Plan: | Prinsessenhof |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0542.BPPrinsessenhof-va01 |
Aanleiding voor het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is de herstructurering van de zogenoemde 'Prinsessenflats'. Herstructurering van dit gebied is al in gang gezet, zo zijn de gebouwen - de zogenoemde witte flatjes - al gesloopt. In totaal zijn er 240 woningen gesloopt, waarna er circa 250 woningen zullen worden teruggebouwd. Herontwikkeling staat op het punt van beginnen, maar de ontwikkeling van het terrein zal niet in één keer volledig worden gerealiseerd. Voor de 1e (en mogelijk ook 2e) fase is er zicht op een concreet bouwplan, maar voor de rest van het plangebied is dat nog niet het geval. De totale herstructurering heeft een verwachte doorlooptijd tot ongeveer 2020.
Met voorliggend bestemmingsplan zijn daarom bouwregels vastgelegd die dynamiek en nieuwe inzichten kunnen sturen, flexibel, maar wel met een aantal zekerheden voor het realiseren van ruimtelijke kwaliteit. De opgenomen regeling komt voort uit de eerder door de gemeenteraad vastgestelde bouwregels (stedenbouwkundige kaders) voor de locatie Prinsessenhof (zie Bijlage 1) .
Het streven is te komen tot een gedifferentieerd woongebied met woningen voor verschillende leeftijds- en inkomensgroepen. Voor een deel van het plangebied is woningcorporatie QuaWonen voornemens om driekamerwoningen van circa 80 m2 met een huur onder de huurtoeslaggrens te realiseren. De zogenaamde bereikbare woning. Deze woningen zijn bestemd voor zelfstandig wonende ouderen met een (toekomstige) zorgvraag.
Lelie zorggroep is daarnaast voornemens in het plangebied voor 18 ouderen met een hogere zorgvraag een woon-zorgomgeving te creëren in de nieuwe voorziening Prinsessenhof. Lelie zorggroep kiest bij de huisvestingsvorm van deze ouderen voor het concept 'Scheiden van wonen en zorg' en daarbinnen voor Individueel wonen in geclusterde setting.
Het plangebied ligt tussen de Noorderstraat, Koningin Julianastraat, Prins Bernardstraat en de Molenvlietsingel te Krimpen aan den IJssel. In onderstaand figuur is de begrenzing van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied vigeert bestemmingsplan 'Kortland' welke is vastgesteld op 13 juni 2013. Het plangebied is hierin voorzien van de bestemming 'Woongebied'. De bestaande bebouwing is hierbij voorzien van strakke bouwvlakken en een nadere aanduiding 'gestapeld' (zie figuur 1.2).
Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kortland' (plangebied rood omkaderd)
Strijdigheid met het bestemmingsplan
De voorgenomen bebouwing past niet binnen de opgenomen bouwvlakken. Hierdoor is de gewenste nieuwbouw in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van het plan. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 een samenvatting van het actuele beleidskader dat relevant is voor het plangebied gegeven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en de overige onderzoeken beschreven. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt een toelichting gegeven op de gekozen planvorm en de juridische regeling, zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.
Het programma
Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van hoofdzakelijk woningen, maar ook maatschappelijke functies mogelijk. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de bebouwing wordt gerealiseerd in 6 blokken (zie figuur 2.1). Meerdere samengestelde blokken zijn hierbij ook mogelijk.
Figuur 2.1 Belangrijkste ruimtelijke uitgangspunten
De maatschappelijke functies zijn overal toegestaan en bestaan uit zogenoemde zorgstudio's, behandelruimten en de bijbehorende gemeenschappelijke ruimtes. De overige ruimtes zijn beschikbaar voor zorgwoningen en/of voor appartementen in het sociale segment en reguliere huur- of koopappartementen. De centrale groene ruimte kan voor een deel als pleinruimte bij maatschappelijke voorzieningen worden ingericht. In de 6 blokken kunnen in totaal circa 250 woningen van gemiddeld 125 m2 bvo worden gerealiseerd (zie figuur 2.2).
Figuur 2.2 Indicatief overzicht programma Prinsessenhof
Bouwregelnotitie
Ten tijde van het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is nog geen concreet bouwplan beschikbaar. Om toch te voorzien in sturing van de ruimtelijke kwaliteit is een bouwregelnotitie opgesteld. Deze bouwregelnotitie is opgenomen in Bijlage 1.
De bouwregelnotitie geeft zoals gezegd sturing in de ruimtelijke kwaliteit, maar geeft tegelijkertijd flexibiliteit in de uitvoering om op onderdelen wijzigingen te kunnen aanbrengen en nieuwe inzichten te verwerken. Voor de verschillende fases is het wel wenselijk om de stedenbouwkundige afstemming met de reeds gerealiseerde fases te waarborgen.
De basis voor alle bouwregels is dat 'het anders mag als het daardoor beter wordt'. Overeind blijft het principe dat (de zichtlijnen ervoor zorgen dat) het binnengebied een gelede vooral groene ruimte wordt en geen formele en versteende ruimte. In de bouwregelnotitie zijn tevens drie voorbeelduitwerkingen voor het plangebied opgenomen.
