direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrum-Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de zuidzijde van het centrum in Krimpen aan den IJssel zal de komende jaren een grootschalige transformatie plaatsvinden. Tussen de C.G. Roosweg, de Nieuwe Tiendweg, de Boerhaavelaan en het Raadhuisplein ligt het plangebied dat wordt aangeduid als ‘Centrum-Zuid‘. Hier zullen door QuaWonen een aantal gebouwen worden vervangen en zullen de bushaltes worden verplaatst naar de C.G. Roosweg. Ook de rest van het gebied zal in de loop van de jaren worden herontwikkeld.

De herontwikkeling van Centrum-Zuid zal in verschillende stappen plaatsvinden. Dit is al gestart met de eerste sloopwerkzaamheden van de jaren 50 portiekflats van QuaWonen tussen de Boerhaavelaan en de Albert Schweitzerlaan en de voorbereiding van het verplaatsen van de bushaltes naar de locatie aan de N210/C.G. Roosweg.

In december 2020 is de Nota van Uitgangspunten voor de ontwikkeling van het plangebied vastgesteld door de gemeenteraad. Dit is het startpunt voor de ontwikkeling van zes appartementencomplexen in het plangebied. Dit is niet passend in het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Figuur 1.1 geeft de ligging van het plangebied weer. De noordoostzijde van het plangebied wordt begrensd door de Boerhaavelaan. Aan de noordwestzijde grenst het plangebied aan het Raadhuisplein. Aan de zuidwestzijde vormen de Waardzicht toren en het politiebureau de plangrens. Tot slot is aan de zuidzijde de Nieuwe Tiendweg de plangrens.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: Arcgis luchtfoto)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan is 'Veeg-bestemmingsplan Kortland', vastgesteld op 20 september 2018. In dit veegplan zijn de uitgangspunten van het oorspronkelijke plan, bestemmingsplan 'Kortland', overeind gebleven. Het veegplan bevat aanpassingen op onderdelen, voor het overige blijft het moederplan 'Kortland' en de hierbij behorende toelichting van toepassing. In het 'Veeg-bestemmingsplan Kortland' zijn voor het plangebied geen wijzigingen aangebracht. Figuur 1.2 geeft daarom de uitsnede van bestemmingsplan 'Kortland' (vastgesteld op 13 juni 2013) weer.

Het grootste deel van het plangebied is bestemd als 'Woongebied'. Binnen deze bestemming liggen de bestaande woningen met een maximum bouwhoogte tot 18 meter.

Het kantoorpand is bestemd als 'Kantoor' met een maximum bouwhoogte van 10 meter. Het kerkgebouw heeft de bestemming 'Maatschappelijk'. De locatie van het voormalige busstation is aangeduid met de aanduiding 'openbaar vervoer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Kortland' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 komt de ruimtelijke analyse van het plangebied aan de orde en wordt het initiatief beschreven. Vervolgens wordt de ontwikkeling in hoofdstuk 3 aan het actuele beleidskader getoetst dat relevant is voor het plangebied. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten en de bijbehorende onderzoeken beschreven. Een toelichting op de juridische regeling van het plan is opgenomen in hoofdstuk 5. Ten slotte gaat hoofdstuk 6 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn diverse functies aanwezig in het plangebied. Dit is te verdelen in drie deelgebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0003.jpg"

Figuur 2.1: Deelgebieden binnen het plangebied (bron: Arcgis luchtfoto)

Deelgebied 1

Het noordoostelijke deel bestaat uit (de reeds gesloopte) portiekflats in eigendom van QuaWonen met nog enkele grondgebonden woningen aan de zijde van de Nieuwe Tiendweg. Dit zijn in totaal 117 woningen. Deze zijn reeds deels gesloopt. In figuur 2.2 zijn de voormalige portiekflats weergegeven. De verschillende portiekflats worden van elkaar gescheiden door groenplantsoenen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0004.png"

Figuur 2.2: Voormalige portiekflats QuaWonen (bron: Google maps Streetview mei 2018)

Deelgebied 2

Dit deelgebied betreft het voormalige busstation en de P+R aan de zijde van de Nieuwe Tiendweg. Het busstation met fietsenstalling komt te vervallen en de nieuwe bushalte is verplaatst naar de de C.G. Roosweg. Ook de fietsenstalling krijgt een nieuwe locatie. Dit is een onderdeel van het project 'De Grote Kruising'.

Deelgebied 3

Aan de noordwestzijde van het plangebied bevindt zich een kantoorgebouw waar het IBKW is gehuisvest.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0005.jpg"

Figuur 2.3: Kantoor IBKW gezien vanaf het Raadhuisplein (bron: Google Streetview september 2018)

Ten zuiden van dit kantoorgebouw bevinden zich twee woningen. Ten zuiden van deze woningen bevindt zich het kerkgebouw 'de Rank'. Figuur 2.4 geeft deze woningen weer, gezien vanaf de Albert Schweitzerlaan die het plangebied doorkruist. Links van deze woningen is het kerkgebouw te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0006.jpg"

Figuur 2.4: Deelgebied 3 vanaf de Albert Schweitzerlaan (bron: google Streetview mei 2018)

2.2 Beoogde situatie

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een waterrijk woongebied, bestaande uit zes appartementencomplexen met maximaal 280 woningen.

In december 2020 zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten voor de ontwikkeling van Centrum-Zuid vastgesteld door de gemeenteraad. Deze uitgangspunten zijn de basis voor voorliggend bestemmingsplan. Figuur 2.5 geeft een impressie van de beoogde ontwikkeling weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0007.png"

Figuur 2.5: Impressie beoogde ontwikkeling (bron: Ruimtelijke Uitgangspunten Centrum Zuid, Rho Adviseurs)

De doorgaande groene ruimte verbindt de bestaande en nieuwe gebouwen met elkaar en is de drager van het gebied. De gebouwen hebben een mate van individualiteit waarbij de context specifieke kwaliteiten meegeeft. Langs de hoofdontsluitingen C.G. Roosweg en de Nieuwe Tiendweg is er een afwisselend ritme tussen hoog – laag aanwezig. Langs de Boerhaavelaan wordt er continuïteit nagestreefd wat ritmiek, rooilijnen, massa en vormgeving betreft. De beoogde bouwhoogte is 5 tot 6 lagen, met uitzondering van het zuidwestelijk gebouw, dit wordt maximaal 10 lagen hoog. Het bouwblok op de hoek Raadhuisplein - Waardzicht mag een bouwlaag hoger zijn dan de blokken aan de Boerhaavelaan waarmee deze een stevige wand geeft aan de grote open ruimte voor het gemeentehuis.

Nieuwe identiteit

Met het vervallen van het busstation en de sloop van de galerijwoningen komt er veel ruimte vrij. Dit biedt kansen voor het realiseren van een nieuwe samenhangende identiteit voor het gebied en het ruimtelijk versterken van de entree naar het centrum.

Een belangrijk uitgangspunt voor de ontwikkeling van het gebied is de groene inrichting. De gebouwen staan op een zogenaamd groen canvas. Het groen is de basis van deze herontwikkeling en de basis voor de nieuwe aangename leefomgeving. Water wordt hierbij op verschillende manieren ingezet. Het is een unieke kans om de gebouwen aan de C.G. Roosweg bij dit groene beeld te betrekken en samenhang in het geheel aan te brengen. In totaal ontstaat een geheel, met losse gebouwen in een groenblauwe omgeving, verbonden door een effectieve ontsluiting.

