direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerkingsplan 3 Vossepolder
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het noordoosten van Hillegom wordt fasegewijs een woonwijk gerealiseerd van ruim 330 woningen. Gelijktijdig met een verkavelings- en beeldregieplan is het globale bestemmingsplan Vossepolder in 2007 vastgesteld. Intussen zijn er twee uitwerkingsplannen vastgesteld welke een meer concrete invulling geven aan een deelgebied.

Het voorliggende Uitwerkingsplan 3 Vossepolder voorziet in de invulling van een noordelijk gelegen deelgebied van de Vossepolder. De planvorming voor dit gebied is dermate gevorderd dat deze door middel van een uitwerkingsplan vastgelegd kan worden. De locatie van Uitwerkingsplan 3 Vossepolder is bedoeld voor gestapelde woningen. Deze woningbouwontwikkeling wordt op grond van dit uitwerkingsplan mogelijk gemaakt.

1.2 Achtergrond en planproces

Er is een Kadernota opgesteld in 2003, als vertrekpunt voor de planvorming ten behoeve van een nieuw woongebied. Op basis van deze nota is er in november 2003 een globaal stedenbouwkundig plan opgesteld.

Vervolgens zijn aan de hand van uitgangspunten in het stedenbouwkundig plan gelijktijdig drie plannen opgesteld:

  • Beeldregieplan samen met het Verkavelingsplan (december 2005)
  • Bestemmingsplan Vossepolder (november 2007)

Deze documenten vormen het uitgangspunt voor de verdere invulling van het woongebied. Zoals in de vorige paragraaf benoemd, is bestemmingsplan Vossepolder 2007 globaal van opzet. Op deze manier kan het plangebied in stappen worden geconcretiseerd door middel van één of meerdere uitwerkingsplannen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0001.png"

Bestemmingsplan Vossepolder (2007)

Met bestemmingsplan Vossepolder Zuid (2011) en Uitwerkingsplan 1 (2010) en 2 (2010) is een deel van de woonwijk reeds uitgewerkt. Uitwerking van het noordelijke deel van Vossepolder is nu aan de orde. Dit Uitwerkingsplan 3 Vossepolder betreft een deel van Vossepolder Noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0002.png"

Vastgestelde bestemmingsplan Vossepolder Zuid (2011), en de uitwerkingsplannen 1 en 2 (2010)

1.3 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is het plangebied omschreven. In dit hoofdstuk is daarnaast ingegaan op de geldende en beoogde situatie. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid opgenomen. De uitvoeringsaspecten, zoals archeologie, water en geluid komen terug in hoofdstuk 4. Een juridische toelichting wordt gegeven in hoofdstuk 5. Tenslotte wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid ten aanzien van het Uitwerkingsplan 3 Vossepolder besproken.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de noordoostzijde van Hillegom. De woningbouwlocatie bevindt zich ten zuiden van de Weerlanervaart en ten westen van de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0003.jpg"

Globale ligging plangebied

Op onderstaande kaart is de begrenzing van Uitwerkingsplan 3 Vossepolder zichtbaar gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0004.jpg"

Begrenzing Uitwerkingsplan 3 Vossepolder

Voorliggend plangebied ligt binnen het bouwvlak dat is aangegeven ten noorden van de straat 'Wouda' en langs de de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder.

2.2 Geldende regelingen

Bestemmingsplan Vossepolder 2007 vormt het geldende plan voor het voorliggende Uitwerkingsplan 3 Vossepolder. Er is sprake van een enkele geldende bestemming, te weten 'Woongebied' (uit te werken ex artikel 11 WRO). Daarbij is er voor het uit te werken Woongebied ter plaatse van Uitwerkingsplan 3 Vossepolder een aanduiding 'maximum aantal woningen = 21' opgenomen. Zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0005.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0006.jpg"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Vossepolder 2007

Binnen de bestemming 'Woongebied' geldt een maatvoering voor maximaal 21 woningen voor het Uitwerkingsplan 3 Vossepolder. De locatie is bedoeld voor gestapelde woningen. Gestapelde woningen mogen namelijk uitsluitend ter plaatse van of binnen een straal van 50 meter rondom de aanduiding "hoogteaccent" op de plankaart worden gebouwd. Voor gestapelde woningen is bepaald dat de goothoogte maximaal 24 m bedraagt.

2.3 Uitwerking

De stedenbouwkundige uitgangspunten die in de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan zijn opgenomen, vormen de basis voor het voorliggende Uitwerkingsplan 3 Vossepolder. Voor een uitgebreide toelichting op stedenbouwkundige aspecten wordt daarom verwezen naar het bestemmingsplan.

2.3.1 Beeldkwaliteit

Het voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op een deelgebied van woonwijk de Vossepolder, zoals onderstaand is weergegeven. Hier is het verkavelingsplan weergegeven zoals is opgenomen in het beeldregieplan, zie Bijlage 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0007.jpg"

Verkavelingsplan Uitwerkingsplan 3 Vossepolder

In het plangebied mogen gestapelde woningen worden gerealiseerd. Het beeldregieplan gaat uit van 7 lagen met een kap. Ook is een extra parkeerlaag (verdiept of op maaiveld) mogelijk. De bouw van een extra parkeerlaag past binnen het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het Rijk wil ervoor zorgen dat in 2040 een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit wordt geboden. Het verstedelijkings- en landschapsbeleid laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. De SVIR doet geen specifieke uitspraken die van belang zijn voor het voorliggende plan.

CONCLUSIE

De SVIR staat de voorgenomen uitwerking van woongebied de Vossepolder niet in de weg.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is de AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) die het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid vormt voor bestemmingsplannen.

Voor dit uitwerkingsplan is de Ladder voor duurzame verstedelijking relevant. In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Om aan de eisen van de duurzame ladder te kunnen voldoen dient een aantal stappen te worden gezet die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.

  • 1. beschreven moet worden dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onder 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Voor dit uitwerkingsplan is de ladder niet van toepassing. in paragraaf 3.2 wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visie Ruimte en Mobiliteit

Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland hebben op 9 juli 2014 de 'Visie ruimte en mobiliteit' (VRM) en bijbehorende uitvoeringsdocumenten vastgesteld, die op 12 januari 2017 geactualiseerd in werking is getreden. Op 14 december 2016 is de actualisering van de VRM vastgesteld. De VRM geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer. Het hoofddoel van de VRM is het scheppen van voorwaarden voor een economisch krachtige regio; ruimte bieden om te ondernemen, het mobiliteitsnetwerk op orde en zorgen voor een aantrekkelijke leefomgeving. De VRM bevat een nieuwe sturingsfilosofie. De kern daarvan is:

  • ruimte bieden aan ontwikkelingen;
  • aansluiten bij de maatschappelijke vraag naar woningen, bedrijfsterreinen, kantoren, winkels en mobiliteit;
  • allianties aangaan met maatschappelijke partners;
  • minder toetsen op regels en meer sturen op doelen.

