Plan: | Wijzigingsplan Pastoorslaan Hillegom |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0534.wpPastoorslaan-VA01 |
Het perceel aan de Pastoorslaan in Hillegom, plaatselijk bekend als de 'locatie Hopman', kent een agrarisch gebruik ten behoeve van de bollenteelt. Het perceel ligt tussen de bedrijfslocatie Van der Schoot aan de noord- en westkant en woningen aan de oost- en zuidkant. Gezien de ligging van het perceel op korte afstand van de kern Hillegom, is er onderzocht of er mogelijkheden zijn voor de ontwikkeling van het perceel ten behoeve van woningbouw.
In het vigerende bestemmingsplan 'Centrum' is de locatie aangewezen als toekomstige woningbouwlocatie. Voor het betreffende perceel geldt een wijzigingsbevoegdheid: onder voorwaarden kan de bestemming 'Agrarisch - Handels- en exportbedrijven' worden gewijzigd in een woonbestemming.
In het voormalig vigerende bestemmingsplan 'Weerestein' (jaar 2000) en de voormalige correctieve herziening 'Weerestein' (jaar 2003) was deze locatie reeds aangewezen als toekomstige woningbouwlocatie en was tevens de wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het perceel. Deze wijzigingsbevoegdheid is in het bestemmingsplan Centrum (2014) herhaald.
Al geruime tijd bestaan er plannen om tot ontwikkeling van het perceel over te gaan en er 40 tot 50 woningen te realiseren. De ontwikkelaar van het perceel, Ballast Nedam, heeft nu een plan gereed en heeft de gemeente Hillegom verzocht medewerking te verlenen aan een wijzigingsplan voor het perceel aan de Pastoorslaan, ten behoeve van de ontwikkeling van 50 woningen.
Ligging plangebied
Impressie van het ontwikkelingsplan aan de Pastoorslaan (bron: Van Wilsum/ Van Loon)
Het plangebied omvat het agrarische perceel gelegen aan de Pastoorslaan in het noorden van de kern Hillegom. De Pastoorslaan loopt langs het perceel aan de west- en noordzijde. Aan de zuidzijde grenst het plangebied aan bestaande woningen. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de percelen behorende bij de woningen en het bedrijfspand aan de Weeresteinstraat (N208).
Voor het gebied waarbinnen het perceel aan de Pastoorslaan is gelegen, is in januari 2014 het bestemmingsplan 'Centrum' vastgesteld. Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan is op onderstaande uitsnede van het bestemmingsplan Centrum weergegeven.
Uitsnede verbeelding Centrum (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Het doel van het wijzigingsplan is het wijzigen van de vigerende bestemming 'Agrarisch - Handels- en exportbedrijven' naar 'Wonen', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' en daarmee het juridisch-planologisch mogelijk maken van de realisatie van maximaal 50 woningen met bijbehorende openbare voorzieningen op het perceel aan de Pastoorslaan in Hillegom. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3 lid 3.4 van het vigerend bestemmingsplan.
Daarnaast blijkt uit het archeologisch onderzoek dat ter plaatse is uitgevoerd (zie ook paragraaf 3.1) dat de dubbelbestemming Waarde - Archeologie niet langer meer noodzakelijk is. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 24 lid 4 komt de dubbelbestemming ter plaatse te vervallen.
Het 'Wijzigingsplan Pastoorslaan Hillegom' bestaat uit een toelichting, de verbeelding en de regels. Hoewel het wijzigingsplan een op zichzelf staand juridisch kader biedt voor de ontwikkeling van het perceel, dient het in samenhang met het bestemmingsplan 'Centrum' gelezen te worden.
De toelichting vormt het niet-juridisch bindende onderdeel van het wijzigingsplan en beoogt op heldere wijze uiteen te zetten welke afwegingen ten grondslag liggen aan de regeling en welke aspecten in de overweging zijn betrokken. Ten behoeve hiervan is de toelichting als volgt opgebouwd:
De beleidscontext voor de visie op het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, regionale en gemeentelijke beleidsstukken. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat en wordt geconcludeerd in hoeverre de ontwikkeling van het perceel aan de Pastoorslaan past binnen het beleid.
Op rijksniveau zijn op ruimtelijk gebied de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de meest bepalende beleidsdocumenten. Zo schetst het kabinet in de SVIR hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Maar het rijk wil zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaan zitten, om dit streefbeeld te halen. Het uitgangspunt is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Voor de kleinschalige ontwikkeling van het perceel om 50 woningen mogelijk te maken, stelt het rijk geen concrete beleidskaders. Het rijksbeleid staat de uitvoering van het plan zodoende niet in de weg.
Visie Ruimte en Mobiliteit (9 juli 2014)
De structuurvisie 'Visie Ruimte en Mobiliteit' (hierna 'de Visie') speelt meer in op de structurele veranderingen in de samenleving, de economie en het milieu, waarvan de uitkomsten nog onzeker zijn. Daarom is er sprake van een combinatie van zowel flexibiliteit als duidelijkheid in de vorm van randvoorwaarden en kaders. De Visie is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen voor onderdelen.
De vier rode draden zijn:
Zowel de ruimte als het publieke investeringskapitaal is schaars. Daarnaast is de maatschappelijke en economische vraag naar woon- en werkmilieus veranderd. In dergelijke situaties ligt het voor de hand om niet meteen de toevlucht te nemen tot nieuwe stedelijke uitbreidingen of nieuwe natuur- en recreatiegebieden, als zich in vervolg op bestaande investeringsprogramma’s nieuwe opgaven aandienen. Beter is om eerst te kijken naar wat er al is, en of dat beter benut of opgewaardeerd kan worden.
De Zuidelijke Randstad en de grote economische complexen in Zuid-Holland vormen in potentie één grote agglomeratie, die schaal- en clustervoordelen met zich mee kan brengen. De mainport en de greenports zijn voorbeelden van goed werkende clusters. De provincie wil een rijke voedingsbodem blijven bieden voor bestaande en nieuwe economische clusters en sectoren. Daartoe streeft ze naar het creëren en benutten van die schaal- en clustervoordelen. De provincie wil kwaliteiten van de stedelijke agglomeratie versterken door woon- en werkfuncties en voorzieningen op excellent bereikbare knooppunten te clusteren en concentreren. Verder wil de provincie ruimte bieden voor functiemenging. Ten slotte is het belangrijk om reeds bestaande economische sectoren zoals het havenindustriële complex en de glastuinbouw te verduurzamen en versterken.
De essentie van het verbeteren van ruimtelijke kwaliteit is dat initiatiefnemers van ruimtelijke ontwikkelingen enerzijds inspelen op de aanwezige kwaliteiten in de omgeving (zeker als de omgeving hoge cultuurhistorische of identiteitsbepalende waarden vertegenwoordigt) en er anderzijds specifieke kwaliteiten aan toevoegen die te maken hebben met de samenleving van vandaag. De provincie beschikt al enige tijd over een kwaliteitskaart die de kwaliteitsambities van de provincie toont en in een geactualiseerde vorm onderdeel is van deze Visie Ruimte en Mobiliteit. De kwaliteitskaart staat aan de basis van de regionale Gebiedsprofielen, die een handreiking vormen voor het gebiedsspecifiek omgaan met ruimtelijke kwaliteit.
Een ‘water- en energie-efficiënte samenleving’ omvat meer dan het gebruiken van duurzame energiebronnen, energiebesparing en watermanagement. Ook rechtstreekse vermindering van de uitstoot van kooldioxide (CO2) is van belang. In de toekomst is opslag van CO2 onder zee een af te wegen optie. Ook het tegengaan van de inklinking van veengronden vermindert de CO2-uitstoot. Verder vraagt een water- en energie-efficiënte samenleving om een omgeving die bestand is tegen de gevolgen van de klimaatverandering, om ook op lange termijn de kwaliteit van leven en de economische ontwikkelingskansen te borgen. De bescherming tegen hoogwater, langs de rivieren en de kust, moet berekend zijn op hogere waterstanden.
De visie is ingedeeld in een aantal functionele onderdelen, waarvoor het beleid op hoofdlijnen en het specifieke beleid is beschreven:
Bestaand stads- en dorpsgebied
Het projectgebied ligt in het bestaand stads- en dorpsgebied ('bebouwde ruimte'). De provincie wil de bebouwde ruimte beter benutten. Onder 'bebouwde ruimte' wordt het stelsel verstaan van de systemen stedelijke agglomeratie, dorpen en linten en logistiek-industrieel systeem, inclusief de bijbehorende infrastructuur. Tegelijkertijd is er het streven om de leefkwaliteit van die bebouwde ruimte te verbeteren. Verder blijven ook buiten de bebouwde ruimte nieuwe woon- en werklocaties mogelijk en wenselijk. De beoogde ontwikkeling sluit aan bij dit beleid.
Duinpolderweg
De provincie is voornemens om de Duinpolderweg aan te leggen, deze weg is opgenomen in de structuurvisie van de provincie. Een van de mogelijke tracé is gelegen langs de Nieuwe Pastoorslaan. De planvorming van de Duinpolderweg is op dit moment nog onvoldoende concreet dat bij verschillende berekeningen (geluid, luchtkwaliteit) nog geen rekening gehouden kan worden met deze weg.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Programma Ruimte (9 juli 2014)
De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte, dat dezelfde vier rode draden hanteert als de Visie Ruimte en Mobiliteit.
Het Programma Ruimte beschrijft de operationele doelen en de realisatiemix om deze doelen te (doen) bereiken. Zo bevat het beleidsdocument bijvoorbeeld een raming van de groei van de woningbehoefte per regio en is beschreven waar ruimte is gereserveerd voor nieuwe infrastructuur. Ook wordt ingegaan op de rolverdeling en afspraken tussen gemeenten, regio’s en provincie. De realisatiemix uit het Programma Ruimte bestaat uit juridische, financiële en bestuurlijke instrumenten en nader uit te werken beleid. In de praktijk worden deze vrijwel altijd gecombineerd ingezet.
Beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied
Het plangebied ligt in het structuurvisiegebied 'beter benutten bestaand stads- en dorpsgebied'.
