Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Hof van Rijnsburg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0537.bpRBGHofvRijnsburg-va01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Omsloten door de Oegstgeesterweg, de Tramstraat, de Oude Vlietweg en de Schoolsteeg in Rijnsburg bevindt zich het voormalige garagebedrijf Dijkman. Initiatiefnemer is voornemens op deze locatie, tezamen met enkele direct aanliggende gronden, 86 appartementen, een vrijstaande woning en een parkeergarage te realiseren onder de noemer: Hof van Rijnsburg.
 
Het realiseren van woningen is binnen het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. De gemeente Katwijk heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in deze bestemmingsplanherziening.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied wordt omsloten door de Oegstgeesterweg, de Tramstraat, de Oude Vlietweg en de Schoolsteeg. De omvang van de locatie is ca. 0,65 hectare en omvat het voormalige garagebedrijf Dijkman en enkele directe aanliggende gronden. Aan de Oude Vlietweg staan enkele historische panden van ‘Het genootschap Oud Rijnsburg’ en ‘Stichting De Laatste Eer’. Eén van de historische panden betreft een schuur die gedeeltelijk in gebruik is als woning.
 
Ten noorden van het plangebied ligt, richting het centrum van Rijnsburg, een basisschool en de Grote Kerk van Rijnsburg. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich de 'remiseflat'. In de Tramstraat is een Chinees restaurant aanwezig.
 
Op de navolgende kaart is met wit het betreffende plangebied globaal aangegeven:
 
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Op dit moment geldt in het plangebied het bestemmingsplan 'Rijnsburg'. Dit plan is op 29 april 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Katwijk. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Rijnsburg' 
 
Voor de gronden in het plangebied gelden de bestemmingen 'Gemengd - 1', 'Gemengd- 4' en 'Bedrijf' met de functieaanduidingen garage en verkooppunt motorbrandstoffen. Tevens gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie en 'Waarde - Archeologisch verwachtingsgebied'.
 
Binnen de geldende bestemmingen is wonen in de vorm van appartementen niet mogelijk. Derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
 
Het bestemmingsplan is een bindend plan voor zowel overheid als burgers. In een bestemmingsplan wordt de bestemming, ofwel de functie van de grond aangewezen. Ook geeft het bestemmingsplan regels over het gebruik van de grond en hetgeen daarop gebouwd mag worden. Omgevingsvergunningen moeten worden getoetst aan het bestemmingsplan. Een bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale -, provinciale -, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Het initiatief
 
2.1 Huidige situatie
In het plangebied staan momenteel diverse, verouderde panden, grotendeels in gebruik geweest door het voormalige garagebedrijf Dijkman. Nu worden de gebouwen verhuurd en/of anti-kraak bewoond. Zo is in het pand aan de Oegstgeesterweg 17 tijdelijk een kringloopwinkel gevestigd. Het plangebied ligt in de nabijheid van het centrum van Rijnsburg. Het wordt enerzijds ontsloten door de Oegstgeesterweg (zuidzijde) en anderzijds door een rustig dorpstraatje, de Oude Vlietweg (noordzijde).
 
De navolgende afbeeldingen geven een impressie weer van de huidige situatie:
  
Plangebied vanaf de Oegstgeesterweg incl. tijdelijke vestiging Kringloopwinkel
 
Vervallen pand op de hoek van de Oegstgeesterweg en Tramstraat
 
Impressie bedrijfsterrein plangebied vanaf de Oude Vlietweg
2.2 Gewenste ontwikkelingen
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de herontwikkeling van het plangebied onder de noemer Hof van Rijnsburg. De panden van het voormalige garagebedrijf en enkele panden aan de oostzijde van de Tramstraat worden gesloopt. Hiervoor in de plaats zullen 86 appartementen en een vrijstaande woning worden gerealiseerd. Hiervan zijn 51 woningen ten behoeve van huur en 36 koopwoningen. Minimaal 24 van het totaal aantal woningen wordt uitgevoerd als zorgwoning. Navolgende afbeeldingen tonen de plattegronden van het initiatief. 
 
Indicatie verkaveling en plattegrond appartementen
Indicatie plattegrond parkeerkelder en bergingen onder maaiveld
   
Stedenbouwkundige, ruimtelijke opzet
De stedenbouwkundige ambities voor Hof van Rijnsburg zijn:
  • Versterken van de ruimtelijke relaties en verbeteren relatie Oegstgeesterweg en het oude dorp.
  • Versterken van de pleinruimte rond de Rijnsburgse toren voor de historische Laurentiuskerk.
  • Realiseren nieuwbouw t.b.v. gevarieerde functies en variatie in woningtypen.
Het plan betreft vervangende nieuwbouw van een paar wanden van een bestaand bouwblok in het historische centrum van Rijnsburg. In het bouwblok wordt een nieuwe woonstraat gecreëerd die zicht geeft op de kerktoren. Vanaf de zuidzijde van het plan wordt zo een relatie gelegd met dit voor Rijnsburg historisch belangrijke punt en wordt het gehele gebied betrokken binnen de sfeer van “Hof van Rijnsburg”.
 
Om dit te bereiken worden de bestaande garagebedrijven, die nu het zicht op de toren ontnemen, gesloopt. De bestaande historische panden langs de Oude Vlietweg worden als beeldbepalende panden geïntegreerd in de nieuwe bebouwingsstructuur. De nieuw te creëren straat wordt ingericht als “woonstraat” bedoeld voor langzaam verkeer. Hierdoor wordt het mogelijk de woonstraat kleinschalig, als verblijfsgebied, in te richten. De bebouwingshoogte langs deze straat is gevarieerd. De oostzijde van deze ‘woonstraat” krijgt drie lagen, de westzijde krijgt vier lagen. Een aantal derde en vierde lagen worden aan de zijde van de woonstraat vormgegeven met een kap. De hoogte aan de Oegstgeesterweg komt op vier lagen. Accenten van 5 lagen worden toegepast aan de Oegstgeesterweg. De afwisseling in hoogte en dakvormen ondersteunen de pandsgewijze architectuur.
 
In het hele plan is gewerkt aan “De Rijnsburgse Maat”; Het plan geeft een beeld van individuele panden, verticaal geleed. Een schakering van rijk gevarieerde, individuele panden die duidelijk op de grond staan; panden met architectonische variatie. Dit speelt in op de kwaliteitsimpuls die gemaakt is met de deels nieuw ingerichte Oegstgeesterweg. De herinrichting van deze weg en bijbehorend groen kan voltooid worden na de realisatie van Hof van Rijnsburg.
 
Met het Hof van Rijnsburg wordt een aangename overgang gecreëerd van de dorpskern van Rijnsburg naar de grootschalige bebouwing aan de zuidzijde van de Oegstgeesterweg uit de jaren zestig en tachtig. De hoogte accenten in Hof van Rijnsburg zijn een verbijzondering aan de Oegstgeesterweg. Het hoekpunt tussen de Oegstgeesterweg en de woonstraat wordt verbijzonderd door een hoogte accent. Het dient als tegenhanger van het grootschalige appartementengebouw aan de overzijde van de straat; het brengt dynamiek aan in het plan en speelt mee in de geleding van de wanden van de Oegstgeesterweg. Een verbijzondering passend in de historische context.  
  
Doelgroep
De woningen in Hof van Rijnsburg zijn zeer geschikt voor oudere huishoudens met een zorgindicatie. Behalve een geschikte woningplattegrond, liggen ze vlakbij de voorzieningen in het dorp, waaronder DSVVlietstede, een bushalte en de winkels.
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
Aangezien de beoogde ontwikkeling geen rijksverantwoordelijkheid omvat zijn er geen raakvlakken met het Rijksbeleid.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
 
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen (ABRvS 16 september 2012, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Hof van Rijnsburg maakt planologisch 87 woningen mogelijk en kwalificeert daarmee als woningbouwlocatie en is Ladderplichtig.  
 
Behoefte
Gemeenten in Zuid-Holland hanteren de provinciale prognoses (BP en WBR) als basis voor het vaststellen van de vraag naar nieuwe woningen en de programmering daarvan. Omdat alle gemeenten in de provincie zich baseren op dezelfde gegevens ontstaat een eenduidig beeld van de woningvraag per gemeente. In 2016 zijn de meest actuele provinciale ramingen uitgebracht (BP2016 en WBR2016). Op basis hiervan is de woningvraag in de marktregio (regio West) voor de periode 2015-2024 circa 11.908 woningen.
 
Gemeenten in Holland Rijnland werken met een regionaal afgestemde planlijst, samen met provincie, waarbij de harde plancapaciteit in lijn wordt gebracht met de woningvraag volgens de provinciale raming. Uit deze planlijst  van 2016 blijkt dat in de marktregio Holland Rijnland 32.369  woningen zijn vastgelegd in harde plannen.
 
In de marktregio is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van woningen voor de periode 2016-2026.  Uit de regionale woonagenda Holland Rijnland blijkt dat in de gemeente Katwijk tot het jaar 2019 een behoefte is aan 214 - 250 woningen per jaar (zie ook toelichting paragraaf 3.3.2). Voor het plan Hof van Rijnsburg zijn in de regionale planlijst van 2016 91 woningen opgenomen in de periode 2016 – 2019.
 