Verder zet de provincie in op vier belangrijke hoofdthema’s:

  • 1. beter benutten en opwaarderen;
  • 2. versterken stedelijk gebied (agglomeratiekracht);
  • 3. versterken ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van een water- en energie-efficiënte samenleving.

Bij de VRM horen: de Visie ruimte en mobiliteit, de Verordening ruimte, het Programma ruimte en het Programma mobiliteit.

CONCLUSIE

Het uitwerkingsplan biedt ten opzichte van het bestemmingsplan van 2007 geen nieuwe ontwikkelingen, maar is een concretisering. Daarbij sluit woongebied de Vossepolder aan bij het 'versterken van stedelijk gebied' door haar locatie binnen Hillegom en aangewezen 'bestaand stads- en dorpsgebied'.

3.2.2 Verordening Ruimte 2014

In de Verordening Ruimte 2014 zijn, op basis van de provinciale belangen zoals benoemd in de VRM, regels opgenomen waaraan gemeentelijke bestemmingsplannen moeten voldoen. Er gelden onder meer regels voor de nieuwbouw van woningen, kantoren, bedrijventerreinen en detailhandel, voor agrarische bedrijven en voor de ecologische hoofdstructuur. In de Verordening Ruimte 2014 is onder meer vastgelegd dat nieuwvestiging of uitbreiding van stedelijke functies, op een aantal uitzonderingen na, in principe binnen de bebouwingscontouren dient plaats te vinden. Uitgangspunt van de strategie voor de bebouwde ruimte is betere benutting van het bestaand stads- en dorpsgebied (BSD). Stedelijke ontwikkeling vindt daarom primair plaats binnen BSD. Niet alle vraag naar wonen en werken kan en hoeft te worden opgevangen binnen BSD. De ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt hierbij het handelingskader.

LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

De provincie heeft de ladder voor duurzame verstedelijking ook opgenomen in de verordening, om het provinciaal belang bij toepassing van deze ladder te benadrukken. Dit biedt de provincie de mogelijkheid om enkele begrippen te verhelderen. Een van die begrippen is het “bestaand stads- en dorpsgebied” (BSD). De provincie verstaat daaronder: ‘het bestaand stedenbouwkundig stelsel van bebouwing, met inbegrip van daartoe bouwrijp gemaakte terreinen, ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid (uitgezonderd glastuinbouw), detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal-culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’. Volgens de ladder voor duurzame verstedelijking moet nieuwe stedelijke ontwikkeling primair plaatsvinden binnen het BSD.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0008.png"

Grens 'bestaand stads- en dorpsgebied (rood)'

AFWEGING LADDER VOOR DUURZAME VERSTEDELIJKING

Stedelijke ontwikkeling

Onderhavig plan betreft een uitwerkingsplan. In het bestemmingsplan Vossepolder is een uitwerkingsplicht opgenomen voor dit plan. Het plan is opgesteld binnen de kaders van het bestemmingsplan Vossepolder. Wat betreft functie en aantallen woningen wordt hiervan niet afgeweken.

De ladder voor duurzame verstedelijking zoals opgenomen in artikel 3.1.6 lid 2 Bro geldt voor bestemmingsplannen, maar ook voor uitwerkingsplannen, als daarin een stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Op basis van jurisprudentie valt dit uitwerkingsplan vanwege de uitwerkingsplicht echter niet onder een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Op basis van jurisprudentie (Uitspraak Raad van State 201401417/1/R1) mogen onbenutte planologische mogelijkheden in een nieuw plan worden opgenomen, zonder dat hoeft te worden voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro genoemde voorwaarden (ladder voor duurzame verstedelijking). Hier is sprake van onbenutte planologische mogelijkheden, die wederom worden vastgelegd.

Aangezien in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij de vaststelling van het plan wel beoordeeld dient te zijn of het uitwerkingsplan uitvoerbaar is, doorlopen wij in dat licht de ladder voor duurzame verstedelijking.

Eerste trede

De eerste vraag die gesteld wordt vanuit de ladder is of er een regionale behoefte is naar de functie die het plan voor ogen heeft. Daarbij is het uitgangspunt dat de ontwikkeling plaats vindt binnen bestaand stedelijk gebied. De locatie welke met het het voorliggend bestemmingsplan Vossepolder is bestemd als woongebied, valt geheel binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied'. Daarbij biedt voorliggend Uitwerkingsplan 3 Vossepolder geen hogere mate van verstedelijking c.q. aantal woningen vergeleken met het bestemmingsplan Vossepolder 2007.

In de Regionale woonagenda Holland Rijnland is opgenomen hoe de woningbouwplannen tussen de gemeenten binnen Holland Rijnland met elkaar worden afgestemd. Dit plan staat op de woningbouwlijst in categorie 4a. Daarmee is het afgestemd.

In de gemeentelijke Woonvisie (Top van de Bollenstreek, Woonvisie Hillegom 2015 – 2019, Woonvisie Bollen-3) is gestreefd naar een goede afstemming van de bouwplannen, de woningbehoefteraming en de plancapaciteit van de gemeenten in de Bollen-3 (gemeenten Hillegom, Lisse en Teylingen) te kijken. In de regio Holland Rijnland wordt de Woningbehoefteraming van de provincie gehanteerd. Onderstaande tabel geeft de uitkomsten van de WBR 2016 weer.

Uitkomsten WBR 2016 Prognose  
  WBR 2017 - 2021   2022 - 2026   2027 - 2029  
Hillegom   423   221   130  

Deze behoefteraming gaat uit van de autonome woningbehoefte vanuit de lokale bevolking, plus het migratiesaldo. Door realisatie van deze uitwerking is er voor de gemeente Hillegom op basis van de woningbouwcijfers geen overschrijding van de behoefteraming.

Kortom, de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte, in casu voor woningen.


Tweede trede

Het plan voorziet in de realisatie van woningen binnen het door de provincie aangewezen 'bestaand stads- en dorpsgebied'. Manege Hillegom zal binnenkort worden verplaatst. De woningen worden gerealiseerd aansluitend op reeds voor woningen in gebruik genomen percelen. Onderhavig uitwerkingsplan zorgt voor een goede afronding van het gebied. Bovendien is deze locatie al sinds 2007 opgenomen in het bestemmingsplan Vossepolder als woongebied.


Derde trede

Trede 3 van de Ladder is niet aan de orde omdat de locatie in de bebouwde kom en daarmee in het stedelijk gebied ligt, zoals gemotiveerd onder de tweede trede.

CONCLUSIE

Gelet op de ligging binnen het 'bestaand stads- en dorpsgebied' en de actuele regionale woningbehoefte is realisatie van onderhavig uitwerkingsplan mogelijk. Ten opzichte van het bestemmingsplan Vossepolder 2007 biedt het voorliggende uitwerkingsplan geen extra ontwikkelingsmogelijkheden. De ladder voor duurzame verstedelijking vormt geen belemmering voor de voorgenomen uitwerking van het bestemmingsplan Vossepolder 2007.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Intergemeentelijke structuurvisie

De raden van de zes Greenportgemeenten hebben op 10 december (Hillegom) en op 17 december 2009 (Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout en Teylingen) de Intergemeentelijke structuurvisie Greenport Duin- en Bollenstreek (ISG) vastgesteld. De actualisatie van de ISG is op 22 juli 2016 in werking getreden.

