Plan: | Waterweide |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0532.UWPwaterweide-VG01 |
De gemeente werkt samen met marktpartijen aan de ontwikkeling van Waterweide. Vanwege de ligging en ontsluitingsmogelijkheden is het gebied een geschikte locatie om een woonwijk te ontwikkelen. Een woonwijk die past binnen de structuur van de naoorlogse, zuidelijke uitbreidingen van Stede Broec. Op 25 april 2013 werd het bestemmingsplan Stede Broec – Zuid onherroepelijk. Met dit bestemmingsplan kreeg het gebied Waterweide (onder de naam 'Buitenveld') een uit te werken woonbestemming. Dit betekent dat, voordat een omgevingsvergunning voor het bouwen kan worden verleend, eerst een uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders moet worden vastgesteld. Met het voorliggende uitwerkingsplan wordt dit gebied uitgewerkt waarmee een directe bouwtitel wordt gerealiseerd voor de gewenste woningbouw.
Waterweide is gelegen aan de zuidwestzijde van Grootebroek. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de N506. Deze weg wordt momenteel getransformeerd tot de N23 – Westfrisiaweg. Ten westen van het plangebied ligt de Raadhuislaan, deze vormt de entree van de gemeente Stede Broec. Ten oosten van het plan ligt het pad van Amiëns en aan de noordzijde van het plangebied ligt de middelbare school het Martinus College. Tussen het plangebied en de wijk Kloosterhof ligt het volkstuinencomplex 'Kweeklust'.
Figuur 1.1 - Ligging en begrenzing plangebied
Voorliggend uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het bestemmingplan Stede Broec-Zuid. Na inwerkingtreding maakt het uitwerkingsplan onderdeel uit van dit zogenaamde moederplan. Onderstaand figuur geeft de ligging van het plangebied ten opzichte van het vigerend bestemmingsplan weer.
Figuur 1.2 - Ligging en begrenzing plangebied binnen het bestemmingsplan Stede Broec-Zuid
Het plangebied is binnen het bestemmingsplan Stede Broec-Zuid bestemd als enkelbestemming 'Wonen – Uit te werken' en dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie'. In dit bestemmingsplan is vastgelegd dat het gebied is bestemd voor:
met daaraan ondergeschikt:
met de daarbijbehorende:
In de bestemming 'Wonen – Uit te werken' is vastgelegd dat burgemeester en wethouders de bestemming kunnen uitwerken met inachtneming van de volgende regels:
en met als voorwaarde dat het uitwerkingsplan vergezeld gaat van:
waarbij het uitwerkingsplan qua ruimtelijke structuur, ruimtelijke elementen en milieuhygiënische aspecten voldoet aan de voorwaarden zoals geformuleerd in de toelichting van het bestemmingsplan Stede Broec – Zuid in hoofdstuk 5 bij uitgangspunt 9.
De genoemde regels a. en b. zijn opgenomen in de planregels artikel 4 Wonen van dit uitwerkingsplan en zijn op deze wijze juridisch geborgd. Daarnaast is op 29 juni 2017 het Masterplan Waterweide vastgesteld. Hierin zijn de afspraken vastgelegd over de stedenbouwkundige inpassing van het plan. Op 26 oktober 2017 is het ontwerp-Beeldkwaliteitsplan ter inzage gelegd. Het Beeldkwaliteitsplan legt de kaders vast voor de kwaliteit van de openbare ruimte, de kavels en erfovergangen, de architectuur en kunstwerken. Deze twee documenten gezamenlijk borgen dat het plan qua ruimtelijke structuur, inrichting en stedenbouwkundige inpassing voldoet aan de uitwerkingsregels voor het plan. Via een afstemmingsregel in de uitwerkingsregels is de samenhang tussen het uitwerkingsplan en de integrale ontwerpprincipes uit het Masterplan en Beeldkwaliteitsplan planologisch geborgd. De onderbouwing van de kwantitatieve en kwalitatieve noodzaak binnen het geldend provinciaal beleid is onderbouwd in paragraaf 3.1.3 Besluit ruimtelijke ordening en in 3.2.2 Provinciale verordening
ruimte (PRV). De milieuhygiënische aspecten zijn onderbouwd in hoofdstuk 4 Milieu- en
omgevingsaspecten.
Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie. Vervolgens worden in hoofdstuk 3 de relevante beleidskaders behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 gaat in op de planuitgangspunten van de ontwikkeling van Waterweide en hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de planregels en de verbeelding. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan behandeld.
Voor de jaren '70 had de ruilverkaveling nog niet plaatsgevonden. In die tijd was Stede Broec een grote polder met daarbinnen allerlei verschillende kavels en eilanden: 'Het Grootslag'. De waterranden, kades en gebouwen waren ingericht op het vervoer via water. Zo zijn er schuren waar de schuiten werden aangelegd, verschillende veilinghuizen waar men in kon varen om goederen te veilen en allerlei (ontmoetings)plekken gericht op het water.
Figuur 2.1 - Oorspronkelijke verkavelingsstructuur 'Het Grootslag' met indicatie plangebied Waterweide (rood omlijnd)
Rond de jaren '70 wordt door ontwikkelingen in de land- en tuinbouw, waaronder de mechanisatie, ruilverkaveling noodzakelijk en zo ontstaan aaneensluitende stukken land. Dit is ook het moment dat in Grootebroek en Bovenkarspel een begin wordt gemaakt met het bouwen van grotere aantallen woningen ten zuiden van de spoorlijn Amsterdam - Hoorn - Enkhuizen. Er ontstonden grote uitbreidingsplannen zoals voor Plan Zuid en Princenhof. Aansluitend op Princenhof volgden de buurten Oostersluis, Kloosterhof en Monnikenveld die samen de wijk Grootebroek-Zuid vormen.
Het gebied Waterweide bevindt zich aan de zuidwestzijde van het dorp Grootebroek en is op dit moment een open akkerbouwgebied. De locatie is een logische uitbreiding naast de buurt Kloosterhof, gelegen naast Oostersluis en Princenhof. Waterweide zal hierdoor de nieuwe dorpsrand vormen en het gezicht van Grootebroek, gezien vanuit de zuidkant.
Verkeersstructuur
Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de N506. Deze weg wordt op dit moment getransformeerd tot de N23 Westfrisiaweg, om de doorstroming tussen Alkmaar en Zwolle te verbeteren. Langs deze weg ligt een groene bufferzone tussen de buurt en de weg. Deze zone werkt geluidswerend en is recreatief ingericht met verschillende sportvoorzieningen.
Ten westen van het plangebied ligt de Raadhuislaan welke aansluit op de N506. De Raadhuislaan vormt een entree van de gemeente Stede Broec. Via de Raadhuislaan en de Stede Broecweg worden het centrum of aanliggende buurten ontsloten, zoals het Kloosterhof. Ten oosten van het plan ligt het Pad van Amiëns: een fietspad dat de aanliggende buurten verbindt met het centrum van Grootebroek en de dorpen in de regio.
Aan de noordzijde van het gebied ligt de middelbare school het Martinus college met de daarbij gelegen parkeerplaatsen en een klein parkje met groen en water.
Aan de andere zijde van de Raadhuislaan ligt de voetbalvereniging 'De Zouaven' samen met de Streker atletiekvereniging en het jongerencentrum 'Inventas'. Daarnaast liggen een aantal weilanden met agrarische functie.
Tussen het plangebied en Kloosterhof ligt het volkstuinencomplex van amateurvereniging 'Kweeklust'. Het voornemen bestaat om dit volkstuinencomplex te transformeren. Het volkstuinencomplex is bewust buiten het plangebied van dit uitwerkingsplan gehouden. De gemeente Stede Broec wil de aanpak en transformatie van het complex zorgvuldig invullen en aanpakken.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (maart 2012) vormt het ruimtelijk beleid op rijksniveau. Hierin geeft het kabinet aan waar het naar streeft: Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Om dat te bereiken laat het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij degene die het aangaat en laat het meer over aan gemeenten en provincies ('decentraal, tenzij…'). Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op nationale belangen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). In het Barro zijn onder andere regelingen met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de Waddenzee en militaire terreinen opgenomen. Een aantal regelingen is 'getrapt' vastgelegd. Dit wil zeggen dat de provincies, gemeenten en hoogheemraadschappen verplicht zijn dit beleid nader uit te werken. Dit betreft bijvoorbeeld de uitbreidingsruimte van het IJsselmeergebied. Bestemmingsplannen mogen geen nieuwe bebouwing of landaanwinning mogelijk maken in dit gebied. Het plangebied valt echter buiten het IJsselmeergebied waardoor de beperking niet van toepassing is op onderhavig bestemmingsplan.