Indien een gemeente een ruimtelijke ontwikkeling wil realiseren, dan wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen. De provincie wil bevorderen dat de ladder op (sub)regionaal niveau wordt toegepast en dat samenwerkende gemeenten een gezamenlijk beeld ontwikkelen van de ontwikkelmogelijkheden binnen en buiten bestaand stads- en dorpsgebied. De gemeenten stemmen de geplande opgave met behulp van actuele regionale visies voor wonen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel af met andere gemeenten in de regio. Voor kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel gelden in het Programma Ruimte vastgestelde totalen als behoefteraming per gebied.
Het woningbouwprogramma in dit bestemmingsplan is binnen de regio afgestemd tussen de verschillende gemeenten. In deze afstemming is ook deze ontwikkeling meegenomen. In de woonvisie van de regio en van de gemeente is deze locatie benoemd als een nieuwbouwlocatie voor ten hoogste 50 woningen.
Conclusie
De beoogde ontwikkeling is niet in strijd met het Programma Ruimte.
Verordening Ruimte (9 juli 2014)
De Verordening ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de Visie ruimte en mobiliteit en het Programma ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.
De verordening bevat regels ten aanzien van een aantal belangrijke ruimtelijke onderwerpen, zoals kantoren, bedrijventerreinen, glastuinbouw- en bollenteeltgebied, archeologie en provinciale vaarwegen. Een aantal van deze onderwerpen is hier onder uitgelicht.
Ladder duurzame verstedelijking
De verordening schrijft voor dat stedelijke ontwikkelingen primair plaatsvinden binnen het bestaand stads- en dorpsgebied. Alleen als binnen bestaand stads- en dorpsgebied geen ruimte is voor een specifieke stedelijke ontwikkeling kan een nieuw uitleglocatie buiten bestaand stads- en dorpsgebied in gebruik worden genomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is hierbij van toepassing. De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn, te verduidelijken voor de specifieke Zuid-Hollandse situatie.
De ontwikkeling van de Pastoorslaan is opgenomen in de woningbouwmonitor van de Woonagenda 2014 van de regio Holland Rijnland. De locatie is opgenomen in categorie 4a. Dit houdt in dat het project voorziet in een bovenregionale behoefte Haarlemmermeer-Bollenstreek. Hiermee wordt voldaan aan stap 1 van de Ladder.
De locatie is gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, waarmee voldaan wordt aan stap 2 van de ladder. Trede 3 van de ladder is dan ook niet van toepassing op deze locatie.
Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland (2012)
De regio Holland Rijnland is een samenwerkingsverband van vijftien gemeenten: Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse, Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnwoude, Teylingen, Voorschoten en Zoeterwoude. De regio ligt midden in de Randstad en telt ruim vijfhonderdduizend inwoners. De deelnemende gemeenten werken samen aan ontwikkelingen op het gebied van wonen, werken, natuur en landschap, verkeer en vervoer, samenleving en welzijn. Een goede balans tussen gebiedsontwikkeling en behoud van het oorspronkelijke karakter van de regio zijn daarbij het streven. In juni 2009 heeft het Algemeen Bestuur van de regio de Regionale Structuurvisie 2020 Holland Rijnland vastgesteld. Recent (2012) is ingestemd met de eerste partiële herziening van de visie.
De gemeenten hebben de visie ontwikkeld om gezamenlijk te werken aan de toekomst van de regio. De regio wil op de scharnierplek tussen de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad een gebied zijn waar wordt gewerkt aan kwaliteit en waar het goed wonen, werken en recreëren is, met een uitstraling die verder gaat dan de regio- of landsgrenzen. In de Regionale Structuurvisie van Holland Rijnland wordt inzicht gegeven in de ruimtelijke ontwikkelingen tot 2020 (met doorkijk naar 2030).
Specifiek voor de gemeente Hillegom is een woningbouwopgave van 1.497 woningen geformuleerd tot 2020. Om het aantrekkelijke landschap van de regio te behouden wordt in de visie voorgeschreven dat de woningbouw voor het grootste gedeelte dient te geschieden in het stedelijk gebied. De 'locatie Hopman' aan de Pastoorslaan betreft een inbreidingslocatie, gelegen tegen de kern Hillegom aan. Het perceel dat momenteel nog een agrarisch gebruik ten behoeve van de bollenteelt kent is reeds versnipperd en sluit niet meer bij omliggende open gebieden aan.
Structuurvisie Hillegom (2008)
In december 2008 heeft de gemeenteraad van Hillegom de Structuurvisie Hillegom vastgesteld. De structuurvisie dient als basis voor het ruimtelijk beleid van de gemeente en biedt het kader voor toekomstige ontwikkelingen. In de structuurvisie wordt vooruit gekeken naar 2020 met een doorkijk naar de periode daarna.
Wonen
Reeds in de gemeentelijke structuurschets uit 1995 sprak de gemeenteraad de ambitie uit om het dorp Hillegom te laten groeien tot 23.000 inwoners. In de structuurvisie uit 2008 is de ambitie geconcretiseerd, waarbij wordt ingezet op een groei naar 23.000 inwoners vóór 2020. Zowel demografisch als sociaal dient er een evenwichtige samenstelling van de bevolking behouden dan wel bereikt te worden binnen de tijdshorizon van de structuurvisie. Er wordt gewerkt aan een groot en divers genoeg inwonertal voor het in stand houden van de diversiteit van voorzieningen, voor ouderen en voor jongeren. Dat vraagt voldoende nieuwbouw, voldoende differentiatie in de nieuwbouw en aandacht voor de mogelijkheden van doorstroming.
De nieuwe woningen zijn voor een belangrijk deel bedoeld voor gezinnen met jonge kinderen, jongeren en starters op de woningmarkt, die nu vaak noodgedwongen uit Hillegom moeten vertrekken omdat er geen passende woningen zijn. Ook mensen met een lager inkomen die een huurwoningen zoeken, vormen een belangrijke doelgroep. Daarom zal tenminste 30% van de nieuwe woningen als bereikbare huur- en/ of koopwoningen worden uitgevoerd. Basis voor de 30% norm is de gemeentelijke woonvisie, die aansluit op regionaal en provinciaal beleid.
Het realiseren van woningbouw zal zo veel mogelijk plaatsvinden binnen de bebouwingscontour, zoals door de provincie Zuid-Holland aangegeven. Op onderstaande kaart is een overzicht gegeven van inbreidingslocaties voor woningbouw. Redenerend vanuit de gedachte van het compacte dorp is het wenselijk om eerst deze locaties te ontwikkelen. De totale capaciteit van deze locaties bedraagt ruim 1.100 woningen. De 'locatie Hopman' aan de Pastoorslaan is met het nummer 7 weergegeven en bedoeld voor circa 50 woningen. Dit wijzigingsplan is in overeenstemming met deze inbreidingsvisie. Op de locatie zullen 50 woningen worden gerealiseerd waarvan 16 woningen zijn bedoeld voor de sociale sector, in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.
Aangewezen inbreidingslocaties (Structuurvisie Hillegom)
Bestemmingsplan Centrum
Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan valt binnen het vastgestelde bestemmingsplan 'Centrum'. In de regels is een aantal voorwaarden opgenomen waaraan voldaan dient te worden alvorens burgemeester en wethouders de bestemming 'Agrarisch - Handels- en exportbedrijven' kunnen wijzigen in de bestemming 'Wonen', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' en 'Water', zie artikel 3.4.
Aangetoond dient te worden dat:
Aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan, omdat:
Duurzaamheid
Het algemene kader voor het milieu- en duurzaamheidsbeleid van de gemeente Hillegom is vastgelegd in de Duurzaamheidsagenda “Samenwerken en Verbinden”. Daarnaast zijn in regionaal verband het Regionaal Beleidskader Duurzame Stedenbouw (RBDS), de DuBoplus-richtlijn en het Regionaal Klimaatprogramma van belang.
De Duurzaamheidsagenda 2011-2014 van Hillegom noemt de volgende doelstelling voor duurzame gebiedsontwikkeling: “Voor alle gebiedontwikkelingen in onze gemeente is ons uitgangspunt het basisniveau uit het RBDS, met waar mogelijk voor één of meer deelaspecten een hoger niveau. Waneer DPL (DuurzaamheidsProfiel van een Locatie) als instrument wordt gebruikt, is het uitgangspunt een score van minimaal zeven. Het streven is naar het maximaal haalbare bij de actuele stand van de techniek. Waar de gemeente zelf initiatiefnemer is, zetten de Duurzaamheidsagenda hier op in. Waar private partijen initiatiefnemer zijn, nodigt de gemeente deze uit om mee te gaan in dit streven.”.
Het regionaal beleidskader RBDS geeft een overzicht van een groot aantal duurzaamheidsambities die voor een gebied van toepassing kunnen zijn. In een ambitietabel zijn deze ambities overzichtelijk weergegeven. Dat betekent dat voor de woningen extra aandacht voor energiebesparing wordt gevraagd.
De doelstellingen uit het regionaal Klimaatprogramma zijn in het RBDS opgenomen. Voor elk thema geeft GPR-gebouw een kwaliteitsoordeel op een schaal van 1 tot 10. Een score van 6,0 (voor energie 6,8) komt overeen met het Bouwbesluit (nieuwbouw).
De regionale en gemeentelijke ambitie is:
Dit duurzaamheidsambities sluit goed aan bij de ambities van ontwikkelaar Ballast-Nedam. Voor woningbouw geldt dat op grond van de regionale DuBoplus-richtlijn dat de duurzaamheidsprestaties berekend worden met het genoemde instrument GPR-Gebouw en minimaal een score van 7.0 zal worden behaald.
Verschillende beleidsstukken zijn relevant voor het ontwikkelingsplan aan de Pastoorslaan. Met name het uitgangspunt van bouwen binnen het stedelijk gebied en een gedifferentieerd aanbod zijn van belang om de kwaliteit van Hillegom in het bijzonder en de provincie in het algemeen te waarborgen en te versterken. De woningbouw op de locatie zal bestaan uit 50 woningen binnen het stedelijk gebied van Hillegom. Van de 50 woningen zullen er 16 worden aangeboden ten behoeve van de sociale sector zodat er een verschillend aanbod ontstaat. Voorliggend wijzigingsplan past binnen het relevante beleidskader van rijk, provincie, regio Holland Rijnland en de gemeente Hillegom.