Ontsluiting

De ontwikkeling van Centrum-Zuid sluit aan op het verkeerbesluit van 19 feb 2020 – verbetering doorstroming – Algera Corridor. De C.G. Roosweg is de belangrijkste ontsluiting en entree van Krimpen aan den IJssel. Vanaf de C.G. Roosweg slaat men af naar de Nieuwe Tiendweg en spiraalt de ontsluiting via de nieuwe Boerhaavelaan, Raadhuisplein, het Waardzicht het plangebied in. Hierbij neemt de intensiteit van de rijwegen met iedere bocht af.

De nieuwe Boerhaavelaan vervangt de Albert Schweitzerlaan als nieuwe ontsluitings- en busroute van het centrum, waaronder Centrum-Zuid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0008.jpg"

Figuur 2.6: Nieuwe ontsluiting autoverkeer

De ontwikkeling vindt gefaseerd plaats. In de eerste fase worden deelgebied 1 (het gebied langs de Boerhaavelaan) en deelgebied 2 (busstation) ontwikkeld. Het gebied langs de Boerhaavelaan betreft het eigendom van QuaWonen. In de tweede fase wordt deelgebied 3, de noordwestelijke zijde van het gebied ontwikkeld. Deze locatie bestaat grotendeels uit particulier eigendom verdeeld over 4 eigenaren. Bij eventuele verkoop van al deze eigendommen kan fase 2 worden herontwikkeld.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Nationale Omgevingsvisie, kortweg NOVI, loopt vooruit op de inwerkingtreding van de Omgevingswet en vervangt op rijksniveau de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Zo kunnen in gebieden betere, meer geïntegreerde keuzes worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie van het Rijk in beeld.

In wat voor Nederland willen we graag leven in 2050

Als alle wensen naast elkaar worden gelegd, ontstaat het volgende beeld. Het kabinet wil een land:

  • 1. dat gezond en klimaatbestendig is, met schone lucht, schoon water en een schone bodem en veel ruimte voor groen en water;
  • 2. met een uitstekend functionerende economie, die duurzaam en circulair is. Nauw verbonden met onze buurlanden en de rest van de wereld, als onderdeel van de internationale gemeenschap;
  • 3. waar het goed wonen en werken is. Met aangename en vitale steden en dorpen, en een productief en aantrekkelijk platteland;
  • 4. met uitstekende bereikbaarheid, waar iedereen snel en gemakkelijk van A naar B komt, met zo min mogelijk schadelijke uitstoot en overlast;
  • 5. waar we voldoende ruimte hebben om te kunnen bewegen, ontspannen en tot onszelf te komen; zowel in de stad als daarbuiten.
  • 6. dat veilig is en ons beschermt tegen overstromingen en andere gevaren;
  • 7. waar een goede balans is tussen gebouwde omgeving en open landschap, tussen natuur en cultuur, tussen land en water;
  • 8. dat openstaat voor verandering, en waar de kracht van zijn traditie, cultuur en identiteit wordt weerspiegeld in de inrichting van de leefomgeving.

Nationale belangen

Gemeenten, waterschappen, provincies en het Rijk zijn samen verantwoordelijk voor de fysieke leefomgeving. Sommige belangen en opgaven overstijgen het lokale, regionale en provinciale niveau en vragen om nationale aandacht. Dit zijn de 'nationale belangen'. Het Rijk heeft voor alle nationale belangen een zogenaamde systeem-verantwoordelijkheid. Voor een aantal belangen is het Rijk zelf eindverantwoordelijk. Maar voor een groot aantal nationale belangen zijn dat de medeoverheden.

De NOVI richt zich op die ontwikkelingen waarin meerdere nationale belangen bij elkaar komen, en keuzes in samenhang moeten worden gemaakt tussen die nationale belangen.

Voor dit project relevante nationale belangen zijn:

  • Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • Zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoefte.

Keuzes

De belangrijkste keuzes zijn:

  • Duurzame energie inpassen met oog voor omgevingskwaliteit
  • Ruimte voor overgang naar een circulaire economie
  • Woningbouw in een stedelijk netwerk van gezonde en groene steden
  • Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen

Wonen is voor dit project het meest relevant. Tot 2030 moeten er ongeveer 1 miljoen woningen gebouwd worden. Dit zal grote impact hebben op de ruimtelijke ordening.

Er wordt zoveel mogelijk gebouwd binnen bestaand stedelijk gebied, zodat open ruimtes en groen tussen steden behouden blijft. De nieuwe woningen moeten betaalbaar en goed bereikbaar zijn. Bewoners moeten tevens een prettige, gezonde en veilige leefomgeving ervaren. Dat vergt grote investeringen in openbaar vervoer, veilige fiets- en wandelpaden, meer groen, ontmoetingsruimte en wateropvang in de stad, en goede verbindingen met recreatiegebieden in de nabijheid van de stad. Met deze aanpak van verstedelijking wordt niet alleen het woningaanbod, maar ook de leefomgevingskwaliteit in de stad verbeterd.

Barro

Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van andere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en bevat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het gebied gelden geen rechtstreeks doorwerkende belangen.

Toetsing

Het mogelijk maken van de nieuwe woningen in het bestaand stedelijk gebied van Krimpen aan den IJssel past binnen het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 2012, actualisering 2017)

Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe te borgen is de Ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Voor binnenstedelijke projecten moet de behoefte in de relevante regio worden beschreven. Voor stedelijke ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied moet ook worden gemotiveerd waarom deze niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit de handreiking ladder voor duurzame verstedelijking (bron: Infomil) en jurisprudentie blijkt dat een ontwikkeling van minder dan 12 woningen niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling.

Toetsing

In dit geval is sprake van een stedelijke ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Het gaat om meer dan 11 woningen. Omdat de provincie Zuid-Holland een eigen systematiek voor toetsing aan de ladder heeft vastgelegd in de Omgevingsverordening, vindt toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking plaats in paragraaf 3.2.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie (geconsolideerd 2020)

Met het Omgevingsbeleid van Zuid-Holland streeft de provincie naar een optimale wisselwerking tussen gewenste ruimtelijke ontwikkelingen en een goede leefomgevingskwaliteit.

De provincie heeft zes richtinggevende ambities geformuleerd in de fysieke leefomgeving. Door in te zetten op de zes ambities wordt bijgedragen aan het sterker maken van Zuid-Holland.

Deze ambities zijn:

  • Naar een klimaatbestendige delta;
  • Naar een nieuwe economie: the next level;
  • Naar een levendige meerkernige metropool;
  • Energievernieuwing;
  • Best bereikbare provincie;
  • Gezonde en aantrekkelijke leefomgeving.

Deze ambities zijn vertaald in beleidskeuzes voor de fysieke leefomgeving.

Voor de beoogde ontwikkeling is de opgave "Zorgen voor een zorgvuldig ruimtegebruik en een compact, samenhangend en kwalitatief hoogwaardig bebouwd gebied" van belang. Deze opgave betreft de zorg voor een goede ruimtelijke ontwikkeling, binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. Onderdeel van deze opgave is het bevorderen van een optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.

De beleidskeuze hierbij is verstedelijking en wonen: De provincie voorziet op regionaal niveau, samen met gemeenten, marktpartijen en woningbouwcorporaties, in voldoende en passende woningen voor de verschillende doelgroepen, waaronder de doelgroepen van het huurbeleid. Hierbij gaat de voorkeur uit naar nieuwe woningbouw binnen bestaand stads- en dorpsgebied en georiënteerd op hoogwaardig openbaar vervoer. De provincie is terughoudend met het toevoegen van nieuwe woningbouwlocaties buiten bestaand stads- en dorpsgebied en vraagt om de bodemdalingsgevoeligheid van een gebied expliciet mee te wegen.