Betekenis voor het project
De 13 nationale belangen zijn niet van betekenis voor dit uitwerkingsplan. Dit houdt in dat de betekenis van de nationale structuurvisie voor het uitwerkingsplangebied zodoende zeer beperkt is. Het relevante beleidskader wordt gevormd door provinciaal en vooral gemeentelijk beleid.
De juridische borging van de nationale belangen vindt plaats in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro is gericht op doorwerking van de nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. In het Barro wordt een aantal projecten die van nationaal belang zijn genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Aan elk soort project wordt een set regels gekoppeld waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Volgens de toelichting van de Rijksoverheid draagt het Barro bij aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang en "vermindering van de bestuurlijke drukte".
De bedoeling is dat belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen door het Barro op voorhand onmogelijk worden gemaakt. Dat zal moeten leiden tot een versnelde uitvoering van die projecten. Het Barro brengt ook met zich mee dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten controleren. Het Barro vormt daarmee een dwingende checklist bij de opstelling van bestemmingsplannen.
Betekenis voor het project
Onderhavig uitwerkingsplan raakt niet aan de aangewezen nationale belangen. De beleidsruimte van de gemeente bij het invullen van dit uitwerkingsplan wordt derhalve niet beperkt. Het uitwerkingsplan voldoet aan de regels uit het Barro.
Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft regels waar concrete ruimtelijke projecten aan moeten voldoen. Zo is in het Bro de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd. De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Het doel is een zorgvuldig gebruik van de ruimte en het tegengaan van overprogrammering en de negatieve ruimtelijke gevolgen van leegstand.
Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het schrappen van het drie-tredensysteem en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd.
Betekenis voor het project
Om te bepalen of sprake is van een Ladderpichtige ontwikkeling is allereerst van belang of sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het plangebied valt onder het bestemmingsplan 'Stede Broec - Zuid 2013'. Op het plangebied rust een nader uit te werken woonbestemming. Deze uitwerkingsregels bieden ruimte aan maximaal 25 woningen per hectare, circa 350 in totaal. Strikt genomen voorziet deze uitwerkingsplicht, mits conservererend uitgewerkt (niet meer dan 350 eenheden), niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en is daarmee niet Ladderplichtig.
Voorliggend plan maakt niet meer dan 350 woningen mogelijk. In beginsel is dit plan daarmee niet Ladderplichtig. Wel dient sprake te zijn van een goede ruimtelijke ordening en in dat kader dient nut en noodzaak te worden onderbouwd. Daarom wordt ook ten aanzien van dit plan zo dicht mogelijk bij de principes van de Ladder gebleven.
Behoefte
De provincie Noord-Holland streeft naar het realiseren van voldoende woningen van passende kwaliteit, waarbij volgens de ambities van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 zoveel mogelijk in binnenstedelijk gebied wordt gebouwd. De woningbouwopgaven voor de provincie zijn door de gemeenten in regioverband vastgelegd in Regionale Actieprogramma's (RAP's). De RAP's geven uitvoering aan de provinciale woonvisie en bevatten kwantitatieve en kwalitatieve afspraken. De gemeente Stede Broec maakt samen met de gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Enkhuizen en Drechterland onderdeel uit van de RAP-regio West-Friesland.
Voor een periode van 9 jaar (2017-2026) is op basis van de provinciale woningbehoefte-prognose in de gemeente Stede Broec vraag naar 443 woningen (zie tabel hieronder). De harde plancapaciteit ligt op 465 woningen. Omdat sprake is van een uitwerkingsplicht maken de beoogde woningen van Waterweide reeds onderdeel uit van de harde plancapaciteit.
Figuur 3.1 - Tabel kwantitatieve woningbouwprogrammering 2016-2026
In de gemeente Stede Broec is er dus sprake van een beperkt planoverschot van circa 22 woningen. Echter binnen de regio West-Friesland als geheel is sprake van een tekort. Gelet op de CBS-gegevens van een periode van 10 jaar (2005-2014) is gebleken dat er verhuisrelaties zijn met buurgemeenten Enkhuizen (9,6%), Drechterland (7,5%) en Medemblik (3,4%). Om bewoners van buiten de gemeente aan te trekken dient Waterweide onderscheidend te zijn t.o.v. concurrerende plannen in de regio (zoals Gommerwijk-West-West, Reigersborg-Noord III, Oosterweed, Florapark).
Daarom speelt naast de kwantitatieve behoefte ook de kwalitatieve behoefte een belangrijke rol. Waterweide onderscheidt zich van concurrerende plannen vanwege de toevoeging van extra ruimtelijke kwaliteit door toepassing van doorvaarbaar water en de eilandstructuur. Daarnaast is het goed ontsloten richting de omliggende stedelijke gebieden. Door de ligging aan de N506 zijn de kernen Hoorn en Enkhuizen goed bereikbaar, per auto respectievelijk binnen een kwartier en 10 minuten. Grootebroek heeft een intercitystation met directe verbinding naar Amsterdam Centraal en Enkhuizen. Het station Bovenkarspel-Grootebroek ligt op circa 10 minuten fietsen van de planlocatie, net als het centrum van Stede Broec. Het plan draagt ook bij aan een kwalitatieve invulling van de ambities uit de regionale structuurvisie 'Westfriesland een dijk van een regio'. De regio kiest voor enkele sterke dorpen met een concentratie van voorzieningen. De realisatie van Waterweide binnen Grootebroek past binnen deze beleidsambitie.
Wat betreft de kwalititieve behoefte toont marktonderzoek uit 2017 aan dat er binnen de woningmarktregio van Stede Broec, Enkhuizen, Drechterland en Medemblik tot 2027 een kwalitatieve behoefte bestaan aan circa 1.280 grondgebonden woningen en 410 appartementen, waarvan 845 koop- en 850 huurwoningen. Kwalitatief is er ruim voldoende ruimte voor de realisatie van de 350 woningen in Waterweide. Aan de hand van het Westfriese afwegingskader is deze kwalitatieve onderbouwing in paragraaf 3.3.3 verder toegelicht.
Het plan 'Waterweide' wordt vraaggestuurd ontwikkeld en speelt op deze wijze zo flexibel mogelijk in op de kwalitatieve woonbehoefte. De woonwensen van de toekomstige bewoners staan centraal bij de ontwikkeling van het plan en de woningen. Met deze wijze van ontwikkelen worden woningen gerealiseerd afgestemd op de vraag vanuit de markt, die iets toevoegen aan de bestaande woningvoorraad en wordt er draagvlak gecreëerd voor het plan. Waar mogelijk worden toekomstige bewoners vroegtijdig bij de planontwikkeling betrokken. Dit houdt in dat het plan zo flexibel mogelijk dient te worden opgesteld en dat wijzigingen in het programma, qua aantallen en woonproducten, in de toekomst mogelijk dienen te zijn.
Ligging binnen bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Aangezien op basis van het vigerende bestemmingsplan Stede Broec - Zuid op de gronden van het plangebied 'Waterweide' reeds een stedelijke functie mogelijk is, valt Waterweide ook binnen bestaande stedelijk gebied. Daarnaast blijkt dit ook uit het feit dat Waterweide een logische uitbreiding is van het dorp Grootebroek tussen de buurt Kloosterhof en de sportvoorzieningen (sportvelden) en maatschappelijke voorzieningen (Martinus College).
Conclusie
Het onderhavige uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk. Dit past binnen de gemaakte regionale afspraken. Het woonmilieu van Waterweide sluit aan op de behoefte binnen de gemeente en de regio.