Centrumontwikkeling
Nieuwbouw op deze locatie is reeds voorzien in de Centrumvisie die door de gemeenteraad als richtlijn voor de ontwikkeling van het centrum is vastgesteld. Vanwege de ligging, direct naast het winkelcentrum Crimpenhof, wordt een hoge mate van dynamiek in de omgeving verwacht met wellicht invloed op de locatie en vice versa.
Karakteristiek en beeldkwaliteit
In de bovengenoemde Centrumvisie is gesteld dat de architectuur en de inrichting van de openbare ruimte in bepaalde mate tijdloos moet zijn. Voor het plangebied wordt daarom gestreefd naar een niet al te uitgesproken bebouwing. Hier wordt onder verstaan: geen felle kleuren, een harmonieuze rustige opbouw in massa en goede verhoudingen tussen de gebouwen onderling.
Belangrijk uitgangspunt is een robuuste en natuurlijke uitstraling. Een rustige opbouw komt tot uitdrukking in: de gebouwen schaal geven, herkenbare verdiepingshoogtes, de toplaag duidelijk vorm geven, bijvoorbeeld terugliggend of met een lichter materiaal. In de blokken zelf ook een duidelijke geleding aanbrengen.
Het is wenselijk de oriëntatie van de bebouwing zorgvuldig te kiezen: een goede open uitstraling naar buiten (Noorderstraat, Molenvlietsingel, Prins Bernhardstraat en Koningin Julianastraat). Maar ook aan de binnenzijde naar het groen is een directe zichtrelatie tussen binnen en buiten belangrijk, vooral vanwege de sociale veiligheid en menselijke maat van het binnenterrein.
De 6 bouwblokken mogen, passend bij het concept van de centrumvisie, verschillend zijn in architectuur en kleur. Daarbij kan het (eventuele) verschil in functie van de blokken tot uitdrukking worden gebracht. Het is bij de verschillende fases gewenst rekening te houden met rooilijnen van de op dat moment al gerealiseerde delen van het plangebied.
Er zal een karakteristiek plan worden gerealiseerd dat past bij Krimpen aan den IJssel. Dat betekent een ingetogen chique zo mogelijk tijdloze architectuur met duurzame mooi verouderende materialen en een rustige kleurstelling.
De inrichting van de openbare ruimte zal in principe sober en doelmatig zijn. Als het voorlopig ontwerp van de bebouwing beschikbaar is, zal door of namens de gemeente een inrichtingsplan worden ontworpen. Het groene beeld door middel van bomen, gras en hagen is belangrijk om een niet al te versteend geheel te krijgen. Met hagen of kleine taluds kan het mogelijk overheersende beeld van de geparkeerde auto's vanuit de groene ruimte worden gecamoufleerd. De openbare ruimte wordt net als de bebouwing in fases gerealiseerd.
Bouwhoogte
Voor het grootste deel van het plangebied is een bouwhoogte van 12 meter toegestaan. Aan de zijde van de Koningin Julianastraat en aan de zijde van de Noorderstraat wordt, tegenover de voorgevels van de eengezinswoningen, de 2:1 regel (profielbreedte is tenminste 2 x de hoogte van de aangrenzende bebouwing) aangehouden.
Daardoor zal een eventuele 4e (top)laag terug moeten liggen ten opzichte van de voorgevel van de nieuwe bebouwing of zal bij vier respectievelijk vijf volledige bouwlagen meer afstand moeten worden aangehouden tot de tegenovergelegen bebouwing. Aan de zijde van de Molenvliet is het ruimtelijk logisch met een lagere bouwhoogte vanaf de Noorderstraat (12 meter) te werken en aan de zijde van Hoogstade met de hoogste bouwhoogte (tot 21 meter).
Het bestemmingsplan moet worden getoetst aan het nu geldende rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleids- en toetsingskader. Hieronder is dit beleids- en toetsingskader nader beschreven. Paragraaf 3.2 behandelt het rijksbeleid. Het provinciale en regionale beleids- en toetsingskader is opgenomen in paragraaf 3.3. Het relevante gemeentelijk beleid staat in paragraaf 3.4. Paragraaf 3.5 geeft de conclusies.
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) de meest bepalende beleidsdocumenten. De ontwikkeling is niet in strijd met rijksbeleid.
Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)
Bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling is duurzame verstedelijking het uitgangspunt. Hiertoe wordt de ladder voor duurzame verstedelijking gevolgd die is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6. lid 2 Bro). De ladder bestaat uit de volgende drie treden:
Toetsing en conclusie rijksbeleid
Bij de ontwikkeling zijn geen rijksbelangen in het geding.
Visie Ruimte en Mobiliteit (2014)
Hoofddoel van de provinciale Visie ruimte en mobiliteit (VRM) is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio. Dat betekent: ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:
Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.