Aan de noordzijde van het dorpsgebied van Hillegom ligt het plangebied van de 'locatie Hopman' aan de Pastoorslaan direct achter het westelijke bebouwingslint van de Weeresteinstraat (N208). De Pastoorslaan sloot aanvankelijk rechtstreeks aan op de Weeresteinstraat, maar na de aanleg van de oostelijke rondweg rond Hillegom (Olympiaweg – Weerlaan) is er een nieuwe verbinding vanaf de Pastoorslaan naar de Weerlaan gecreëerd. Aan de westzijde van het plangebied buigt de Pastoorslaan af langs de noordzijde van het plangebied. De oorspronkelijke aan de zuidzijde van het plangebied gelegen aansluiting van de Pastoorslaan op de Weeresteinstraat, is omgevormd in een eenvoudige smalle passage voor het langzaam verkeer. Het gemotoriseerde verkeer tussen de Weeresteinstraat en de Pastoorslaan dient gebruik te maken van de nieuwe noordelijk van het plangebied gelegen aansluiting van de Pastoorslaan op de Weeresteinstraat.
Het perceel aan de Pastoorslaan en de directe omgeving (bron: Bingmaps)
De Pastoorslaan is een van de ontsluitingswegen van het westelijk van Hillegom gelegen bollengebied en verbindt de Weeresteinstraat met de 1e Loosterweg. De 1e Loosterweg geeft via de Margrietenlaan en de Parallelweg/ 2e Loosterweg aansluiting op de N206 in het noorden en de N442 in het zuiden. Ter hoogte van de aansluiting van de Pastoorslaan op de Weeresteinstraat sluit ook de Weerlaan/Olympiaweg aan op de N208. Hierdoor is de nieuwe woonlocatie goed verbonden met het provinciale wegennet van de N205, N206, N207 en N208. Dit wegennet geeft op haar beurt aansluiting op het rijkswegennet van de A4, A9 en A44 en op de reeks van de westelijke gelegen kustplaatsen tussen Den Haag en Leiden.
Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door wegtracés, alleen aan de oostzijde bestaat de begrenzing uit de achtererven en achtergevels van de aan de Weeresteinstraat gelegen woningen en bedrijven.
Het plangebied ligt direct ten westen van de Weeresteinstraat op een noordzuid gerichte strandwal. Deze strandwal loopt verder door in de richting van Haarlem en Lisse. De Pastoorslaan loopt dwars over de strandwal naar de ten westen van de 1e Loosterweg gelegen strandvlakte. Eertijds bestond de strandwal uit landgoederen en bos, maar in de loop van de 19e en 20e eeuw werden steeds meer delen van de strandwal benut voor de aanleg van bollenvelden, ook ter plaatse van het plangebied. Behalve in het grondgebruik komt dit ook tot uiting in de relatief lage ligging van het perceel aan de Pastoorslaan ten opzichte van de omringende wegen. Van een directe ruimtelijke relatie van het plangebied met het meer aaneengesloten deel van het bollengebied is echter geen sprake. Het plangebied wordt nagenoeg geheel omsloten door de oude bebouwingslinten van de Pastoorslaan en de Weeresteinstraat aan de zuid- en oostzijde en door bedrijvenlocaties aan de noord- en westzijde.
De bebouwing aan de Weeresteinstraat bestaat uit een zeer gevarieerde vaak monumentale woonbebouwing, variërende van rijen arbeiderswoningen in één bouwlaag met een kap tot statige vrijstaande en geschakelde herenhuizen en villa's in twee bouwlagen onder een samengestelde kap. Plaatselijk komen ook oude boerderijen voor en een enkel aan huis gebonden bedrijf (Weeresteinstraat 147). Het merendeel van de bebouwing langs de Pastoorslaan bestaat uit woonbebouwing in maximaal 2 bouwlagen met een kap. Het merendeel van de vooral verspreid gebouwde woningen is gebouwd als rijenwoningen gedurende de 20e eeuw. De aan de noordzijde van de locatie gelegen bedrijfsbebouwing bestaat uit zowel oudere en nieuwere bedrijfsgebouwen in meestal twee en plaatselijk drie plat afgedekte bouwlagen. Plaatselijk komt ook bebouwing voor in drie bouwlagen (op de hoek van de Weeresteinstraat) of lagere bebouwing in één bouwlaag al dan niet met een kap.
Het perceel aan de Pastoorslaan ligt aan de grens van het dorp Hillegom. Met de ontwikkeling van het perceel ten behoeve van woningbouw zal een nieuwe grens van het dorp gevormd gaan worden. Op het perceel aan de Pastoorslaan is ruimte voor de ontwikkeling van 50 woningen aansluitend op de woonomgeving. Deze woonomgeving kenmerkt zich door een gefragmenteerd beeld van verschillende bouwstijlen wat betreft typologie en architectuur. Direct rondom de locatie ligt bebouwing uit eind 19e, begin 20e eeuw. Verder treffen we bebouwing uit de jaren '30, '50 en '70 van de vorige eeuw aan. De locatie is te groot om in één typologie op te trekken.
Op onderstaande figuur is een stedenbouwkundig ontwerp van het plangebied weergegeven. De verschillende rijen zijn met een letter aangeduid. De nieuwe dorpsgrens wordt gevormd door een rijtje van 8 beneden-bovenwoningen (F), een 10 rijtjeswoningen aan de noordkant van het perceel (A) en een 2-onder-1-kapper, waarvan de kopwoningen een dwarskap en een toegang in de zijgevel hebben (D). De stijl van de woningen vindt aansluiting op de bebouwing aan de Weeresteinlaan. De 2-onder-1-kapper creëert een natuurlijke overgang naar de vrijstaande woning op de hoek van het kruispunt met de Weeresteinlaan. De twee dwarskappen hier tegenover elkaar creëren een poortwerking naar het achterliggende gebied. In dit gebied ligt bebouwing die kleinschaliger moet ogen om aansluiting te vinden op de lage woningen van één laag plus kap (B en E). Hier wordt een mansardekap toegepast waardoor de goot op 3,5m boven maaiveld (net als de overkant) kan worden gelegd en er qua volume toch een volwaardige woning kan worden gebouwd. Ook hier hebben de koppen een dwarskap en een entree aan de zijgevel om dode hoeken te vermijden.
Kenmerkende elementen uit de omgeving zoals gulden snede verhoudingen in de gevel, Oud Hollands groene goten en kozijnen, keramische pannen en lever,-en roodkleurige gevelstenen, plinten, dakkapellen en schoorstenen komen terug in de architectuur van het nieuwbouwplan.
Stedenbouwkundig ontwerp van de woningbouwlocatie aan de Pastoorslaan (bron: Van Wilsum/Van Loon)
De nieuwe woonbuurt wordt vanaf de bestaande Pastoorslaan door middel van een lusvormige ontsluiting ontsloten. Deze ontsluiting loopt als een ventweg langs het nieuwe gedeelte van de Pastoorslaan, aan de noord- en westzijde van het plangebied. Hierdoor hoeft de nieuwe woonbuurt niet ontsloten te worden vanaf dit drukke gedeelte van de Pastoorslaan en schept de ventweg enige ruimte en luwte tussen de drukke weg en de nieuwe woonbuurt. Tevens wordt er op deze wijze voldoende ruimte gecreëerd tussen de bebouwing en de gastransportleiding die deels om het plangebied loopt en de bedrijven aan de noordzijde van de Pastoorslaan.
De woningen in de zuidrand van het plangebied (C) worden op de bestaande weg georiënteerd. Deze rij woningen wordt echter iets meer teruggelegd ten opzichte van de overige bebouwing waardoor er voor de huizenrij ruimte ontstaat voor een met groen aan te kleden ruimte. Door de ligging van dit gebied voor de woningen aan het oude, voor het gemotoriseerd verkeer niet meer als doorgaande route fungerende deel van de Pastoorslaan, ontstaat hier een rustig en verkeersveilige wijk.
Het parkeren vindt uitsluitend plaats in de openbare ruimte in de vorm van langsparkeren, langs de nieuwe ontsluitingslus. Alleen in het noord-oosten van het plangebied worden tevens een aantal haaksparkeerplaatsen aangelegd.
Regelgeving en beleid
Wet archeologische monumentenzorg
Op 1 september 2007 is de wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Hiermee worden de uitgangspunten van het Verdrag van Malta binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.
Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Gemeentelijk archeologie beleid
De gemeente Hillegom heeft in samenwerking met de gemeenten Lisse en Noordwijkerhout een archeologische vindplaats- en verwachtingenkaart laten opstellen, die de basis vormt voor het gemeentelijk archeologiebeleid. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een deels afgegraven strandwal. Voor dergelijke gebieden geldt een middelmatige archeologische verwachting vanaf het Neolithicum (AWV 5). Bij bodemingrepen dieper dan 1m beneden maaiveld en groter dan 500m2 dient verkennend archeologisch onderzoek naar fossiele bodems plaats te vinden.
Uitsnede Archeologische beleidskaart Gemeenten Hillegom, Lisse en Noordwijkerhout
Melding toevalsvondst
In geval bij de werkzaamheden archeologische resten worden aangetroffen dient dit op grond van artikel 53 van de Monumentenwet onmiddellijk te worden gemeld aan de Minister van OC&W. De vondst dient gedurende 6 maanden, te rekenen vanaf de datum van de melding, ter beschikking te worden gesteld of gehouden voor wetenschappelijk onderzoek. Voor het melden van vondsten kan gebruik worden gemaakt van het E-formulier Vondstmelding dat de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed heeft ontwikkeld of kan contact opgenomen worden met de InfoDesk van de RCE (info@cultureelerfgoed.nl of 033-4217456) of het ARCHIS meldpunt.
Onderzoek
Door het onderzoek- en adviesbureau IDDS is in december 2010 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend veldonderzoek door middel van boringen uitgevoerd in verband met de geplande (her)ontwikkeling van het plangebied aan de Pastoorslaan in Hillegom. Het uitgebreide onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 1. Geconcludeerd kan worden dat de bodem in het gehele plangebied is afgegraven ten behoeve van de bollenteelt. Daarmee zijn de archeologische resten die zich mogelijk in de top van het duinzand bevonden, verstoord. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van begraven bodems en daarin mogelijk archeologische resten zijn niet gevonden. Verwacht wordt, dat behalve resten van perceelsscheidingen uit de negentiende en/ of twintigste eeuw, geen archeologische resten meer in het plangebied aanwezig zijn. Een vervolgonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.