De provincie heeft de ambitie om alle woningen in Zuid-Holland in 2035 CO²-neutraal en vóór 2050 klimaatrobuust ingericht en ingepast te laten zijn. Nieuwe woningen dragen bij aan een aantrekkelijke woon- en leefomgeving in Zuid-Holland. Nieuwe woningen zijn bij voorkeur energieneutraal of leveren energie en zijn toegerust op de gevolgen van klimaatverandering (heftige regenbuien, perioden van droogte en hittestress) en bodemdaling. Gemeenten maken in samenspraak met de provincie regionale woonvisies en regionale woningbouwprogramma's waarin bovengenoemde doelstellingen zijn uitgewerkt.

3.2.2 Omgevingsverordening Zuid-Holland 2019 (geconsolideerd 2020)

De omgevingsvisie Zuid-Holland is vertaald in de Omgevingsverordening Zuid-Holland.

Voor de beoogde ontwikkeling zijn artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit en 6.10 Stedelijke ontwikkelingen relevant.

Artikel 6.9 Ruimtelijke kwaliteit

  • 1. Een bestemmingsplan kan voorzien in een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling, onder de volgende voorwaarden ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit:
    • a. de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, voorziet geen wijziging op structuurniveau, past bij de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart (inpassen);
    • b. als de ruimtelijke ontwikkeling past binnen de bestaande gebiedsidentiteit, maar wijziging op structuurniveau voorziet (aanpassen), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft door:
      • zorgvuldige inbedding van de ontwikkeling in de omgeving, rekening houdend met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid;
    • c. als de ruimtelijke ontwikkeling niet past bij de bestaande gebiedsidentiteit (transformeren), wordt deze uitsluitend toegestaan mits de ruimtelijke kwaliteit van de nieuwe ontwikkeling is gewaarborgd door:
      • een integraal ontwerp, waarin behalve aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele gebied ook aandacht is besteed aan de fysieke en visuele overgang naar de omgeving en de fasering in ruimte en tijd, alsmede rekening is gehouden met de relevante richtpunten van de kwaliteitskaart; en
      • het zo nodig treffen van aanvullende ruimtelijke maatregelen als bedoeld in het derde lid.

Artikel 6.10 Stedelijke ontwikkelingen

  • 1. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
    • a. de toelichting van het bestemmingsplan gaat in op de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking overeenkomstig artikel 3.1.6, tweede, derde en vierde lid van het Besluit ruimtelijke ordening;
    • b. indien in de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling niet binnen bestaand stads- en dorpsgebied kan worden voorzien en voor zover daarvoor een locatie groter dan 3 hectare nodig is, wordt gebruik gemaakt van locaties die zijn opgenomen in het Programma ruimte.
  • 2. Gedeputeerde staten kunnen bij de aanvaarding van een regionale visie aangeven in hoeverre de ladder voor duurzame verstedelijking op regionaal niveau geheel of gedeeltelijk is doorlopen. In de toelichting van het bestemmingsplan kan in dat geval worden verwezen naar de regionale visie bij de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.

Toetsing

De provincie kiest ervoor om stedelijke functies zoveel mogelijk in bestaand stedelijk gebied te concentreren. Hiermee wordt de leefkwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Het plangebied ligt op de kwaliteitskaart binnen het 'rivierdeltacomplex' (Laag van de ondergrond). Op de kaart Laag van de stedelijke occupatie ligt het plangebied binnen stads- en dorpsgebied ('steden en dorpen').

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0009.jpg"

Figuur 3.1: Uitsnede kwaliteitskaart, laag van de stedelijke occupatie

Met betrekking tot artikel 6.9 betreft het voorliggende plan "aanpassen". De ontwikkeling wordt gerealiseerd binnen het bestaand bebouwd gebied. In paragraaf 2.2 is ingegaan op de inpassing van het plan binnen de bestaande structuren. Het plan voldoet aan de eisen voor ruimtelijke kwaliteit.

Door hergebruik van een vrijgekomen locatie wordt voldaan aan de voorkeursvolgorde voor verstedelijking: allereerst het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied en daarna het benutten van locaties aansluitend aan stedelijk gebied.

Krimpen aan den IJssel maakt deel uit van het Samenwerkingsverband Wonen regio Rotterdam. In januari 2019 is het Regioakkoord Nieuwe Woningmarktafspraken Regio Rotterdam 2018-2030 vastgesteld. De 14 regiogemeenten hebben daarin afgesproken om het aantal woningen in de regio met 54.000 uit te breiden. Specifieke afspraken zijn gemaakt over de ontwikkeling en het realiseren van een meer evenwichtige spreiding over de regio van de sociale voorraad. Het project Centrum-Zuid vormt, met een wezenlijk aandeel sociale huurwoningen, een belangrijk onderdeel van de door Krimpen geformuleerde bijdrage aan het Regioakkoord.

De ontwikkeling is in lijn met het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie 2020-2030

De gemeenteraad van Krimpen aan den IJssel heeft in januari 2021 de woonvisie 2020-2030 vastgesteld. In de Woonvisie wordt ingezet op de bestaande kwaliteiten van Krimpen, zoals het dorpse karakter, de saamhorigheid en gemoedelijkheid die daarbij horen, en de groene woonomgeving met de nabijheid van de natuur. De belangrijkste trend die van invloed is op de woningbehoefte is de vergrijzing, die gepaard gaat met minder gezinnen, meer stellen zonder kinderen en eenpersoonshuishoudens. Toch streeft de gemeente ook naar een meer evenwichtige bevolkingsopbouw en bijbehorende woningvoorraad. Daarom wordt expliciet ingezet op het vasthouden van meer jongeren en jonge gezinnen. Bij het ramen van de woningbehoefte is hiermee nadrukkelijk rekening gehouden. Op basis van het ‘minder vertrek van jongeren’-scenario laat de bevolkingsprognose een verwachte groei zien van 555 huishoudens tot 2030. Die groei sluit in grote lijn aan bij het woningbouwprogramma. De woningbehoefteprognose laat zien dat de vraag naar eengezinswoningen gaat afnemen en dat er steeds meer behoefte ontstaat aan appartementen in de koop, maar vooral naar appartementen (met name voor senioren en starters) en eengezinswoningen in de huur (voor stellen en gezinnen).

Toetsing

De stedenbouwkundige kaders zijn gebaseerd op de ambities uit de Woonvisie 2020-2030, hiermee sluit de ontwikkeling aan bij de Woonvisie. De ontwikkeling van de woningen in Centrum-Zuid levert een grote bijdrage aan het woningaanbod.

3.3.2 Structuurvisie 2003-2020 (2004)

De gemeente Krimpen aan den IJssel heeft in september 2004 de structuurvisie 'Ruimte voor Ontwikkeling, een structuurvisie voor Krimpen aan den IJssel' vastgesteld. Deze structuurvisie stuurt vooral op beheer, ontwikkeling en vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. Veranderende maatschappelijke omstandigheden en de daarmee samenhangende veranderende behoeften van de bevolking dienen hierbij als uitgangspunten voor onderhoud en aanpassing van het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling past binnen de kaders van de gemeentelijke structuurvisie waarin wordt ingezet op vernieuwing van het bestaande stedelijk gebied. De stedenbouwkundige uitgangspunten sluiten aan bij de gewenste gebiedsbeschrijving uit de structuurvisie:

  • Kwaliteit impuls voor de herkenbaarheid, de bereikbaarheid, de levendigheid en de woonkwaliteit in het centrum.
  • Vervangen van oude en te kleine huurwoningen in het centrum.
  • Verbeteren van bereikbaarheid voor langzaam verkeer, openbaar vervoer en autoverkeer.
3.3.3 Centrumvisie 2006

Krimpen aan den IJssel heeft een stedenbouwkundige visie ontwikkeld voor het centrumgebied van de gemeente. De visie is het antwoord van de gemeente op een aantal maatschappelijke opgaven, die zich de komende decennia naar verwachting zullen aandienen. De consument stelt steeds hogere kwaliteitseisen aan woning en woonomgeving. De veranderende rol van en behoefte aan maatschappelijke voorzieningen maken dat de locatie en inpassing opnieuw moeten worden beoordeeld.