4 rode draden
In de VRM zijn 4 thema's te onderscheiden:
1. Beter benutten en opwaarderen
De provincie wil de groei van de bevolking, de mobiliteit en de economische activiteit vooral opvangen in de bestaande netwerken en bebouwde gebieden. Beter benutten en opwaarderen leidt tot een intensiever, compact ruimtegebruik.
2. Versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht)
Meer concentratie en specialisatie van locaties die onderling goed verbonden zijn, leidt tot de versterking van de kennis- en bedrijvencentra op het Europese en wereldtoneel. De provincie wijst in de VRM de concentratielocaties met goede ontsluiting aan. Daarnaast werkt de provincie aan een goede aantakking van de Zuid-Hollandse economie op de nationale, Europese en wereldwijde netwerken van goederen- en personenvervoer.
Detailhandel is een belangrijke drager voor levendige centra. De VRM concentreert winkels zoveel mogelijk in bestaande winkelgebieden om leegstand in de binnenstad te voorkomen.
3. Versterken ruimtelijke kwaliteit
Het provinciale landschap valt onder te verdelen in drie typen, gekenmerkt door veenweiden, rivieren en kust. Het verstedelijkingspatroon, de natuurwaarden en het agrarisch gebruik sluiten daarop aan. De provincie stelt de versterking van de kwaliteiten van gebieden centraal in het provinciaal beleid. Per nieuwe ontwikkeling zal voortaan eerst worden bekeken of het nodig is om het buiten bestaand stads– en dorpsgebied te realiseren.
De voorwaarde hierbij is dat de maatschappelijke behoefte is aangetoond en de nieuwe ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Bij ruimtelijke kwaliteit gaat het om een integrale benadering waarbij de samenhang tussen bruikbaarheid, duurzaamheid én belevingswaarde in acht wordt genomen.
4. Bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving
In de VRM zet de provincie in op de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving. Door ruimtelijke reserveringen te maken voor de benodigde netwerken en via haar vergunningen- en concessiebeleid, draagt de provincie hieraan bij.
Toetsing
De ontwikkelingen geven mede invulling aan rode draad 1. De ontwikkelingslocatie is aangemerkt als stedelijk gebied op de visiekaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' (zie figuur 3.1).
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Beter benutten bebouwde ruimte' Krimpen aan den IJssel (plangebied blauw omkaderd)
Verordening ruimte en mobiliteit (2014)
Het provinciaal beleid wordt planologisch geborgd door de Verordening ruimte en mobiliteit. Hierin is de Ladder voor duurzame verstedelijking juridisch geborgd. Verder worden regels gesteld ten aanzien van (nieuwe) functies. De relevante artikelen zijn hieronder opgenomen. Het plan wordt hier tevens aan getoetst.
Artikel 2.1.1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Lid 1 Ladder voor duurzame verstedelijking
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Lid 2 Bestaand stads- en dorpsgebied
Onder bestaand stads- en dorpsgebied als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt verstaan: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
Lid 3 Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau
Gedeputeerde Staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid, kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie als motivering of gedeeltelijke motivering dat de stedelijke ontwikkeling voldoet aan het eerste lid.
Toetsing
De ontwikkelingen in het plangebied voorzien in een actuele behoefte welke regionaal is afgestemd. De ontwikkeling vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied. In totaal zullen met deze ontwikkeling netto 10 woningen aan de bestaande woningvoorraad worden toegevoegd. De nu voorliggende plannen zijn regionaal afgestemd en akkoord bevonden.
Provinciale Woonvisie 2011-2020 (2011)
De provincie vindt dat iedereen in Zuid-Holland moet kunnen beschikken over een passende woning in een passend woonmilieu, nu en in de toekomst.
Op dit moment staat er in het algemeen druk op de woningmarkt, terwijl er ook gebieden zijn met een ontspannen of zelfs krimpende woningmarkt. De omvang en de kwaliteit van de woningvoorraad is niet in balans. Daarvoor moet de bestaande voorraad kwalitatief verbeteren, vraag en aanbod van woonmilieus beter op elkaar worden afgestemd en meer binnenstedelijk worden gebouwd. Herijking van het nieuwbouw- en herstructureringsprogramma is nodig om in 2020 de gewenste voorraad te hebben.
De Woonvisie 2011-2020 is mede gebaseerd op een evaluatie van bestaand beleid en een analyse van de werking van de huidige woningmarkt. De provincie constateert dat:
Het woningbouwprogramma is in regionaal verband afgestemd.
Verstedelijkingsscenario Stadsregio 2010 - 2020 en Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014 - 2020
Op 13 oktober 2010 heeft de Stadsregio het verstedelijkingsscenario “Op weg naar een gezonde woningmarkt” vastgesteld. Daarin is een beeld geschetst van de opbouw van de woningvoorraad op basis van een analytische indeling van negen woonmilieus (Rosetta indeling): landelijk, dorps, exclusief suburbaan, grondgebonden suburbaan, compact suburbaan, rustig stedelijk, levendig stedelijk, exclusief stedelijk en hoogstedelijk.