Naast een afweging van de kwantitatieve behoefte, vraagt de Ladder ook een kwalitatieve afweging. Om te bepalen of het beoogde woningbouwprogramma ook voorziet in een kwalitatieve behoefte wordt gebruikt gemaakt van woonvoorkeuren van huishoudens uit de Woningmarktverkenning 2016. De Woningmarktverkenning biedt inzichten in veranderingen in de woningbehoefte op het schaalniveau van de regio Holland Rijnland.
 
In de regio Holland Rijnland, regio West, zijn de marktkansen voor de huursector kansrijk, waarbij het goedkope segment zelfs zeer kansrijk is. Ditzelfde beeld is aanwezig in de koopsector, waarbij goedkope appartementen en eengezinswoningen zeer kansrijk zijn. De bevolking heeft in toenemende mate voorkeur voor centrum stedelijke woonmilieus. Kern van het verhaal is dat de nabijheid en bereikbaarheid van voorzieningen door woonconsumenten steeds belangrijker wordt gevonden.
Tussen 2017 en 2030 neemt vooral het aantal 65- en 75-plussers toe in de regio Holland Rijnland. Als gevolg van de vergrijzing is een groeiende behoefte aan geschikte woningen en woonmilieus voor seniorenhuishoudens.  
 
In de woonvisie is Hof van Rijnsburg aangewezen als potentiële locatie voor zorgwoningen. Hierover zijn reeds prestatieafspraken gemaakt. In het Hof van Rijnsburg gaat het om 51 sociale huurappartementen. In de overeenkomst is uitgegaan van een woninggrootte van de driekamerappartementen van gemiddeld 75 m² GBO. De woningen worden met lokaal maatwerk aangeboden.
Tevens worden reguliere appartementen gerealiseerd, zowel in de huursector (sociaal en duur) alsmede in de koopsector (goedkoop en middelduur). Hiermee bestaat Hof van Rijnsburg uit een breed programma dat aansluit op de lokale en regionale behoefte.
 
Regionale afstemming
Hof van Rijnsburg is opgenomen op de regionaal afgestemde planlijst. Zoals aangegeven hanteren gemeenten in Zuid-Holland de provinciale raming als uitgangspunt om de woningvraag te bepalen. Gemeenten in Holland Rijnland werken met een planlijst, samen met provincie, waarbij de harde plancapaciteit in lijn wordt gebracht met de woningvraag volgens de provinciale raming. Naast deze kwantitatieve afstemming zijn woonmilieus in kaart per plan waarover kwalitatieve afstemming heeft plaatsgevonden. 
 
Bestaand stedelijk gebied
Plangebied van plan Hof van Rijnsburg is reeds bebouwd en ligt binnen het bestaand stedenbouwkundig samenspel van bebouwing, daarnaast laat het geldend bestemmingsplan een stedelijke functie toe: de locatie ligt binnen BSG.
 
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Visie ruimte en mobiliteit
Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland hebben op 14 december 2016 de actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM)vastgesteld. Op 12 januari 2017 is deze in werking getreden. In deze visie signaleert de provincie de structurele veranderingen in samenleving, economie en milieu. De voorspelbaarheid van nieuwe ontwikkelingen vermindert, demografische ontwikkelingen verschillen en de regionale economie internationaliseert en is kwetsbaar voor externe schokken. Tegelijkertijd gaan technologische innovaties snel en kunnen oplossingen in beeld brengen die nu nog onhaalbaar lijken. Deze tijd vraagt om maatwerk, flexibiliteit en aanpassingsvermogen. De economische, technologische en demografische ontwikkelingen werken door in de wijze waarop mensen en bedrijven de ruimte en het mobiliteitsnetwerk gebruiken. De provincie wil aansluiten op de bestaande en toekomstige dynamiek door waar mogelijk flexibiliteit in regelgeving te bieden. De Visie Ruimte en Mobiliteit is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen.
 
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De gewenste ontwikkeling is verwoord in vier rode draden:
  1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele hoofdstukken. Het hoofdstuk 'Mobiliteit en bebouwde ruimte' geeft uitwerking aan de eerste en tweede rode draad. Het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit (derde rode draad) komt hoofdzakelijk tot uiting in het hoofdstuk 'Kwaliteit van landschap, groen en erfgoed’ en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij ‘Water, bodem en energie’. Onder planspecifiek wordt voor voorliggende ontwikkeling nader ingegaan op de hoofdstukken.
 
Planspecifiek
Aan de hand van voorgaande hoofdstukindeling wordt hiernavolgend de relatie tussen beoogde ontwikkeling en de VRM beschreven.
 
Mobiliteit en bebouwde ruimte
Om de bebouwde ruimte beter te laten benutten heeft de provincie het bestaand stads- en dorpsgebied en de linten in het buitengebied aangegeven en gesteld dat, in beginsel, hierbinnen de verstedelijking dient plaats te vinden. Het plangebied is geheel binnen het bestaande stads- en dorpsgebied gesitueerd. Daarmee draagt het voornemen om de bedrijfslocatie te herontwikkelen naar woningbouw bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'.
 
Ruimtelijke kwaliteit
De provincie stuurt middels een kwaliteitenkaart en gebiedsprofielen op de ruimtelijke kwaliteit. Voor dit bestaande stedelijk gebied worden nagenoeg geen richtinggevende uitspraken gedaan op deze kaarten. Met de herontwikkeling van de locatie is er wel sprake van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Functioneel is de nieuwe woonfunctie goed inpasbaar en ook ruimtelijk is er sprake van een kwaliteitsverbetering omdat met de ontwikkeling sprake is van een open ruimtelijke structuur aan de zuidzijde. Vanaf de zuidzijde zal meer zicht op de toren en het plein ontstaan en zal het gehele gebied worden betrokken binnen de sfeer van de 'Hof van Rijnsburg'. 
 
Conclusie
De beoogde ontwikkeling past binnen de VRM en draagt bij aan de provinciale ambities met de bebouwde ruimte en ondersteunt de rode draden 'beter benutten en opwaarderen van wat er is' en 'vergroten van de agglomeratiekracht'. Bovendien krijgt het plangebied een kwaliteitsimpuls. Daarmee vormt de VRM geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling. 
3.2.2 Verordening ruimte 2014
Tegelijk met de Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) hebben Provinciale Staten van Zuid-Holland ook de Verordening Ruimte 2014 vastgesteld. Op 12 januari 2017 is een geactualiseerde versie van de verordening in werking getreden. In de verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke ontwikkelingen. De Verordening ruimte draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke beleid zoals dat benoemd is in de VRM. De verordening omvat in aanvulling op de VRM toetsbare criteria waaraan planvorming moet voldoen.
 
Ladder voor duurzame verstedelijking
Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bevat het handelingskader. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
 
In lid 1 staat dat: 'Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan de volgende eisen:
  1. de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  2. in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, of
  3. indien de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stads- en dorpsgebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt gebruik gemaakt van locaties die,
    1. gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld,
    2. passen in de doelstellingen en richtpunten van de kwaliteitskaart van de Visie ruimte en mobiliteit, waarbij artikel 2.2.1 van toepassing is, en
    3. zijn opgenomen in het Programma ruimte, voor zover het gaat om locaties groter dan 3 hectare.'
Planspecifiek Ladder voor duurzame verstedelijking
In toelichting paragraaf 3.1.3 is de ladder doorlopen. Daarmee voldoet de voorgenomen ontwikkeling aan de Ladder voor duurzame verstedelijking uit het Bro en de bepalingen uit artikel 2.1.1 van de Verordening ruimte 2014.
3.3 Regionaal beleid
3.3.1 Regionale Structuurvisie Holland Rijnland 2020
De kern Rijnsburg (gemeente Katwijk) maakt onderdeel uit van de regio Holland Rijnland, waarvoor de betrokken gemeente gezamenlijk een visie hebben ontwikkeld om te werken aan de toekomst van deze regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen.
 
De Regionale Structuurvisie geeft de grote lijnen weer van de door gewenste richting en duidt de grote projecten aan waar de deelnemende gemeenten aan willen werken. De Regionale Structuurvisie is een product van intensieve samenwerking van de vijftien gemeenten in Holland Rijnland. Ze laat zien hoe sterk de gezamenlijke gemeenten kunnen zijn en hoe belangrijk het is dat deze met elkaar de toekomst ingaan. De visie levert een bijdrage aan het denken over de toekomst van de Randstad.
 
In deze Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030). Op basis van deze visie worden de onderstaande zeven kernbeslissingen geformuleerd. Deze kernbeslissingen geven de belangrijkste keuzes weer:
  1. Holland Rijnland is een top woonregio
  2. Leiden vervult een regionale centrumfunctie
  3. Concentratie stedelijke ontwikkeling
  4. 'Groenblauwe kwaliteit' staat centraal
  5. De Bollenstreek en Veenweide en Plassen blijven open
  6. Kennis en Greenport
  7. Verbetering van de regionale bereikbaarheid.
Planspecifiek
Concentratie van woningbouw vindt plaats binnen bestaand stedelijk gebied, in de vorm van herontwikkeling van een bestaand bedrijfsterrein.
Voorliggend ruimtelijk plan is gerelateerd aan de punten a en c en past binnen deze kernbeslissingen.
 