In deze herziening zijn de hoofdlijnen van de ISG uit 2009 ongewijzigd overgenomen. Daarnaast worden meer flexibiliteit en ontwikkelingsmogelijkheden geboden voor het totale bollen- en sierteeltcomplex in de Duin- en Bollenstreek, met zijn productie, handel, distributie, onderzoek en promotie om te komen tot een Vitale Greenport. Deze herstructureringsopgave moet tegelijkertijd zorgen voor meer openheid en het verbeteren van de landschapskwaliteiten.

CONCLUSIE

De intergemeentelijke structuurvisie vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.

3.3.2 Structuurvisie Hillegom

Op 11 december 2008 is de Structuurvisie vastgesteld. Hierin zijn thema's opgenomen met betrekking tot het ruimtelijk beleid tot 2020. Het vormt een belangrijk beleidskader voor ontwikkelingen. Binnen de zes uitgewerkte beleidsthema's is Wonen van belang voor woongebied de Vossepolder en het voorliggende uitwerkingsplan.

De te realiseren woningen zijn voor een belangrijk deel bedoeld voor gezinnen met jonge kinderen, jongeren en starters op de woningmarkt. Ook mensen met een lager inkomen die een huurwoning zoeken vormen een belangrijke doelgroep. Om deze redenen is ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Vossepolder het doel gesteld tenminste 30% van de nieuwe woningen wordt gevormd door bereikbare huur- en koopwoningen.

Nieuwe woningbouwplannen dienen het dorpse en open karakter van Hillegom als uitgangspunt te nemen. Groen en water zijn daarbij belangrijke peilers om deze aantrekkelijkheid verder te bevorderen. Wanneer er sprake is van herinrichting van bestaande gebieden zal tevens worden bekeken of er een kwaliteitsimpuls kan plaatshebben voor het gebied.

CONCLUSIE

De nieuwe woningen binnen woongebied Vossepolder - totaal op basis van het bestemmingsplan Vossepolder circa 300 woningen - vormen een belangrijk aandeel in de woningbouwopgave die de gemeente kent. Vossepolder kan worden gekenmerkt als een gedeeltelijke uitbreiding, maar sluit aan bij de kern Hillegom. De woningen worden gerealiseerd aansluitend op reeds voor woningen in gebruik genomen percelen binnen Vossepolder. Onderhavig uitwerkingsplan zorg voor een goede afronding van het gebied. Het dorpse en open karakter van Hillegom blijft geborgd. Daarnaast voldoet de woningbouw aan de doelstelling van minimaal 30% 'bereikbare huur- en koopwoningen'.

3.3.3 Parkeerbeleid

Op 26 januari 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' vastgesteld. Dit parapluplan regelt voor verschillende bestemmingsplannen dat het gemeentelijke parkeerbeleid van toepassing is. Het gemeentelijk beleid is opgenomen in seperate beleidsnota's.

Het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' is onder andere van toepassing op het bestemmingsplan Vossepolder 2007. Dit uitwerkingsplan dient te voldoen aan het parkeerbeleid van de gemeente Hillegom.

3.3.4 De Woonvisie

De gemeenteraad heeft in maart 2016 de Woonvisie Hillegom 2015-2019 (Top van de Bollenstreek, Woonvisie Hillegom 2015 – 2019, Woonvisie Bollen-3) vastgesteld. De woonvisie vormt de basis voor strategische afwegingen die de gemeente maakt op het gebied van wonen. Om een goede afstemming van bouwplannen te garanderen, wordt in de regio Holland Rijnland de Woningbehoefteraming van de provincie gehanteerd. Dit uitwerkingsplan past binnen de Woningbouwprognose 2016, zie tevens paragraaf 3.2.2.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

4.1 Inleiding

Met het opstellen van het vigerende bestemmingsplan 'Vossepolder' (2007) zijn de nodige onderzoeken uitgevoerd. Op basis van artikel 3.1.1a Bro kan bij de vaststelling van een bestemmingsplan in ieder geval gebruik worden gemaakt van gegevens en onderzoeken die niet ouder zijn dan twee jaar. Dit heeft tot gevolgd dat voor het voorliggende Uitwerkingsplan 3 Vossepolder verschillende onderzoeken geactualiseerd zijn.

4.2 Water

Het bestemmingsplan 'Vossepolder' (2007) is reeds uitgebreid getoetst aan het onderzoeksaspect 'water'. Hieruit zijn verschillende voorwaarden gesteld door het waterschap, en met verschillende maatregelen doorvertaald in het bestemmingsplan.

Uitgangspunt is dus de waterparagraaf in het bestemmingsplan 'Vossepolder' (2007). Met deze paragraaf vindt daarbij een actualisatie plaats op basis van nieuw waterbeleid en wordt tevens de digitale watertoets ingevuld.

Water is één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening. Om het aspect water beter in beeld te krijgen is op advies van de Commissie Waterbeheer eenentwintigste eeuw de 'Watertoets' geïntroduceerd. De initiatiefnemer, in dit geval gemeente Hillegom, dient bij de ontwikkeling van een plan de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken. Het betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is om te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Rijnland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

4.2.1 Waterbeleid

EUROPESE KADERRICHTLIJN WATER

De kaderrichtlijn Water heeft als doel dat alle Europese wateren vanaf het jaar 2015 in een 'goede toestand' zijn en dat er in heel Europa duurzaam wordt omgegaan met water.

NATIONAAL WATERPLAN 2016-2021

Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021 met een vooruitblik richting 2050. De ambitie is dat overheden, bedrijven en burgers zich in 2021 meer bewust zijn van de kansen en bedreigingen van het water in hun omgeving. Iedereen neemt zijn eigen verantwoordelijkheid om samen te komen tot een waterrobuuste ruimtelijke inrichting, het beperken van overlast en rampen en verstandig handelen in extreme situaties.

REGIONAAL WATERPLAN 2016-2021

De provincie Zuid Holland heeft haar waterbeleid geactualiseerd met het regionaal waterplan 2016-2021. Het waterbeleid met een ruimtelijke component is daarbij opgenomen in de Visie Ruimte en Mobiliteit. Beleid ten aanzien van waterkwaliteit staat in de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2016-2021.

Met betrekking tot de ruimtelijke component beoogt het waterplan een duurzame bescherming van Zuid-Holland tegen overstroming, door primaire inzet op preventie, in combinatie met een gebiedsgerichte, kwalitatief hoogwaardige en waterrobuuste ruimtelijke inrichting en goede rampenbeheersing.

Wat betreft waterkwaliteit wordt er blijvend ingezet op het behalen van de Kaderrichtijn Water (KRW)-doelen ten behoeve van schoner water (vastgesteld in 2009). Het doel dat centraal staat is het (sterk) verbeteren van de kwaliteit van de oppervlaktewaterlichamen binnen de stroomregio Rijn-West en de provincie Zuid-Holland.