In de Centrumvisie zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • 1. een compact centrum rondom een nieuw Raadhuisplein;
  • 2. residentieel wonen en wonen in appartementen in het groen;
  • 3. een vernieuwd en uitgebreid winkelcentrum;
  • 4. bestaande voorzieningen krijgen een (nieuwe) plek in het centrum;
  • 5. een betere bereikbaarheid voor voetgangers, fietsers, bussen en auto's.

Toetsing

In de centrumvisie waren voor dit gebied drie grote bouwblokken met straten eromheen voorzien en een directe verkeersaansluiting vanaf Waardzicht op de Nieuwe Tiendweg. Het voorliggende plan gaat uit van een andere structuur: een groene setting waar losse gebouwen in staan en een verkeersontsluiting die via de Boerhaavelaan gaat. Dit nieuwe inzicht is voortgekomen uit een nadere analyse van de positionering van het centrum en de gebieden daaromheen. Bij het Prinsessenpark is er bijvoorbeeld gekozen voor losse gebouwen in het groen. Deze groene open uitstraling vormt een mooie overgang tussen het feitelijke centrum en de woongebieden in de omgeving. In de verkenning van Centrum-Zuid wordt deze insteek ook als passend gezien. Er zullen geen centrumfuncties in het gebied worden ondergebracht en bij de entree van Krimpen aan den IJssel wordt een open structuur waar ruimte is voor groen als representatief gezien. Door het gebied en de randen ook waterrijk te maken wordt deze representativiteit nog eens extra aangezet.

Ook de ontsluiting van het gebied is door het project ‘grote kruising’ en het beperken van het aantal aansluitingen op de Nieuwe Tiendweg (in verband met doorstroming) in een ander daglicht komen te staan. Er is voor gekozen om de Boerhaavelaan als ontsluiting voor het gebied in te zetten. Via Waardzicht zal een groot deel van de parkeervoorzieningen worden ontsloten, zodat er op de Boerhaavelaan slechts beperkt in- en uitritten hoeven te worden aangesloten.

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1 Verkeer en parkeren

Toetsingskader

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn.

De verkeersgeneratie van het plangebied wordt berekend aan de hand van kencijfers uit CROW-publicatie 381 (2018). Op basis van de ligging van het plangebied nabij het centrum en de adressendichtheid in de gemeente Krimpen aan den IJssel, wordt er aangesloten bij de kencijfers 'schil centrum' en 'sterk stedelijk'. Het gemiddelde binnen de bandbreedte van het kencijfer wordt gehanteerd. Zoals omschreven in de 'Verkeer- en vervoersvisie Krimpen aan den IJssel (Herziening 2020)' sluit de parkeernormering van de gemeente Krimpen aan den IJssel aan bij de CROW-kencijfers. Meer over de parkeernorm in Centrum Zuid wordt hieronder beschreven.

Ontsluiting

Gemotoriseerd verkeer

Het plangebied is gelegen tussen de C.G. Roosweg, de Nieuwe Tiendweg, de Boerhaavelaan, het Raadhuisplein en het Waardzicht. De Nieuwe Tiendweg en de Boerhaavelaan zullen daarbij de entree van het centrum van Krimpen aan den IJssel vormen. De Nieuwe Tiendweg en de Boerhaavelaan zijn gebiedsontsluitingswegen waar een maximum snelheid van 50 km/uur geldt. Ten opzichte van het plangebied maakt de Nieuwe Tiendweg in noordoostelijke richting overige bestemmingen binnen Krimpen aan den IJssel bereikbaar voor het gemotoriseerde verkeer. In zuidwestelijke richting kruist de Nieuwe Tiendweg met de N210 (C.G. Roosweg), vanwaar het hoofdwegennet kan worden bereikt. De C.G. Roosweg is de belangrijkste ontsluiting van Krimpen aan den IJssel. Via de Algerabrug is deze weg de verbinding naar het ten noorden gelegen stedelijke gebied en naar het oosten toe de verbinding met het buitengebied van de Krimpenerwaard. Dit maakt het plangebied goed bereikbaar voor het gemotoriseerde verkeer. De ontwikkeling van Centrum-Zuid sluit aan op het verkeersbesluit 19 feb 2020 – verbetering doorstroming – Algera Corridor. Figuur 4.1 geeft de toekomstige ontsluiting van de functies in het plangebied weer. In de toekomstige situatie 'spiraalt' het verkeer vanaf de N210 het gebied in, waarbij de intensiteit van het autoverkeer steeds verder afneemt en het laatste deel (binnen het plangebied) is ingericht als fietsstraat (auto te gast).

Figuur 4.1 Ontsluiting plangebied (toekomstig)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0010.png"

Openbaar vervoer

Binnen het plangebied ligt het busstation van Krimpen ad IJssel. Met de ontwikkeling verdwijnt deze en wordt deze verplaatst naar de locatie aan de N210 (C.G. Roosweg). Bij dit busstation halteren frequente buslijnen in verschillende richtingen. Langs de Boerhaavelaan en het Raadhuisplein worden met de ontwikkeling eveneens nieuwe bushaltes gerealiseerd. Figuur 4.2 toont de toekomstige bushaltes nabij het plangebied langs de Boerhaavelaan.

Figuur 4.2 Bushaltes plangebied (toekomstig)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0011.jpg"

Langzaam verkeer

Met de ontwikkeling wijzigt de fietsstructuur in het gebied. De oversteek van de Nieuwe Tiendweg ter hoogte van de Van Ostadelaan en Boerhaavelaan verdwijnt en wordt verplaatst naar de Vincent van Goghlaan/Buys Ballotsingel. Hiermee komt de hoofdfietsroute naar/van de fietstunnel te liggen langs de Buys Ballotsingel en de Dr. Thijsselaan. Via de fietsstraat, waar de auto te gast is, heeft men vervolgens een directe verbinding via het plangebied naar de nieuwe bushaltes langs de C.G. Roosweg. Daar wordt een nieuwe fietsenstalling gerealiseerd waarmee de overstap van fiets naar bus en vice versa wordt gefaciliteerd. Er worden directe fiets- en wandelroutes naar het nieuwe busstation gerealiseerd. Figuur 4.3 toont de toekomstige fiets- en wandelroutes in en rond het plangebied.

Figuur 4.3 Ontsluiting langzaam verkeer plangebied (toekomstig)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0012.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0013.png"

Parkeren

Met de ontwikkeling wijzigt de parkeersituatie binnen het plangebied. Langs het Waardzicht zijn haakse parkeerplekken beschikbaar. De twee grotere parkeervelden zijn nabij de sociale huurwoningen gesitueerd en bieden de inwoners van deze appartementen een parkeerplek in de buurt. Aan het einde van de beoogde fietsstraat (nabij de Boerhaavelaan) worden vanwege de grotere afstand tussen het parkeerterrein en de woongebouwen vier mindervalide parkeerplekken gerealiseerd en een opstelplaats voor bestelwagens.

In de notitie 'Parkeren herontwikkeling Centrum-Zuid' van Goudappel Coffeng (30 maart 2021) wordt nader ingegaan op het aspect parkeren. Deze notitie is terug te vinden in Bijlage 3 van dit bestemmingsplan. De parkeerbehoefte van de ontwikkeling wordt daarbij berekend aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen, waarbij specifieke parkeernormen zullen gelden voor woningen met een doelgroep waarbij een lager autobezit geldt.