3.3.2 Regionale woonagenda Holland Rijnland 2014-2019
De Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) bevat onder andere het provinciaal beleid op het gebied van wonen. In dat beleid staat de regionale woonvisie centraal. In 2014 zijn in alle regio's regionale woonvisies opgesteld of geactualiseerd en aangeboden aan Gedeputeerde Staten. Voor de regio Holland Rijnland is dat de 'Regionale woonagenda Holland Rijnland (d.d. 17 december 2014).
 
Gedeputeerde Staten hebben de regionale woonvisies tot 1 juli 2015 aanvaard. De provincie Zuid-Holland heeft echter in hun memo (d.d. augustus 2015) aangegeven dat de provinciale woningbehoefteprognoses WBR en BP, uitgangspunt voor de regionale woonvisies, voor 3 jaar geschikt zijn voor de actuele behoefte.
 
Landelijke modellen geven eens per 3 jaar nieuwe input
Alle gemeentelijke prognoses (Primos, Pearl, Zuid-Holland) baseren zich op nationale randtotalen (voor geboorten, sterfte, immigratie, emigratie, samenwonen, relatiebeëindiging, uit huis gaan van kinderen etcetera) uit de nationale bevolkings- en huishoudenprognose van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Die prognose werd tot voor kort elke 2 jaar integraal herzien. Die termijn is vorig jaar verlengd naar 3 jaar. De Pearl-prognose van het Planbureau voor de Leefomgeving komt nu ook 3-jaarlijks uit, in plaats van 2-jaarlijks, net zoals de Zuid-Hollandse WBR en BP. Primos maakt nog steeds elk jaar een nieuwe gemeentelijke prognose, maar beschikt pas na 3 jaar weer over nieuwe nationale inzichten.
 
Op regionaal niveau geen significante verschillen in 3 jaar
De actualiteit van onderzoeksrapportages is sterk afhankelijk van de situatie, het beleidsveld en de regio. Behoefteramingen kijken meer dan 10 jaar vooruit en zijn redelijk stabiel over meerdere jaren. Zeker als het gaat om het regionale niveau wat het uitgangspunt is voor de regionale woonvisies. Er zijn op regionaal niveau geen significante verschillen te verwachten over een periode van 3 jaar.
 
De provincie Zuid-Holland eist dat sprake is van inzicht in een realistisch kwantitatief en kwalitatief woningbouwprogramma voor de komende jaren. Voor de regio Holland-Rijnland wordt in de 'Regionale woonagenda Holland Rijnland' uitgegaan van een verwachte woningbehoefte van in totaal gemiddeld circa 2.523 woningen per jaar in de periode 2013 - 2019, waarvan circa 1.319 woningen in de subregio West waar Katwijk onderdeel van uitmaakt. Per subregio wordt de plancapaciteit in overeenstemming met de opgave gebracht. Voor de gemeente Katwijk wordt (afhankelijk van de gehanteerde huishoudensprognose) uitgegaan van 1.713 - 2.007 woningen van 2012 tot en met 2019. Dat is een gemiddelde van 214 - 250 woningen per jaar.
Het regionaal afwegingskaderwoningbouwplannen (RAW) is het model waarmee regiogemeenten bepalen of een bestemmingsplan sub- of bovenregionale afstemming behoeft en waarmee het plan wordt verantwoord bij de provincie. Gemeenten toetsen hun woningbouwplannen aan het RAW als voor het plan een nieuw bestemmingsplan of een wijziging of herziening van het bestemmingsplan nodig is. Het gaat om zowel plannen uit de (actuele) lijst projecten als om reserveplannen en nieuwe initiatieven.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling, bestaande uit een toename van 86 appartementen en een vrijstaande woning, past binnen de aantallen zoals opgenomen in de Regionale woonagenda Holland Rijnland. Voorts wordt met onderhavige ontwikkeling aangesloten op de behoefte naar passende woonruimte voor zorgbehoevenden, waaronder ouderen en gehandicapten. Het tekort aan zorggeschikte woningen tot 2020 is op basis van de woonzorgmonitor van de RCG Zuid-Holland Noord (2011) geraamd op ten minste 4.200 woningen. De druk zal naar verwachting toenemen.
De ontwikkeling is in lijn met het gestelde in de regionale woonagenda.
3.4 Gemeentelijk beleid
3.4.1 Brede Structuurvisie 2007 - 2020
Het samenvoegen van de gemeenten Katwijk, Rijnsburg en Valkenburg heeft geresulteerd in een nieuwe structuurvisie, de Brede Structuurvisie Katwijk 2007-2020. Het vormt een nieuw regiedocument, wat de gemeente in staat stelt de aanwezige kansen en kwaliteiten te vertalen in concrete acties.
In de Brede Structuurvisie wordt ten aanzien van een aantal aspecten de visie uiteengezet. Middels een zogenaamd mozaïek van ruimtelijke segmenten wordt invulling gegeven aan mogelijkheden voor de aanwezige kansen en kwaliteiten. Er is onder meer aandacht voor wonen, werken en voorzieningen.
De Brede Structuurvisie Verdiept is op 15 april 2010 als structuurvisie onder de nieuwe Wro vastgesteld. Hiermee is de BSV grondexploitatie-proof gemaakt. Ook zijn kleine wijzigingen aangebracht als gevolg van voortschrijdend inzicht.
 
Planspecifiek
In de Brede Structuurvisie zijn enkele sleutelprojecten gedefinieerd. De programmatische opgave voor sleutelproject 'Katwijk in de kern' betreft onder andere herstructurering, ontwikkeling en verbetering, beheer en onderhoud, stedelijke netwerke netwerken van voorzieningen en projecten zoals leefbaarheid, veiligheid en jeugdwerkloosheid.  
 
Hof van Rijnsburg is als ontwikkellocatie onder regime van de nieuwe Wro aangewezen, onder de noemer 'herontwikkeling garage Dijksman' (nr. 22). 
3.4.2 Woonvisie Katwijk 2015- 2019
De Woonvisie 2015-2019 van de gemeente Katwijk is in oktober 2015 vastgesteld in de gemeenteraad. In deze Woonvisie ligt het accent op het voorzien in de woonwensen van de verschillende doelgroepen: de starters, de jonge gezinnen die door willen stromen, de vitale ouderen die langer zelfstandig willen blijven wonen of door willen stromen en de ouderen die met een zorgvraag te maken krijgen. Samen met andere betrokken partijen (ontwikkelaars, Dunavie, zorginstellingen, beleggers e.d.) wordt gewerkt aan het oplossen van knelpunten en de inzet van de juiste instrumenten, acties en product-markt combinaties om dit te bereiken.
 
Bij de inzet van instrumenten en maatregelen worden deze getoetst aan drie hoofddoelstellingen:
  • Betaalbaarheid van de woningen
  • Beschikbaarheid van de juiste woning voor de juiste doelgroep
  • Duurzame kwaliteit van de woning en de woonomgeving
De instrumenten en/of maatregelen die worden ingezet worden altijd getoetst aan de mate waarin ze bijdragen aan het dichterbij brengen van de drie hoofddoelen.
 
De woningbouwprogrammering is/wordt afgestemd op het voorzien in de kwalitatieve woningbehoefte passend binnen het kwantitatieve WBR kader vanuit de provincie.
 
Het uiteindelijke doel voor de gemeente bij het ontwikkelen van woningbouwplannen is om zo goed mogelijk te voorzien in de woningbehoefte van de (toekomstige) inwoners van Katwijk. Dit vraagt om een op de vraag/behoefte afgestemd programma met daarin de juiste product-marktcombinaties op de juiste locatie.
 
Bij de woningbouwprogrammering worden de kenmerken en de ligging van de locatie in beeld gebracht om deze optimaal af te stemmen op de wensen en eisen ten aanzien van de woning en de woonomgeving van de verschillende doelgroepen. Nieuwe woningbouwplannen worden getoetst op basis van een toetsingskader waarbij gelet wordt op de meerwaarde van het plan (voor doelgroep en omgeving) en de mate waarin het plan bijdraagt aan de versterking van het unieke woonmilieu.    
 
Planspecifiek
Hof van Rijnsburg is in het woningbouwprogramma van de gemeente Katwijk opgenomen. In het woningbouwprogramma is rekening gehouden met 91 woningen in diverse categorieën (huur/koop). De ontwikkeling gaat uit van 86 appartementen en een vrijstaande woning (zie ook toelichting paragraaf 2.2).
 
In de woonvisie is Hof van Rijnsburg aangewezen als potentiële locatie voor zorgwoningen. Hierover zijn reeds prestatieafspraken gemaakt. In het Hof van Rijnsburg gaat het om circa 51 sociale huurappartementen. In de overeenkomst is uitgegaan van een woninggrootte van de driekamerappartementen van gemiddeld 75 m² GBO. De woningen worden met lokaal maatwerk aangeboden.
 
3.4.3 Duurzaamheidsprofiel Katwijk (2008)
Op 12 augustus 2008 heeft de raad het Duurzaamheidsprofiel Katwijk vastgesteld. De gemeente geeft een overkoepelende visie op hoe zij zich wil ontwikkelen op het gebied van duurzaamheid de komende jaren. Katwijk wil vanuit haar traditie en identiteit de samenleving duurzaam inrichten waarbij het voor huidige en toekomstige inwoners en bezoekers aangenaam en goed wonen, werken en leven is, en zal daartoe waar nodig vernieuwend handelen.
 