Met deze benadering is getracht om de regionale opgave te formuleren en om met gemeenten, corporaties en marktpartijen het gesprek aan te kunnen gaan over vormen van woningbouw die iets toevoegen aan het regionale aanbod.
De ontwikkelingen op de woningmarkt dwongen tot een ingrijpende herziening van de verstedelijkingsafspraken. In april 2014 is die herziening neergelegd in de Woningmarktstrategie en Woonvisie Regio Rotterdam 2014 - 2020. Tegelijk met deze strategie zijn op subregionaal niveau samenwerkingsafspraken uitonderhandeld.
Krimpen aan den IJssel behoort tot de subregio ost en in de binnen die regio gemaakte samenwerkingsafspraken is het planaanbod 2013 t/m 2019 opgenomen. Voor Krimpen aan den IJssel is een planaanbod van 451 woningen opgenomen, waarvan het project Prinsessenhof deel uitmaakt. De provincie heeft de regionale woonvisie aanvaard. Die aanvaarding betekent dat gemeenten bij de aanbieding van bestemmingsplannen kunnen aangeven dat de in het plan opgenomen woningbouwbehoefte past binnen de regionale afstemming van het woningbouwprogramma.
Toetsing en conclusie
Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van woningen waarbij eveneens maatschappelijke zorgvoorzieningen worden gerealiseerd. Het woningbouwprogramma is regionaal afgestemd, opgenomen in de Woonvisie Regio Rotterdam 2014 - 2020 en deze woonvisie is door de provincie aanvaard.
Structuurvisie 2003-2030 (2004)
De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied, waar het vorige beleid uit ging van uitbreiding met nieuw stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied.
Eén van de hoofdthema's van de structuurvisie is 'Wonend Krimpen'. De belangrijkste punten van dit thema zijn:
Toetsing en conclusie
Het plangebied is een locatie in het centrum van Krimpen aan den IJssel. De huidige 240 appartementen voldoen niet meer aan de wooneisen van deze tijd en zijn daarom gesloopt. Deze ontwikkeling past binnen de in de structuurvisie gestelde uitgangspunten.
Woonvisie Krimpen aan den IJssel 2009 - 2030
De gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel heeft in 2009 de ‘Woonvisie gemeente Krimpen aan den IJssel 2009-2030; Goed wonen tussen wereldstad en Groene hart’ vastgesteld. Wonen in Krimpen aan den IJssel betekent wonen in een aantrekkelijk gemeente met een gevarieerd aanbod van woningen, winkels, scholen en andere voorzieningen. Maar ook: genieten van de rust van de groene Krimpenerwaard én profiteren van de goed bereikbare stedelijke voorzieningen van Rotterdam. Omdat het gemeentebestuur dat graag zo wil houden, zijn in de woonvisie de volgende 4 ambities neergelegd:
Toetsing en conclusie
Met voorliggend plan wordt voorzien in de ambities behoud van kwaliteit door herstructurering en een sluitend netwerk van wonen, welzijn en zorg door de realisatie van zorgvoorzieningen. Het plan geeft hier uitvoering aan de opgave die is vastgelegd in de woonvisie.
Prestatieafspraken Gemeente - QuaWonen 2015 - 2018
Eind 2014 zijn, gebaseerd op de Woonvisie, tussen de gemeente, woningcorporatie QuaWonen en de Stichting Huurdersbelang Krimpen aan den IJssel e.o. Prestatieafspraken Wonen, Zorg en Welzijn 2015 - 2018 gemaakt. Hierin zijn 4 pijlers met onderwerpen opgenomen:
Onder 'bouwen en duurzaamheid' zijn afspraken gemaakt over de fasering en de inhoud van het project Prinsessenhof en is dit project benoemd als het nieuwbouwproject dat binnen Krimpen aan den IJssel de hoogste prioriteit heeft.
Toetsing en conclusie
Met voorliggend plan wordt uitvoering gegeven aan de opgave die is vastgelegd in de eind 2014 gemaakte Prestatieafspraken Wonen, Zorg en Welzijn.
Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In het voorliggende hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor het bestemmingsplan relevant zijn. De resultaten en conclusies van de onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieu effect rapportage is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling blijft ruimschoots onder de drempelwaarde.
Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Binnen het plangebied worden nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Woningen zijn geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden.
Het gebied is gelegen binnen de wettelijke geluidszone van de Noorderstraat. Akoestisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. Langs het plangebied zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h gelegen. Deze wegen zijn op basis van hun maximumsnelheid niet gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat ten gevolge van het verkeer op deze wegen. De berekeningen zijn uitgevoerd voor de IJsselstraat / Molenvlietsingel en de Prins Bernhardstraat.
Onderzoek en conclusie
Uit het akoestisch onderzoek, zie Bijlage 2, blijkt dat ten gevolge van het verkeer op de IJsselstraat / Molenvlietsingel en Prins Bernhardstraat sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Ten gevolge van het verkeer op de Noorderstraat wordt in een deel van het plangebied de voorkeursgrenswaarde overschreden. Op dit deel ligt echter een uit te werken bestemming, waardoor in een later stadium nader getoetst zal worden. Bij overschrijding van de voorkeursgrenswaarde dienen maatregelen bekeken te worden om de geluidsbelasting te reduceren. Wanneer maatregelen niet mogelijk, gewenst en/of doelmatig zijn kunnen hogere waarden worden vastgesteld.