Bewonersparkeren bij de koopappartementen wordt vrijwel geheel in het gebouw zelf gerealiseerd en de benodigde parkeerruimte voor de sociale woningbouw en het bezoekersparkeren worden in de openbare ruimte gerealiseerd. Daarbij wordt de restcapaciteit die beschikbaar is op het Raadhuisplein benut. Binnen het plangebied worden circa 180 openbare parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is voldoende om te voorzien in de behoefte van toekomstige bewoners en bezoekers van het plangebied, waarbij rekening wordt gehouden met dubbelgebruik van de verschillende parkeerplaatsen. De maximale parkeervraag van de nieuwe appartementen in Centrum-Zuid en de bestaande woningen van Waardzicht zal namelijk 170 parkeerplaatsen op het maatgevende moment (werkdagavond) bedragen. Binnen het gebied zullen verder voldoende mogelijkheden voor het opladen van elektrische auto's en mogelijke elektrische fietsen worden gerealiseerd. Er worden tevens conform de CROW-kencijfers mindervalide parkeerplekken gerealiseerd. Figuur 4.4 toont de toekomstige parkeeroplossing.

Figuur 4.4 Parkeeroplossing plangebied (toekomstig)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0014.png"

Verkeersgeneratie en –afwikkeling

Verkeersgeneratie

Voor de beoogde ontwikkeling wordt de verkeersgeneratie berekend op basis van kencijfers uit CROW publicatie 381 (Toekomstbestendig Parkeren). Daarbij is aangesloten bij de kencijfers voor 'schil centrum' in stedelijk gebied. Binnen de bandbreedte van het kengetal is het gemiddelde genomen.

De verkeerstoename ten opzichte van de huidige situatie is van belang. In de huidige situatie zijn er in het plangebied 117 portiekwoningen, 2 grondgebonden woningen, een kantoorgebouw en een kerkgebouw. Deze functies genereren verkeer en zullen verdwijnen. In de toekomstige situatie worden er 280 appartementen gerealiseerd, van verschillende groottes. Er zal een mix van koop- en huurappartementen worden gerealiseerd. De huidige en toekomstige verkeersgeneratie wordt in tabel 4.1 berekend. Daarbij is tevens de toename van het aantal verkeersbewegingen inzichtelijk gemaakt. Met de kencijfers wordt de verkeersgeneratie voor een gemiddelde weekdag berekend. Door middel van omrekenfactoren voor de verschillende functies (uit CROW publicatie 381) kan deze worden omgerekend naar werkdaggemiddelden. Werkdaggemiddelden worden gebruikt ter beoordeling van de verkeersafwikkeling over omliggende wegen en kruispunten.

Tabel 4.1 Verkeersgeneratie plangebied (huidig en toekomstig)

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0015.jpg"

Het plan zorgt er op basis van de CROW kengetallen voor dat er 817 motorvoertuigbewegingen per etmaal (weekdaggemiddeld) extra dienen te worden afgewikkeld over de ontsluitingswegen in het gebied. De verkeerstoename op een gemiddelde werkdag bedraagt dan 898 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

In tabel 4.1 is de verkeersgeneratie berekend op basis van landelijke CROW kengetallen. Binnen het plangebied wordt een relatief lage parkeernorm toegepast, omdat het verwachte autobezit laag is. Gezien het verwachte lage autogebruik van bewoners en bezoekers van die functies in het plangebied zal het toekomstig aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied waarschijnlijk lager zijn dan in tabel 4.1 is berekend.

Verkeersafwikkeling
De afwikkeling is het drukste uur (ochtend- en avondspits) op een gemiddelde werkdag is doorgaans maatgevend bij het beoordelen van de verkeersafwikkeling. Een vuistregel is dat in het drukste uur doorgaans niet meer van 10% van de etmaalwaarde van woonfuncties wordt afgewikkeld. Dat betekent dat de ontwikkeling in het drukste uur zorgt voor een toename van circa 89 voertuigbewegingen, wat bij een gelijkmatige verdeling over het uur neerkomt op een toename van 1 á 2 voertuigbeweging per minuut. Deze toename is relatief beperkt.

Het verkeer van en naar het plangebied dient te worden afgewikkeld over de interne ontsluitingswegen, Nieuwe Tiendweg en C.G. Roosweg (N210). Deze wegen beschikken over voldoende capaciteit om de verkeertoename van circa 89 voertuigbewegingen (drukste uur) ten behoeve van de beoogde ontwikkeling af te wikkelen. Op de Nieuwe Tiendweg en N210 is de dagelijkse verkeersintensiteit dermate hoog dat de toename ten behoeve van de ontwikkeling aldaar zal opgaan in het heersende verkeersbeeld. Wel zijn er maatregelen nodig aan de weginrichting van de interne ontsluitingswegen in het plangebied, om deze geschikt te maken als erftoegangsweg in een autoluw woongebied en de verkeersveiligheid van alle verkeersdeelnemers te waarborgen.

Conclusie

Het plangebied is goed bereikbaar voor de verschillende vervoerswijzen. De parkeerbehoefte van de nieuwe woonfuncties wordt op eigen terrein en in de openbare ruimte opgevangen. De beoogde ontwikkeling zorgt voor een toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. De ontsluitingswegen bieden voldoende capaciteit om deze toename zonder knelpunten af te wikkelen. De aspecten verkeer en parkeren staan de ontwikkeling daarmee niet in de weg.

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Ten aanzien van geluidhinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidhinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is geluidhinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang.

Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) aangewezen als geluidgevoelige objecten. Hiervoor dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden indien deze liggen binnen de geluidzone van wettelijk gezoneerde wegen. In dit geval liggen de nieuwe woningen in de geluidzones van C.G. Roosweg, Nieuwe Tiendweg en Boerhaavelaan worden geprojecteerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ook het geluid van de niet-gezoneerde weg Raadhuisplein bij het onderzoek betrokken.

Onderzoek en conclusie

Het akoestisch onderzoek is toegevoegd in Bijlage 4. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting van de Nieuwe Tiendweg, Boerhaavelaan, C.G. Roosweg en het Raadhuisplein (30 km/uur) bij verschillende woningen hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, respectievelijk richtwaarde van 48 dB.

Er zijn geen doelmatige maatregelen mogelijk om de geluidbelasting te reduceren, of deze maatregelen stuiten op bezwaren van stedenbouwkundige en landschappelijke aard.

De gemeente Krimpen aan den IJssel beschikt niet over beleid inzake het vaststellen van hogere waarden. Voor dit plan zijn daarom afspraken gemaakt over het beoordelen van de aanvaardbaarheid van het akoestisch klimaat. Uit eerder onderzoek van Rho Adviseurs blijkt dat, door het toepassen van binnentuinen, verhoogde borstweringen en loggia’s, kan worden voldaan aan deze afspraken. De uiteindelijke uitvoering van deze maatregelen zal deel uitmaken van het te ontwikkelen bouwplan. Dit betekent dat de afspraken geborgd moeten worden in de planregels, zodat bij de boordeling van de aanvraag omgevingsvergunning bouwen kan worden getoetst of bij alle woningen sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Aanbevolen wordt hogere waarden aan te vragen. Deze waarden staan benoemd in tabel 5.1 van het akoestisch onderzoek. Deze aantallen zijn bepaald op basis van een schatting van het maximumaantal woningen per gevel en de hoogste berekende waarde op die gevel. De gebouwgebonden maatregelen en de benodigde geluidwering van de gevels worden op basis van een uitgewerkt bouwplan bepaald.