Conclusie
Uit het onderzoek is gebleken dat er naar verwachting geen archeologische resten meer in het plangebied aanwezig zijn. Op basis van de conclusie uit het archeologisch onderzoeksrapport kan worden gesteld dat het aspect archeologie de uitvoer van het plan niet in de weg staat. De dubbelbestemming, zoals is opgenomen in het bestemmingsplan Centrum kan dan ook, met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan komen te vervallen.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat momenteel uit intensief beheerde bollengrond met cultuurbeplanting (lage struiken) aan de noord- en westzijde en aan de zuidrand wat bomen en struiken en een ondiepe sloot.
Beoogde ontwikkelingen
Er zullen binnen het plangebied nieuwe woningen, parkeerplaatsen, watergangen en opgaand groen worden gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:
Normstelling
Provinciale Verordening
De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Verordening Ruimte. Wanneer er ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden plaatsvinden die onderdeel zijn van de EHS of in belangrijke weidevogelgebieden, geldt het nee, tenzij-principe. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet compensatie plaatsvinden, wanneer er effecten optreden.
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
De Ffw is voor dit wijzigingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a en b) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het wijzigingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Circa 700m ten westen van het plangebied vormt de Haarlemmer Trekvaart een ecologische verbinding. Ongeveer 2 km ten westen van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid. Belangrijke weidevogelgebieden liggen op grote afstand van het plangebied.
Ligging plangebied (rode cirkel) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: geo-loket provincie Zuid-Holland)
De ontwikkeling heeft geen negatieve effecten op het functioneren van de ver weg gelegen EHS. Voor het Natura 2000-gebied Kennemerland-zuid geldt dat gekeken moet worden naar de externe werking. Het plangebied ligt niet in of nabij het Natura 2000-gebied. Directe effecten, zoals areaalverlies, versnippering en verandering waterhuishouding, zijn op voorhand uitgesloten. Gezien de tussenliggende spoorlijn en wegen en de reeds bestaande bebouwing is verstoring als gevolg van de ontwikkeling eveneens uit te sluiten. De ontwikkeling van woningen leidt tot een vrij beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Dit verkeer wikkelt zich af op de N208 in noordelijke en zuidelijke richting en op de Weerlaan richting het oosten. In het kader van het Bestemmingsplan Centrum Hillegom, waarin onderhavige locatie als wijzigingsbevoegdheid in is opgenomen, is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). Uit dit onderzoek blijkt dat de depositie nauwelijks toeneemt (0,025 mol N/ha/jr.). Vanwege de nauwkeurigheid van de gebruikte modellen bij het berekenen en vaststellen van depositiewaarden kan een modelmatige berekening van minder dan 0,05 mol niet worden opgevat als een toename.
De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Ten behoeve van het wijzigingsplan is een quick scan uitgevoerd (bijlage 2). Daarbij is ook gebruik gemaakt van meetgegevens uit de verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere www.ravon.nl en www.waarneming.nl).
De resultaten van dit onderzoek zijn in deze paragraaf samengevat. De aanwezige ecologische waarden zijn met name gebonden aan het akkerland, grasland en opgaand groen.
Vaatplanten
In het plangebied komen geen geschikte biotopen voor. De aanwezigheid van beschermde plantensoorten wordt uitgesloten in het plangebied.
Vogels
In de cultuurbeplanting en het opgaand groen, rondom het plangebied, kunnen algemene vogelsoorten een leefgebied hebben, zoals merel, winterkoning en roodborst. De bomen zijn niet geschikt voor vogels met vaste verblijfplaatsen (er zijn geen nesten aangetroffen) en in het plangebied is ook geen geschikte bebouwing aanwezig. Het groen in het plangebied is ook niet van wezenlijk belang voor eventuele soorten met vaste nesten (huismus) in de omgeving, aangezien er in de directe omgeving veel meer geschikt groen (tuinen) aanwezig is. De nieuw te realiseren tuinen in het plangebied vormen ook een meer geschikt leefgebied dan de huidige bollengrond.
Het plangebied is te klein en er is te veel verstoring voor grondbroeders zoals scholekster en kievit.
Zoogdieren
Het plangebied biedt geschikt leefgebied aan algemeen voorkomende, licht beschermde soorten als mol, huisspitsmuis, veldmuis, bruine rat en huismuis. Onder de dichte cultuurstruiken langs de Pastoorslaan kan daarnaast egel leven. De egel kan er nesten hebben en er overwinteren. Op grond van de zorgplicht van de Flora- en faunawet wordt aangeraden om deze struiken te verwijderen buiten het voortplantingsseizoen (mei t/m augustus) of de winterslaapperiode (november t/m maart).
Het opgaand groen is te beperkt van omvang om primair foerageergebied voor vleermuizen te vormen, mogelijk is wel sprake van marginaal foerageergebied. Het gebied krijgt een deel groen terug in de vorm van cultuurgroen (tuinen) waardoor er voldoende foerageermogelijkheden blijven bestaan. In de omgeving zijn daarnaast voldoende alternatieve foerageermogelijkheden. Effecten op de foerageermogelijkheden van vleermuizen worden derhalve niet voorzien.
Binnen en direct rond de bebouwingslocatie ontbreekt het aan opgaande elementen (zoals bomen en bebouwing) met geschikte openingen. Tevens zijn in het gebied geen ondergrondse bouwwerken aanwezig waarin gebouwbewonende vleermuizen kunnen overwinteren. Op grond hiervan kan het voorkomen van verblijfplaatsen worden uitgesloten. Het opgaand groen aan de zuidwestzijde kan wel onderdeel zijn van een vliegroute van vleermuizen. De nieuwe inrichting voorziet in straatbomen aan deze zijde, hiermee wordt de mogelijke vliegroute in stand gehouden.
Amfibieën
Algemene amfibieën als bruine kikker, bastaardkikker, kleine watersalamander en gewone pad zullen de struiken in het plangebied gebruiken als schuilplaats. In de omgeving van het plangebied (de binnenduinrand en het bollengebied) komt de zwaar beschermde rugstreeppad voor. De rugstreeppad maakt op dit moment geen gebruik van het plangebied. Mogelijk kan de rugstreeppad wel gebruik maken van de toekomstige bouwlocatie. Rugstreeppadden worden namelijk aangetrokken door verse graafwerkzaamheden.
Vissen
De waterkwaliteit van de sloot is vrij slecht tot slecht als gevolg van de directe ligging langs bollengrond en de relatief beperkte diepte. Op grond hiervan wordt het voorkomen van beschermde vissen zoals de kleine modderkruiper uitgesloten.
Overige soorten
Er zijn, gezien de voorkomende biotopen, geen beschermde reptielen en/of bijzondere insecten of overige soorten te verwachten op de planlocatie. Deze soorten stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.
In tabel 3.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.
Tabel 3.1: Naar verwachting voorkomende beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime (niet limitatief)
Nader onderzoek nodig | ||||
Vrijstellingsrege-ling Ffw | tabel 1 | mol, egel, huisspitsmuis, veldmuis bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en de bastaardkikker |
Nee | |
Ontheffingsrege-ling Ffw | tabel 2 | geen | Nee | |
tabel 3 | bijlage 1 AMvB | geen | Nee | |
bijlage IV HR | vleermuizen (vliegroute, marginaal foerageergebied) | Nee | ||
vogels | cat. 1 t/m 4 | geen | Nee |
Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.
Het wijzigingsplan voorziet in de realisatie van woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden. De sub conclusies van soortenbescherming zijn:
Conclusie
Gebiedsbescherming
De beoogde ontwikkeling heeft geen effect op beschermde natuurgebieden. De Natuurbeschermingswet 1998 staat de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
De voorgenomen ontwikkeling leidt, met in acht neming van de voorgestelde maatregelen, niet tot negatieve effecten op beschermde soorten. De Ffw staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan, rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Op de planlocatie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (IDDS, rapport: 1010C458/GGGE/rap1, d.d. 23 december 2010). Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige gebruik van de onderzoeklocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Zowel in de boven- als in de ondergrond zijn plaatselijk bijmenging met baksteen waargenomen, asbestverdachte materialen zijn zintuigelijk niet aangetoond. Daarnaast is zowel de boven- als de ondergrond plaatselijk licht verontreinigd met PCB. Verontreinigingen met de overige onderzochte zware metalen, PAK, OCB en minerale olie zijn niet aangetroffen. Het grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met xylenen en is niet verontreinigd met de overige onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCI en minerale olie.
Conclusie
De gemeten verontreinigingen zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel niet noodzakelijk wordt geacht. De bodemkwaliteit levert geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling. De bodemkwaliteit wordt geschikt geacht voor het wijzigen van de functie ten behoeve van woondoeleinden. Hiermee wordt tevens voldaan aan de voorwaarde zoals gesteld in de correctieve herziening Weerestein.
Beleid en normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en om te voldoen aan de voorwaarden zoals gesteld in de correctieve herziening Weerestein voor het wijzigen van de bestemming, is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om inzichtelijk te maken dat de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate is meegenomen, wordt gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Hierin zijn richtafstanden opgenomen die gelden ten opzichte van een rustige woonwijk. Deze richtafstanden zijn gebaseerd op milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Als bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies al naast elkaar voorkomen of als er al sprake is van een verhoogde milieubelasting, bijvoorbeeld in de buurt van drukke wegen, kan het gebiedstype 'gemengd gebied' worden gehanteerd. In dat geval kunnen kortere richtafstanden worden gehanteerd ten opzichte van de ontwikkelingslocatie. De afstandsstappen uit de publicatie bedrijven en milieuzonering kunnen in dat geval met één afstandsstap worden teruggebracht.