Het aspect duurzaamheid komt met name naar voren in het lokale milieubeleid. In nieuwe planvorming wordt de duurzaamheid meegewogen. Een duurzaamheidstoets draagt aan deze functie bij. De gemeente zal zich richten op duurzaam inrichten en bouwen, duurzaam wijkbeheer en leefomgeving, sociale duurzaamheid en duurzaam handelen. Kaders daarbij zijn de volgende:
  • het beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) is van toepassing op elke ruimtelijke opdracht in de gebouwde omgeving vanaf 10 woningen en/of één hectare grondoppervlak of 5.000 m² bedrijvigheid.
  • in de Regionale DuBoPlus-Richtlijn 2008 is een beperkt aantal basismaatregelen opgenomen, aangevuld met een prestatie-eis die, voor zover hoger dan wettelijk vereist, vrijwillig is. Deze richtlijn wordt meegenomen als onderdeel in het milieuadvies bij ruimtelijke plannen en toetsing.
  • het Klimaatprogramma 2008 bevat kaders voor energieprestaties bij gebouwen en geldt zowel voor nieuwbouw als bestaande bouw. De doelstelling van het programma is het minimaliseren van de energievraag en het duurzaam opwekken en/of inkopen van de resterende energievraag (energieneutraal). Vanwege de grote overlap in inhoud (energie) en doelgroepen is het klimaatprogramma in het RBDS en de DuBoPlus-richtlijn geïntegreerd.
  • het Politiekeurmerk Veilig Wonen voor nieuwbouw voorziet in de verbetering van de sociale veiligheid.  
 
3.4.4 Welstandsnota Katwijk 2012
De identiteit van de dorpskern Rijnsburg, alsmede de dorpskernen Katwijk aan Zee, Katwijk aan den Rijn, Rijnsburg en Valkenburg is beschreven in de welstandsnota 2 dorpskernen. In deze welstandsnota wordt het profiel van de kernen en de geschiedenis ervan toegelicht. Ook worden voorwaarden gesteld aan het bouwen en verbouwen in de dorpskernen.
 
Identiteit dorpskern Rijnsburg
Rijnsburg is een van de historische kernen binnen de grenzen van de gemeente Katwijk. Het historische hart van de kern Rijnsburg heeft een politieke kern rondom het gebied Kerkstraat-Abdijlaan. Rijnsburg ('Reynsburgh' in het jaar 1615) is door de Vliet met de Oude Rijn verbonden en ligt op een historische stroomrug achter de duinen. In grote lijnen wordt de topografie gevormd door de Vliet, de west-oost verbinding samen met de langs het water lopende wegen van Katwijk naar Oegstgeest-Leiden en de zuid-noordverbinding naar Den Haag en richting Noordwijk en Voorhout, die zich splitst op 'steenworp afstand' van de Vliet. Rondom deze splitsing heeft zich de handelskern gevormd die het hart van Rijnsburg vormt.
 
Doordat de stedenbouwkundige ruimte rondom de kerk (en de verdwenen abdij) verbrokkeld is, wordt de cultuurhistorische identiteit van Rijnsburg ruimtelijk vooral bepaald door de wegen en de bebouwing langs de Vliet. Rondom dit hart zijn nog een aantal wegen die het kerngebied karakteriseren en begrenzen: de Oegstgeesterweg, de Oude Vlietweg, de Sandtlaan en de Brouwerstaat. Langs deze wegen is Rijnsburg vanaf het midden van de 19e eeuw uitgebreid.
Naast verschillende type bollenschuren staan in de lintbebouwing en langs de Vliet een aantal beeldbepalende panden, woonhuizen en bedrijfs- en horecabebouwing van voor 1945. Deze panden vormen de kapstok die het historische hart herkenbaar maakt. De oorspronkelijke oude kern bij de kerk, herkenbaar door de begraafplaats en de beeldbepalende panden op de hoek van de Oude Vlietweg-Tramstraat, heeft nauwelijks ruimtelijke binding met de Vliet.
 
Welstand Rijnsburg (doel en toets)
Het doel van de welstandsnota in Rijnsburg is het streven naar een hoge ruimtelijke kwaliteit in het historisch hart, afgestemd op de identiteit van Rijnsburg. Het doel is de kwaliteit van de individuele architectuur te verbeteren, waardoor de samenhang van het hart wordt vergroot. Tegelijkertijd blijven de verschillen tussen de bebouwingsperioden en stijlen bestaan.
Het historische hart is een mengelmoes van voornamelijk 19e en 20e -eeuwse architectuurstijlen. Hierdoor is er veel mogelijk. Een groot deel van de bestaande nieuwbouw heeft echter een schaal en detaillering die niet in het kleinschalige hart past. De welstandscommissie let daarom op schaal, detaillering en de meestal verticale ritmiek in het straatbeeld, passend bij een oude dorpskern. Materiaal- en kleurgebruik moeten passen in het historische hart, reclame moet een verrijking van de gevel zijn en daarmee een eenheid vormen. Bij beeldbepalende panden wordt gelet op herstel van de gevel. In de identiteit bepalende gebieden wordt gelet op herstel van de samenhang van de structuren. Alle niet-expliciet genoemde bouwwerken worden getoetst aan de eisen van de categorie waarbinnen ze vallen.
 
Planspecifiek
In toelichting paragraaf 2.2 is de stedenbouwkundige opzet van de voorgenomen ontwikkeling toegelicht. Een beeldkwaliteitplan, in de vorm van beeldkwaliteitsregels, is aan de hand van de uitgangspunten uit de welstandsnota opgesteld waarin richtlijnen voor de ruimtelijke ambities en esthetische en functionele kwaliteitsnormen worden benoemd. Dit beeldkwaliteitplan is als bijlage bij deze toelichting opgenomen (zie bijlage 1). Toetsing van de ontwikkeling aan het beeldkwaliteitplan zal t.z.t. door de stadbouwmeester gebeuren.  
4 Haalbaarheid
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het voorgenomen initiatief valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen of een oppervlakte van 100 hectare of meer. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van 87 woningen (waarvan 86 appartementen) met parkeervoorzieningen mogelijk. Derhalve kan worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en kan worden volstaan met een vormvrije m.e.r. beoordeling.
 
In het kader van dit ruimtelijke plan zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling zijn in 2015 de gronden in het plangebied onderzocht (IDDS, 13-02-2015, zie bijlage). Naast het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem, is de aanwezige bodemverontreiniging met brandstoffen nader in beeld gebracht. 
Aan de hand van de resultaten van het onderzoek is het volgende geconcludeerd:
  • De bodem ter plaatse van de garage en werkplaats is ernstig verontreinigd met vluchtige olie, minerale olie en/of vluchtige aromaten; 
  • De verontreinigingen met benzine (garage en openbare weg) en huisbrandolie (werkplaats) zijn over de loop der jaren op het niveau van de achtergrond- en streefwaarde een geheel gaan vormen; 
  • In totaal is grofweg 3.000 m³ grond verontreinigd met brandstoffen in gehalten boven de achtergrondwaarden, waarvan circa 700 m³ grond is verontreinigd in gehalten boven de interventiewaarden; 
  • Een poriënverzadigd bodemvolume grondwater van circa 10.350 m³ is verontreinigd met brandstoffen in concentraties boven de streefwaarden, waarvan tenminste 1.400 m³ poriënverzadigd bodemvolume grondwater is verontreinigd in concentraties boven de interventiewaarden; 
  • Op basis van de omvang van de sterk met brandstoffen verontreinigde bodemvolumes grond en grondwater is, ingevolge de Wet bodembescherming, sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging; 
  • Voor de bodemfunctie “Ander groen, bebouwing, infrastructuur en industrie” wordt op basis van de standaard risicobeoordeling geconcludeerd dat de sanering van (een deel van) het geval van ernstige bodemverontreiniging niet met spoed hoeft te worden uitgevoerd; 
  • In de bovengrond ter plaatse van de werkplaats is op een enkel punt asbesthoudend plaatmateriaal aangetroffen. Er heeft vooralsnog geen onderzoek plaatsgevonden naar de mate en omvang van deze verontreiniging; 
  • De grond en het grondwater binnen het plangebied, inclusief het in onderhavig onderzoek verkennend onderzochte perceel, zijn, behoudens de verontreinigingen met brandstoffen, hooguit licht verontreinigd met de overige onderzochte stoffen.
In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning zal een saneringsplan met de doelstelling en wijze van saneren worden opgesteld. Door de ontwikkelende partij is een kostenraming gemaakt waarbij rekening is gehouden met de sanering en het plan blijkt haalbaar.
 
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 μg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling Hof van Rijnsburg zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden 87 appartementen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als niet in betekende mate.
 
In de bestaande situatie staan de gebouwen op het bedrijfsterrein deels leeg en hebben geen functie meer. In de nieuwe situatie is sprake van 86 appartementen en een vrijstaande woning. Gemiddeld wordt per woning uitgegaan van 6 verkeersbewegingen (dit aantal zal in werkelijkheid lager zijn, gezien een deel van de appartementen zorggeschikt zijn en deze doelgroep minder auto's bezit). De verwachte verkeersgeneratie ligt daarmee maximaal rond de 522 motorvoertuigen per etmaal. Op basis van dit aantal is een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool:
 
NIBM-tool (versie 14 juli 2016)
 
Uit deze berekening (= worst-case scenario waarbij alle voertuigbewegingen nieuw zijn ten opzichte van de bestaande situatie en de ontwikkeling plaatsvindt in 2017) blijkt dat er geen nader onderzoek noodzakelijk is. De bijdrage van het extra verkeer aan de verslechtering van de luchtkwaliteit is niet in betekenende mate en valt ruimschoots onder de norm van 1,2 μg/m³.
  