Het strategisch ruimtelijk beleid van de provincie Noord-Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
De hoofddoelstelling is inspelen op de veranderingen die tot 2040 te verwachten zijn. In de periode tot 2040 zullen verdere globalisering en klimaatverandering grote gevolgen hebben voor Noord-Holland. Ook veranderingen en trends op nationaal en lokaal niveau hebben een grote ruimtelijke impact. Deze veranderingen leiden tot een aantal belangrijke ruimtelijke opgaven en keuzes. In de structuurvisie worden deze ontwikkelingen en de voornaamste keuzes die de provincie Noord-Holland zal moeten maken, kort toegelicht. Ook wordt geschetst hoe de provincie er in 2040 uitziet en op welke wijze de provincie met deze structuurvisie zal bijdragen aan het realiseren van dit toekomstbeeld. De structuurvisie is vastgesteld op 21 juni 2010 en in werking getreden op 1 november 2010. Vervolgens hebben Provinciale Staten de visie enkele malen geactualiseerd, waarbij de meest recente actualisatie op 28 september 2015 heeft plaatsgevonden.
Voor regionale afstemming van de verschillende ruimtevragende functies heeft de provincie Noord-Holland een provinciale en regionale monitor voor de zeven regio's in Noord-Holland (Kop van Noord-Holland, West Friesland, Regio Alkmaar, IJmond, Zuid-Kennemerland, Stadsregio Amsterdam en Gooi & Vechtstreek) opgesteld.
Ten aanzien van demografische verandering geldt dat in het deelgebied Noord-Holland Noord, waarin Stede Broec is gelegen, een bevolkingsgroei wordt verwacht van 17.500 personen in de periode 2010-2020 en van 9.800 personen in de periode 2020-2030. Dat brengt een verwachte groei aan woningbehoefte met zich mee in Noord-Holland Noord van 25.000 woningen in de periode 2010-2020 en 10.000 woningen in de periode 2020-2030.
Uitgangspunt is om de vraag naar woningen zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Stedelijk Gebied (BSG). Van nieuwe ontwikkelingen moet nut en noodzaak worden aangetoond, waarna dient te worden aangetoond dat de betreffende ontwikkeling niet (geheel) door middel van verdichting, transformatie en herstructurering kan worden gerealiseerd. Deze benadering komt zowel het realiseren van (hoog)stedelijke voorzieningen in de metropoolregio (de metropolitane strategie) als het behouden van regionale/lokale voorzieningen in kleine(re) kernen in het noorden ten goede. Door concentratie worden verkeer- en vervoersnetwerken optimaal benut en wordt een voldoende en gedifferentieerd aanbod van sociaal-culturele voorzieningen behouden. Verdichting brengt een aantal aandachtspunten met zich mee op het gebied van sociaal-maatschappelijke voorzieningen, functiemenging en financiering. Voorzieningen zoals scholen, kantoren en bedrijfsruimten, winkelaanbod, ruimte voor groen, recreatie, sport en zorg zijn onlosmakelijk verbonden met het woonprogramma. Door gevarieerde programma's zijn deze functies binnen het BSG te behouden.
Om het groene, aantrekkelijke en toegankelijke karakter van Noord-Holland in de toekomst te waarborgen, realiseert de provincie een provinciale groenstructuur voor mensen, dieren en planten. Een belangrijk onderdeel van de provinciale groenstructuur is het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN vormt een samenhangend netwerk van (inter-)nationaal belangrijke, duurzaam te behouden ecosystemen. Het NNN wordt in de periode tot en met 2027 gerealiseerd.
Betekenis voor het project
Het onderhavige uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van woningbouw binnen bestaand stedelijk gebied mogelijk. Dit past binnen de gemaakte regionale afspraken. Het plangebied bevindt zich buiten het NNN en heeft geen gevolgen voor de provinciale groenstructuur.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is de juridische verankering van de structuurvisie. Op 12 december 2016 hebben Provinciale Staten de gewijzigde PRV vastgesteld. De nieuwe PRV trad in werking op 1 maart 2017. Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 de uitvoeringsregeling met betrekking tot regionale afspraken over nieuwe stedelijke ontwikkelingen in Noord-Holland vastgesteld. Deze uitvoeringsregeling is ook op 1 maart 2017 in werking getreden.
In de verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. De nieuwe Provinciale verordening vervangt het begrip 'bestaand bebouwd gebied' door 'bestaand stedelijk gebied', zoals bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 sub h van het Besluit ruimtelijke ordening. Bestaand stedelijk gebied (BSG) is een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Uitgangspunt is dat stedelijke ontwikkelingen in eerste instantie in het BSG worden gerealiseerd. Indien toch in het landelijk gebied wordt ontwikkeld, gelden eisen aan de ruimtelijke kwaliteit van die ontwikkeling. In dit uitwerkingsplan worden woningen mogelijk gemaakt binnen het BSG en wordt dus voldaan aan de regels van de verordening.
Onderhavig plan is gelegen in het BSG. Doordat de regels die samenvallen met de laderregels in het Bro uit de PRV zijn geschrapt, komt het accent in de PRV te liggen op datgene wat niet in de wet is vastgelegd. Dat zijn de regionale afspraken. Al eerder zijn in de PRV voor woningbouw regionale afspraken in de Regionale Actie Programma's (RAP's) verplicht gesteld en zijn voor detailhandel regionale visies verplicht. Ten aanzien van nieuwe stedelijke ontwikkelingen is opgenomen dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte schriftelijke afspraken. Gedeputeerde Staten stellen nadere regels aan deze afspraken.
Betekenis voor het project
Het onderhavige uitwerkingsplan voldoet aan de regels gesteld in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Van belang daarbij is dat de woningbouwontwikkeling gerealiseerd wordt in het BSG.
Het Provinciaal Waterplan Noord-Holland is op 16 november 2009 vastgesteld. Het motto van het waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De provincie waarborgt met waterschappen en Rijkswaterstaat voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico. Daarnaast zorgt de provincie samen met waterschappen en de gemeenten dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Een ander belangrijk punt is dat deze partijen gezamenlijk voor schoon en voldoende water zorgen.Tot slot wordt gezorgd voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond-en oppervlaktewatersysteem.
Betekenis voor het project
Het onderhavige uitwerkingsplan voldoet aan de regels en ambities zoals gesteld in het Provinciaal Waterplan.
Westfriesland is een regio met veel kwaliteiten. De regio ligt prachtig aan het Markermeer /IJsselmeer, heeft een vitale, diverse agrarische sector, kent mooie steden, bestaat uit aantrekkelijke landschappen en bezit een sterke ondernemersgeest. Een regio die gunstig gelegen is in Noord-Holland ten opzichte de dynamische Amsterdamse regio en goed verbonden is. Om de regio verder te versterken is het Pact van Westfriesland opgesteld. De zeven gemeenten van Westfriesland hebben aangegeven dat ze binnen vijf jaar tot de top 10 van meest aantrekkelijke regio’s van Nederland willen horen. Om de ambitie te bereiken heeft de regio onder andere een regionale structuurschets opgesteld.
De regionale ambities zijn vertaald in zeven doelstellingen. Samen dragen ze bij aan de ambitie om tot de aantrekkelijkste regio’s in Nederland te behoren en spelen ze in op de gewenste economische, socialeen ruimtelijke structuurversterking. Met de zeven doelstellingen wordt bijgedragen aan de ambities uit het Pact:
Betekenis voor het project
Realisatie van de nieuwe woonwijk Waterweide draagt bij aan een krachtiger kern Grootebroek. Het versterkt de leefbaarheid. Daarnaast wordt de woonwijk klimaatadaptief ingericht en voegt het vanwege de waterijkke opzet extra woonkwaliteit toe aan de regio Westfriesland. Het realiseren van vaarwater in de zuidkant van de gemeente Stede Broec is een kwaliteitsimpuls voor dit deel van de gemeente.