Het realiseren van een gebouwde parkeervoorziening is zeer kostbaar en past niet bij de uitgangspunten voor dit gebied om voornamelijk betaalbare woningen te realiseren. Het parkeren zal voor de ontwikkeling op het maaiveld plaats moeten vinden. Tussen de woonblokken en in het openbaar gebied zal het parkeren worden gesitueerd. Uit de opgestelde schetsmodellen en de parkeerbalans blijkt dat er voldoende zekerheid is dat de parkeervraag in het plangebied op de beschreven wijze kan worden opgelost. In de regels behorende bij dit bestemmingsplan wordt dit eveneens vastgelegd. Een definitieve parkeerbalans wordt opgesteld wanneer het programma bouwkundig vertaald is per fase.
Waterbeheer en watertoets
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het Hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Hoogheemraadschapsbeleid
Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan HHSK 2010-2015, de Keur van Schieland en de Krimpenerwaard, peilbesluiten en de leggers. Het HHSK streeft ernaar om samen met gemeenten als partners op te trekken. Er moet worden ingezet op intensief overleg met gemeentebesturen voor het kunnen realiseren van projecten. De ruimtelijke ordening en de waterhuishouding moeten in onderlinge relatie worden ontwikkeld. Op basis van ervaring en deskundigheid adviseert HHSK over de mogelijkheden voor een duurzaam watersysteem. De laatste jaren is het inzicht gegroeid dat op een duurzamer wijze met het stedelijk waterbeheer dient te worden omgegaan, mede gezien de klimaatveranderingen. Aandachtspunten voor het duurzame stedelijk waterbeheer zijn het minimaliseren van wateroverlast, het realiseren van voldoende waterberging waarbij zoveel mogelijk een ecologische inrichting wordt nagestreefd, het verantwoord afkoppelen van verhard oppervlak en het voorkomen van diffuse verontreinigingen door toepassing van duurzame bouwmaterialen.
De visie is uitgewerkt in een concreet maatregelenplan:
Voor ontwikkelingen is het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 van het Hoogheemraadschap van belang. Ontwikkelingen gaan vaak gepaard met een toename van het verharde oppervlak. In het waterbeheerplan van HHSK 2010-2015 is beschreven hoe het Hoogheemraadschap omgaat met het bergen van oppervlaktewater bij een toenemende verharding van het oppervlak. In zijn algemeenheid geldt verder dat voor aanpassingen aan het bestaande waterhuishoudingsysteem bij het Hoogheemraadschap vergunning dient te worden aangevraagd op grond van de Keur. Dit geldt bijvoorbeeld voor de aanleg van overstorten, van de hemelwaterafvoer op het oppervlaktewater, het dempen en graven van water en het aanbrengen van verhard oppervlak. De Keur maakt het mogelijk dat het Hoogheemraadschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren.
Gemeentelijk beleid
Het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is in 2001 tot stand gekomen door samenwerking tussen de gemeente Krimpen aan den IJssel, het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden. De reden voor het opstellen van het plan was de wens van de waterschappen in Zuid-Holland-Zuid om voor alle stedelijke kernen in hun beheersgebied een stedelijk waterplan op te stellen. Bij het opstellen van dit plan was er nog sprake van twee waterbeheerders, waarbij het Hoogheemraadschap van de Krimpenerwaard de waterkwantiteit verzorgde en het Zuiveringsschap Hollandse Eilanden en Waarden ging over de waterkwaliteit. Na 1 januari 2005 is bij de uitvoering van het plan sprake van een integraal waterschap het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard.
Het doel van het Stedelijk Waterplan Krimpen aan den IJssel is het ontwikkelen van een gezamenlijke visie op het stedelijk water van gemeente, hoogheemraadschap, zuiveringsschap en belangenvertegenwoordigers. Deze visie wordt vervolgens uitgewerkt in een maatregelenplan. De visie is geënt op het idee dat het stedelijk water in Krimpen aan den IJssel schoon en gezond moet zijn en geen overlast mag veroorzaken. Tevens is in het plan rekening gehouden met het belang van alle overheden, verenigingen, stichtingen en bewoners.
De ambitie van dit Stedelijk Waterplan is het realiseren van een zo goed mogelijk functionerend watersysteem zowel op het gebied van waterkwantiteit als waterkwaliteit binnen de planperiode die loopt tot 2015. Voor de waterkwantiteit houdt dit in dat binnen de grenzen van Krimpen aan den IJssel geen knelpunten optreden in de afvoer van water door de watergangen.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied ligt tussen de Noorderstraat, Koningin Julianastraat, Prins Bernardstraat en de Molenvlietsingel te Krimpen aan den IJssel en bestaat in de huidige situatie uit bebouwing, verharding en groenstroken. De totale verharding binnen het plangebied had een oppervlak van 13.046 m2.