De ontwikkeling Hof van Rijnsburg draagt 'Niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging waardoor het niet hoeft te worden getoetst aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hieruit kan worden opgemaakt dat de ontwikkeling geen bijdrage levert aan de verslechtering van de luchtkwaliteit en past binnen de kaders van de Wet luchtkwaliteit.
4.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh): 
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
De woningen (appartementen) in Hof van Rijnsburg zijn geluidgevoelig in de zin van de Wet geluidhinder en liggen binnen de geluidzone van de Oegstgeesterweg. Derhalve is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Windmill, 03-05-2017, zie bijlage). In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn de relevante 30 km/uur-wegen in de directe nabijheid van het plangebied cumulatief meegenomen. Het betreft de Rijnsburgerweg en het verlengede van de Oegstgeesterweg.
 
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het verkeer op de Oegstgeesterweg 43 dB bedraagt. De geluidbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De cumulatieve geluidbelasting ten gevolge van alle wegen bedraagt ten hoogste 62 dB (inclusief aftrek ex art. 110g Wgh). De geluidbelasting voldoet aan de voorgestelde normstelling voor de afweging van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Gezien de hoogte van de geluidbelasting is in artikel 3.2.4 van de regels van onderhavig bestemmingsplan een voorwaardelijke verplichting opgenomen om een aanvaardbaar woonmilieu te waarborgen. De binnenwaarde als gevolg van het wegverkeer mag niet meer bedragen dan de in artikel 3.3, lid 1 van het Bouwbesluit aangegeven waarde.
 
Onder de woningen wordt een parkeergarage gerealiseerd. De geluidbelasting ten gevolge van het in- en uitrijdend verkeer dat gebruik maakt van de parkeergarage is eveneens beoordeeld. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van het verkeer dat gebruik maakt van de in- en uitrit van de parkeergarage, bedraagt ten hoogste 43 dB(A). Het maximaal geluidniveau bedraagt ten hoogste 62 dB(A). De berekende geluidbelastingen voldoen aan de richtwaarden uit stap 2 van de VNG-publicatie: “bedrijven en milieuzonering”.
 
Voor wat betreft het te hanteren afzuigsysteem van de garage zal deze bij de vergunningverlening worden getoetst aan het Bouwbesluit en hier aan voldoen. Het betreft hier tevens eisen voor eventueel te ontstane uitlaatgassen en geluidproductie.
4.5 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Toelaatbaarheid vigerend bestemmingsplan
In het vigerend bestemmingsplan ‘Rijnsburg’ is aangegeven dat in gebieden waar bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies naast elkaar voorkomen en zelfs gewenst zijn, gebruik wordt gemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. In de kern van Rijnsburg wordt, teneinde zuinig en doelmatig ruimtegebruik te stimuleren, een lichte mate van functiemenging wenselijk geacht. Binnen de kern Rijnsburg worden bedrijven uit de categorie B1 of lager algemeen toelaatbaar geacht.
 
Het plangebied is gelegen in de kern van Rijnsburg. In de directe omgeving van het plangebied komen overwegend woningen, maatschappelijke en gemengde functies voor. Binnen de functies gemengd 1 t/m 5 zijn de gronden bestemd voor detailhandel en dienstverlening, wonen, lichte horeca, maatschappelijke en culturele dienstverlening alsmede bedrijvigheid tot en met categorie B1 uit de Staat van Bedrijfsactiviteiten 'functiemenging'. Bedrijfsactiviteiten direct naast of beneden woningen en andere gevoelige functies zijn hier toegestaan. De activiteiten zijn zodanig milieubelastend dat eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Binnen de categorie B2 kunnen bedrijfsactiviteiten in een gemengd gebied worden uitgeoefend, enkel als ze bouwkundig afgescheiden zijn van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.
 
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in de kern van Rijnsburg, een gebied waar bewust functiemenging wordt nagestreefd. In de huidige situatie is de Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging’ als uitgangspunt genomen voor milieuzonering.
 
De activiteiten in de in de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009) opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
In de onderstaande tabel zijn de in de omgeving aanwezige bestemmingen/inrichtingen opgenomen.
 
AdresFunctieSBI-2008Milieucategorie (maximaal)
Kerkstraat 21Maatschappelijk (basisonderwijs)852, 8531B
Kerkstraat 32Maatschappelijk (kerk)9491B
Oegstgeesterweg 30 t/m 138Gemengd - 3 / detailhandel471, 4722, 4723, 4724, 4773, 4774, 952, 561, 563B
Tramstraat 3*Gemengd 1 (restaurant) 561B1 / horeca cat. 1
Tramstraat 1Gemengd 1-B1
Oude Vlietweg 5** Gemengd 1-B1
Oude Vlietweg 6**Gemengd 49101, 9102A
Heerenweg 40Gemengd 2 / Horeca t/m categorie 2561, 563-1B1 / horeca cat. 2
* In de planologische situatie is bedrijfsvoering tot categorie B1 toegestaan. In de praktijk is een restaurant aanwezig. Een restaurant behoort in de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging tot categorie A. Dergelijke activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd indien voldaan wordt aan de eisen uit het Bouwbesluit voor het scheiden van woningen en bedrijven.
** Dit is de planologische situatie. In de praktijk is enkel sprake van een woonsituatie.
*** overige bedrijfsbestemmingen aan de Sandtlaan 1, 2, 4 en 6 zijn met minimaal 126 meter afstand op voldoende afstand van het plangebied gelegen.
 
In de huidige situatie hebben de gronden in het plangebied op basis van het vigerend bestemmingsplan de bestemmingen ‘Gemengd -1’ en ‘Bedrijf’, waarbij verschillende gevoelige en milieubelastende functies, zoals wonen, horeca categorie 1 en bedrijven uit ten hoogste categorie B1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten voor functiemenging naast elkaar zijn toegestaan. Bedrijfsactiviteiten direct naast of beneden woningen en andere gevoelige functies zijn hier toegestaan. De activiteiten zijn zodanig milieubelastend dat eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Derhalve kan gesteld worden dat in de bestaande situatie sprake is van een gebied met functiemenging waarbij voldaan wordt aan de bijbehorende richtlijnen.
 
Toekomstige situatie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden 86 appartementen en een vrijstaande woning gerealiseerd. Gezien de aard en omvang van de ontwikkeling kan niet worden uitgegaan van een gebied met functiemenging en zal bij de beschouwing uit worden gegaan van bijlage 1 van de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering.
 
De bebouwing rondom het plangebied hebben in het bestemmingsplan ‘Rijnsburg’ (vastgesteld op 29 april 2011) overwegend de bestemming ‘Gemengd’. Bovendien ligt het plangebied in de kern van Rijnsburg en aan de Oegstgeesterweg, een doorgaande weg. Daarmee kan het gebied worden beschouwd als een gemengd gebied. Dit betekent dat de richtafstanden met één afstandsstap kunnen worden verminderd, met uitzondering van het aspect gevaar. In de navolgende tabel zijn de in de omgeving aanwezige bestemmingen/inrichtingen opgenomen.
  
AdresFunctieSBI-2008Milieu-categorie (maximaal)Minimale afstand tot plangebied Werkelijke afstand tot plangebied
Kerkstraat 21Maatschappelijk (basisonderwijs)852, 8531210 m14 m
Kerkstraat 32Maatschappelijk (kerk)9491210 m20 m
Oegstgeesterweg 30 t/m 138Gemengd - 3 / detailhandel471, 4722, 4723, 4724, 4773, 4774, 952, 561, 563210 m27 m
Tramstraat 3**Gemengd 1 (restaurant) 561B1 / horeca cat. 110 m0 m
Tramstraat 1Gemengd 1-B1 0 m12 m
Oude Vlietweg 5* Gemengd 1-B1 0 m1,5 m
Oude Vlietweg 6*Gemengd 49101, 910210 m8 m
Heerenweg 40Gemengd 2 / Horeca t/m categorie 2561, 563-1B1 / horeca cat. 210 m40 m
Sandtlaan 1Bedrijf - 24622210 m130 m
Sandtlaan 2, 4, 6Bedrijf functieaanduiding garage 210 m126 m
* Dit is de planologische situatie. In de praktijk is enkel sprake van een woonsituatie.
 
Tramstraat 3**
Indien uit wordt gegaan van bijlage 1 van de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering dient rekening te worden gehouden met richtafstanden uit de VNG-brochure. Gezien sprake is van een gemengd gebied kunnen de richtafstanden met één afstandsstap worden verminderd. Ten behoeve van de aspecten gevaar en geur is een notitie opgesteld (Windmill, 5 december 2017, zie bijlage). Navolgend zal worden ingegaan op de bevindingen:
In de VNG-brochure is opgenomen dat de reductie met één afstandstap bij een gemengd gebied, niet leidt tot een lager beschermingsniveau voor het aspect gevaar omdat voor aspecten waarbij gevaar maatgevend is voor de richtafstanden, vrijwel altijd specifieke regelgeving (zoals Bevi of het Vuurwerkbesluit) geldt. Deze activiteiten zijn aangeduid met een ‘R’ bij de richtafstand gevaar.
Bij een klein aantal activiteiten is gevaar bij de bepaling van de richtafstand hét maatgevende milieuaspect zonder dat dit samenhangt met het (mogelijk) van toepassing zijn van het Bevi. Een opsomming van deze activiteiten is opgenomen in bijlage 1 van de VNG-brochure. Het betreft o.a. kerncentrales, zendinstallaties, schietterreinen e.d.). Om deze reden wordt gesteld dat nabij een gemengd gebied een reductie van de richtafstand met één stap voor het aspect gevaar niet zonder meer mogelijk is.
 