De gemeente Stede Broec maakt samen met de gemeenten Hoorn, Medemblik, Koggenland, Opmeer, Enkhuizen en Drechterland onderdeel uit van het Pact van Westfriesland. Binnen het Pact is de ambitie uitgesproken om tot de top 10 woonregio's van Nederland te behoren. De Regionale Woonvisie draagt samen met het Regionaal Actieprogramma (RAP) bij aan deze ambitie.
De demografische ontwikkeling en de samenstelling van de woningvoorraad in Westfriesland vereisen een Woonvisie en RAP die aanpakken en zorgen voor een toekomstbestendige woningvoorraad. De bestaande woningvoorraad in Westfriesland is eenzijdig opgebouwd: veel uit dezelfde periode, veel dezelfde woningtypen en weinig onderscheidende woonmilieus. In de nieuwbouw is de afgelopen jaren 'veel van hetzelfde' toegevoegd en de regio voorziet een grote opgave in de verouderde bestaande voorraad: zowel in het levensloopbestendig maken als het verduurzamen hiervan. Daar bovenop is er de aankomende jaren nog sprake van huishoudensgroei, maar nadert ook het kantelpunt: bevolkings- en huishoudensdaling, met alle gevolgen van dien.
Zo is er een spanningsveld tussen de korte en lange termijn: op dit moment is er een urgente vraag, mede als gevolg van de instroom van vluchtelingen en statushouders, en een afnemende behoefte over circa tien jaar en langere termijn. Als de regio haar inwoners zo goed mogelijk wil vasthouden, dan dient ze stappen te zetten: streven naar kwaliteit, onderscheidende woonproducten en -milieus en durven te kiezen tussen locaties en kernen.
Speerpunten regionale woonvisie
Samen met (andere) belanghebbenden op de woningmarkt (zoals woningcorporaties, bewonersvereniging, zorgpartijen, provincie, bouwers en ontwikkelaars) zijn de speerpunten voor de Woonvisie bepaald. Hiervoor zijn onder andere bijeenkomsten met de marktpartijen gehouden. Deze speerpunten zijn de 'ankers' waar de Woonvisie en het RAP aan hangen. De Westfriese Woonvisie zet in op de volgende speerpunten:
Betekenis voor het project
De realisatie van Waterweide naast de buurt Kloosterhof is een logische uitbreiding van de kern Grootebroek. Het plan is regionaal afstestemd, past in het regionale beleid en draagt bij aan een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio. In lijn met het speerpunt uit de regionale woonvisie draagt deze ontwikkeling bij aan het versterken van de kern. Het plan Waterweide is een sterk inifitiatief dat inzet op een gevarieerde en succesvolle wijk. Het wordt een wijk voor verschillende doelgroepen en woonmilieus. Dit past tevens in het speerpunt om een kwalitatief hoogwaardiger woningmarkt binnen Westfriesland te realiseren. Oftewel: woningen en woonmilieus creëren die aantrekkelijk zijn en een grote aantrekkingskracht hebben op huishoudens in Westfriesland en buiten de regio. Waterweide draagt bij aan deze beleidsambities door een onderscheidend en complementair product neer te zetten dat flexibel inspeelt op de vraag. Zo is het realiseren van vaarwater in de zuidkant van de gemeente is een kwaliteitsimpuls voor dit deel van de gemeente.
De regio Westfriesland heeft een regionale woonvisie opgesteld voor de periode tot 2026. Ter uitvoering van de regionale woonvisie heeft de regio een Regionaal Actieprogramma (RAP) opgesteld voor de periode tot 2021. Onderdeel van het RAP is een regionale woningbouwprogrammering met een regionaal afwegingskader wonen waaraan woningbouwplannen in de regio worden getoetst.
Het afwegingskader bestaat uit twee onderdelen:
Hieronder wordt de betekenis van het afwegingskader voor het plan Waterweide weergegeven. Opgemerkt wordt dat het hier een zogenaamd 'hard plan' betreft. Uitgangspunt van het afwegingskader is dat voor 'harde plannen' in principe weinig ruimte tot bijsturing meer is. Dat is alleen nodig wanneer meer woningen worden toegevoegd. Voor Waterweide is dat niet aan de orde (maximaal 350 woningen).
Betekenis afwegingskader wonen Westfriesland voor het project Waterweide
De Westfriese Basis
De provincie Noord-Holland toetst of woningbouwplannen passen binnen de regionale indicatieve behoefte. Voor de woningbouwprogrammering gaat de regio Westfriesland uit van de indicatieve woningbehoefte voor de periode 2016-2026.
Figuur 3.2 Indicatieve woningbehoefte regio Westfriesland. Bron: Woonvisie Westfriesland (STEC, 2016)
Bovenstaande tabel laat zien dat de woningbouwontwikkeling van het plan Waterweide (maximaal 350 woningen) past binnen de indicatieve regionale woningbehoefte van Westfriesland in het algemeen (6.850 woningen) en voor de gemeente Stede Broec in het bijzonder (460 woningen).
In de regionale structuurschets 'Westfriesland, een dijk van een regio' zetten de regiogemeenten in op krachtige plaatsen in de regio. Dit houdt in dat de regio Westfriesland haar bestaande sterke plaatsen ook sterk wil houden. Daarvoor hebben deze plaatsen een bepaalde massa nodig die voor een bepaald niveau voorzieningen kan garanderen. Binnen de gemeente Stede Broec zijn de volgende plaatsen als een krachtige plaats gekenmerkt: Bovenkarspel, Lutjebroek en Grootebroek.
De woningbouwontwikkeling van Waterweide wordt gerealiseerd in Grootebroek en voldoet hiermee aan de voorwaarde dat tenminste 70% van de woningbouwplannen wordt gerealiseerd in krachtige kernen.
Kwantitatief
Op grond van de ladder voor duurzame verstedelijking moet in beeld worden gebracht of een plan past binnen de regionale kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. De totale regionale kwantitatieve behoefte voor de periode 2016-2026 bedraagt 6.850 woningen en de regionale plancapaciteit bedraagt 6.413 woningen in de periode 2017-2026. Kwantitatief past de woningbouwontwikkeling van 350 woningen van het plan Waterweide binnen de regionale behoefte.
Kwalitatief
Kwalitatief past de woningbouwontwikkeling binnen de regionale behoefte doordat het plan vraaggestuurd wordt ontwikkeld. Dit houdt in dat het plan zo flexibel mogelijk wordt opgesteld en dat wijzigingen in het programma, qua aantallen en woonproducten, in de toekomst mogelijk zijn. Op deze wijze wordt ingespeeld op veranderende marktomstandigheden. Om rekening te houden met de huidige marktontwikkelingen is in 2017 een marktonderzoek uitgevoerd1 die de actuele regionale kwalitatieve behoefte in beeld gebracht.
In dit onderzoek zijn de gewenste woningtypen in de woningmarktregio in beeld gebracht op basis van het meest recente landelijke woonwensenonderzoek: WoOn2015 (Ministerie van BZK, 2015). Omdat Waterweide is te typeren als een (centrum)dorps woonmilieu richtte de kwalitiatieve analyse van dit onderzoek zich specifiek op dit woonmilieu. De afbakening van de woningmarktregio is gebaseerd op het functioneren van de regionale woonmarkt. Dit is vastgesteld met behulp van de verhuisbewegingen tussen Stede Broec en de direct aangrenzende gemeenten (CBS, 2017). Het grootste gedeelte van de verhuizingen in de gemeente Stede Broec vindt plaats binnen de eigen gemeente. 52% van alle verhuizingen naar Stede Broec is afkomstig uit de eigen gemeente, 48% van de verhuizingen is afkomstig uit een andere gemeente. De omliggende gemeenten waar Stede Broec de sterkste verhuisrelatie mee heeft, zijn Enkhuizen, Drechterland, Medemblik en Hoorn. Deze gemeenten liggen allen in de provincie Noord-Holland en vormen samen het secundair onderzoeksgebied. Het primaire (Stede Broec) en secundaire onderzoeksgebied (omliggende gemeenten) vormen samen de totale woningmarktregio2 waarbinnen de woningbehoefte is onderzocht. Deze woningmarktregio is niet 'één op één gelijk aan de woonregio Westfriesland, zodat de genoemde aantallen ook niet volledig corresponderen met de aantallen zoals benoemd in de regionale woonvisie en het RAP.