Bodem en grondwater
Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem in het noordoosten van het plangebied uit veengrond en in het zuidwesten uit zeekleigrond. Het plangebied ligt in peilgebied Krimpen (GPG-490) met een flexibel peil dat varieert tussen NAP -2,02 m en -2,07 m. De maaiveldhoogte ter plaatse varieert tussen de NAP -1,9 en +1,7 m.
Waterkwantiteit en - kwaliteit
In het plangebied zijn geen watergangen of beschermingszones van watergangen aanwezig.
Veiligheid en waterkeringen
In het plangebied zijn geen waterkeringen gelegen. Het plangebied ligt ook niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Er wordt in het plangebied een verbeterd gescheiden stelsel aangelegd.
Toekomstige situatie
Algemeen
Het plan ziet op sloop en nieuwbouw van het bestaande woongebied. Deze wijziging leidt in een 'worst-case' situatie (uitgaande van het model waarbij de meeste verharding wordt gerealiseerd) tot een totale oppervlakte aan 17.812 m² aan verharding. Hiermee zal ten opzichte van de huidige situatie 4.766 m2 extra verharding worden gerealiseerd.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verharding dient deze toename te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. 10% van toename in verharding dient gecompenseerd te worden, mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt. De eerste 500 m2 oppervlakte verharding hoeft niet gecompenseerd te worden. Uitgaande van 4.766 m2 extra verharding dient dus 213 m2 (4.776 - 500 x 10% = 428 m2) aan functioneel open water gerealiseerd te worden. Dit oppervlaktewater zal gerealiseerd worden in de huidige groenstrook langs de Molenvlietsingel en/of een nader te bepalen locatie elders in de gemeente.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Veiligheid en waterkeringen
De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in het omliggende gebied.
Afvalwaterketen en riolering
Conform de Leidraad Riolering en vigerend Hoogheemraadschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:
Waterbeheer
Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het Hoogheemraadschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het Hoogheemraadschap gebouwd, gegraven, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.
Het plangebied is niet binnen de beschermingszone van een watergang of waterkering gelegen. Voor voorliggende plan is dan ook geen watervergunning vereist.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Onderzoek
Voor de ontwikkelingen (sloop van de bestaande gebouwen) in het plangebied is onderzoek uitgevoerd naar de aanwezige flora en fauna. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3. Vanwege de verandering in de inrichting van het plangebied als gevolg van de sloop van de bebouwing, en het feit dat dit onderzoek in 2012 heeft plaatsgevonden, is begin 2015 opnieuw een verkennend onderzoek verricht. Een volledige rapportage van dit actualiserende onderzoek is opgenomen in Bijlage 4.
Conclusie en aanbevelingen
Op basis van het uitgevoerde ecologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat voor de verdere ontwikkeling geen aanvullend onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is. De huidige situatie biedt voldoende duidelijkheid over de status met betrekking tot beschermde natuurwaarden. Hierdoor is ook geen ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig.
Wanneer het bestaande maaibeheer en mogelijkheid tot betreding wordt voortgezet, wordt voorkomen dat zich op zowel korte als de lange termijn strikt beschermde planten- en diersoorten vestigen.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.2 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012, 2015 en 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de maatgevende doorgaande wegen in de omgeving van het plangebied ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
In de bestaande situatie zijn reeds woningen aanwezig. Aangezien het plan slecht leidt tot een beperkte toename van het aantal woningen en de afstand tot naastgelegen bedrijven en omliggende woningen niet worden vergroot, zal worden voldaan aan de richtafstanden.
Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de beoogde ontwikkeling niet in de weg staat.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. De gemeente heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied worden geen nieuwe functies mogelijk gemaakt. Er zijn in de omgeving geen bronnen aanwezig die relevant zijn voor de situatie met betrekking tot externe veiligheid in het plangebied. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Advies Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond (VRR)
De afdeling Risicobeheersing van de VRR heeft in het kader van externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit advies is opgenomen in Bijlage 6. Dit advies zal worden opgevolgd bij de uitwerking van de plannen.
Afwegingskader
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
In en rond het plangebied zijn geen risicorelevante leidingen aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
Om de bodemkwaliteit in het plangebied te onderzoeken is een bodemonderzoek uitgevoerd. Een volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 5. Op basis van dit onderzoek kan worden geconcludeerd dat de aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond en grondwater geen aanleiding geven tot het verrichten van een nader onderzoek of het nemen van saneringsmaatregelen. Het plangebied wordt geschikt geacht voor de huidige en beoogde woonbestemming. De bodemkwaliteit staat hierdoor de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Regelgeving en beleid
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Archeologische verwachtingen- en beleidskaart (2011)
De gemeente Krimpen aan den IJssel maakt gebruik van een archeologische waarden- en verwachtingenkaart. Deze kaart is een uitwerking van de landelijk dekkende IKAW en de provinciale Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland. De kaart en het beleid is gedetailleerder uitgevoerd dan de beleidsstukken van de hogere schaalniveaus. In figuur 4.1 is een uitsnede te zien van de weergave van archeologische verwachtingen in het plangebied.