Onderzoek en conclusies
Ten zuiden en ten oosten van het plangebied zijn voornamelijk woningen gelegen. Woningen zijn geen hinder veroorzakende objecten. Ten noorden van het plangebied (Pastoorslaan 22) is het terrein van het voormalige bloembollenhandels- en exportbedrijf Vanderschoot gelegen. Reuver B.V. is de eigenaar van deze gronden en is voornemens een bedrijventerrein te realiseren. Bij de ontwikkeling van de locatie ten behoeve van bedrijvigheid moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van bestaande woningen in de omgeving. Uitgangspunt is dat ter plaatse van de bestaande woningen sprake blijft van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De planlocatie is te categoriseren als 'gemengd gebied' door de aanwezigheid van bedrijvigheid in de omgeving en door de ligging aan de Pastoorslaan. Op basis van het geldende bestemmingplan mogen op het bedrijventerrein bedrijven uit categorie 3.1 van Staat van Bedrijfsactiviteiten (richtafstanden van 50 m tot een rustige woonwijk en 30 m tot gemengd gebied) plaatsvinden. De beoogde woningen worden op circa 30 m vanaf het bedrijventerrein gerealiseerd waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. De aanwezigheid van dit bedrijventerrein vormt dan ook geen belemmering voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.
Ten zuidwesten van het plangebied is het plantencentrum Jonkheer gelegen (Pastoorslaan 39). Op basis van de VNG-uitgave geldt voor tuincentra (SBI 4752) een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk en 10 m tot gemengd gebied (categorie 2). In het Besluit glastuinbouw zijn daarnaast criteria opgenomen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een glastuinbouwbedrijf een milieuvergunning nodig heeft. Een glastuinbouwbedrijf is onder andere milieuvergunningplichtig als het bedrijf voor 1 mei 1996 is opgericht en op minder dan 25 m afstand van aaneengesloten woningen is gelegen, of na 30 april 1996 is opgericht en op minder dan 50 m vanaf aaneengesloten woningen is gelegen. De beoogde woningen worden op circa 75 m vanaf het Plantencentrum gerealiseerd. Er wordt dus voldaan aan de richtafstand en het bedrijf wordt niet milieuvergunningplichtig door de beoogde ontwikkeling.
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect bedrijven en milieuzonering de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van de milieuzonering is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Bevi
Op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10-6-contour worden gerealiseerd. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Vigerende circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
Het toetsingskader voor vervoer gevaarlijke stoffen wordt gevormd door de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2012). Op basis van de Circulaire is voor bestaande situaties de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten 10-5 per jaar en de streefwaarde 10-6 per jaar. In nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt in nieuwe situaties een richtwaarde van 10-6 per jaar. Op basis van de Circulaire geldt bij een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR of een toename van het GR een verantwoordingsplicht. Deze is aan de orde zowel in bestaande als in nieuwe situaties. De Circulaire vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Wel kan de verantwoordingsplicht voor het GR nog buiten deze 200 m strekken.
Basisnet en Besluit Transportroutes Externe Veiligheid
In 2014 zal naar verwachting het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking treden. In dat besluit en het bijbehorende basisnet (voor wegen, spoorwegen en vaarwegen) worden veiligheidszones aangegeven waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden gerealiseerd
(en beperkte kwetsbare objecten slechts onder voorwaarden). Daarnaast worden in de omgeving van deze transportroutes beperkingen opgelegd in verband met de mogelijke effecten van een optredende plasbrand (plasbrandaandachtsgebieden). De huidige risiconormering ten aanzien van het vervoer van gevaarlijke stoffen volgt uit de circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Voor ruimtelijke plannen in de omgeving van leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de eerder genoemde Circulaire risiconormering
vervoer gevaarlijke stoffen relevant. Met het Bevb wordt aangesloten bij de risiconormering uit het Bevi (PR). Ook geldt een oriënterende waarde voor het GR. Tevens dient rekening te worden gehouden met belemmeringenzones.
Omgevingsvisie externe veiligheid Holland Rijnland
In 2008 is voor de Holland Rijnlandgemeenten de Omgevingsvisie Externe Veiligheid opgesteld (Milieudienst West-Holland, maart 2008). Deze visie is opgesteld om inhoud te geven aan het externe veiligheidsbeleid, en om keuzes te maken over de uitvoering ervan. Het uitgangspunt van de nota is het streven naar dat niveau van veilheid, dat voldoende bescherming biedt aan de inwoners van Holland Rijnland én de economische en ruimtelijke ontwikkelingen niet onnodig belemmert.
In de omgevingsvisie heeft de regio een beslismodel opgesteld op basis van zonering van het GR-diagram (het fN-diagram, f= kans op calamiteit, N=aantal slachtoffers).
Het model gaat uit van de oriëntatiewaarde voor het GR. Aan de zones in het diagram zijn verschillende handelswijzen gekoppeld. Als de GR-curve voor een bepaalde activiteit of ruimtelijke ontwikkeling in een bepaalde zone uitkomt, volgt uit het beslismodel onder welke voorwaarden de activiteit of ruimtelijke ontwikkeling is toegestaan.
Onderzoek
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt er ook geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het spoor en het water, behalve over de N208. Ook bevindt zich een aardgastransportleiding in het plangebied.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de N208
Uit de inventarisatie is gebleken dat over de provinciale weg N208 vervoer van gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de N208 bestaat voornamelijk uit lokaal bestemmingsverkeer. Doorgaand vervoer van gevaarlijke stoffen vindt niet over de N208 plaats. Dit leidt tot de conclusie dat het aantal transporten van gevaarlijke stoffen beperkt zal zijn. Het vervoer van gevaarlijke stoffen kan bestaan uit zowel giftige vloeistoffen, zoals de stof TDI1 naar Draka Interfoam, als explosieve gassen, zoals LPG.
Om een schatting te maken van de hoogte van de risico's is gebruik gemaakt van de vuistregels van de (concept) Handleiding Risicoanalyse transport (HART). De N208 is volgens de handleiding een weg binnen de bebouwde kom met een maximum snelheid van 50 km/uur.
Plaatsgebonden risico
De conclusie op basis van de vuistregels uit het HART is dat er geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour PR=10-6 vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N2082.
Groepsrisico
Op basis van het HART wordt geconcludeerd dat een groepsrisicoberekening voor de N208 niet nodig is en dat het groepsrisico minder dan 0,1 * de oriëntatiewaarde van het groepsrisico bedraagt, zowel in de huidige situatie als de toekomstige situatie3.
Volgens het afwegingskader groepsrisico van de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland valt het groepsrisico vanwege het transport van gevaarlijke stoffen over de N208 in zone 3. Indien een groepsrisico in zone 3 valt, stelt de omgevingsvisie dat het groepsrisico onder voorwaarden verantwoord geacht kan worden.
Aardgastransportleiding
Zoals in de Omgevingsvisie Externe Veiligheid is genoemd, is in Holland Rijnland de kans groot dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de invloedssfeer van buisleidingen plaatsvinden. Ook bij de beoogde ontwikkeling in dit bestemmingsplan is dit het geval. Aan de noordrand van het plangebied is de aardgasleiding W-532-12 van de Gasunie gelegen (diameter: 12,75 inch, druk: 40 bar). Voor de ontwikkeling in het plangebied nabij de aardgasleiding is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd (RBOI, rapport 020101.14951.00, d.d. 25 oktober 2010, bijgevoegd als bijlage 3). In dit rapport is een berekening uitgevoerd voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Aardgasleiding in de omgeving van het plangebied (www.risicokaart.nl)
Plaatsgebonden risico en belemmeringenstrook
Uit het onderzoek blijkt dat de PR 10-6-risicocontour niet buiten de leiding is gelegen. De plaatsgebonden risicocontour vormt dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Het binnen het plangebied liggende deel van de leiding is samen met de beschermingszone van 4 m op de plankaart opgenomen. De beperkingen die op grond van het Bevb binnen de belemmeringenstrook gelden zijn in de regels opgenomen. Het bouwvlak van de woonbebouwing is buiten deze belemmeringenstrook gelegen. De beschermingszone dient vrij te blijven van bebouwing ten behoeve van onderhoud aan de leiding. ook bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijne slechts via afwijking en onder voorwaarden mogelijk. Ook het vergunningvrij bouwen van een schuur, uitbouw, erfafscheiding etc. is niet toegestaan zonder omgevingsvergunning in de belemmeringenstrook .
PR-risicocontouren van de leiding (kwantitatieve risicoanalyse)
Groepsrisico en eisen Omgevingsvisie
Het invloedsgebied van het groepsrisico van de leiding is circa 140 m. Als gevolg van de nieuwbouwplannen neemt het groepsrisico met circa 30% toe. Het GR is in beide situaties echter kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (huidige situatie: 0,042 maal de oriëntatiewaarde, toekomstige situatie: 0,055 de oriëntatiewaarde), waardoor ook wordt voldaan aan de eis uit de Omgevingsvisie dat voor woongebieden het groepsrisico kleiner moet zijn dan 10% van de oriënterende waarde4. Volgens het afwegingskader groepsrisico van de Omgevingsvisie Externe Veiligheid Holland Rijnland valt het groepsrisico vanwege de aardgastransportleiding in zone 3. Indien een groepsrisico in zone 3 valt, stelt de omgevingsvisie dat het groepsrisico onder voorwaarden verantwoord geacht kan worden5. Omdat het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt moet wel het GR worden verantwoord.
FN-curve voor de ontwikkeling
FN-curve na de ontwikkeling
Verantwoording groepsrisico
Voor het voorliggende bestemmingsplan is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Bij deze verantwoording is aandacht besteed aan de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid van het plangebied. De gemeenteraad acht het restrisico aanvaardbaar. Verwezen wordt naar de opgestelde verantwoording in Bijlage 6.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. De gemeente heeft het restrisico als gevolg van aanwezige externe veiligheidsbronnen verantwoord geacht. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In de paragraaf Externe veiligheid is ingegaan op de in de omgeving aanwezige risicorelevante leiding. Verder ligt de locatie in het straalpad van de KPN. De maximale bouwhoogte is daardoor beperkt tot 25 m. Aangezien de beoogde ontwikkeling maximaal 9,60 m hoog wordt, vormt de aanwezigheid van het straalpad geen belemmering voor de ontwikkeling. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in het wijzigingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 3.7.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 50 woningen dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Weeresteinstraat en de Weerlaan (als maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Concentratie stikstofdioxide in het plangebied (http://viewer2011.nsl-monitoring.nl/)
Concentratie fijn stof in het plangebied (http://viewer2011.nsl-monitoring.nl/)
Conclusie
Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit wijzigingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal:
Waterschapsbeleid
Waterbeheerplan 2010-2015
Voor de planperiode 2010-2015 is het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekeninghoudend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplan sorteert voor op deze ontwikkelingen. Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan
Keur en Beleidsregels 2009
Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels die per 27 mei 2011 geactualiseerd zijn. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: www.rijnland.net/regels/keur_algemene.