De binnenwaarden dienen te voldoen aan het gestelde in het Bouwbesluit 2012.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om een belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Onderzoek

In de beoogde situatie worden woningen gerealiseerd. Hiermee wordt een milieuhinderlijke functie opgericht en moet worden getoetst aan de richtafstanden zoals vermeld in de VNG-brochure. In de omgeving van het plangebied bevinden zich woonbestemmingen, het centrum, horeca en maatschappelijke bestemmingen waardoor de omgeving getypeerd kan worden als 'gemengd gebied'.

Ten westen van het plangebied op een afstand van circa 34 meter en ten noordwesten op een afstand van circa 44 meter bevindt zich een maatschappelijke bestemming. Het betreft een politiebureau en het gemeentehuis welke onder de categorie 'openbaar bestuur' (kantoren e.d.)' geplaatst kan worden. Deze functies vallen volgens de VNG-brochure onder milieucategorie 1 en hebben een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Op een afstand van circa 33 meter ten westen van het plangebied bevindt zich een horecabestemming waar horecabedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Horeca-activiteiten gerealiseerd mogen worden. Dit betreffen bedrijven die onder middelzware horeca vallen en een richtafstand van 10 meter hebben in een gemengd gebied. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Ten noorden bevindt zich het centrum van Krimpen aan den IJssel. Op een afstand van circa 11 meter bevinden zich een supermarkt en detailhandel. Deze functies vallen in milieucategorie 1 en hebben een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

Conclusie

Er wordt aan de richtafstanden voldaan. Als gevolg van de beoogde ontwikkeling worden geen bedrijven belemmerd en ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.4 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 m binnen de transportroute.

Onderzoek

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0016.png"

Figuur 4.5 Uitsnede professionele risicokaart met het plangebied groen gemarkeerd

Overeenkomstig de professionele risicokaart waarin relevante risicobronnen getoond worden, zijn er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen te vinden met een externe werking (figuur 4.5). Ook vindt er in de omgeving van het plangebied geen transport van gevaarlijke stoffen plaats via het spoor of door buisleidingen.


Water

De vaarwegroute Corridor Rotterdam - Duitsland bevindt zich op een afstand van circa 1,3 kilometer ten westen van het plangebied. Het invloedsgebied van de vaarroute wordt bepaald door stofcategorie GT3 en bedraagt 1.070 meter. Het plangebied bevindt zich niet in het invloedsgebied.

Weg

Ten westen van het plangebied bevindt zich de A16 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van deze weg bedraagt meer dan 4 kilometer. Met een afstand van circa 3 kilometer bevindt het plangebied zich in het invloedsgebied. Omdat de beoogde ontwikkeling voor het wegtraject op meer dan 200 meter afstand ligt, hoeven volgens het Basisnet in principe geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik ter plaatse van het plangebied. Desalniettemin is vanwege de ligging binnen het invloedsgebied een beknopte verantwoording noodzakelijk.

Op een afstand van circa 131 meter bevindt zich de N210 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Het invloedsgebied van deze weg wordt bepaald door stofcategorie GF3 en bedraagt 355 meter. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. In de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) zijn vuistregels opgenomen waarmee inzicht kan worden gegeven in de risicosituatie langs transportroutes zoals de N210.

In de HART worden onderstaande vuistregels gehanteerd voor de toetsing van de oriëntatiewaarde en 10% van de oriëntatiewaarde voor een weg binnen de bebouwde kom.

  • Een weg binnen de bebouwde kom heeft geen 10-6-contour.
  • Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens (bulkvervoer) stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4 of GT5 (ongeacht de aantallen) pas dan RBM II toe.
  • Wanneer GF3 minder is dan 10 maal de drempelwaarde in Tabel 1-8 (eenzijdige bebouwing) of 10 maal de drempelwaarde in Tabel 1-9 (2-zijdige bebouwing) wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet overschreden.
  • Wanneer GF3 minder is dan de drempelwaarde in Tabel 1-8 (eenzijdige bebouwing) of in Tabel 1-9 (2-zijdige bebouwing) wordt 10% van de oriëntatiewaarde niet overschreden.

Tabel 4.2 Drempelwaarden GF3-vervoer uit de HART tweezijdige bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0017.png"

Over het betreffende wegvak wordt geen LT3, GT4 of GT5 vervoerd. Hierdoor kunnen de vuistregels toegepast worden. De afstand tot de weg bedraagt circa 131 meter en het GF3 vervoer bedraagt 132 vervoersbewegingen per jaar. De personendichtheid bedraagt circa 100 personen/ha. Uit tabel 4.1 blijkt dat bij deze dichtheid en afstand er geen drempelwaarde bestaat voor het vervoer van GF3. Dit betekent dat de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden en dat het groepsrisico niet met meer dan 10% van de oriëntatiewaarde zal toenemen. De afstand is voldoende en het aantal personen laag. Wel dient het groepsrisico in een beknopte verantwoording inzichtelijk te worden gemaakt.

Beknopte verantwoording

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Voor zowel de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn. De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Het plangebied wordt ontsloten via de Waardzicht en Raadhuisplein. Deze wegen sluit aan op het verdere wegennetwerk van Krimpen aan den IJssel. Het wegennetwerk biedt vluchtmogelijkheden in verschillende richtingen, waardoor altijd van de bron af kan worden gevlucht. Het gedegen netwerk komt de bestrijdbaarheid ten goede.

Zelfredzaamheid

In de toekomstige situatie zullen maximaal 280 woningen gerealiseerd worden. De aanwezige kinderen en ouderen worden gezien als verminderd zelfredzame personen. Bij deze groepen wordt echter ervan uitgegaan dat in geval van nood de verzorgers/ouders de kinderen en ouderen zullen begeleiden. Als gevolg van een incident met toxische stoffen over de weg geldt dat een toxische wolk zich snel kan ontwikkelen en verplaatsen. Dit effect is vaak niet zichtbaar. Zelfredzaamheid in deze scenario's is alleen mogelijk als er tijdig alarmering plaatsvindt en gebouwen geschikt zijn om enkele uren te schuilen. Denk hierbij aan het sluiten van ramen en deuren en met name het uitschakelen van (mechanische) ventilatiesystemen. Daarnaast dienen, in het kader van effectieve zelfredzaamheid, de gebruikers van de objecten door risicocommunicatie te worden geïnstrueerd over de risico's en de mogelijke maatregelen die zij kunnen nemen. De alarmering van de aanwezigen wordt momenteel nog gerealiseerd middels het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS). Dit systeem wordt de komende jaren uitgefaseerd. Het waarschuwingssysteem wordt vervangen door een totaal pakket aan alarmeringsmiddelen, waaronder de calamiteitenzenders, de sirenes, crisis.nl, NL-Alert en het gebruik van sociale media.

Conclusie

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A16 en N210 waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Uit de vuistregels van de HART blijkt dat het huidige groepsrisico onder de oriëntatiewaarde ligt en met de beoogde ontwikkeling niet met meer dan 10% zal toenemen. Uit de beknopte verantwoording blijkt dat de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied als voldoende worden beschouwd. Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle bronnen aanwezig. Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 4.3 Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijnstof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk onderbouwing uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Onderzoek

De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de realisatie van 280 woningen. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse, en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Nieuwe Tiendweg direct ten zuiden van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 26,4 µg/m³ voor NO2, 19,8 µg/m³ voor PM10 en 12 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 7,5 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.6 Bodemkwaliteit

Toetsingskader

Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico's voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is.

Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal - afhankelijk van de aan te vragen activiteit - de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de "Nota vergunningverlening, toezicht en handhaving 2018-2021 ".