WATERBEHEERPLAN 2016-2021 (HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND)

Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het Waterbeheerplan 2016– 2021 (WBP5) vastgesteld. Dit waterbeheerplan is met ingang van 14 maart 2016 in werking getreden.

Hoofdambitie in het waterbeheerplan is 'samenwerken aan droge voeten en schoon water'. De belangrijkste onderwerpen die aan deze ambitie moeten bijdragen zijn:

  • A. Waterveiligheid; bescherming van het beheergebied en haar inwoners tegen overstromingen. Een aanpak aan de hand van 'meerlaagsveiligheid' wordt hiertoe gehanteerd:
    • 1. Beschermen (preventie)
    • 2. Beperken van gevolgen
    • 3. Voorbereid op calamiteiten
  • B. Voldoende water; peilbeheer, het beperken van wateroverlast, onderhoud aan het watersysteem en zorg voor voldoende zoetwater.
  • C. Schoon en gezond water;
    • 1. Verminderen van watervervuiling
    • 2. Ecologisch beheer en onderhoud
    • 3. realiseren van schone meren, plassen en natuurgebieden
    • 4. schone en veilige zwemlocaties
  • D. De Waterketen; een doelmatige verwerking van afvalwater, en het verduurzamen van deze verwerking, onder andere door hergebruik van het afvalwater.

KEUR RIJNLAND 2016

De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels voor waterkeringen, watergangen en andere waterstaatwerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen) en voor kwelgevoelige gebieden. Maar ook voor onttrekken en lozen van grondwater en het aanbrengen van verhard oppervlak. Het uitgangspunt van deze Keur is 'ja, tenzij': in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). In de Uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.

STEDELIJK WATERPLAN HILLEGOM 2009-2013

In de periode 2009-2013 heeft de gemeente Hillegom, samen met Hoogheemraadschap van Rijnland geïnvesteerd in het stedelijk watersysteem met als doel een gezond en veerkrachtig watersysteem te realiseren. Zo zijn op verschillende locaties oevers natuurvriendelijk ingericht. Ook zijn er diverse afkoppelprojecten van hemelwater op het riool afgerond, waardoor grote wateroverlast op straat is vermeden.

4.2.2 Watertoets

Hoogheemraadschap van Rijnland heeft door middel van de digitale watertoets (http://www.dewatertoets.nl/) aangegeven dat zij een waterbelang hebben, namelijk een aanwezige waterkering. Deze waterkering ligt buiten het plangebied. De zone rondom de waterkering, zoals opgenomen in het bestemmingsplan Vossepolder, valt buiten het plangebied. Het plan zal worden ingediend bij ruimtelijkeplannen@rijnland.net.

4.3 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 Rg/m3, NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft het ministerie van I&M, in samenwerking met InfoMil, de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging.

TOETSING

Infomil geeft als grenswaarde voor het toekennen van 'nibm' - in geval van woningbouw - 1500 nieuwe woningen netto, en 3000 woningen in het geval van 2 ontsluitingswegen. Bestemmingsplan Vossepolder voorziet in maximaal 340 nieuwe woningen en meerdere ontsluitingswegen. Daarnaast zijn er binnen een straal van 1000 meter geen ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit.

CONCLUSIE

Bestemmingsplan 'Vossepolder' en voorliggend Uitwerkingsplan 3 Vossepolder bieden geen ontwikkelingen die significant bijdragen aan een slechtere luchtkwaliteit. Er is sprake van een plan dat 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan luchtverontreiniging. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.4 Verkeer en parkeren

VERKEER

De wijk Vossepolder sluit aan op de nabijgelegen Weerlaan, welke een maximum snelheid van 50 km/uur kent. De woningen worden ontsloten vanaf de erftoegangswegen Cruquius en Schellinkhout.

PARKEREN

Op 26 januari 2017 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Parapluplan Parkeren' vastgesteld. Dit parapluplan regelt voor het bestemmingsplan 'Vossepolder' dat het gemeentelijke parkeerbeleid van toepassing is.

Voor "Vossepolder" gelden voor de verschillende financieringscategorieën de volgende normen:

  • 1,4 parkeerplaatsen per woning voor de goedkope woningen,
  • 1,8 parkeerplaatsen per woning voor de middencategorie woningen,
  • 2,0 parkeerplaatsen per woning voor de dure woningen.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 21 gestapelde woningen mogelijk (goedkope woningen - middencategorie woningen). Voor de realisatie van dit woningbouwproject worden in totaal circa 42 parkeerplaatsen gerealiseerd. Het parkeren zal voor een groot deel inpandig georganiseerd worden. In de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om ten minste 50% van de benodigde parkeerplaatsen inpandig te bouwen.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Voor het bestemmingsplan Vossepolder is reeds ontheffing verleend voor hogere waarden. De verkregen hogere waarden gaan nog uit van dB(A). Tegenwoordig wordt uitgegaan van waarden in dB. Voor het uitwerkingsplan is het van belang dat het binnenniveau gegarandeerd kan worden. Daarvoor is het nodig om inzicht te hebben in de waarden op de gevel. Hiertoe is geluidonderzoek uitgevoerd.

SITUATIE VOSSEPOLDER - Uitwerkingsplan 3 Vossepolder 

De in de nabijheid van het plangebied gelegen Weerlaan en de Hillegommerdijk kennen een maximum snelheid van respectievelijk 50 en 60 km/uur en zijn respectievelijk gelegen in stedelijk en buitenstedelijk gebied. De Weerlaan kent derhalve een zone van 200 m en de Hillegommerdijk een zone van 250 m. De te realiseren geluidsgevoelige bebouwing ligt binnen de zones van deze wegen en er dient daarom akoestisch onderzoek plaats te vinden.

De overige wegen (Cruquius en Schellinkhout) hebben als functie erftoegangsweg en zijn als zodanig ingericht en kennen een maximum snelheid van 30 km/uur.


Deze wegen kennen formeel gezien geen zone. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op basis van jurisprudentie wordt de Cruquius betrokken in het akoestisch onderzoek. Deze weg heeft een zekere ontsluitingsfunctie voor de buurt. Aangetoond moet worden of ten gevolge van deze weg sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Bij gebrek aan een wettelijk kader wordt bij de beoordeling van deze weg aangesloten bij de normstelling die de Wgh kent voor gezoneerde wegen. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt als richtwaarde beschouwd. De maximale onthef-fingswaarde van 63 dB wordt als maximaal aanvaardbare waarde beschouwd. Voorts wordt toepas-sing gegeven aan artikel 110g Wgh.


Schellinkhout ontsluit slechts enkele woningen en kent een zeer lage verkeersintensiteit. Dat houdt in dat ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening geen akoestisch onderzoek vanwege deze weg behoeft plaats te vinden.