Gemeentelijk beleid
Stedelijk waterplan 2009-2013
Een goed functionerend watersysteem is essentieel voor de leefomgeving, waarin het aangenaam wonen, werken en recreëren is. Of het nu gaat over thema's als veiligheid, volksgezondheid, wateroverlast, stedelijke ontwikkelingen, de ruimtelijke kwaliteit (beleving), recreatie, natuurontwikkeling of verkeer; in alle gevallen is er een directe of indirecte relatie met de waterhuishouding.
Voor een goed en kosteneffectief waterbeheer (dat is afgestemd op de ruimtelijke ontwikkelingen in de gemeente) is een goede afstemming en samenwerking tussen de gemeente en het hoogheemraadschap een absolute voorwaarde. Om deze samenwerking vorm te geven hebben de gemeente Hillegom en het Hoogheemraadschap van Rijnland een gemeenschappelijk waterplan ontwikkeld voor het stedelijke gebied van de gemeente Hillegom.
Huidige situatie
Algemeen
Het plangebied is gelegen aan de Pastoorslaan in Hillegom en is in de huidige situatie in gebruik ten behoeve van de bollenteelt.
Bodem en grondwater
Volgend de Bodemkaart van Nederland (www.bodemdata.nl) bestaat de bodem in het plangebied uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap II. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand varieert tussen 0,25 en 0,4 m beneden maaiveld en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,5 en 0,8 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte is circa NAP +0,8 m. Het gemiddelde slootpeil binnen het plangebied is NAP -0,6 m.
Bodemsoort en grondwatertrap in het plangebied (www.bodemdata.nl)
Waterkwantiteit en -kwaliteit
Ten zuiden van het plangebied is een watergang gelegen. Deze watergang behoort niet tot de KRW-lichamen.
Veiligheid en waterkeringen
Het plangebied ligt niet in de kern-/beschermingszone van een waterkering.
Afvalwaterketen en riolering
Het plangebied is in de huidige situatie niet aangesloten op een rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de realisatie van 50 woningen.
Waterkwantiteit
Bij een toename in verhard oppervlak dient volgens de eis van het waterschap 15% van deze toename (vanaf 500 m2) te worden gecompenseerd. Het plangebied is in de huidige situatie geheel onverhard. Door de ontwikkeling zal de verharding dus toenemen. Hiervoor dient watercompensatie plaats te vinden.
Binnen het plangebied wordt een infiltratiesysteem aangelegd om regenwater te kunnen bergen en te voorkomen dat dit versneld afvoert. Door Wavin is de benodigde infiltratievoorziening berekend. Uitgangspunten hierbij zijn:
Uit berekeningen blijkt dat een IT-riool met een doorsnee van 400 mm met een lengte van 233 m in combinatie met Q-Bic infiltratiekratten (breedte 7,2 m, lengte 40,2 m hoogte 0,6 m) voldoende groot is om het regenwater met een gemiddelde overstort van 1x per 10 jaar te infiltreren.
Voor dit plan geldt dat gebruik wordt gemaakt van kunststof infiltratiekratten onder de verhardingen. Deze kratten houden het water vast waarna het water in de grond kan zijgen. Bij een eventuele hevige buien is er een overstort aan de westzijde van het plangebied die aansluit op de bestaande watergang.
Veiligheid en waterkeringen
De in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling heeft geen negatieve invloed op de waterveiligheid in de omgeving met de genomen maatregelen.
Riolering en afkoppelen
Overeenkomstig het rijksbeleid (de voorkeursvolgorde uit Wm art 29a en de doelmatigheidsdoelstelling uit het bestuursakkoord waterketen 2007) geeft Rijnland de voorkeur aan het scheiden van hemelwater en afvalwater, mits het doelmatig is. De voorkeursvolgorde voor de omgang met afvalwater houdt in dat het belang van de bescherming van het milieu vereist dat:
-zo nodig na zuivering bij de bron, wordt hergebruikt;
-lokaal, zo nodig na retentie of zuivering bij de bron, in het milieu wordt gebracht;
De gemeente kan gebruikmaken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Deze voorkeursvolgorde is echter geen dogma. De uiteindelijke afweging zal lokaal moeten worden gemaakt, waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal moet staan.
Zorgplicht en preventieve maatregelen voor hemelwater
Voor de behandeling van hemelwater wijst Rijnland op de zorgplicht en op het nemen van preventieve maatregelen. Het verdient aanbeveling daar waar mogelijk aandacht te besteden aan maatregelen bij de bron. Preventie heeft de voorkeur boven 'end-of-pipe' maatregelen. Uitgangspunt is dat het te lozen hemelwater geen significante verslechtering van de kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater mag veroorzaken en emissie van vervuilende stoffen op het oppervlaktewater waar mogelijk wordt voorkomen. Door bijvoorbeeld:
Daar waar ondanks de zorgplicht en de preventieve maatregelen het te lozen hemelwater naar verwachting een aanmerkelijk negatief effect heeft op de oppervlaktewaterkwaliteit, kan in overleg tussen gemeente en waterschap gekozen worden voor aanvullende voorzieningen, een verbeterd gescheiden stelsel of – als laatste keus – aansluiten op het gemengde stelsel. Ook kan de gemeente in overleg met het waterschap kiezen voor een generieke 'end-of-pipe'-aanpak. Deze keuze moet dan expliciet gemaakt worden in het GRP.
Conclusie
De in dit wijzigingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen hebben geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse, indien het waterbeheer plaatsvindt overeenkomstig het advies van het Hoogheemraadschap van Rijnland en de te nemen maatregelen worden getroffen.
Verkeersstructuur
Gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt in de gemeente Hillegom. Binnen het plangebied worden 50 woningen mogelijk gemaakt. Het plangebied wordt aan drie zijden begrensd door de Pastoorslaan en aan de vierde zijde door de woningen langs de Weeresteinstraat (N208). Het plangebied wordt ontsloten via de zuidzijde van het gebied via de bestaande Pastoorslaan.
De Pastoorslaan sluit in oostelijke richting aan op de N208. De N208 verbindt Hillegom in noordelijke richting met Bennebroek en Haarlem. In zuidelijke richting verbindt de N208 Hillegom met de N207 richting Nieuw-Vennep en A4 en Lisse. In westelijke richting sluit de Pastoorslaan via de 1e Loosterweg en Margrietenlaan aan op de N206 naar De Zilk en Noordwijkerhout.
De doorgaande route van de Partoorslaan is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h, terwijl de Pastoorslaan een erftoegangsweg is geworden, met een maximumsnelheid van 30 km/h. Ook de N208 heeft ter hoogte van de ontwikkelingslocatie een maximumsnelheid van 50 km/h. De N208 is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg voor de kern Hillegom. Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het plangebied voor het gemotoriseerde verkeer goed is.
Fietsverkeer
Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig liggen langs het doorgaande gedeelte van de Pastoorslaan gedeeltelijk vrijliggende fietspaden. Deze fietspaden gaan naar het westen toe ter hoogte van de komgrens over in fietssugestiestroken. Dit is ook conform Duurzaam Veilig, omdat de wegcategorie buiten de bebouwde kom verandert in erftoegangsweg. Langs de N208 bevinden zich ook vrijliggende fietspaden. De wegen binnen het plangebied hebben een verblijfsfunctie waar de fiets van dezelfde rijbaan gebruik maakt als het gemotoriseerde verkeer. Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het plangebied voor fietsverkeer goed is.
Openbaar vervoer
De dichtstbijzijnde openbaar vervoerhalte is de bushalte Weeresteinstraat. Vanaf hier rijden bussen twee keer per uur per richting naar de omliggende kernen. Verder bevindt zich op ruim een kilometer afstand het treinstation Hillegom. Dit is een regionaal OV-knooppunt met stoptreindiensten naar Haarlem en Leiden. Geconcludeerd wordt dat de ontsluiting van het plangebied per openbaar vervoer goed is.
Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Hieronder is de verkeersgeneratie van de nieuwe ontwikkeling beschreven. Daarnaast zijn de verkeersintensiteiten van de omliggende wegen exclusief en inclusief de ontwikkeling opgenomen voor het prognosejaar 2023. De verkeersgeneratie en verkeersintensiteiten zijn vaak beschikbaar voor het gemiddelde werkdagetmaal. Voor milieuonderzoeken dient uitgegaan te worden van weekdagetmaalintensiteiten. Conform CROW-publicatie 256 geldt voor de verkeersgeneratie van nieuwe woningen een omrekenfactor van 0,9. De algemene omrekenfactor voor de verkeersintensiteiten op de omliggende wegen bedraagt op basis van onderzoek van Rho adviseurs ('Grenzen aan de groei', Rho adviseurs, 2009) 0,92. Deze factoren zijn toegepast op de onderstaande verkeersgegevens.
Op de ontwikkelingslocatie worden in de toekomst maximaal 50 woningen mogelijk gemaakt. Hillegom is volgens het CBS een matig stedelijke omgeving [statline.cbs.nl] en valt daarmee in de categorie centrum-dorps van CROW. Dit komt neer op een verkeersgeneratie van 8 mvt/werkdagetmaal [CROW-256]. De 50 woningen zorgen voor een verkeersgeneratie van circa 400 mvt/etmaal (8*50). De verkeersgeneratie op een gemiddelde weekdag bedraagt hierdoor circa 360 mvt/etmaal.
Dit verkeer zal aan de zuidzijde via twee aansluitingen op de Pastoorslaan uitkomen. Gezien de lage intensiteiten per aansluiting zijn geen noemenswaardige problemen te verwachten in de afwikkeling van het verkeer op de Pastoorslaan.
Gezien de beperkte toename van het verkeer ten opzichte van de huidige situatie zal het extra verkeer niet leiden tot een significante wijziging in de verkeerssituatie op de omliggende wegen. Bovendien wordt de verkeerslichtenregeling van het kruispunt N208/Pastoorslaan aangepast voor een goede doorstroming.
