie vallen. De betreffende bedrijven zijn echter door middel van de milieuvergunning/milieuregelgeving zodanig in hun activiteiten beperkt, dat hinder naar de omliggende woningen beperkt blijft.
Het uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is dat alle bestaande bedrijven positief worden bestemd. De bedrijven die niet passen binnen de nieuwe milieuzonering, zijn daarom voorzien van een specifieke aanduiding, waardoor zij hun activiteiten op de huidige locatie voort kunnen zetten. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan zijn de volgende bedrijven voorzien van een specifieke aanduiding.
Bedrijf | Type bedrijf (SBI-code) | Milieucategorie | |
Nicolaas Verfindustrie Zoeterwoudseweg 25a/b |
Groothandel in chemische producten (5155.1) | 3.2 | |
Broomans en Zn Zoeterwoudseweg 21a |
Stempel- en graveerinrichting (2851.1) | 3.2 | |
Makma Zoeterwoudseweg 21d |
Assemblage en verkoop boten (351.2) | 3.2 | |
Gordijnatelier Van der Lelie Perenweg 21-23 |
Vervaardiging van textielwaren (174, 175) | 3.1 |
Staat van bedrijfsactiviteiten
Als bijlage bij de regels is een Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Als een bedrijf zich op een bepaalde locatie in het plangebied wil vestigen, wordt getoetst of het bedrijf in de toegestane milieucategorie valt. Daarnaast wordt getoetst of het type bedrijf is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten. Bedrijvigheid die niet voorkomt op de Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die daarmee gelijk te stellen is, is toelaatbaar door middel van een omgevingsvergunning voor het afwijken.
De Staat van bedrijfsactiviteiten bestaat uit een selectie uit de VNG-bedrijvenlijst, die is afgestemd op de specifieke mogelijkheden, de gewenste invulling en de beoogde beeldkwaliteit van het gebied. Uitgesloten van vestiging zijn (op enkele uitzonderingen na) activiteiten als landbouw, grond- en delfstoffenwinning, energieproductie en sociaal-culturele en recreatieve voorzieningen. Daarnaast zijn fysiek op deze locatie 'onmogelijke' activiteiten uit de lijst verwijderd. Ook bedrijven waarvan de vestiging op deze locatie om andere redenen niet gewenst is, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen. Het betreft onder andere autosloperijen en groothandels in afval en schroot, die vanwege hun uitstraling niet gewenst zijn in de Lammenschansdriehoek. Daarnaast zijn ook bedrijven uitgesloten die vallen onder de categorie 'natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk'. Ook voor dergelijke bedrijven geldt dat het plangebied geen geschikte vestigingsplaats is.
Tenslotte zijn ook de garagebedrijven van de Staat van Bedrijfsactiviteiten verwijderd. De garagebedrijven in de Lammenschansdriehoek kunnen namelijk allemaal worden aangemerkt als perifere detailhandel, waarbij in een aantal gevallen ook onderhoud en reparatie plaatsvindt. In het begrip voor perifere detailhandel is daarom expliciet opgenomen dat bij de detailhandel in auto's, boten, caravans en landbouwwerktuigen ook onderhoud en reparatie zijn toegestaan. Nieuwvestiging van een garagebedrijf is mogelijk op grond van de afwijkingsregeling die voor perifere detailhandel is opgenomen. Als zich een garagebedrijf aandient dat moet worden aangemerkt als bedrijfsactiviteit (omdat de verkoop van auto's ondergeschikt is aan de onderhouds- en reparatiewerkzaamheden) kan het bedrijf worden toegestaan via de afwijkingsregeling die is opgenomen voor bedrijven die niet voorkomen op de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en omvang gelijk zijn te stellen aan de bedrijven die wel zijn opgenomen op de lijst. De (ondergeschikte) verkoop van auto's is in die gevallen aan te merken als ondersteunende detailhandel en is als zodanig ingevolge de regels van de bestemming 'Bedrijventerrein' toegestaan.