TOETSING

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting op de te realiseren woningen, als gevolg van wegverkeerslawaai van de Weerlaan, de Hillegommerdijk en de Cruquius. Dit onderzoek is uitgevoerd voor de 3 deelgebieden tesamen (Uitwerkingsplannen 3, 4 en 5)

De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 5 dB vanwege het verkeer op de Hillegommerdijk . De geluidsbelasting op de gevels van de te realiseren woningen vanwege het verkeer op de Cruquius voldoet aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB.

De betreffende woningen kennen geen te hoge geluidsbelasting vanwege meerdere wegen. Wat betreft wegverkeerslawaai is cumulatie niet aan de orde.

Het plangebied van Uitwerkingsplan 3 Vossepolder valt deels binnen de 48 dB geluidscontour van de Hillegommerdijk. Uit het onderzoek (Bijlage 1) blijkt dat er voor alle woningen in dit uitwerkingsplan sprake is van een overschrijding van de geluidsbelasting met maximaal 5 dB. In het onderzoek wordt gemotiveerd dat maatregelen ten behoeve van geluidsbelasting niet mogelijk zijn aan de bron, dan wel in het overdrachtsgebied, mede vanwege stedenbouwkundige argumenten/uitzicht en financiele consequenties. Door gevelisolatie kan in voldoende mate het binnenniveau in de woningen beschermd worden. Er kunnen hogere waarden worden vastgesteld door de gemeente (voor meer informatie wordt verwezen naar het uitgevoerde onderzoek in Bijlage 1. Kortom, er worden geen bronmaatregelen genomen. Om realisatie mogelijk te maken dient het College van Burgermeesters en Wethouders een hogere waarde te verlenen. Voldaan dient te worden aan de maximale binnenwaarde van 33 dB.Voor meer informatie wordt verwezen naar het uitgevoerde onderzoek in Bijlage 1.

CONCLUSIE

Voor de woningen die zich binnen de 48dB contour van de Hillegommerdijk bevinden, is er een overschrijding van het maximum toegestane geluidsbelasting met maximaal 5 dB. Om realisatie mogelijk te maken dient het College van Burgermeesters en Wethouders een hogere waarde te verlenen. Indien geen of onvoldoende maatregelen ter beperking van de gevelbelasting (kunnen) worden ge-troffen, dient het binnenklimaat te worden beschermd. De geluidswering van de uitwendige schei-dingsconstructie dient hierop te zijn afgestemd. Voor geluidgevoelige bebouwing is dit geregeld in het Bouwbesluit. De karakteristieke geluidswering van een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht moet, ter beperking van geluidshinder in het verblijfsgebied, ten minste gelijk zijn aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die uitwendige scheidingsconstructie en 33 dB. Bij indiening van het bouwplan dient dit onderzoek mede aangeleverd te worden.

4.6 Externe veiligheid

Activiteiten met gevaarlijke stoffen leveren risico's op voor de omgeving. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid ondergrondse buisleidingen (Bevb) en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) vormen op dit moment het wettelijk kader voor het omgaan met deze risico's.

PLAATSGEBONDEN RISICO (PR)

Als "harde" afstandseis voor externe veiligheid geldt een contour voor het plaatsgebonden risico (PR 10-6), die wordt aangegeven als een afstand ten opzichte van de activiteit met gevaarlijke stoffen (risicobron). Binnen deze PR 10-6 contour mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig zijn of worden geprojecteerd.

GROEPSRISICO (GR)

Afhankelijk van de aard van de risicobron is er sprake van een bepaald invloedsgebied. Binnen dit invloedsgebied moet worden onderzocht hoe groot de kans per jaar is dat een groep van ten minste 10 mensen (zich binnen dit invloedsgebied bevindend) komen te overlijden ten gevolge van een ramp of zwaar ongeval met de betreffende risicobron. De uitkomst van dit onderzoek geeft de hoogte van het GR weer en wordt uitgedrukt in een curve, waarbij als norm voor het GR een oriënterende waarde is vastgesteld.

De hoogte van het GR moet door middel van een bestuurlijke afweging worden verantwoord. Als binnen het invloedsgebied (beperkt) kwetsbare bestemmingen worden geprojecteerd, geldt ook voor de hiermee samenhangende toename van het GR een bestuurlijke verantwoordingsplicht.

TOETSING

Om te bepalen of nabij het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart met planlocatie (groene cirkel)

Uit bovenstaande afbeelding blijkt dat ten noorden van het plangebied een gasleiding aanwezig is. Op grond van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geldt een belemmeringenstrook van 5 meter aan weerszijden van de buisleiding. Er is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd voor deze gasleidingen, in relatie tot het plangebied (Bijlage 5 Onderzoek externe veiligheid).

Er is geen sprake van een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) van de leidingen. Een enkele leiding heeft een PR 10-7 en - 10-8 contour, wat echter geen belemmering vormt voor het plan. Er is een berekening van het groepsrisico uitgevoerd, omdat het plangebied zich binnen het invloedsgebied van de hogedrukaardgasleiding (140 meter) bevindt (art.12 Bevb). Ook ten aanzien van de groepsrisicoberekening blijkt er geen belemmering te zijn voor het planvoornemen.

Omdat sprake is van een GR < 0,1 * OW is een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig. Het gaat hierbij om de aspecten hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid (onderdelen f en g art. 12 lid 1 Bevb). Het plangebied is ontsloten voor hulpdiensten, alle woningen zijn gelegen aan de openbare weg. Er zijn geen woningen specifiek bestemd voor kwetsbare groepen. Er zijn bulswatervoorzieningen aanwezig. De Veiligheidsregio heeft hierover advies uitgebracht. Uit onderzoek blijkt dat het groepsrisico door het planvoornemen niet wijzigt en ruimschoots onder de orientatiewaarde blijft. Een nadere verantwoording is dan ook niet noodzakelijk voor dit planvoornemen. In het plangebied zijn in de groepsrisicoberekening geen slachtoffers berekend. Wel zijn voor het leidingdeel aan de westzijde van het plan 39 slachtoffers berekend. Echter heeft het plan hier geen invloed op, aangezien er geen verandering optreedt in het aantal slachtoffers en de FN-curve bij de berekening in de huidige en de toekomstige situatie. Geconcludeerd kan worden dat de uitvoering van het planvoornemen niet wordt belemmerd door de aanwezige aardgasleidingen. Op grond van de leidingspecificatie van de aanwezige gastransportleiding ter plaatse dient een minimale bebouwingsafstand van 14 meter aangehouden te worden. De afstand van de leiding tot de woningen in het plangebied van het Uitwerkingsplan 3 Vossepolder bedraagt circa 130 m.