In tabel 3.9.1 zijn ook de verkeersgegevens opgenomen die noodzakelijk zijn voor het akoestisch onderzoek. Deze verkeersgegevens zijn afkomstig van verkeerstellingen in 2011, waarop prognoses voor 2020 zijn gebaseerd [Hillegom, 2012]. Voor het akoestisch onderzoek zijn weekdagintensiteiten voor 2023 nodig, de voertuigverdeling en de etmaalverdeling. Voor de verkeersgegevens tot 2023 is uitgegaan van een autonome groei van 1%.
Voor de Oude Pastoorslaan zijn geen verkeersgegevens bekend. Aan de hand van het aantal woningen is een inschatting gemaakt van de intensiteiten. Op dit moment zijn er circa 20 woningen aan de Oude Pastoorslaan en de Burgemeester van Niekerklaan geeft toegang tot een woonwijk met circa 110 woningen. Deze 130 woningen genereren circa 1.040 mvt/werkdagetmaal (130*8) en 960 mvt/weekdagetmaal.
Door het ontbreken van een voertuigverdeling en etmaalverdeling van de omliggende wegen is aangesloten bij de standaard voertuigverdeling. Voor de N208 en Weerlaan is gezien de ontsluitende functie van deze wegen aangesloten bij een stedelijke hoofdweg. Voor het doorgaande gedeelte van de Pastoorslaan is aangesloten bij een wijkverzamelweg en voor de Pastoorslaan en de interne wegen binnen het plangebied bij een buurtverzamelweg.
Tabel 3.9.1 Verkeerstellingen 2011 en prognoses 2020 [Hillegom, 2012]
Weg | 2011 werkdag |
2020 werkdag |
2023 weekdag | Voertuigverdeling-% (L/MZ/Z)1 | dag/avond/nacht3 |
N208 ten noorden van de Pastoorslaan | 10.500 | 14.400 | 13.650 | 93,46/5,08/1,46 | 6,7/2,7/1,1 |
N208 ten zuiden van de Pastoorslaan | 11.300 | 13.300 | 12.610 | 93,46/5,08/1,46 | 6,7/2,7/1,1 |
Weerlaan | 7.300 | 9.100 | 8.630 | 93,46/5,08/1,46 | 6,7/2,7/1,1 |
Pastoorslaan (doorgaand gedeelte) | 3.600 | 4.700 | 4.460 | 93,46/5,08/1,46 | 6,54/3,76/0,81 |
Pastoorslaan | nvt | 1.320 | 1.360 | 94,59/4,76/0,65 | 6,54/3,76/0,81 |
Interne wegen plangebied | nvt | 370 | 370 | 94,59/4,76/0,65 | 6,54/3,76/0,81 |
1) Lichte voertuigen/middelzware voertuigen/zware voertuigen
2) Percentage van etmaalintensiteit.
Parkeren
Door de ontwikkelingen binnen het plangebied neemt de parkeerbehoefte toe. In totaal worden maximaal 50 woningen binnen het plangebied mogelijk gemaakt waarvan 32 eensgezinswoningen (rijenbouw) met hoekwoningen, 16 startwoningen (sociale koop) en twee-onder-één-kap woningen. Om de parkeerbehoefte van de nieuwe woningen te bepalen is uitgegaan van kencijfers uit CROW publicatie 317. Deze normen geven een minimale en maximaal aantal te realiseren parkeerplaatsen per woning. Voor voorliggend plan is uitgegaan van het gemiddelde:
Hiermee komt de totale parkeerbehoefte voor het plangebied uit op 93 parkeerplaatsen. Binnen het plangebied worden 95 parkeerplaatsen gerealiseerd. Er zijn derhalve voldoende parkeerplaatsen aanwezig om de eigen parkeerbehoefte op te vangen.
Conclusie
De ontsluiting voor de verschillende modaliteiten is goed te noemen. De verkeersgeneratie leidt niet tot noemenswaardige veranderingen in de verkeersintensiteit waardoor de verkeersafwikkeling goed is. Parkeren wordt in het openbaar gebied mogelijk gemaakt. Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Beoogde ontwikkeling
Nieuw te bouwen woningen zijn volgens de Wet geluidhinder (Wgh) nieuwe geluidsgevoelige functies waarvoor akoestisch onderzoek dient te worden uitgevoerd. Dit onderzoek is uitgevoerd door RBOI. Hillegom Woningbouw Pastoorslaan, akoestisch onderzoek, rapportnr. 020111.1736900, zie bijlage 4.
Voor de ontwikkeling is akoestisch onderzoek uitgevoerd voor twee varianten. De eerste variant is de toetsingsvariant en gaat uit van de situatie waarin alle zes de woningblokken aanwezig zijn. In deze variant zullen de woningblokken bebouwing Zuid en bebouwing Oost 1 deels afgeschermd worden door de overige woningblokken. Door deze afscherming zal de geluidsbelasting ten gevolge van de Pastoorslaan en de Weeresteinstraat (N208) gereduceerd worden (zie onderstaande figuur). De tweede variant is gebaseerd op de situatie dat woningblokken bebouwing zuid en bebouwing oost 1 niet worden afgeschermd door omliggende bebouwing. Hierdoor zal de geluidbelasting voor de ontwikkeling anders zijn. Deze situatie kan optreden als deze woonblokken eerder bewoond worden dan de overige woonblokken, of wanneer het plan slechts gedeeltelijk gerealiseerd wordt. Er bestaat vanuit het bestemmingsplan namelijk geen realisatieverplichting.
Locatie bebouwing Pastoorslaan
Onderzoek
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform standaardrekenmethode II van het 'Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012'.
Toetsingsvariant 1 (met tussenliggende bebouwing)
Op de gezoneerde en niet-gezoneerde wegen is de geluidbelasting ter hoogte van de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen ten gevolge van het verkeer weergegeven in tabel 3.10.1.
Tabel 3.10.1 Resultaten geluidberekening toetsingsvariant 1
Uit de SRM II-berekeningen voor de variant met de tussenliggende bebouwing blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op de wegen Pastoorslaan/Weerlaan, Weeresteinstraat en interne wegen wordt overschreden. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden. De tussenliggende 58 dB die vastgelegd is in het geluidbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland wordt alleen als gevolg van de Pastoorslaan/Weerlaan overschreden.
Toetsingsvariant 2 (zonder tussenliggende bebouwing)
In tabel 3.10.2 is de geluidsbelasting weergegeven voor de variant zonder de tussenliggende bebouwing. Ofwel de geluidsbelasting met alleen bebouwing Zuid en bebouwing Oost 1.
Tabel 3.10.2 Resultaten geluidsberekening toetsingsvariant 2
Uit de SRM II-berekeningen voor de variant zonder de tussenliggende bebouwing blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB alleen ten gevolge van het verkeer op de gezoneerde weg Pastoorslaan wordt overschreden. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt net, als de tussenliggende 58 dB die vastgelegd is in het geluidbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland, nergens overschreden.
Resultaten onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, maar de uiterste grenswaarde niet. Dit vormt de reden om voor realisatie van de woningen maatregelen te onderzoeken. Indien deze maatregelen niet doelmatig zijn dient voor de betreffende woningen een hogere waarden vastgesteld te worden.
Maatregelonderzoek
Het college van B&W van de gemeente Hillegom is op grond van artikel 110a, lid 1 Wgh bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting. Deze bevoegdheid mag alleen worden gebruikt indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting tot de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren aanwezig zijn van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard (artikel 110a, lid 5 Wgh). De geluidbelasting op de gevels van de woningen kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied.
Toetsingsvariant 1 (met tussenliggende bebouwing)
De Pastoorslaan en de Weeresteinstraat (N208) zijn belangrijke gebiedsontsluitingsweg, de functie van de wegen dient voor een goede bereikbaarheid te worden behouden. De interne wegen hebben een belangrijke functie om het plangebied bereikbaar te houden en dient te worden behouden. Functiewijziging, wijziging van samenstelling of snelheid van het verkeer zijn daarom niet mogelijk en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.
Een andere maatregel aan de bron is het toepassen van geluidsreducerend asfalt op de Pastoorslaan en de Weeresteinstraat (N208). Door het toepassen van dunne deklagen type B op deze wegen kan ook de geluidbelasting worden gereduceerd. Door toepassing van geluidsreducerend asfalt daalt de geluidbelasting aan de woningen, maar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt nog steeds overschreden. Door de beperkte geluidsreductie is de maatregel niet doelmatig.
Naast maatregelen aan de bron zijn maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk, bijvoorbeeld door het vergroten van de afstand tot de weg of het plaatsen van geluidsschermen. Voor de Pastoorslaan en de Weeresteinstraat (N208) is vanwege de inpasbaarheid binnen de bestaande bebouwingssituatie het niet mogelijk om de afstand te vergroten of geluidsschermen te plaatsen.
Toetsingsvariant 2 (zonder tussenliggende bebouwing)
In de variant zonder tussenliggende bebouwing wordt de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van het verkeer op de Pastoorslaan licht overschreden. Voor deze variant is ook bezien of met maatregelen de geluidbelasting doelmatig kan worden teruggedrongen. Net als het toetsingsvariant is functiewijziging, wijziging van samenstelling of snelheid van het verkeer van de Pastoorslaan niet mogelijk en stuiten op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.
Het toepassen van geluidsreducerend asfalt zal wel doelmatig zijn om de geluidbelasting op de bebouwing Oost1 en bebouwing Zuid te reduceren zodat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan. Echter, gezien de kosten (circa 65.500 euro voor de Pastoorslaan) en de beperkte ontwikkeling die dan wordt mogelijk gemaakt stuit deze maatregel op bezwaren van financiële aard. Tevens zal bij het realiseren van de overige bebouwing binnen het plangebied het toepassen van geluidsreducerend asfalt niet doelmatig zijn, zoals blijkt uit de toetsingsvariant. Geconcludeerd wordt dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting doelmatig te reduceren en tevens stuit de maatregel op bezwaren van financiële aard. Daarnaast wordt gesteld dat bij volledige planontwikkeling geen sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde aan de betreffende gevels, vanwege de afschermende eerstelijns bebouwing.
Naast maatregelen aan de bron zijn maatregelen in het overdrachtsgebied mogelijk, bijvoorbeeld door het vergroten van de afstand tot de weg of het plaatsen van geluidsschermen. Voor de Pastoorslaan is vanwege de inpasbaarheid binnen de bestaande bebouwingssituatie het niet mogelijk om de afstand te vergroten of geluidsschermen te plaatsen.