Onderzoek

Voor de beoogde ontwikkeling zijn er onderzoeken naar de bodem uitgevoerd. Het milieuhygiënisch vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek voor de linkerzijde van het plangebied is te vinden in bijlage 10. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de grond zijn zintuiglijk plaatselijk bijmengingen met bodemvreemde materialen (metselpuin, baksteen) waargenomen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen. In de grond is op indicatieve basis analytisch geen asbest aangetoond.
  • De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen, metselpuin).
  • De ondergrond is niet verontreinigd.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium en plaatselijk licht met cadmium en zink en sterk met barium.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden en/of de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden, dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel, ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is. Beperkingen inzake het verlenen van een omgevingsvergunning (geplande herontwikkeling) worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien. Beperkingen inzake de voortzetting van het huidige bodemgebruik van de onderzoekslocatie worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Het verkennend bodemonderzoek, asfaltonderzoek en asbest in puin onderzoek is te vinden in bijlage 11. Uit dit onderzoek blijkt dat de grondmonsters ter hoogte van boringen 14 en 22 overschrijdingen van de interventiewaarden voor zware metalen en/of PAK (10 VROM) zijn vastgesteld. De locatie dient formeel als verontreinigd te worden beschouwd. De hypothese 'verdachte locatie' is voor de onderhavige locatie bevestigd. De bodemverontreinigingen zijn in verticale richting bijna volledig uitgekarteerd. In horizontale richting is de omvang van de omvang van de verontreinigingen echter vooralsnog onbekend. Tevens zijn ter hoogte van de twee verontreinigingen nog geen peilbuizen geplaatst en is derhalve het grondwater nog niet onderzocht. Alleen in de oude onderlagen van het asfalt bij het busstation ter hoogte van boringen 13 en 14 is sprake van teerhoudend asfalt. De bovenlagen en alle overige lagen op het Raadhuisplein en de Albert Schweitzerlaan zijn niet teerhoudend. Er is analytisch geen asbest aangetoond. Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er aanleiding voor het uitvoeren van nader onderzoek naar de aangetroffen verontreinigingen ter hoogte van boringen 14 en 22. Dit nader bodemonderzoek is te vinden in bijlage 12. Hieruit blijkt dat de hypothese 'Op de locatie is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen en/of PAK (10 VROM), te relateren aan twee gedempte sloten' grotendeels wordt bevestigd. Er is sprake van twee gevallen van ernstige bodemverontreiniging, met een verschillende oorzaak. Ter hoogte van boring 141 is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zink, waarvan de oorzaak onbekend is. In de demping van boringen 221 en 131 t/m 134 is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met zware metalen welke te relateren is aan het dempingsmateriaal. In het grondwater zijn er geen verhoogde concentraties aangetoond boven de toetsingswaarden voor nader onderzoek, dit betreft derhalve immobiele verontreiniging. Er is sprake van een historische verontreiniging, waarvan het niet verplicht is deze volledig te saneren. Op grond van de onderzoeksresultaten bestaat er geen aanleiding voor het uitvoeren van vervolgonderzoek. Gezien het immobiele verontreiniging betreft welke zich onder de verhardingen bevindt en zich niet verspreid, is er geen sprake van onaanvaardbaar risico's en is daarmee eveneens geen sprake van een saneringsnoodzaak.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Ecologie

Toetsingskader

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Bescherming van natuurgebieden wordt gewaarborgd door de Wet natuurbescherming en de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro). Natura 2000-gebieden worden beschermd door de Wnb en het Natuurnetwerk Nederland (NNN) wordt beschermd door de Wro.

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling of voortoets de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van de ruimtelijke onderbouwing moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij de verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming en soortenbescherming

Het plangebied is geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch ligt op circa 15,2 kilometer. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland/Natuurnetwerk Zuid-Holland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het NNN bevindt zich op een afstand van circa 680 meter (figuur 4.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0018.png"

Figuur 4.6 Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: Provincie Zuid-Holland)

Vanwege de afstand zijn directe effecten zoals areaalverlies, versnippering, verandering van de waterhuishouding en verstoring op voorhand uitgesloten. Voor het onderzoeken van de mogelijke effecten op het nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied Biesbosch voor de aanleg- en gebruiksfases zijn er AERIUS-berekeningen uitgevoerd (zie bijlage 13 voor de memo, bijlage 14 voor de berekening van de aanlegfase en bijlage 15 voor de berekening van de gebruiksfase). Uit de berekeningen blijkt dat geen sprake is van rekenresultaten die hoger zijn dan 0,00 mol N/ha/jr voor de aanleg- en gebruiksfase van de ontwikkeling.

Soortenbescherming

Uit het huismus-, gierzwaluw-, en vleermuisonderzoek voor de oostzijde van het plangebied blijkt dat er in de bebouwing binnen de planlocatie 11 nestlocaties zijn gedefinieerd, zie bijlage 6. De werkzaamheden hebben een negatief effect op de gierzwaluw en leiden derhalve tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Daarnaast zijn er 4 paarverblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis gedefinieerd. Voor de beoogde werkzaamheden dient een ontheffing aangevraagd te worden. Deze is inmiddels verleend, zie bijlage 7.

Daarnaast gelden de volgende algemene en planspecifieke maatregelen ter voorkoming van schade aan (beschermde) flora en fauna (zie ook bijlage 8):

  • 1. Algemene Zorgplicht; voldoende zorg dragen voor in het wild levende dieren en planten en hun directe leefomgeving.
  • 2. Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • 3. Werkzaamheden dienen plaats te vinden tussen zonsopkomst en zonsondergang.
  • 4. Eén werkrichting hanteren en werkzaamheden zo min mogelijk onderbreken.
  • 5. In verband met het broedseizoen van algemene broedvogels dienen de te kappen/rooien struikgewassen en solitaire bomen buiten 15 maart – 15 juli plaats te vinden. Bij het aantreffen van een broedend individu, dient een ter zake deskundige ingeschakeld te worden.
  • 6. Het ontoegankelijk maken van dakgoten aan de zuidzijde van de woningen (locatie van het huismusnest) aan het Raadhuisplein 7-16 dient plaats te vinden tussen oktober 2020 en februari 2021. Het ontoegankelijk maken kan op de volgende manieren: (A) plaatsen gaas of (B) plaatsen borstels.
  • 7. Voor de verblijfplaatsen van vleermuizen geldt dat deze vóór werkzaamheden ongeschikt gemaakt dient te worden. Dat betekent dat onderstaande delen ongeschikt gemaakt dienen te worden.
  • 8. In geval van onvoorziene aanwezigheid van aanwezigheid van vleermuizen in de panden of overige calamiteiten de werkzaamheden ter plaatse direct staken en contact opnemen met uitvoerder en ecologisch adviseur.

Voor de westzijde van het plangebied is een quickscan Wet natuurbescherming uitgevoerd, zie bijlage 9. Uit het onderzoek blijkt dat deelgebied 3 mogelijk een functie vervult voor vleermuizen en huismussen. Deelgebied 2 vervult geen essentiële functie voor beschermde soorten. De planlocaties zijn ook mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.