De Veiligheidsregio geeft verder de volgende adviezen (Bijlage 6):

  • De hulpverlening kan een ongeval niet voorkomen en richt zich op het helpen van slachtoffers en het veiligstellen van het gebied.
  • Zorg voor voorlichting voor personen in het plangebied, zodat zij voorbereid zijn op de mogelijke gevaren en hoe men moet handelen zoals in ons adviesrapport beschreven.
  • Zorg voor voldoende mogelijkheden om het gebied te kunnen ontvluchten van de buisleiding af. Dit betekent routes vanuit tegengestelde windstreken en gelegen aan beide zijden van de hoge druk aardgasleiding.
  • Bereikbaarheid voor hulpdiensten over twee verschillende routes vanuit tegengestelde windstreken is gezien de risico's ook voor de hulpdiensten van groot belang.
  • Geadviseerd wordt om bij de invulling van ontwikkelingen in het plangebied en de bepaling van de opstelplaatsen voor een brandweervoertuig rekening te houden met de primaire en secundaire bluswatervoorziening. Het advies is bij de definitieve projectering van de primaire bluswatervoorziening deze ter beoordeling aan te bieden bij Brandweer Hollands Midden.
  • Geadviseerd wordt om bij de constructie en situering van de gebouwen, rekening te houden met de gevaren van hittestraling bij een fakkelbrand.

CONCLUSIE

De voorgenomen ontwikkeling wordt niet belemmerd door de in de nabijheid aanwezige aardgasleiding.

4.7 Natuur

KADER

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 15 december 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs bv. Het onderzoek is uitgevoerd voor 3 uitwerkingsplannen tegelijkertijd.

PLANGEBIED

Het plangebied ligt aan de noordoostzijde van de bebouwde kom van Hillegom. Het plangebied bestaat uit drie deelgebieden die vallen onder bestemmingsplan Vossepolder. Deelgebieden 1 (Uitwerkingsplan 3 Vossepolder) en 2 liggen ten oosten van de straat Schellinkhout. Deelgebied 3 ligt tussen de straten Lynden, Schellinkhout en Hertog Reynout (zie figuur).

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0010.png"

Het plangebied is gelegen ter plaatse van deelgebied 1. Deelgebied 1 betreft een klein met gras ingezaaid perceel. In het deelgebied is geen bebouwing aanwezig. Aan de randen van deelgebied 1 zijn enkele wilgen en een berk aanwezig. Het deelgebied grenst aan een watergang van 2 tot 5 meter breed die wordt begrensd door een houten oeverbeschoeiing.

4.7.1 Soortenbescherming

WET NATUURBESCHERMING

Onderdeel van de Wet Natuurbescherming is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

INVENTARISATIE

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl  (© NDFF - quickscanhulp.nl 15-12-2016 09:45:43) blijkt dat in de omgeving van het plangebied de laatste vijf jaar verschillende beschermde soorten zijn waargenomen. De uitvoer van Quickscanhulp.nl geeft alleen soorten van de Flora- en faunawet weer. Een aantal soorten die beschermd zijn in de nieuwe Wet natuurbescherming ontbreekt daardoor. Deze soorten zijn wel meegenomen bij de inventarisatie.

In het grasland van deelgebied 1 en 2 zijn onder meer de soorten Engels raaigras, gestreepte witbol, kruipende boterbloem, smalle weegbree en witte klaver aanwezig. In de ruigte van deelgebied 3 zijn tijdens het veldbezoek soorten als bijvoet, grote brandnetel, grote vossenstaart, koninginnenkruid, raapzaad en riet aangetroffen. De aangetroffen soorten duiden op voedselrijke tot zeer voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Deze zijn gezien de terreinomstandigheden ook niet te verwachten. Biotoop voor beschermde plantensoorten ontbreekt binnen de drie deelgebieden.

De delen van het manegegebouw binnen het plangebied zijn ongeschikt als vleermuisverblijfplaats. Geschikte invliegopeningen als open stootvoegen of ruimte tussen de dakrand ontbreken. Bovendien zijn deze delen van het gebouw door de gebruikte materialen, zoals metalen damwandplaten, ongeschikt voor vleermuizen. Om dezelfde redenen is de volledig uit golfplaten opgetrokken schuur op het manegeterrein ongeschikt als vleermuisverblijfplaats. Verblijfplaatsen van boombewonende vleermuizen kunnen in het plangebied worden uitgesloten door het ontbreken van bomen met potentiële verblijfplaatsen zoals holtes of loszittende schors.

In de drie deelgebieden kunnen enkele vleermuissoorten foerageren. Te verwachten zijn onder meer gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis, die uit de directe omgeving van het plangebied bekend zijn (Quickscanhulp.nl). Grote delen van het plangebied hebben naar verwachting weinig waarde voor foeragerende vleermuizen door het vrijwel volledig ontbreken van opgaande beplanting.

Daarnaast zijn in het plangebied een aantal algemene grondgebonden zoogdieren aangetroffen dan wel te verwachten. Tijdens het veldbezoek zijn in alle deelgebieden sporen van mol aangetroffen. Verder zijn soorten als huisspitsmuis en veldmuis te verwachten.

In deelgebied 1 en 2 zijn door het ontbreken van bebouwing nesten van broedvogels met jaarrond beschermde nestplaatsen uit te sluiten. Rondom de parkeerplaats is sprake van jonge opgaande beplanting (wilg en berk). De parkeerplaats met de jonge bomen wordt gehandhaafd. De jonge opgaande beplanting ongeschikt is als nestplaats voor vogels met jaarrond beschermde nesten.

Hoge coniferenhagen, zoals de haag langs het manegeterrein, kunnen gekapt worden. Deze hagen bieden in theorie nestgelegenheid voor sperwer en ransuil. Sporen die duiden op de aanwezigheid van deze soorten (zoals nesten, braakballen, uitwerpselen of prooiresten) zijn niet aangetroffen. Vanwege de ligging van de coniferenhaag direct naast het paardrijdterrein vindt ook veel verstoring plaats, zodat broedgevallen van sperwer en ransuil ook niet te verwachten zijn. De deelgebieden kunnen wel onderdeel vormen van het foerageergebied van soorten als huismus, sperwer en ransuil.

Wel kunnen enkele algemene broedvogelsoorten in het plangebied tot broeden komen. Te verwachten zijn soorten als merel, winterkoning, tjiftjaf, meerkoet en wilde eend.

Uit de directe omgeving (0-1 km) van het plangebied is het voorkomen bekend van de strikt beschermde rugstreeppad (Quickscanhulp.nl). De watergangen in en langs het plangebied zijn door de houten oeverbeschoeiing ongeschikt als voortplantingwater voor rugstreeppad, die zich voornamelijk voortplant in ondiepe en snel opwarmende wateren. Wel kan bij graafwerkzaamheden in het kader van de plannen geschikt voortplantingswater (ondiepe plassen) voor rugstreeppad ontstaan. Voor de uit de wijde omgeving (1-5 km) bekende soorten boomkikker en poelkikker ontbreekt geschikt leefgebied binnen het plangebied. Geschikt leefgebied voor deze soorten bevindt zich in de duinen ten westen van het plangebied.

Bij ontwikkeling van het plangebied kunnen oevers en watergangen vergraven worden. Door de houten oeverbeschoeiing zijn de watergangen weinig geschikt voor algemene amfibieënsoorten. Wel kan het plangebied onderdeel vormen van het landbiotoop van algemene amfibieënsoorten als bastaardkikker, bruine kikker en gewone pad.