Figuur 4.1 Archeologische verwachting (plangebied rood omcirkeld)
Het plangebied is aangewezen met een lage archeologische verwachtingswaarde. Gebieden met een lage archeologische verwachting betreft die delen van de veengebieden waar geen aanwijzingen voor archeologische resten zijn. Hier dient bij ontwikkelingen groter dan 10.000 m², waarvan de bodemingrepen dieper reiken dan 1 m onder maaiveld, archeologisch vooronderzoek te worden uitgevoerd.
Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is (conform het vigerende bestemmingsplan) de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen. In deze dubbelbestemming is geregeld dat:
Uitgaande hiervan dient bij de omgevingsvergunningaanvraag eventueel een onderzoek uitgevoerd te worden indien het bouwplan betrekking heeft op bodemingrepen die dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben.
Conclusie
Ter bescherming van de eventueel aanwezige archeologische waarden is een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Hierdoor staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Monumenten en beeldbepalende objecten
Bij monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen rijksmonumenten, provinciale monumenten en gemeentelijke monumenten. De gemeente Krimpen aan den IJssel kent geen provinciale en gemeentelijke monumenten, in het plangebied komen echter wel tien rijksmonumenten voor. Een rijksmonument is een gebouw of object dat van algemeen belang is wegens de schoonheid, de betekenis voor wetenschap of de historische waarde. Een monument moet 50 jaar of langer geleden zijn gemaakt om in het kader van de 'monumentenwet voor bescherming' in aanmerking te komen. Volgens de monumentenwet 1988 is de definitie van een monument:
Voor het bestemmingsplan is het belangrijk dat er verbinding wordt gelegd met de aangewezen monumenten en de overige historisch waardevolle bebouwing. Voor monumenten is sprake van een algemene bescherming van de bestaande situatie en de doelstelling om de in verval geraakte monumenten te herstellen. Veranderingen en uitbreidingen (in de directe omgeving) van monumenten mogen uitsluitend ondergeschikt van aard zijn. In (en in de directe omgeving van) het plangebied zijn geen monumenten aanwezig.
Conclusie
Aangezien er in (of in de directe omgeving van) het plangebied geen monumenten of beeldbepalende objecten aanwezig zijn staan eventuele cultuurhistorische waarden de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
Op basis van de onderzochte informatie worden geen bijzondere belemmeringen verwacht voor de vaststelling van het bestemmingsplan ten aanzien van de milieu- en overige aspecten.
Voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling wordt een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en QuaWonen. In deze overeenkomst is geregeld op welke wijze de kosten verdeeld zijn. Met het sluiten van de overeenkomst is de (economisch) uitvoerbaarheid van het plan verzekerd. Omdat (het verhaal van) de kosten via een anterieure overeenkomst wordt geregeld is een exploitatieplan niet nodig.
Op 10 en 26 maart 2015 zijn de plannen behandeld in een openbare raadscommissievergadering. In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het plan toegezonden naar de vooroverlegpartners. Naar aanleiding van dit vooroverleg zijn door de volgende instanties reacties ingediend:
Hierbij heeft de Provincie Zuid-Holland, de Gasunie en de DCMR Milieudienst Rijnmond aangegeven geen opmerkingen te hebben.
De VRR heeft in het kader van de externe veiligheid advies uitgebracht over de verantwoording van het groepsrisico en de mogelijkheden voor hulpverlening en zelfredzaamheid. Dit advies is verwerkt in paragraaf 4.9. Daarnaast is het advies opgenomen in Bijlage 6.
Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft aangegeven dat het plan geen noemenswaardige nadelige invloed heeft op het watersysteem. Tevens zijn er in het plangebied geen bijzondere waterhuishoudkundige belangen. Het hoogheemraadschap heeft daarom geen bezwaar tegen de vaststelling van het plan.
Het Hoogheemraadschap geeft echter wel aan dat in het concept-ontwerpbestemmingsplan gebruik is gemaakt van een oude vuistregel die een compensatie-norm van 5% voorschrijft. Deze norm is te laag voor dit gebied. Het Hoogheemraadschap adviseert rekening te houden met een norm van 10% (conform het in 2012 gewijzigde beleid ten aanzien van compenseren bij verhardingstoename).
Deze nieuwe norm van 10% is verwerkt in de waterparagraaf van het ontwerpbestemmingsplan.
Het plan is tevens als ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd van 4 juni t/m 16 juli 2015. Gedurende de ter inzage termijn van zes weken kon een ieder zienswijzen indienen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Aanpassing van het ontwerpbestemmingsplan is niet nodig. Het ontwerpbestemmingsplan zal dan ook ongewijzigd aan de gemeenteraad worden voorgelegd ten behoeve van de vaststelling.
Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Hierbij is voor de eerste en tweede fase een concreet uitgewerkt (globaal) eindplan opgesteld. Voor de volgende fasen zal door het college van burgemeester en wethouders een uitwerkingsplan moeten worden opgesteld.