Voor het aspect gevaar geldt bij de activiteit ‘Restaurant’ aan de Tramstraat 3 een richtafstand van 10 meter. Bij de activiteit ‘restaurant’ is geen indicatie opgenomen dat het hier mogelijk een Bevi-bedrijf betreft. Hoewel sprake is van een gemengd gebied mag voor dit aspect de richtafstand niet zonder meer met één afstandstap worden verminderd.
 
De betreffende activiteit valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor activiteiten/installaties/opslagen die voorkomen bij een restaurant zijn in het Activiteitenbesluit geen te respecteren veiligheidsafstanden opgenomen die reiken tot buiten de inrichtingsgrens. Vanuit de milieuwet- en regelgeving die van toepassing is op het restaurant zijn derhalve geen veiligheidsafstanden van toepassing die niet meer worden gerespecteerd door de realisatie van de appartementen binnen het plangebied.
 
Op basis van het bovenstaande is het derhalve in deze specifieke situatie gerechtvaardigd om de richtafstand van 10 meter voor het aspect ‘gevaar’ hier met één afstandstap te reduceren. Vanuit het naast het plangebied gelegen restaurant is geen sprake van gevaar naar de omgeving. Het aspect ‘gevaar’ vanuit het restaurant heeft derhalve geen invloed op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de appartementen. Nu er geen sprake is van te respecteren veiligheidsafstanden die tot buiten de perceelsgrens reiken van het restaurant, is ook geen sprake van een beperking van de bedrijfsmatige activiteiten van het restaurant.
 
Bovendien zijn in de huidige situatie met de bestemming ‘Gemengd -1’ reeds woningen toegestaan op een afstand van 0 meter tot het perceel (restaurant) aan de Tramstraat 3. Ten opzichte van de huidige situatie treedt er dus geen planologische verslechtering op. Een woonfunctie op een zelfde afstand tot de bestaande bedrijfsvoering, en daarmee een afwijking van de richtafstand met betrekking tot het aspect gevaar, wordt derhalve aanvaardbaar geacht.
 
Voor het aspect geur geldt dat de richtafstand in de VNG-brochure met één afstandstap kan worden gereduceerd in een gemengd gebied. De richtafstand voor geur bedraagt derhalve ‘0’ meter. De richtafstand wordt derhalve gerespecteerd, waardoor sprake is van voldoende ruimtelijke scheiding.
 
Naast voldoende ruimtelijke scheiding dient tevens te worden beoordeeld of bedrijven in de omgeving van het plangebied niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
 
Voor het aspect ‘geur’ is voor het restaurant het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing. Op grond van artikel 3.132 van het Activiteitenbesluit milieubeheer moet er om te voorkomen dat er geurhinder ontstaat door een restaurant worden voldaan aan de bepalingen in de Activiteitenregeling milieubeheer als genoemd in artikel 3.103 van die regeling. Deze regeling is limitatief. Er moet worden voldaan aan hetgeen in de regeling opgenomen staat. Dat betekent dat er of 1) een afvoerpijp moet zijn die twee meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing afvoert of 2) de lucht moet worden geleid door een doelmatige ontgeuringsinstallatie.
 
De eventuele milieuhinder van het restaurant aan de Tramstraat 3 kan met gebruikelijke voorzieningen worden beperkt zodat het bedrijf kan voldoen aan het Activiteitenbesluit. Omdat de bouwhoogte in de directe omgeving van de afvoer van kook- en bakdampen wijzigt, zal de voorziening om geurhinder te voorkomen wel moeten worden aangepast. De maximale hoogte in de omtrek van 25 meter bij verwezenlijking van het nieuwe ontwerpbestemmingsplan is 17 meter. Dat zou ertoe leiden dat een pijp met een hoogte van 19 meter of een doelmatige ontgeuringsinstallatie moet worden aangelegd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is een pijp met een hoogte van 19 meter niet wenselijk. De initiatiefnemer zal voorzien in de kosten voor het realiseren van een doelmatige ontgeuringsinstallatie. Door de realisatie van de ontgeuringsinstallatie wordt het restaurant voor het aspect geur niet in haar bedrijfsvoering beperkt en kan worden voorzien in een voldoende woon- en leefklimaat voor de nieuwe woningen.
 
Uit de tabel blijkt verder dat de geplande woningbouw op voldoende afstand tot omliggende functies ligt. 
 
Parkeergarage
De te realiseren parkeergarage valt onder milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter welke verkleind kan worden met een afstandstap tot 10 meter. Eventueel geluidhinder is hierbij maatgevend. De parkeergarage zal ondergronds worden uitgevoerd waardoor de afstandsmaat, met uitzondering van de entree van de garage, niet meer relevant is. Voor de drie meest westelijk gelegen woningen aan de Oegstgeesterweg wordt  niet aan voldaan aan de gestelde 10 meter.
In het akoestisch onderzoek (zie bijlage) is de geluidbelasting ten gevolge van het in- en uitrijdend verkeer dat gebruik maakt van de parkeergarage beoordeeld. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau ten gevolge van het verkeer dat gebruik maakt van de in- en uitrit van de parkeergarage, bedraagt ten hoogste 43 dB(A). Het maximaal geluidniveau bedraagt ten hoogste 62 dB(A). De berekende geluidbelastingen voldoen aan de richtwaarden uit stap 2 van de VNG-publicatie: “bedrijven en milieuzonering”.  
 
Daarnaast dient te worden vastgesteld dat de beoogde ontwikkeling geen milieubelastende activiteiten omvat. In het geval van onderhavig plan gaat het om de ontwikkeling van woningen en een parkeerkelder. Hierbij kan worden uitgegaan van geen milieubelastende activiteiten. De ontwikkeling past in de omgeving.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart (plangebied: zwarte cirkel) 
 
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van een spoorlijn of (water)weg of buisleiding die wordt gebruikt voor het transport van gevaarlijke stoffen.  
De aardgasleiding van de Gasunie, de Rijksweg A44 en provinciale weg N206 liggen met ruim 1,1 km afstand op voldoende afstand tot het plangebied. Het plangebied ligt niet in het invloedsgebied van deze routes. 
 
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. 
 
4.7.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
4.7.2 Hoogheemraadschap van Rijnland
Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder
Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn:
  • veiligheid tegen overstromingen;
  • voldoende water;
  • gezond water.
Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil het hoogheemraadschap dat watergangen en  kunstwerken zoals gemalen op orde en toekomstvast worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.
 
De taken en bevoegdheden van het hoogheemraadschap op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkómen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water.
 
Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert het hoogheemraadschap rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.  Aan de hand van het Waterbeheersplan werkt het hoogheemraadschap aan zijn ambities. In het proces van ruimtelijke planvorming heeft het hoogheemraadschap een adviserende rol en in de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen een regelgevende rol.
 
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is het hoogheemraadschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:
  • waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden);
  • watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken);
  • andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen);
  • de bodem van kwelgevoelige gebieden.
Maar ook aan:
  • onttrekken en lozen van grondwater;
  • het aanbrengen van verhard oppervlak.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. In de uitvoeringsregels  die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
 
Indien de toename aan verharding minder bedraagt dan 500 m², dan geldt alleen de algemene zorgplicht. Indien de toename meer bedraagt (t/m 5.000 m²) is in de regels opgenomen dat het oppervlak van het ter compensatie aan te leggen water, minimaal 15 % moet bedragen van het oppervlak van de toename aan verharding. Indien nieuwe compensatie moet worden gerealiseerd, moet deze voorafgaand aan het aanbrengen van de verharding zijn gerealiseerd, of gelijktijdig met het aanbrengen van de verharding worden gerealiseerd.
 
Riolering en afkoppelen
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, is het van belang dat er met het hoogheemraadschap afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat het hoogheemraadschap uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze volgorde houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto’s wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.
 
De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.
     
Planspecifiek
Het plangebied heeft een totale oppervlakte van circa 0,65 hectare en is in de huidige situatie vrijwel volledig verhard. De verharding bestaat uit bebouwing (circa 2.760 m²) en terreinverharding (circa 3.700 m²). Ter hoogte van de Oegstgeesterweg nr. 11 en verspreid over het plangebied bevinden zich enkele groene elementen (circa 40 m²).
 
Met de voorgenomen ontwikkeling worden ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit diverse groene elementen in het plangebied gerealiseerd. Hiermee zal het verhard oppervlak in het plangebied niet toenemen, maar een lichte afname kennen. In geen geval brengt de ontwikkeling extra verharding van meer dan 500 m² met zich mee. Watercompensatie is derhalve niet noodzakelijk. 
 