De watergangen in en aan de rand van het plangebied zijn ongeschikt voor in het kader van de Wnb beschermde vissoorten. Het plangebied beschikt ook niet over geschikt biotoop voor reptielen en beschermde ongewervelden. Wel kunnen algemene zoogdiersoorten als woelrat en bruine rat op de oevers voor kunnen komen. Voor die soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen.

TOETSING

Naar aanleiding van de plannen gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Vanwege het open karakter hebben de deelgebieden een relatief lage waarde voor foeragerende vleermuizen. Het plangebied grenst aan de Ringvaart van de Haarlemmermeerpolder die vleermuizen als foerageergebied en/of vliegroute kunnen gebruiken. In de omgeving zijn meerdere gebouwen aan het water gerealiseerd. Zo staat het appartementengebouw aan Leeghwater ook direct aan het water. Verlichting van het gebouw en van de voorafgaande bouwwerkzaamheden levert geen onoverkomelijke, nieuwe belemmering op, aangezien er in de omgeving al straatverlichting en woningen/appartementen aanwezig zijn. De straatverlichting langs de straten is reeds aanwezig en zal geen extra belemmering voor vleermuizen opleveren. Bovendien is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig.

Daarnaast kunnen op termijn vleermuisverblijfplaatsen ontstaan in de nieuwe woningen. Daarom zijn negatieve effecten op vleermuizen naar aanleiding van de plannen niet te verwachten.

De drie deelgebieden vormen hoogstens een deel van het foerageergebied van vogelsoorten met jaarrond beschermde nestplaatsen. Voor deze soorten is in de omgeving van het plangebied voldoende alternatief foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet te verwachten.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden (Wnb art. 3.1 en 3.5). Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.

Verder dient vestiging van rugstreeppad bij graafwerkzaamheden in het kader van de plannen te worden voorkomen. Wanneer rugstreeppadden worden aangetroffen op een bouwlocatie kunnen de werkzaamheden voor langere periode worden stilgelegd. Op plaatsen waar graafwerkzaamheden worden verricht kunnen geschikte voortplantingslocaties (ondiepe plassen) ontstaan. Geadviseerd wordt te voorkomen dat genoemde omstandigheden ontstaan. Het ontstaan van geschikt voortplantingswater van rugstreeppad kan worden voorkomen door te voorkomen dat bij graafwerkzaamheden kuilen en laagtes ontstaan. Als alternatief kan gewerkt worden met een amfibieënscherm om het projectgebied, waardoor rugstreeppadden geen toegang hebben tot het werkterrein.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en/of vernietigd (zie onder 'Ínventarisatie'). In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor deze algemene soorten in de provincie Zuid-Holland een vrijstelling van artikel 3.10 lid 1 van de Wnb. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten is daarom een ontheffingsaanvraag voor deze soorten niet nodig. Wel blijft de algemene zorgplicht van toepassing.

4.7.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de Provinciale NNN is uitgewerkt in het Natuurbeheerplan Zuid-Holland (2017) en de Omgevingsverordening provincie Zuid-Holland (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

BELANGRIJKSE WEIDEVOGELGEBIEDEN

Behalve op de bescherming van NNN-gebieden wordt in de structuurvisie van de provincie Zuid-Holland (2016) ook ingezet op het in standhouden van belangrijke weidevogelgebieden in Zuid-Holland.

INVENTARISATIE

Beschermde gebieden in het kader van de Wnb liggen op ruime afstand van het plangebied. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is het Natura 2000-gebied Kennemerland-Zuid op circa 3,5 km afstand ten westen van het plangebied.

De dichtstbijzijnde beschermde gebieden in het kader van het NNN liggen op circa 2 kilometer ten noordwesten en zuidwesten van het plangebied. 'Belangrijk weidevogelgebied' ligt op meer dan 7 kilometer ten zuiden van het plangebied.

TOETSING

Gezien de aard van het plan, de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied, zijn met betrekking tot de voorgenomen plannen geen negatieve effecten op beschermde gebieden in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid te verwachten. Uit de Aeriusberekening (Bijlage 7) voor 3 uitwerkingsplannen tezamen (Uitwerkingsplan 3, 4 en 5, zijnde 67 woningen) blijkt dat de realisatie van de woningen niet tot toename leidt van ammoniakdepositie in Natura 2000-gebieden.

4.7.3 Conclusie

Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dienen de volgende maatregelen te worden genomen:

  • Er moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.
  • Verder dient vestiging van rugstreeppad bij graafwerkzaamheden in het kader van de plannen te worden voorkomen. Geadviseerd wordt te voorkomen dat ondiepe plassen ontstaan. De rugstreeppad is een pioniersoort die zich snel kan vestigen op bouwterreinen waar door graafwerkzaamheden met water gevulde kuilen of laagtes zijn ontstaan. Om vestiging van rugstreeppad te voorkomen dienen kuilen en laagtes op de bouwplaats gedempt te worden voordat ze zich kunnen vullen met water. Als alternatief kan een amfibieënscherm worden aangebracht om het bouwterrein, waardoor rugstreeppadden geen toegang hebben tot het terrein.

In dat geval is een overtreding van de Wnb wat betreft soortbescherming niet aan de orde en is het aanvragen van een ontheffing in het kader van de Wnb niet nodig.

Uit de inventarisatie is verder naar voren gekomen dat wat betreft gebiedsbescherming geen aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of een analyse in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Een vergunning op grond van de Wnb voor de beoogde activiteiten is op voorhand niet nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Er kan worden geconcludeerd dat natuurwaarden - op basis van zowel wetgeving als inventarisatie - geen belemmeringen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.8 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Dat geldt in het bijzonder voor gevoelige functies als wonen. Ter plaatse van locaties die worden verdacht van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. Bij de verlening van de omgevingsvergunning zal dienen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de beoogde functie en dat eventueel noodzakelijke saneringsmaatregelen zijn getroffen.

BODEMONDERZOEK

In opdracht van Gemeente Hillegom is door IDDS Milieu & Techniek in juni 2004 een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht. De onderzoekslocatie beslaat het plangebied exclusief de gronden in eigendom van de manege en uitgevoerd conform de onderzoeksnorm NEN 5740. Voor meer informatie wordt verwezen naar het bestemmingsplan 'Vossepolder'. Dit onderzoek is geactualiseerd in januari 2017 door IDDS (Bijlage 2). Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • In de grond zijn plaatselijk lichte tot sterke bijmengingen met bodemvreemde materialen (baksteen en puin) waargenomen.
  • Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • De bovengrond is plaatselijk licht verontreinigd met minerale olie.
  • De ondergrond is licht verontreinigd met minerale olie.
  • Het grondwater is licht verontreinigd met barium.
  • De lichte verontreinigingen in de grond en in het grondwater zijn naar alle waarschijnlijkheid van natuurlijke herkomst.