Binnen de woningmarktregio neemt tot 2027 het aantal huishoudens met 5.640 huishoudens toe en bedraagt de totale vraag naar huishoudens in een (centrum)dorps woonmilieu afgerond 3.365 woningen, waarvan 2.705 woningen (meer dan 80%) grondgebonden en 660 appartementen (circa 20%) (bron: Huishoudensprognoses provincie Noord-Holland, 2015 en WoOn 2015) . Wat betreft de verhouding koop-huur is er behoefte aan circa 2.135 koopwoningen en 1.230 huurwoningen.
De harde plancapaciteit in (centrum)dorpse woonmilieus binnen de woningmarktregio bedraagt circa 1.675 woningen. Waarvan 1.425 grondgebonden woningen en 250 appartementen.
Vraag | Harde plancapaciteit woningmarktregio | Kwalitatieve behoefte | |
Grondgebonden | 2.705 | 1.425 | +1.280 |
Appartementen | 660 | 250 | + 410 |
Koopwoningen | 2.135 | 1.290 | +845 |
Huurwoningen | 1.230 | 380 | +850 |
Tabel 3.3 Overzicht kwalitatieve behoefte (Bron: Huishoudensprognose provincie Noord-Holland (2015); WoOn 2015; bewerking Bureau Stedelijke Planning)
Concluderend betekent dit dat:
Bestaand stedelijk gebied wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Aangezien op basis van het vigerende bestemmingsplan Stede Broec - Zuid op de gronden van het plangebied 'Waterweide' reeds een stedelijke functie mogelijk is, valt Waterweide ook binnen bestaande stedelijk gebied. Daarnaast blijkt dit ook uit het feit dat Waterweide een logische uitbreiding is van het dorp Grootebroek tussen de buurt Kloosterhof en de sportvoorzieningen (sportvelden) en maatschappelijke voorzieningen (Martinus College).
Het Westfries Vooruitdenken
Uitgangpunt van het Westfries Vooruitdenken is dat op minimaal twee speerpunten positief wordt gescoord. Het plan Waterweide scoort op de volgende vier speerpunten positief:
Als aanvulling op bovengenoemde speerpunten ligt het plangebied op 10 minuten fietsafstand van het OV-Knooppunt station Bovenkarspel-Grootebroek en binnen een straal van circa 1,2 kilometer van dit OV-Knooppunt.
In de Toekomstvisie Stede Broec 2014-2024 wordt in de eerste plaats een ruimtelijke visie beschreven op gemeentelijk niveau, daarbij kijkend over de gemeentegrenzen. De visie gaat in op trends en bewegingen binnen de gemeente en hoe deze ruimtelijk een plaats krijgen. Keuzes die in buurgemeenten en op regionaal niveau worden gemaakt kunnen daarbij doorwerken naar de gemeente Stede Broec.
Betekenis voor het project
Ten aanzien van de ontwikkeling van Waterweide (destijds Buitenveld) wordt in de visie opgemerkt dat bij nieuwe woningbouwontwikkelingen in plaats van op aanbod er op basis van vraag en identiteit gebouwd gaat worden. De eigen kernkwaliteiten moeten uitgangspunt worden in plaats van de concurrentie aan te gaan met omliggende regio's. In de toekomstvisie wordt ten aanzien van Waterweide dan ook de ambitie uitgesproken dat de inrichting van deze wijk niet aanbod- maar vraaggestuurd plaatsvindt zodat de juiste woningen in het juiste tempo gebouwd worden. Hier is ruimte voor duurzaam, thematisch en experimenteel bouwen.
Op 30 maart 2017 heeft de gemeenteraad de Gebiedsvisie Stede Broec Zuidwest vastgesteld. Deze visie vormt het ontwikkelkader waarmee initiatieven in het projectgebied ruimtelijk en programmatisch kunnen worden beoordeeld: sluiten ze aan bij de gebiedsambities en onder welke voorwaarden mag er worden ontwikkeld? Het gemeentelijke uitgangspunt is ‘ja, tenzij’: de gemeente wil ontwikkelingen graag faciliteren, mits ze bijdragen aan de vitaliteit en aansluiten bij de kwaliteiten van het gebied.
In de visie worden de volgende kansen en opgaven benoemd:
Betekenis voor het project
Voor Waterweide zijn de volgende ontwikkelambities geformuleerd:
Figuur 3.4 - Structuurkaart Waterweide in Gebiedsvisie Stede Broec Zuidwest
Klimaatverandering is in de afgelopen jaren meer en meer centraal komen te staan en vraagt om een integraal duurzaamheidsbeleid om de negatieve effecten tegen te gaan en de leefomgeving bestendig te maken tegen de nieuwe omstandigheden. In deze visie hebben we het over duurzaamheid in de fysieke leefomgeving, waaronder duurzame opwekking van energie, isoleren van de woningvoorraad, terugdringen van de CO2 uitstoot, toekomstbestendig inrichten van de leefomgeving en hergebruik van waardevolle afvalstromen.
Visie en doelen
De gemeente Stede Broec ziet duurzaamheid als het ontwikkelen van beleid en uitvoeren van projecten, zonder roofbouw te plegen op de leefomgeving en grondstoffen. De voordelen van vandaag worden niet afgewenteld op de toekomst. Stede Broec gelooft in een duurzame leefomgeving, waarin we vandaag en in de toekomst gezond en veilig kunnen leven. Stede Broec stelt zich de volgende doelen:
De doelstellingen zijn uitgewerkt in vijf thema's die in het onderliggende programma verder uitgewerkt worden. De thema's zijn als volgt:
Samenwerkingspartners
De ambities zijn te groot en de doelstellingen onmogelijk te behalen zonder samenwerking. Stede Broec hoeft het gelukkig niet alleen te doen en het wiel niet opnieuw uit te vinden. Stede Broec heeft verschillende samenwerkingsverbanden met onder meer gemeenten in West-Friesland, de Regionale Uitvoeringsdienst Noord Holland Noord (RUD NHN), het Duurzaam Bouwloket, de Provincie Noord Holland en de Rijksoverheid. Ook lokale organisaties zoals de Stichting Puur Slim West-Friesland (PSWF) en de Zonnecoöperatie West-Friesland zijn belangrijke partners.
Betekenis voor het project
Het toepassen van duurzame principes is een belangrijk element binnen de realisatie van Waterweide. In paragraaf 4.12 Duurzaam bouwen wordt dit verder toegelicht.
Deze beleidsvisie schetst een beeld hoe de gemeente Stede Broec wil omgaan met Externe Veiligheid (hierna EV). EV gaat over het beheersen van risico’s die voor de burgers ontstaan bij het gebruik en de opslag van gevaarlijke stoffen zoals vuurwerk, LPG en chemicaliën en het vervoer daarvan over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen. De beleidsvisie is gemaakt om de gemeente, de veiligheidsregio en de SED-brandweer een duidelijk kader te geven voor het omgaan met externe veiligheid. De visie geeft aan waar ontwikkelingen mogelijk zijn en onder welke voorwaarden.
De gemeente Stede Broec wordt in de uitvoering van haar werkzaamheden regelmatig geconfronteerd met keuzes ten aanzien van het gewenste niveau van veiligheid voor haar burgers. Op basis van die keuzes kan worden beslist op vragen als:
Het maken van keuzes betekent dat er compromissen moeten worden gesloten. Bijvoorbeeld door enerzijds extra investeringen voor veiligheid bij het bedrijf en anderzijds een andere inpassing van het ruimtelijke plan. Deze keuzes zullen niet overal in de gemeente hetzelfde zijn. Op de ene plek kiest de gemeente voor wonen, op de andere ligt het accent op bedrijvigheid. Daarom is gekozen voor een gebiedsgericht beleid, waarin genuanceerd en met inachtneming van lokale aspecten wordt omgegaan met externe veiligheid. De keuzevrijheid wordt vertaald in het wel of niet accepteren van een overschrijding of toename van het groepsrisico of het wel of niet toestaan van beperkt kwetsbare objecten binnen het plaatsgebonden risico.