Ingevolge de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de daarbij behorende ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (Rsro) dienen bestemmingsplannen op vergelijkbare wijze opgebouwd en gepresenteerd te worden en tevens digitaal uitwisselbaar gemaakt te worden. Er is een aantal standaarden door het Ministerie van VROM ontwikkeld, waaronder de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). In dit bestemmingsplan is van deze standaarden voor zover van toepassing gebruikgemaakt. Hiermee wordt de rechtsgelijkheid en de uniformiteit binnen de gemeentelijke c.q. landelijke bestemmingsplannen gediend. Het bestemmingsplan is tevens afgestemd op de terminologie en regelgeving zoals opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hiernaast is het plan afgestemd op de gemeentelijke standaard en het vigerende bestemmingsplan 'Kortland'.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk twee wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels. De overgangs- en slotregel maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
In het bestemmingsplan zijn verschillende bestemmingen gegeven aan het plangebied. Hieronder wordt ingegaan op de inhoud van deze bestemmingen.
Woongebied
De toegekende globale bestemming 'Woongebied' gaat verder dan alleen een aanwijzing van gronden voor woningen. Tot de bestemming behoren eveneens de erven en tuinen, de groenvoorzieningen en speelterreinen, alsmede de wegen, paden en parkeervoorzieningen. Naast woningen zijn binnen deze bestemming ook maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. De maatschappelijke voorzieningen maken de gewenste zorgfaciliteiten mogelijk.
De hoofdgebouwen dienen binnen het aangegeven bouwvlak gerealiseerd te worden. De omvang van erven en tuinen is niet gedetailleerd op de verbeelding aangegeven.
Aan de inrichting van het openbare gebied van wegen, paden, groen-, speel- en parkeervoorzieningen is eveneens geen gedetailleerde invulling gegeven om geen belemmeringen op te werpen bij de herinrichting van het gebied.
Programma
Het aantal woningen dat binnen de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' gerealiseerd kan worden is afhankelijk van het aantal woningen dat binnen de bestemming 'Woongebied' gerealiseerd zal worden. In totaal kunnen binnen het plangebied maximaal 250 woningen worden toegestaan. De twee opgenomen woonbestemmingen zullen op deze manier functioneren als communicerende vaten.
Indien binnen de bestemming 'Woongebied' het aantal woningen groter wordt als aangegeven in figuur 2.2, dan zijn in het uit te werken woongebied minder woningen te realiseren. Het aantal woningen heeft eveneens een direct verband met de te realiseren bouwhoogtes in het gebied. Indien binnen een deel van het plangebied de maximale bouwhoogte wordt benut zal de maximale bouwhoogte vanwege het beperkt resterende programma in het overige deel, lager worden. Met deze regeling wordt beoogt om de markt de mogelijkheid te bieden om een optimaal woongebied te realiseren dat in blijft spelen op de steeds veranderende consumentenvraag.
Om aan de toenemende zorgvraag te kunnen voldoen is daarnaast eveneens een substitutieregeling toegevoegd. Deze substitutieregeling maakt het mogelijk om meer zorgwoningen te realiseren in het plangebied. Aangezien voor zorgwoningen een kleiner ruimtebeslag benodigd is en hiermee ook de opbrengstpotentie lager is, kan ter vervanging van een regulier appartement 1,5 zorgwoningen gerealiseerd worden. Dit is uitgewerkt in de substitutieregeling. Om te voorkomen dat het gehele gebied getransformeerd wordt naar zorgwoningen is uitgaande van het realiseren van maximaal 54 zorgwoningen, het maximale programma vastgelegd op 268. Dit is de optelsom van het totale aantal reguliere en zorgwoningen binnen het plangebied (Bestemming 'Woongebied' en 'Woongebied - Uit te werken').
Woongebied - Uit te werken
Voor het noordelijk gelegen deel van het plangebied is de uit te werken bestemming 'Woongebied - Uit te werken' opgenomen. Het realiseren van woningen en maatschappelijke voorzieningen binnen deze bestemming is uitsluitend toegestaan nadat een gedetailleerder uitwerkingsplan is opgesteld. In dit bestemmingsplan zijn daarom uitsluitend de uiterste bouwgrenzen en maximale bouwhoogte bepaald.
Waarde - Archeologie 4
Voor het plangebied is aan de hand van de archeologische beleidskaart een archeologische dubbelbestemming opgenomen. Door middel van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' worden er aanvullende eisen gesteld aan het uitvoeren van werken en werkzaamheden of het bouwen van bouwwerken die de archeologische waarden zouden kunnen verstoren. In het belang van de archeologische monumentenzorg dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport van een archeologisch deskundige (archeologisch vooronderzoek) aan het bevoegd gezag te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld. Deze bepaling heeft uitsluitend betrekking op aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwwerken (waaronder begrepen het slaan van damwanden) waarbij bodemingrepen dieper reiken dan 1 m beneden maaiveld en die tevens een oppervlakte groter dan 10.000 m² hebben.