Gelet op de onderzoeksresultaten, te weten de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende achtergrondwaarden (grond) en de aangetoonde overschrijdingen van de betreffende streefwaarden (grondwater) dient de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel te worden verworpen. Echter, de gemeten waarden zijn dermate gering dat aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze stoffen in de bodem op het perceel ingevolge de Wet bodembescherming, niet noodzakelijk is.

Aanvullend is een onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in de bodem uitgevoerd door IDDS (zie Bijlage 3). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de bodem niet is verontreinigd met asbest.

Beperkingen inzake het bestemmingsplan dan wel het verlenen van een omgevingsvergunning (activiteit bouwen), alsmede de voortzetting van het huidige bodemgebruik worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

Indien sprake is van de aanvraag van een omgevingsvergunning moet het beschikbare bodemonderzoek ter beoordeling worden voorgelegd aan de Omgevingsdienst voor een advies met de voor het bodemaspect in de vergunning op te nemen voorschriften. Als er diverse afzonderlijke aanvragen zijn binnen een plangebied wordt geadviseerd deze aanvragen te bundelen en voor het betreffende plangebied één adviesverzoek in te dienen.


Indien grond wordt aan- of afgevoerd, moet dit plaatsvinden volgens de door de overheid gestelde regels. In het bijzonder wordt gewezen op het Besluit bodemkwaliteit.

4.9 Bedrijven en milieuzonering

Bij nieuwe situaties, waarin milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies met elkaar worden gecombineerd, moeten worden beoordeeld op mogelijke hindersituaties. Daarbij wordt getoetst aan de Wet milieubeheer, het Activiteitenbesluit milieubeheer en de brochure Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Bedrijven en Milieuzonering geeft richtafstanden per categorie en per type bedrijvigheid aan. Binnen deze richtafstanden is bij een gemiddelde bedrijfsvoering hinder van het bedrijf te verwachten.

De te beoordelen situaties zijn in te delen in drie groepen met bijbehorende aanpak, te weten:

  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij bestaande bedrijven
    In deze situatie dient primair te worden beoordeeld of hinder te verwachten is van de specifieke bestaande bedrijven. Deze beoordeling is met name gebaseerd op de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit milieubeheer. Daarnaast zal moeten worden meegewogen of ter plaatse van de nieuwe milieugevoelige functies bij eventuele vestiging van een nieuw bedrijf op het bestaande bedrijfsperceel een probleemsituatie ontstaat. Deze afweging vindt met name plaats op basis van Bedrijven en Milieuzonering.
  • Nieuwe bedrijfsbestemmingen nabij bestaande milieugevoelige functies
    In deze situatie is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige functies en belastende activiteiten moeten worden gerespecteerd. In het geval de bestemmingswijziging wordt gerealiseerd ten bate van de vestiging van een specifiek bedrijf, kunnen de omstandigheden van dit bedrijf worden meegewogen. In elk geval dient te worden beoordeeld of aan de Wet milieubeheer zal kunnen worden voldaan.
  • Nieuwe milieugevoelige functies nabij nieuwe bedrijfsbestemmingen
    In dit geval is de bedrijfscategorie zoals deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan leidend. Afhankelijk van deze categorie zal tenminste een afstand van bv. 10 meter (cat. 1), 30 meter (cat. 2), 50 meter (cat. 3.1) tussen de gevoelige en belastende bestemmingen moeten worden gerespecteerd.

De richtafstanden in het boekje Bedrijven en Milieuzonering opgesteld in VNG 2009 geven een indicatie van de afstanden tussen een milieugevoelige functie, zoals bijvoorbeeld bedoeld met de omgevingstypen rustige woonwijk of rustig buitengebied. In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype gemengd gebied kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

TOETSING

Met het opstellen van voorliggend uitwerkingsplan is sprake van een enkele milieubelastende activiteit in de vorm van een manege. Deze zal echter vóór realisatie van de woningen worden gesloopt/verplaatst. Voor het overige zijn onderstaande bedrijven in de nabije omgeving van de woningen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0011.png"

Zoals uit de tabel blijkt wordt er voldaan aan de richtlijnafstanden op basis van VNG handreiking bedrijven en milieuzonering. Er is geen knelpunt voor het aspect bedrijven en milieuzonering.

4.10 Cultuurhistorie en Archeologie

Ten behoeve van het bestemmingsplan Vossepolder 2007 is reeds een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Schiltmans, D.E.A., 2004: Plangebied Treslong-Oost gemeente Hillegom. Een inventariserend archeologisch onderzoek (Raap-rapport 1046) en Schiltmans, D.E.A., 2004: Plangebied Treslong-Oost gemeente Hillegom. Een aanvulling op het inventariserend archeologisch onderzoek (Raap-notitie 968)). Hieruit is gebleken dat geen nader onderzoek noodzakelijk was. Dit onderzoek is nog steeds actueel. Ook is daarin het aspect cultuurhistorie beoordeeld: binnen het plangebied bevindt zich geen bebouwing van cultuurhistorische waarde.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0534.uwpVossepolder3-VA01_0012.jpg"

Uitsnede Bijlage behorende bij het Besluit milieueffectrapportage Onderdeel D. Activiteiten, plannen en besluiten, ten aanzien waarvan de procedure als bedoeld in de artikelen 7.16 tot en met 7.20 van de wet van toepassing is

De realisering van de woningen is kleinschalig en ligt beneden de drempelwaarden. Er is geen sprake van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG), zoals blijkt uit deze milieuparagraaf.

Bovendien blijkt uit de Aeriusberekening (Bijlage 7) voor 3 uitwerkingsplannen tezamen (Uitwerkingsplan 3, 4 en 5) dat de realisatie van de woningen niet tot toename leidt van ammoniakdepositie in Natura 2000-gebieden.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het ‘Uitwerkingsplan 3 Vossepolder’ bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. Daarbij zijn de (bouw)mogelijkheden uit de vigerende bestemmingsplannen zoveel mogelijk gerespecteerd. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).

VERBEELDING

Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.

REGELS

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling opgenomen.
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

TOELICHTING

De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

5.2 Bestemmingen

In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. De geldende bestemming Woongebied (bestemmingsplan Vossepolder 2007) wordt uitgewerkt aan de hand van de volgende bestemming:

WONEN

Binnen deze bestemming zijn functies als woningen, beroepsmatige activiteiten aan huis, tuinen, erven en bijgebouwen toegestaan. Daarnaast geven de regels specifieke bouwvoorschriften en gebruiksmogelijkheden binnen de bestemmingen Wonen, zoals goot- en bouwhoogte en het maximum aantal woningen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De gemeente is eigenaar van de grond.
De gemeente heeft het kostenverhaal verdisconteerd in de koopprijs van de uit te geven bouwkavels. Hiermee is de economische uitvoerbaarheid en het kostenverhaal afdoende verzekerd, het vaststellen van een exploitatieplan is dan ook niet verplicht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp Uitwerkingsplan heeft van 13 december 2017 gedurende zes weken op de gebruikelijke wijze ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.