Betekenis voor het project
Externe veiligheid is één van de omgevingsacepten die in acht is genomen ten aanzien van de haalbaarheid van het plan. In paragraaf 4.11 is dit nader onderbouwd.
De gevolgen voor de milieu- en omgevingskwaliteit vormen een belangrijke afweging bij het al dan niet toelaten van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Dit hoofdstuk beschrijft per relevant milieu- en omgevingsaspect wat de mogelijke effecten zijn van de gebiedsontwikkeling.
Toetsingskader
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals) woningen worden hinder en gevaar voorkomen. Op deze wijze wordt:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, is in dit uitwerkingsplan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie zijn richtafstanden aangegeven tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies. De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven of andere milieubelastende functies toelaat en de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het uitwerkingsplan mogelijk is.
De richtafstanden hebben betrekking op de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype rustige woonwijk. Een rustige woonwijk is ingericht volgens het principe van de functiescheiding: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor, langs de randen is weinig verstoring door verkeer.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk | |
1 | 10 meter | |
2 | 30 meter | |
3.1 | 50 meter | |
3.2 | 100 meter | |
4.1 | 200 meter | |
4.2 | 300 meter | |
5.1 | 500 meter | |
5.2 | 700 meter | |
5.3 | 1.000 meter | |
6 | 1.500 meter |
Figuur 4.1 - Tabel richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijjk
Benadrukt wordt dat het gaat om indicatieve richtafstanden waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. Wanneer aan de afstandsnormen wordt voldaan, is in beginsel sprake van een goede ruimtelijke ordening in de zin van artikel 3.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro).
Toetsing
Betekenis voor het project
Uit het voorgaande blijkt dat de woningbouwlocaties in voldoende mate ruimtelijk gescheiden zijn van milieubelastende activiteiten.
Toetsingskader
De watertoets is een verplicht onderdeel van ruimtelijke planvorming. De watertoets borgt dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding expliciet afgewogen worden. Het betreft het analyseren van de waterhuishoudkundige situatie en de waterhuishoudkundige belangen in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling en de afstemming met het Hoogheemraadschap hierover. Het plangebied Waterweide ligt in het beheersgebied van Hoogheemraadschap Noorderkwartier.
Toetsing
Er is een watertoets opgesteld3 welke als bijlage bij de toelichting is bijgevoegd. Hieronder volgen de belangrijkste bevindingen.
Waterhuishouding
Het plangebied maakt onderdeel uit van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het plangebied maakt deel uit van de polder De Grootslag en heeft een streefpeil van NAP -2.90 m. In het plangebied zijn enkele watergangen en dammen aanwezig. De waterhuishouding in het plangebied verandert in de toekomstige situatie. Het waterpeil wordt verhoogd naar NAP -2,40m en het areaal water neemt toe.
Compensatie
Bij (een toename van) verhard oppervlak wordt het regenwater snel(ler) afgevoerd, waardoor de werking van het ontvangende oppervlaktewatersysteem negatief kan worden beïnvloed met snellere en hogere peilstijgingen en afvoer. Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden bij nieuwe ontwikkelingen is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak. De minimale hoeveelheid open water is bepaald aan de hand van de uitgangspunten van het hoogheemraadschap en aan de hand van de "Keur 2016" van HHNK.
Voor het plan is een zogenaamde maatwerkberekening opgesteld, conform de richtlijnen van het hoogheemraadschap, waarbij rekening is gehouden met het verhoogde waterpeil naar NAP -2,40 m. In de maatwerkberekening is de minimale hoeveelheid open water voor het plan Waterweide bepaald. Uit de zogenaamde maatwerkberekening is gebleken dat er in het plan tenminste circa 1,9 hectare open water dient te worden gerealiseerd. Dit dient te worden gerealiseerd binnen het plangebied van bruto 15,5 hectare. Vanwege de begrenzingen van het uitwerkingsplan is het oppervlakte van het uitwerkingsplan kleiner dan het plangebied Waterweide.
In het Masterplan Waterweide is voldoende watercompensatie opgenomen. Hieruit wordt geconcludeerd dat voldoende open water kan worden gerealiseerd. Het overschot aan open water kan eventueel worden opgenomen in een waterbank. Ook zal in de nadere uitwerking van het plan de exacte hoeveelheid te graven water worden bepaald die vervolgens in de watervergunning zal worden vastgelegd, waarbij voor het plan minimaal 1,9 hectare aan open water dient te worden gerealiseerd. In de watervergunning wordt eveneens het eventuele overschot aan water vastgelegd.
Waterveiligheid
Binnen het plangebied of direct grenzend aan het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Riolering
Voor de realisatie van het plan dient de persleiding van het HHNK te worden verplaatst naar het tracé langs de Raadhuislaan. In het kader van de watertoets heeft hierover afstemming plaatsgevonden met het hoogheemraadschap, waarbij het hoogheemraadschap heeft ingestemd met het nieuwe tracé en het bijbehorende profiel. Voor het plan wordt een 100% gescheiden stelsel aangelegd. Voor de afvoer van het hemelwater van verhard oppervlak (daken en wegen) geldt dat deze zoveel mogelijk rechtstreeks wordt afgevoerd naar het open water. Dit geldt voor de kavels die direct grenzen aan open water. De wegen en kavels die niet direct grenzen aan open water worden aangesloten op het regenwaterstelsel dat onder de wegen komt. HHNK geeft hierbij aan dat het voor de verharde oppervlakken die afwateren op het hemelwaterriool en het oppervlaktewater raadzaam is om terughoudend om te gaan met uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink. Mocht de toepassing van bijvoorbeeld zink als dakbedekking om architectonische redenen wenselijk zijn dan is het verzoek van HHNK om gecoat zink toe te passen of om rekening te houden met zuiverende voorzieningen.
Het regenwaterstelsel wordt conform de eisen van de gemeente Stede Broec aangelegd. Het vuilwater (DWA) wordt aangesloten op het gemeentelijk vrij verval stelsel aan de zuidzijde van het plan. Door de realisatie van verschillende eilanden in het plan Waterweide kan niet worden voorkomen dat er meerdere rioolgemalen (zogenaamde mini-gemalen) in het plan komen. Het afvalwater zal via een lokale persleiding worden aangesloten op het gemeentelijk riool ten zuiden van het plan.
Inrichting
Door de aanleg van de watercompensatie in het plan Waterweide ontstaat de kans voor een natuurvriendelijke inrichting. Dit kan worden bereikt door een plas-dras inrichting. De nieuwe watergang parallel aan de Raadhuislaan wordt aan de zijde van de Raadhuislaan natuurvriendelijk ingericht. De overige openbare oevers worden zoveel mogelijk natuurvriendelijk ingericht.
Figuur 4.2 - Principeprofiel natuurvriendelijke oever (bron: Beeldkwaliteitsplan Waterweide)
Daarnaast worden veel kavels gemaakt die direct grenzen aan het open water. Hier is de scheiding tussen openbaar en privé ter hoogte van de waterlijn. Deze scheiding zal worden gemarkeerd met een lichte beschoeiing. Hiervoor geldt onderstaand principe. Hierbij wordt direct grenzend aan het water op de kavels een verlaagde strook gerealiseerd. Hiermee wordt voorkomen dat door de toekomstige eigenaar tot op de waterlijn een verhoogde beschoeiing kan worden gemaakt.
De openbare oevers worden zoveel mogelijk natuurvriendelijke ingericht.
Het plan Waterweide dient te worden aangesloten op de vaarverbinding. Dit heeft gevolgen voor de inrichting van het plan. De aan te leggen watergangen dienen doorvaarbaar te zijn waardoor een minimaal profiel geldt van 6,0 m op waterlijn. De minimale waterdiepte is dan 1,0 m. Voor het voorkomen van het te snel dicht groeien met waterplanten wordt geadviseerd om de watergangen dieper aan te leggen.