Geconcludeerd wordt dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard stuiten.
Cumulatie
In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen. Voor de toetsingsvariant is de gecumuleerde geluidbelasting berekend. Conform de regels voor cumulatie zijn de volgens artikel 110g Wgh toegestane correcties niet toegepast. De geluidswaarden liggen daardoor 5 dB hoger dan de eerder gepresenteerde waarden. De hoogste gecumuleerde geluidbelasting is 61 dB op bebouwing West en overschrijdt de uiterste grenswaarde niet.
De grootste toename tussen de gecumuleerde geluidsbelasting en de geluidsbelasting per bron bedraagt 4 dB op bebouwing Oost1. Op deze locatie bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting 55 dB. De uiterste grenswaarde wordt niet overschreden.
Geconcludeerd wordt dat de gecumuleerde geluidbelasting nergens leidt tot een onaanvaardbare toename of een onaanvaardbaar hoge geluidbelasting. Derhalve kan worden gesteld dat de gecumuleerde geluidbelasting het verlenen van hogere grenswaarden niet in de weg staat.
Conclusie
Ten gevolge van het verkeer op de Pastoorslaan/Weerlaan, de Weeresteinstraat (N208) en de interne wegen wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB aan de bebouwing Noord 1, bebouwing Noord 2, bebouwing West en bebouwing Oost1 overschreden. De uiterste grenswaarde van 63 dB wordt nergens overschreden. De tussenliggende 58 dB die vastgelegd is in het geluidbeleid van de Omgevingsdienst West-Holland wordt alleen als gevolg van de Pastoorslaan/Weerlaan overschreden.
Geconcludeerd wordt dat verdere maatregelen niet mogelijk zijn om de geluidbelasting te reduceren of stuiten op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, landschappelijke, verkeerskundige of vervoerskundige aard. Er dienen dan ook hogere waarden te worden vastgesteld, zoals opgenomen in tabel 3.10.3.
Tabel 3.10.3 Ontheffingswaarden
Toetsingskader
Volgens de Wet geluidhinder dienen alle industrie- en bedrijventerreinen, waarop inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidshinder kunnen veroorzaken, gezoneerd te zijn. Bedoelde inrichtingen – vroeger ook wel 'A-inrichtingen' genoemd – worden nader genoemd in het Besluit omgevingsrecht. Rondom deze industrieterreinen dient een geluidszone te worden vastgesteld en vastgelegd in bestemmingsplannen. Buiten deze zone mag de geluidsbelasting als gevolg van het industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen. Bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige functies dient rekening te worden gehouden met de zonering van industrielawaai. Nieuwe geluidsgevoelige functies (zoals woningen) binnen de zonegrens zijn niet zonder meer toegestaan. Indien er binnen de 50 dB(A)-contour, de zonegrens van het industrieterrein, geluidsgevoelige functies (bijvoorbeeld woningen) mogelijk worden gemaakt, geldt een onderzoeksplicht. Wanneer er voor een locatie binnen de zone industrielawaai wordt aangetoond dat de geluidsbelasting onder de 50 dB(A) ligt, is de bouw van geluidsgevoelige functies op die locatie toegestaan. Bij een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) kan door burgemeester en wethouders een hogere grenswaarde worden vastgesteld tot maximaal 55 dB(A).
Onderzoek en conclusie
Ten oosten van het plangebied zijn de bedrijventerreinen Treslong en Horst ten Daal gelegen. Deze bedrijventerreinen zijn geen gezoneerde industrieterrein waar zich grote lawaaimakers kunnen vestigen. In de huidige situatie zijn dergelijke inrichtingen hier ook niet aanwezig. De aanwezigheid van deze bedrijventerreinen vormen dan ook geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Luchthavenindelingbesluit
Het rijksbeleid ten aanzien van de toekomstige ontwikkeling van Schiphol is geformuleerd in de Wet tot wijziging van de Wet Luchtvaart die op 20 februari 2003 in werking is getreden (verder gewijzigde Wet Luchtvaart genoemd). De gewijzigde Wet Luchtvaart is gericht op het tot stand brengen van een wettelijke grondslag voor het nieuwe regime voor de luchthaven Schiphol. Deze wet vormt de grondslag voor twee uitvoeringsbesluiten: het Luchthavenverkeerbesluit en het Luchthavenindelingbesluit (Lib). Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dienen in overeenstemming te zijn met het Lib.
De ruimtelijke consequenties van de gewijzigde Wet Luchtvaart worden weergegeven in het Lib. In dit Besluit wordt een beperkingengebied aangegeven. Hierin worden beperkingengebieden ten aanzien van Schiphol weergegeven met betrekking tot externe veiligheid, geluidsbelasting, hoogtebeperkingen en vogelaantrekkende werking.
Figuur 1.5 Beperkingen bouwhoogte (Lib)
Onderzoek en conclusie
Het plangebied ligt binnen de beperkingengebieden uit het Lib. Op grond hiervan geldt in dit gebied een maximale bouwhoogte van 15 m. De beoogde bebouwing wordt maximaal 9,60m hoog en blijft daardoor ruim onder de maximale bouwhoogte. De beperkingen als gevolg van de ligging nabij Schiphol vormen dan ook geen belemmering op voor de vaststelling van voorliggend wijzigingsplan.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Onderzoek en conclusies
De beoogde ontwikkeling aan de Pastoorslaan te Hillegom heeft een kleinschalig karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Uit het Besluit blijkt dat stedelijke ontwikkelingen mer-beoordelingsplichtig zijn bij een oppervlakte van 100 ha of meer of als het gaat om 2.000 of meer woningen (D11.2). Het initiatief beslaat een oppervlakte van 9.500 m2 en omvat de nieuwbouw van 50 woningen. Dit is dus ruim lager dan de drempelwaarden uit het Besluit. Cumulatie met andere projecten is daarnaast niet te verwachten. Het plan is namelijk opgenomen in de structuurvisie van de gemeente Hillegom 2008 en de bebouwing vindt plaats binnen de huidige bebouwingsstructuur van Hillegom.
Het huidige grondgebruik in het projectgebied is agrarisch, maar de locatie bevindt zich binnen de huidige bebouwingsstructuur van Hillegom. Daarnaast zijn er in de directe omgeving van het projectgebied geen belangrijke natuur(beschermings)gebieden gelegen. Uit de uitgevoerde stikstofdepositiestudie blijkt dat er geen negatieve effecten op de natuurgebieden in de verdere omgeving te verwachten zijn. Dit maakt dat een zogenaamde passende beoordeling op grond van artikel 19j, lid 2, van de Natuurbeschermingswet onnodig is. Ook om die reden is er voor het plan dan ook geen verplichting tot het uitvoeren van een planMER, noch tot het uitvoeren van een MER.
De effecten van de beoogde ontwikkeling op het milieu zullen gelet op de kenmerken van het project en de plaats van het project zeer beperkt zijn. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor deze ruimtelijke onderbouwing is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
De gemeente Hillegom heeft op woensdag 29 augustus 2012 een inloopavond georganiseerd in het gemeentehuis om belangstellenden en omwonenden te informeren over de locatie 'Hopman' aan de Pastoorslaan. Hierop is een 'Nota van antwoord inspraakreacties op bouwplan Nieuw Weerestein' opgesteld. In deze Nota zijn ook de verslagen van de gesprekken na de raadsvergadering in januari 2014 opgenomen.
Vervolgens heeft het ontwerpwijzigingsplan ter inzage gelegen van ... tot ... waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld om zijn of haar zienswijzen tegen het ontwerp plan kenbaar te maken.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat bij de voorbereiding van een wijzigingsplan burgemeester en wethouders overleg met de besturen van bij het plan betrokken waterschappen plegen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van andere gemeenten, met de provincie, de inspecteur voor de ruimtelijke ordening en met eventuele andere diensten van Rijk en provincie die belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het ontwerpwijzigingsplan is in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg aan verschillende overlegorganen toegezonden.
Onderstaand zijn de reacties samengevat en van een beantwoording voorzien.
Hoogheemraadschap van Rijnland
Samenvatting
Het Hoogheemraadschap kan een positief advies geven op het plan. De volgende punten wil het Hoogheemraadschap onder de aandacht brengen:
Reactie
Gasunie
Samenvatting
Op basis van de eerdere overleggen met de Gasunie blijkt dat de gasleiding op adequate wijze is verwerkt in het wijzigingsplan. Bij werkzaamheden is een conctactpersoon genoemd.
Reactie
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro) een exploitatieplan worden vastgesteld. Voordat het wijzigingsplan is vastgesteld, is een exploitatieovereenkomst gesloten tussen de gemeente Hillegom en de ontwikkelaar Ballast Nedam. Hierin zijn afspraken vastgelegd over onder andere de oplevering van het openbare gebied aan de gemeente, de technische voorwaarden waaraan het openbare gebied dient te voldoen en de planschaderegeling. In de exploitatieovereenkomst zijn tevens afspraken opgenomen over de vergoeding van de kosten van de gemeentelijke inzet. De kosten voor de uitvoering van het bouwplan liggen volledig bij de ontwikkelende partij. Geconcludeerd wordt dat er voldoende middelen zijn om de ontwikkeling tot uitvoering te brengen. Het plan is daarmee financieel uitvoerbaar.
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan Centrum. Dit betekent dat in alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, zoals de begripsbepalingen, de bestemmingsbepalingen, de zonebepalingen en de overgangsbepalingen, ook voor het voorliggende plan gelden. Voor de uitleg van deze planregels en aanduidingen wordt verwezen naar het bestemmingsplan Centrum. Om de regeling goed aan te sluiten op de ontwikkeling en vanwege de leesbaarheid van het plan is er voor gekozen om de bestemmingsregels voor Groen, Verkeer - Verblijfsgebied en Wonen wel op te nemen in het wijzigingsplan. De regels zijn hierbij aangepast aan de omstandigheden ter plaatse.
In dit wijzigingsplan wordt op één punt voorzien in een nieuwe regeling, dit betreft de bescherming van de gasleiding die door het gebied loopt. De regeling hiervoor is aangepast aan de actuele uitgangspunten hiervoor.