Het afvalwater en het hemelwater worden gescheiden aangeboden op de perceelsgrens.   
4.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingsbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de ontwikkeling Hof van Rijnsburg is in het plangebied een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie, 9 januari 2017, zie bijlage). Hieruit blijkt dat in het plangebied of de directe omgeving daarvan beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voorkomen. Het is vooralsnog onduidelijk of het plangebied een betekenis heeft voor beschermde soorten (Wet natuurbescherming, art 3.1 en 3.5). Huismus, gierzwaluw en vleermuizen maken mogelijk gebruik van enkele woningen en loods als verblijfslocatie. Mogelijk bevolkt rugstreeppad de planlocatie gedurende de ruimtelijke ontwikkelingen. Op de planlocatie zijn tevens geschikte nestlocaties aanwezig voor algemene broedvogels. Vleermuizen foerageren op en rondom de planlocatie. Het plangebied wordt mogelijk (incidenteel) gebruikt door algemene amfibieën en zoogdieren. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura2000 gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland. Van externe werking is geen sprake.
 
Uitvoerbaarheid
De beoogde sloop van panden en herontwikkeling met appartementen in het centrum van Rijnsburg leidt niet tot de aantasting van beschermde gebieden. Enkele panden zijn mogelijk in gebruik als vaste rust- en verblijflocatie van huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om de aan- of afwezigheid van huismus, gierzwaluw en vleermuizen vast te stellen. Gedurende het uitvoeren van de voorgenomen werkzaamheden kunnen tevens effecten optreden voor rugstreeppad, algemene broedvogels en foeragerende/passerende vleermuizen optreden. Door het toepassen van de juiste maatregelen kunnen effecten worden voorkomen. Indien blijkt dat nest- en/of verblijflocaties van huismus, gierzwaluw en vleermuizen aanwezig zijn kan door het treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing de sloop van de panden en ontwikkeling van appartementen plaatsvinden. De aanwezigheid van beschermde soorten en hun leefgebied vormen derhalve geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit + eventueel ontheffingsprocedure).
 
Conclusie
De realisatie van het Hof van Rijnsburg uitvoerbaar zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6. Bro). Ten aanzien van enkele panden dient voor de uitvoering van werkzaamheden te worden bepaald of deze in gebruik zijn bij huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Voor de overige bebouwing geldt dat de werkzaamheden, met in acht neming van de mogelijke aanwezigheid van algemene broedvogels, rugstreeppad en de algemene zorgplicht direct uitgevoerd kan worden.
 
Aanvullend onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuis
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een aanvullend onderzoek naar huismus, gierzwaluw en vleermuizen uitgevoerd (Blom ecologie, 23 november 2017, zie bijlage). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:
  • Huismus: tijdens het onderzoek  (periode medio april t/m mei 2017) is vastgesteld dat de te renoveren en te slopen panden op de locatie geen functie hebben voor huismus. Tevens maakt de planlocatie geen onderdeel uit van het functioneel habitat. De beoogde renovatie, sloop en (her)ontwikkeling heeft geen negatief effect op de huismus en leidt derhalve niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Gierzwaluw: tijdens het onderzoek (periode juni t/m juli 2017) is vastgesteld dat de renoveren en te slopen panden op de locatie geen functie hebben voor gierzwaluw. De planlocatie maakt geen essentieel onderdeel uit van het functioneel habitat. De beoogde renovatie, sloop en (her)ontwikkeling heeft geen negatief effect op de gierzwaluw en leidt derhalve niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Vleermuizen: Tijdens het onderzoek (periode juni t/m september 2017) is vastgesteld dat in de te renoveren en de te slopen bebouwing geen verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen of laatvliegers aanwezig zijn. De renovatie, sloop en (her)ontwikkeling heeft geen significant negatief effect op het functionele habitat. De beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect voor vleermuizen en leiden derhalve niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming.
  • Overige soorten: het onderzoek beperkte zich in beginsel tot het vaststellen van de aan- dan wel afwezigheid van huismus, gierzwaluwen en vleermuizen. Tijdens het onderzoek is tevens gelet op nesten van en/of verblijflocaties van andere soorten op de planlocatie. Er zijn 3 nesten van kauwen gedefinieerd. Zoals beschreven staat in de vogelrichtlijn zijn alle vogels in Nederland beschermd tijdens het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli). Om overtreden van de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd te worden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
In 2015 is het archeologiebeleid voor de gemeenten Katwijk, Noordwijk, Noordwijkerhout, Lisse, Teylingen en Hillegom vastgesteld. Onderstaand volgt een uitsnede van de archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart.
 
 
Uitsnede archeologische verwachtings(waarden)kaart en beleidskaart
 
Uit de kaart volgt dat het plangebied een hoge archeologische verwachting kent vanwege de ligging in een AMK-terrein. Derhalve is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd (IDDS, 07-07-2014, zie bijlage).
 
Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat het plangebied twee archeologische niveaus bevat met een hoge archeologische verwachting. Beide niveaus worden bedreigd door de geplande ingrepen in het plangebied. Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt geadviseerd om een vervolgonderzoek uit te laten voeren indien de ingrepen dieper reiken dan ten minste 0,1 tot 0,8 m NAP (ofwel 0,4 tot 1,1 m –mv).
 
Op basis van de archeologische verwachtingen, de onzekerheden daarin en de geplande ingrepen kan het vervolg onderzoek het beste bestaan uit een proefsleuvenonderzoek. De proefsleuven kunnen in eerste instantie worden aangelegd op de niet bebouwde delen en moeten reiken tot onder het tweede archeologisch niveau ofwel -1,7 tot -1,6 m NAP (2,8 tot 2,9 m –mv) maar niet dieper dan het vermoedelijke aanlegniveau van de parkeergarage. Het proefsleuvenonderzoek moet gericht zijn op het opsporen van archeologische resten op beide archeologische niveaus om daarmee te kunnen inschatten welke archeologische vindplaatsen verstoord zullen worden bij de herontwikkeling van het terrein. Uiteindelijk moet het proefsleuvenonderzoek een verwachting geven voor het gehele plangebied.
 
Bovenstaand advies dient gecontroleerd en beoordeeld te worden door de bevoegde overheid, in dit geval de Gemeente Katwijk. Deze zal vervolgens een besluit nemen inzake de te volgen procedure. Voordat dit besluit genomen is, kan er niet begonnen worden met bodemverstorende activiteiten of activiteiten die voorbereiden op bodemverstoringen.
 
Voor alle gravende onderzoeken, waaronder proefsleuven, dient voorafgaand aan de uitvoering van het onderzoek een Programma van Eisen geschreven te worden. Dit Programma van Eisen moet goedgekeurd worden door de bevoegde overheid (de Gemeente Katwijk) alvorens met het onderzoek kan worden begonnen.
 
Aangezien het aanvullende onderzoek (nog) niet is uitgevoerd is in dit bestemmingsplan een dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen.  
4.10 Cultuurhistorie
Door wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.
 
Planspecifiek
In de huidige situatie bestaat het plangebied uit diverse panden, voornamelijk ten dienste van het voormalige garagebedrijf Dijkman. De bedrijfspanden zijn opgericht omstreeks 1946 en 1960 ten behoeve van garagebedrijf Dijkman. Er zijn geen cultuurhistorische waarden toe te kennen aan deze bebouwing. Dit geldt eveneens voor de panden die worden gesloopt ten behoeve van de ontwikkeling. In de navolgende tabel zijn deze panden opgenomen, evenals omliggende panden met het bouwjaar en eventuele cultuurhistorische waarden.
 
AdresBouwjaarRijks-/ gemeentelijk monument
Oegstgeesterweg 11*1938-
Oegstgeesterweg 17 a t/m e*1946 / 1960-
Tramstraat 31930-
Tramstraat 11942-
Oude Vlietweg 1*1930-
Oude Vlietweg 51900Gemeentelijk monument
Oude Vlietweg 61900Gemeentelijk monument
Oude Vlietweg 7**1900Gemeentelijk monument
Kerkstraat 32 (Grote-/ LaurentiusKerk)1578Rijksmonument
* Wordt gesloopt ten behoeven van de ontwikkeling Hof van Rijnsburg
** Wordt gerenoveerd ten behoeve van de ontwikkeling Hof van Rijnsburg
Uit de tabel blijkt dat in de omgeving van het plangebied enkele monumenten aanwezig zijn. Deze monumenten ondervinden geen nadelige gevolgen met de ontwikkeling Hof van Rijnsburg. Met de ontwikkeling Hof van Rijnsburg vindt juist een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit plaats. De bestaande, verouderde panden worden gesloopt. Hiervoor in de plaats wordt de ruimte optimaal ingevuld en de bestaande kwaliteiten benut. Het bestaande historische pand langs de Oude Vlietweg wordt als beeldbepalend pand gerenoveerd en langs de noordzijde van de Oegstgeesterweg ontstaat een gevarieerd bebouwingsbeeld met woningen in drie tot vijf bouwlagen op ruime afstand van de Oegstgeesterweg. Tevens ontstaat een noord-zuidgerichte structuur van open ruimte waardoor vanaf de Oegstgeesterweg zicht ontstaat op de toren en omgeving en - andersom - de openbare ruimte van het kerkplein in de richting van de Oegstgeesterweg wordt doorgezet.
 
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.11 Duurzaam ontwikkelen
Beoogde ontwikkeling in relatie tot milieu
Katwijk streeft er naar bij elke ruimtelijke ontwikkeling de schade aan het milieu en de menselijke gezondheid op korte en lange termijn zoveel mogelijk te beperken. Zij wil daarmee de kwaliteit en duurzaamheid van de stedelijke ontwikkeling op een zo hoog mogelijk niveau brengen.
 