De inrichting van het plan is zodanig dat de kavels (die grenzen aan open water) via de centrale wateras worden ontsloten op de vaarverbinding. In het Masterplan is het principe aangeven welke kunstwerken (bruggen, vaarduikers en duikers) doorvaarbaar dienen te zijn om de kavels aan te sluiten op de centrale wateras. De doorvaarhoogte van de doorvaarbare kunstwerken is minimaal 1,5 m conform de eis van de gemeente Stede Broec (de minimale doorvaarhoogte-eis van het hoogheemraadschap is 1,1 m).
Naast de centrale wateras wordt rondom het plan een watergang gerealiseerd die minimaal 6,0 m op waterlijn zal zijn. Deze watergang wordt gerealiseerd door het verbreden van bestaande watergangen die aan de oostzijde en noordzijde (langs het Pad van Amiens) van het plan aanwezig zijn.
Beheer en onderhoud
Het beheer en onderhoud gaat wijzigen van agrarisch water naar stedelijk water. De inrichting van het water is zodanig dat deze voldoet aan de eisen van het hoogheemraadschap. Na uitvoering kan het beheer en onderhoud van het stedelijk water in principe worden uitgevoerd door het hoogheemraadschap.
Binnen de gemeente Stede Broec neemt het hoogheemraadschap in principe het onderhoud van het stedelijk water over, inclusief de natuurvriendelijke oevers. Hierbij dient wel aan de voorwaarden voor inrichting van de natuurvriendelijke oevers zijn voldaan (zie paragraaf 3.5). Het droge deel van de natuurvriendelijke oever blijft in onderhoud bij de gemeente (dit wordt niet overgenomen door het hoogheemraadschap).
Voor de waterlopen geldt dat voor stedelijk gebied varend onderhoud het uitgangspunt is. In Waterweide is het streven om zoveel mogelijk woningen aan doorvaarbaar water aan te leggen. De uitgangspunten vanuit het hoogheemraadschap voor varend onderhoud zijn:
Klimaatadaptatie
HHNK raadt aanvullend aan om in het plan rekening te houden met aspecten rondom klimaatadaptatie. Klimaatadapatatie in stedelijk gebied heeft vooral betrekking op hittestress en hevige neerslag. Positief is de aanleg van extra oppervlaktewater in het plan. HHNK geeft aanvullend de volgende adviezen:
In 4.12 wordt verder ingegaan op duurzaam en klimaatadaptief bouwen in relatie tot het plan Watwereide.
Betekenis voor het project
Het plan Waterweide voldoet aan de toetsingskaders voor het aspect 'Water'. Hieronder zijn de belangrijkste conclusies puntsgewijs benoemd:
Gelijktijdig met het in procedure gaan en vaststellen van het uitwerkingsplan wordt de partiële peilbesluitprocedure opgestart. Voor de start van de uitvoering wordt een watervergunning aangevraagd.
Toetsingskader
Plannen, projecten en andere handelingen dienen getoetst te worden aan de wet- en regelgeving voor natuur. Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders:
Toetsing
Voor het milieuaspect natuur is een verkennend natuuronderzoek4 uitgevoerd. Deze is als bijlage toegevoegd. Het verkennend onderzoek is er op gericht om inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied en de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen met betrekking tot aanvullend veldonderzoek, nader effectonderzoek en nadere procedures. Hieronder zijn de belangrijkste bevindingen en conclusies weergegeven:
Gebiedsbescherming: Natura-2000 gebieden
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van een gebied dat is aangewezen als Natura 2000-gebied. Wel bevinden zich gebieden met deze status in de omgeving van het plangebied. Het betreft hier het Natura 2000-gebied ‘Markermeer en IJmeer’ en het Natura-2000 gebied IJsselmeer.
Figuur 4.3 - Indicatie ligging plangebied (rood omcirkeld) ten opzichte van Natura-2000 gebieden (groen)
Onderstaande tabel geeft de afstanden van het plangebied tot aan de Natura-2000 gebieden weer.
Natura-2000 gebieden | Minimale afstand tot plangebied (in km) |
Markermeer & IJmeer | 2,4 |
IJsselmeer | 5,8 |
Gelet op de afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten met een meer lokaal effect zoals verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring in deze gebieden op voorhand uitgesloten. Derhalve geldt dat er geen noodzaak is tot een nadere beschouwing op deze effectindicatoren.
Effecten van verzuring en vermesting als gevolg van een toename van stikstofdepositie zijn niet op voorhand uit te sluiten. Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling zal sprake zijn van een verkeersaantrekkende werking, zowel in de uitvoeringsfase (werkverkeer) als in de gebruiksfase (bestemmingsverkeer en gebruik woningen). De relatief geringe afstand tot het Natura 2000-gebied in combinatie met de verkeersaantrekkende werking, leidt mogelijk tot (significant) negatieve effecten in de vorm van verzuring en vermesting.
Door middel van een Aerius-berekening is de verwachte stikstofdepositie van de ontwikkeling in beeld gebracht5 . Voor de berekening zijn de volgende conservatieve aannames gedaan: het uitgangspunt is dat er circa 300 woningen worden gerealiseerd. Dit betreffen rijwoningen, 2-ondereenkap en vrijstaande woningen. De woningen worden emissieloos (geen gas). Door de realisatie van de woningen neemt het aantal verkeersbewegingen toe. Voor de aeriusberekening is aangenomen dat per wooneenheid 7 motorvoertuigbewegingen per dag ontstaan.
Het resultaat van deze Aerius-berekening is dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten die de drempelwaarde overschrijden.
Gebiedsbescherming: Natuurnetwerk Nederland (NNN) en overige gebieden
Het plangebied is geen onderdeel van het NNN. In de directe omgeving zijn gebieden aangewezen die hiervan wel deel uitmaken, zie ook onderstaand figuur. Het meest nabij gelegen NNN-gebied bevindt zich ten noorden van het plangebied op een afstand van circa 1,5 kilometer. Effectindicatoren zoals verstoring en versnippering dan wel overige directe effectindicatoren zijn op voorhand uitgesloten gelet op de relatief grote afstand van het plangebied tot het NNN-gebied. Daarbij is in de provincie Noord-Holland externe werking niet van toepassing op het NNN-gebied.
Figuur 4.4 - Globale ligging ten opzichte van NNN (donkergroen en groen gearceerd) en weidevogelleefgebied (lichtgroen tussen De Hout en Westerwijzend). Bron: Natuurbeheerplan provincie Noord-Holland.
Het plangebied ligt niet binnen de begrenzing van weidevogelleefgebieden waardoor ruimtebeslag op voorhand uitgesloten kan worden. Ten aanzien van weidevogelleefgebieden is externe werking niet van toepassing. Daarnaast is de afstand van deze gebieden tot het plangebied dermate groot dat effecten als geluid, trilling en beweging niet tot weidevogelleefgebieden dragen. Hierdoor vindt geen aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken zoals openheid en rust plaats. Negatieve effecten op weidevogelleefgebieden van de provincie Noord-Holland kunnen dan ook op voorhand worden uitgesloten. Een nadere toetsing of procedure is niet aan de orde.
Soortenbescherming
Planten
In geraadpleegde bestaande gegevens ontbreken waarnemingen van planten die beschermd zijn conform de Wet natuurbescherming binnen of in de nabije omgeving van het plangebied. Het plangebied is gezien de huidige situatie, een braakliggende akker, en gelet op het historische gebruik als intensief agrarisch gebied, niet geschikt als groeiplaats voor beschermde planten. Tijdens het oriënterende veldbezoek, gedurende de bloeiperiode van beschermde flora, zijn geen soorten aangetroffen die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming.
Vogels
Uit bestaande gegevens komen verschillende waarnemingen naar voren van vogels met jaarrond beschermde vaste rust- en verblijfplaatsen. Er zijn waarnemingen aangetroffen van de steenuil, kerkuil, sperwer, buizerd, huismus, havik, slechtvalk, boomvalk, ransuil, gierzwaluw en grote gele kwikstaart.