De beoogde ontwikkeling leidt niet tot overtreding van gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wnb. Er dienen enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient met aanvullend onderzoek te worden vastgesteld of de te slopen bebouwing een relevante functie heeft voor vleermuizen en huismussen. Een aanvullend onderzoek naar huismus wordt uitgevoerd middels twee gerichte veldbezoeken in de periode 1 april t/m 15 mei of middels vier gerichte veldbezoeken in de periode 10 maart t/m 20 juni (met een tussenperiode van 10 dagen tussen de veldbezoeken), conform het Kennisdocument Huismus (BIJ12, 2017). Een technische inspectie wordt uitgevoerd middels het lichten van dakpannen en inventariseren van nestlocaties buiten het broedseizoen, tussen 15 september en 1 maart. Bij een technische inspectie bestaat er de kans dat oude nesten ook meegenomen worden. Voor de beoogde ontwikkeling dient tevens aanvullend onderzoek naar vleermuizen uitgevoerd te worden. Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt uitgevoerd middels vijf gerichte veldbezoeken in de periode 15 april t/m 30 september, conform het meest recente Vleermuisprotocol. Hiervan dienen 3 rondes in het voorjaar (15 april – 15 juli) en 2 in het najaar (augustus-september) plaats te vinden. Van een essentiële vliegroute en/of foerageergebied is geen sprake.

Conclusie

Het aspect soortenbescherming dient nader onderzocht te worden. Het aspect gebiedsbescherming vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

De gemeente Krimpen aan den IJssel onderschrijft de uitwerking van het 'Verdrag van Malta': behoud van het archeologisch erfgoed waar mogelijk en documentatie waar nodig. Hierbij wordt aangesloten op het rijksbeleid en het provinciale beleid dat naar aanleiding van het 'Verdrag van Malta' is ontwikkeld. De gemeenteraad heeft op 9 februari 2012 een gemeentelijk archeologisch beleid vastgesteld, waarvan de archeologische verwachtingen- en beleidskaart een belangrijk instrument vormt. De kaart toont de archeologische waarden en verwachtingen binnen het gemeentelijk grondgebied en geeft aan hoe de gemeente Krimpen aan den IJssel daarmee wenst om te gaan. De archeologische verwachtingen- en beleidskaart is vertaald in het geldende bestemmingsplan 'Kortland'.

Onderzoek

Conform het huidige bestemmingsplan 'Kortland' kent het plangebied een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'. Voor deze dubbelbestemming geldt voor alle bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 en bodemingrepen dieper dan 1 meter een archeologische onderzoeksplicht.

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Econsultancy een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd in Bijlage 5. Uit dit onderzoek blijkt ter plaatse van het plangebied geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen en het plangebied daarmee geen hoge, maar een lage verwachtingswaarde kent. Naar verwachting worden door de voorgenomen werkzaamheden dan ook geen archeologische waarden bedreigd.

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.9 Water

Inleiding

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie dient de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan te worden aangetoond en dient in het plan te worden onderbouwd dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk zijn de sectorale aspecten beschreven die voor dit plan relevant zijn. De resultaten en conclusies van eventuele onderzoeken zijn per aspect opgenomen in de betreffende paragraaf.

Waterbeheer en watertoets

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van deze ruimtelijke onderbouwing wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan

Hoogheemraadschapsbeleid

Het beleid van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (verder HHSK) is vastgelegd in het waterbeheerplan 2016-2021 'Met mensen en water', Keur van het HHSK, peilbesluiten en de leggers. Het waterbeheerplan bevat de hoofdlijnen van het beleid voor de taken van het waterschap met betrekking tot de waterveiligheid, het oppervlaktewater- en grondwaterbeheer, het beheer van afvalwaterketen en emissies, en het wegenbeheer in de Krimpenerwaard. Met het nieuwe Waterbeheerplan staat het HHSK voor een doelmatig en duurzaam waterbeheer, in directe verbinding met de omgeving. Per 1 januari 2016 is de geactualiseerde Keur in werking getreden. De Keur geeft met verboden aan welke activiteiten in de buurt van water en waterkeringen niet zijn toegestaan. Daarnaast geeft de Keur met geboden aan welke onderhoudsverplichtingen eigenaren en gebruikers van wateren en waterkeringen hebben.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat momenteel uit diverse functies en is deels verhard.

 

Bodem en grondwater

Het plangebied maakt geen deel uit van een waterwingebied of een grondwaterbeschermingsgebied. Vanwege de ligging in de bebouwde kom is het plangebied niet gekarteerd op de Bodemkaart van Nederland. Het maaiveld ligt op circa -1,2 meter ten opzichte van het NAP.

Waterkwantiteit

In het plangebied bevinden zich geen watergangen. Ten oosten en zuiden bevinden zich hoofdwatergangen, ten westen bevindt zich overig water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0542.BPKLCentrumzuid-va01_0019.png"

Figuur 4.7 Uitsnede Legger Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Binnen het plangebied of in de nabije omgeving liggen geen oppervlaktewaterlichamen die zijn aangewezen vanuit de Kaderrichtlijn Water. Er bevinden zich ook geen natte ecologische verbindingszone zoals opgenomen in het (provinciale) Natuurnetwerk Nederland binnen of in de nabijheid van het plangebied.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet in de kernzone van een waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

De bestaande bebouwing is aangesloten op het gemeentelijk gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Het plan is om de huidige bebouwing te slopen en 280 woningen te realiseren.

Waterkwantiteit

In de toekomstige situatie zullen 280 woningen en diverse oevers worden gerealiseerd. Op dit moment is het plangebied deels verhard. Het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard stelt als eis dat 5% van de toename in verharding gecompenseerd dient te worden mits deze toename meer dan 500 m2 bedraagt.

In de toekomstige situatie is sprake van een vermindering van verharding. In het plangebied wordt meer groen en meer water toegevoegd dan in de huidige situatie aanwezig is.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De in deze ruimtelijke onderbouwing mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone van 5 meter niet zonder vergunning van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook een ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen zijn onderzocht voor het plangebied. de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verbetert, omdat de oppervlakte aan groen en water toenemen. In de omgeving van het plangebied bevinden zich watergangen. De werkzaamheden zullen niet in de beschermingszones plaatsvinden. Hierdoor kunnen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse uitgesloten worden.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18 inch;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.


Onderzoek en conclusie

In en rondom het plangebied liggen geen planologisch relevante leidingen.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Toetsingskader

De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r. De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor de betreffende activiteiten die niet aan de drempelwaarden voldoen, dient het bevoegd gezag na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In dit bestemmingsplan worden 280 woningen mogelijk gemaakt.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de 'aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer'. De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 280 woningen en blijft daarmee onder de drempelwaarde.

In Bijlage 2 is de aanmeldingsnotitie voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Voor dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de regeling zoals die voor omliggende gronden met de woonbestemming geldt in het bestemmingsplan 'Kortland'. Hierbij is de regeling uit het bestemmingsplan 'Kortland' - voor zover van toepassing - integraal overgenomen en zijn een aantal bepalingen uit het veeg-bestemmingsplan Kortland opgenomen in dit bestemmingsplan. Binnen het plangebied is gestapelde woningbouw toegestaan en kunnen maximaal 280 wooneenheden worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De bouw van één of meer woningen wordt aangemerkt als een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro. Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij er sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar van de ontwikkeling.

Voor de ontwikkeling van het project zal de gemeente met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten waarin de (financiële) afspraken over het project zijn vastgelegd, inclusief kostenverhaal. Hiermee wordt de economische uitvoerbaarheid gewaarborgd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) toegezonden aan de verschillende overlegpartners. Reacties zijn ontvangen van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, DCMR Milieudienst Rijnmond en Oasen. Zij geven aan geen bezwaar te hebben tegen het plan.

Participatie

Voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan zijn in het kader van het opstellen van de ruimtelijke uitgangspunten twee informatierondes gehouden. De eerste was in juni 2020 en de tweede in november 2020. Bij deze informatierondes is de ontwikkeling nader toegelicht en zijn vragen beantwoord. De verslagen hiervan zijn toegevoegd in bijlage 16 en 17.

Ter inzagelegging

Het ontwerp bestemmingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn vier zienswijzen ingediend. Deze zijn samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen, toegevoegd in bijlage 1.