Toetsingskader
Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS) is als instrument bedoeld om de milieuambities en andere duurzaamheidsaspecten een volwaardige plaats te geven in de ontwikkeling van ruimtelijke plannen voor gebieden > 1 hectare (of meer dan 10 woningen). Duurzaamheid is hierbij ruim gedefinieerd als "People, Planet, Profit"(PPP). Dit betekent dat naast ambities op het gebied van milieu ook maatschappelijke/sociale en economische ambities een plek hebben gekregen in het beleid. Een ambitietabel maakt deel uit van het RBDS.
 
Regionale DuBoPlus Richtlijn 2008 benoemt de ambities voor duurzaam bouwen. De nagestreefde kwaliteit en duurzaamheid van een (nieuw)bouwproject dienen op basis van een overeenkomst tussen de gemeente en de bouwer/ontwikkelaar geborgd te worden. Voor de woning- en utiliteitsbouw worden de duurzame prestaties berekend met het instrument GPR-Gebouw en de resultaten gepresenteerd met een rapportcijfer (1-10). Een 7 is de norm.
 
Het Klimaatprogramma 2008 kent onder meer een relatie met ruimtelijke ordening, doordat bij ontwikkelingen vanaf 50 woningen de kansen voor CO2-reductie in aanmerking genomen dienen te worden en vanaf 200 woningen een energievisie ontwikkeld dient te worden. Doel hierbij is om te komen tot 18 -100% reductie van de CO2-uitstoot, afhankelijk van de schaal van de ruimtelijke ontwikkeling.
 
Het Politiekeurmerk Veilig Wonen werkt preventief tegen woninginbraak, overlast, vandalisme en criminaliteit op straat door eisen te stellen aan het ontwerp van de woonomgeving (wijk en buurt), het wooncomplex en de individuele woning. Het keurmerk stelt ook andere eisen, gericht op voorzieningen (bijvoorbeeld verlichting en begroeiing) of een beheerplan.   
     
Planspecifiek
Met de transformatie van het gemengde gebied wordt een duurzame woonomgeving in de kern van Rijnsburg gerealiseerd. Deze binnenstedelijke locatie komt vrij om te wonen en te leven. Tegelijkertijd biedt het Hof van Rijnsburg een comfortabele woonomgeving in de nabijheid van dagelijkse voorzieningen. Hiermee is de locatie uitermate geschikt voor ouderen en mensen met een beperking. Hof van Rijnsburg maakt zorgwoningen mogelijk. Hiermee draagt het plan bij aan de doorstroming op de huizenmarkt.
 
Op gebiedsniveau en gebouwniveau worden gecombineerde maatregelen getroffen zodat ten minste voldaan wordt aan het gestelde in het bouwbesluit*. 
* Het Bouwbesluit stelt eisen aan energiezuinigheid van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. De maat voor energiezuinigheid heet Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC). Per 1 januari 2015 is de EPC-eis aan de energieprestatie van gebouwen aangescherpt en aangepast in het Bouwbesluit. De aanpassing betekent een aanscherping van de eis van 20% tot 50%. Voor woningen geldt een EPC-eis van 0,4.
 
De initiatiefnemer zal een GPR-score van minimaal 7,0 halen voor alle thema's. Tevens zal het politiekeurmerk worden nagestreefd voor alle zorgwoningen, op woningniveau en gebouwniveau.
4.12 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuwe project op de verkeersstructuur in en rondom het plangebied.
 
Parkeren
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is een parkeerbalans opgesteld (zie bijlage). Hieruit blijkt dat in totaal 123 parkeerplaatsen benodigd zijn voor de beoogde ontwikkeling. Het aantal te realiseren parkeerplekken voor de woningen in het plangebied sluit aan op het parkeernormenbeleid van de gemeente Katwijk dat is vastgesteld op 2 februari 2010.  
In het plangebied worden zowel op maaiveld als in een ondergrondse parkeergarage parkeerplekken gerealiseerd. Bijna de helft van de benodigde parkeerplekken komen in de parkeergarage. De andere helft wordt gerealiseerd in parkeerhoven binnen het plangebied en in de openbare ruimte langs de Oegstgeesterweg, Vlietweg en de Tramstraat. Aan de Tramstraat bevindt zich de in- en uitrit van de parkeergarage. De parkeerplaatsen in het plangebied worden ontsloten op de Oude Vlietweg en Tramstraat.
 
Verkeer
Om meer inzicht te krijgen in de afwikkeling van het verkeer dat van en naar de toekomstige nieuwbouwwoningen van het plangebied 'Hof van Rijnsburg' zal rijden en de wijze waarop dit verkeer het omliggende wegennet belast is een verkeerskundige onderbouwing opgesteld (Mobycon, 30-07-2017, zie bijlage). De vraag die in deze onderbouwing wordt beantwoord is of er sprake zal zijn van een acceptabele toekomstige verkeerssituatie.
 
Enerzijds is inzichtelijk gemaakt of er sprake is van een acceptabel verkeersbeeld tijdens de 2-uurs ochtend- en avondspits, inclusief het toevoegen van nieuw verkeer als gevolg van de planontwikkeling 'Hof van Rijnsburg'. Hieruit volgt dat zowel in de 2-uurs ochtend-als avondspits sprake is van een acceptabele verkeerssituatie, zij het dat zich op de Oegstgeesterweg in westelijke richting een aandachtspunt voordoet. Verder volgt uit de verkeerskundige onderbouwing dat het verkeer in de ochtendspits vooral richting het oosten georiënteerd is. In de avondspits is het andersom en rijden de grootste verkeersstromen richting het westen.
 
Anderzijds is inzichtelijk gemaakt hoe de verkeersintensiteiten tijdens het maatgevende spitsuur zich verhouden tot de maximaal acceptabel geachte verkeersintensiteiten die in één uur afgewikkeld kan worden. Hieruit blijkt dat tijdens de ochtendspits sprake is van een acceptabel verkeersbeeld. In het drukste uur in de avondspits is sprake van een verkeersbeeld waarbij het op de Oegstgeesterweg en Sandtlaan in westelijke richting druk is. Op de Oegstgeesterweg, tussen Oranjelaan en Rijnsburgerweg, is sprake van een doorstromingsknelpunt. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dit knelpunt reeds aanwezig is, zonder toevoeging van het verkeer van het plan 'Hof van Rijnsburg'. Het bouwplan voegt namelijk maar 12 pae (personenauto equivalenten) toe op deze locatie, terwijl hier op basis van de uitgevoerde metingen 712 pae rijdt tijdens het drukste uur in de avondspits.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
5.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
5.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.4 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.5 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
 
Wonen
Voor de appartementen in het plangebied is de bestemming wonen opgenomen. In deze regeling is voorzien in een maximum aantal wooneenheden. Om de zichtlijnen in het plangebied te waarborgen is een specifieke bouwaanduiding 'onbebouwd' opgenomen. Binnen deze aanduiding moet een strook van minimaal 8,5 meter onbebouwd blijven.
 
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie
In dit artikel is de bescherming van de archeologische waarde van gronden in het plangebied geregeld met een zogenoemde dubbelbestemming. De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Door de ontwikkelende partij is een komstenraming gemaakt waarbij rekening is gehouden met de bodemsanering en het plan blijkt haalbaar. De kostenraming van de saneringskosten is als bijlage bij deze toelichting opgenomen (zie bijlage 9). Vooruitlopend op de besluitvorming rondom het bestemmingsplan is tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Met deze overeenkomst wordt voorzien in de gemeentelijke plankosten.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van rijk en provincie die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2 Overleg en inspraak
Het voorontwerpbestemmingsplan heeft op 2 mei 2017 tot en met 13 juni 2017 zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de periode van terinzagelegging kon een ieder reageren op dit bestemmingsplan. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan eveneens toegezonden aan instanties en organisaties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn.
 
De resultaten van het overleg en de inspraak zijn in een Nota inspraak- en overlegreacties als bijlage bij deze toelichting opgenomen. Behalve inspraak- en overlegreacties kunnen wijzigingen van het voorontwerp hun oorzaak vinden in hun nieuwe of gewijzigde inzichten en het herstel van onjuistheden: de wijzigingen ambtshalve. Deze wijzigingen zijn eveneens in de Nota inspraak- en overlegreacties opgenomen.
7.3 Zienswijzen
Het ontwerp bestemmingsplan Hof van Rijnsburg heeft van 22 september t/m 2 november 2017 ter inzage gelegen. Het ontwerp bestemmingsplan lag fysiek ter inzage op het gemeentehuis. Daarnaast was het digitaal beschikbaar op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en de gemeentelijke website www.katwijk.nl. Gedurende de periode van 22 september t/m 2 november 2017 kon een ieder een zienswijze schriftelijk of mondeling indienen. Er zijn 5 zienswijzen, waarvan 2 mondeling, en 1 aanvullende door reclamant 1 ingediend. De zienswijzen zijn binnen de termijn van terinzagelegging ontvangen en daarom ontvankelijk.
In de nota zienswijzen en wijzigingen, welke als bijlage bij deze toelichting is opgenomen, worden de zienswijzen samengevat en voorzien van een beantwoording. Tevens zijn enkele ambtshalve wijzigingen toegelicht.