Tijdens het oriënterende veldbezoek zijn geen vaste rust- en verblijfplaatsen van jaarrond beschermde vogels aangetroffen binnen het plangebied, daartoe ontbreken ook de mogelijkheden. Het plangebied maakt tevens geen deel uit van het essentieel leef- en/of foerageergebied van vogels met een jaarrond beschermde status, gelet op de huidige situatie van braakliggende akker. Na de realisatie van woningbouw wordt het gebied geschikter als leef- en foerageergebied voor huismussen, gierzwaluwen en vleermuizen. De woningen met het daarbij behorende groenstructuren kunnen, indien juist ingericht, nestgelegenheid en voedsel bieden.Tijdens de uitvoeringsfase dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels tijdens het broedseizoen. Grondbroedende vogels als graspieper of scholekster zouden in het terrein kunnen nestelen. Alle broedgevallen zijn beschermd tijdens het broedseizoen. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot augustus. Echter, afhankelijk van de lokale meteorologische omstandigheden kan deze periode eerder of later beginnen en eindigen. Van belang is dat broedende vogels niet zodanig opzettelijk verstoord worden gedurende het broedseizoen, dat de gunstige staat van instandhouding van de soort in het geding komt.
Vleermuizen
Uit bestaande gegevens blijkt het voorkomen van de gewone- en ruige dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis in de omgeving van het plangebied. Onder de Wet natuurbescherming zijn alle vleermuissoorten strikt beschermd. Vleermuizen maken soortafhankelijk veelal gebruik van gebouwen en oude bomen met gaten en spleten als vaste rust- en/of verblijfplaats. Binnen het plangebied zijn geen gebouwen en bomen aanwezig die als geschikte vaste rust- en verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen.
Geschikte verblijfplaatsen voor vleermuizen zijn niet aanwezig binnen het plangebied. De bomenlaan langs de westkant van het projectgebied fungeert mogelijk als een essentiële vliegroute en/of foerageergebied voor vleermuizen, voornamelijk gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis zijn hier te verwachten. Deze elementen liggen echter buiten de invloedssfeer van het projectgebied waardoor effecten op voorhand zijn uitgesloten. Gezien de beperkte tijd dat het terrein braak ligt en de geschiktheid van terreinen en bermen in de omgeving wordt niet verwacht dat het plangebied essentieel foerageergebied vormt voor vleermuizen. Nadat woningbouw is gerealiseerd kan het projectgebied zelfs aantrekkelijker worden voor vleermuizen als leefgebied als gevolg van een verhoogd voedselaanbod (insecten) en aanwezigheid van verblijfplaatsen (spouwmuren en ander holten). Verstoring als gevolg van verlichting zal niet aan de orde zijn. De watergangen zijn onvoldoende groot om als vliegroute voor watervleermuizen of meervleermuizen te dienen, soorten die gevoelig zijn voor verlichting. De algemene gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis ondervinden hier geen hinder van, hun foerageergebied en verblijfplaatsen worden juist regelmatig binnen regulier verlichte woonwijken gevonden. Laatvlieger en Rosse vleermuis zijn voor hun vliegroutes nauwelijks gebonden aan geleidende structuren.
Overige zoogdieren
Uit bestaande gegevens komen waarnemingen naar voren uit de omgeving van het plangebied van zoogdieren die beschermd zijn conform de Wet natuurbescherming. Het betreft hier de boommarter, hermelijn en waterspitsmuis. Door het open karakter van het plangebied is het ongeschikt als leefgebied voor de boommarter. De hermelijn komt met name voor in rand-/overgangszones tussen verschillende habitattypen zoals bossen, graslanden, tuinen en moerassen waarbij de voorkeur uitgaat naar de wat vochtigere terreinen. Gelet op het huidige gebruik en de openheid van het plangebied biedt het niet (continue) voldoende dekking, hetgeen essentieel is voor de hermelijn. De waterspitsmuis komt voor in en rond schoon, niet te voedselrijk water met goed ontwikkelde water- en oevervegetatie, waar ze hun leefgebied op de oevers hebben. De watergangen rondom het projectgebied zijn steil en dichtbegroeid en hierdoor in potentie niet geschikt als leefgebied voor de waterspitsmuis.
De verwachting is dat algemeen voorkomende zoogdieren zoals konijn, egel, vos, ree en verschillende muizensoorten voorkomen in het plangebied. Voor deze soorten geldt echter een vrijstelling van ontheffingsplicht bij ruimtelijke ontwikkelingen. Een functie van het plangebied als leefgebied voor niet vrijgestelde, beschermde overige zoogdieren is op voorhand uitgesloten door het ontbreken van geschikt habitat. Nader onderzoek naar overige zoogdieren is niet noodzakelijk.
Amfibieën en reptielen
Uit bestaande gegevens komen geen waarnemingen naar voren van amfibieën en reptielen die beschermd zijn conform de Wet natuurbescherming. De watergangen en poelen binnen de invloedssfeer van het projectgebied zijn niet geschikt als voortplantingswater van beschermde amfibieën gelet op het eutrofe karakter, het gebrek aan waterplanten en een te steile en verruigde oeverzone.
Het voorkomen van beschermde amfibieën en reptielen kan op voorhand worden uitgesloten gelet op het ontbreken van geschikte biotoop en voortplantingswater. Nader onderzoek naar amfibieën en reptielen niet noodzakelijk.
Vissen
In bestaande gegevens ontbreken waarnemingen van vissen die beschermd zijn conform de Wet natuurbescherming. De aanwezige watergangen binnen de invloedssfeer van het plangebied zijn, gelet op het geringe formaat en eutrofe karakter, niet geschikt voor beschermde vissen. Het voorkomen van beschermde soorten vissen is dan ook op voorhand uitgesloten. Het voorkomen van beschermde vissen is op voorhand uitgesloten door het ontbreken van geschikte biotoop. Nader onderzoek naar vissen is niet noodzakelijk.
Ongewervelden
Uit bestaande gegevens ontbreken waarnemingen van ongewervelden in de omgeving van het plangebied die beschermd zijn conform de Wet natuurbescherming. Beschermde soorten ongewervelden zijn doorgaans zeldzame soorten met zeer specifieke habitateisen en een gering verspreidingsgebied. Gelet op de aard en inrichting van het plangebied dat voorheen uit intensief agrarische gebied bestond, is het ongeschikt als essentieel leefgebied voor beschermde ongewervelden. Het voorkomen van beschermde ongewervelden binnen het plangebied is op voorhand uitgesloten op basis van bestaande verspreidingsgegevens en het ontbreken van geschikte biotoop. Nader onderzoek naar beschermde ongewervelden is niet noodzakelijk.
Betekenis voor het project
De Wet natuurbescherming resulteert niet in belemmeringen voor de voorgenomen werkzaamheden binnen het plangebied. Er zijn geen soorten aanwezig of te verwachten binnen de invloedssfeer van de voorgenomen maatregel die beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming en die mogelijkerwijs negatief beïnvloed worden.
Tijdens de uitvoeringsfase dient men rekening te houden met de aanwezigheid van broedvogels tijdens het broedseizoen. Alle vogelnesten zijn gedurende deze periode beschermd. Naast bepalingen voor specifiek aangewezen soorten geldt krachtens artikel 1.11 (lid 1 & 2) van de Wet natuurbescherming, de algemene zorgplicht voor alle in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving.
Gelet op de relatief grote afstand tot nabijgelegen Natura 2000-gebieden, zijn directe effecten zoals verdroging, vernatting, optische verstoring, licht- en geluidsverstoring op voorhand uitgesloten. Effecten van stikstofdepositie als gevolg van de verkeersaantrekkende werking en het gebruik van werktuigen zijn niet op voorhand uit te sluiten. Daarom is een Aerius-berekening uitgevoerd. Het resultaat van deze Aerius-berekening is dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten die de drempelwaarde overschrijden.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van NNN- en/of Weidevogelleefgebieden, waardoor ruimtebeslag op voorhand is uitgesloten. Effectindicatoren en/of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken zijn tevens op voorhand uitgesloten gelet op de relatief grote afstand tot NNN- en Weidevogelleefgebieden. Er is geen noodzaak voor het volgen van een nadere procedure in de vorm van een ‘nee, tenzij-toets’.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie.
Toetsing
In juli 2017 is een verkennend bodemonderzoek6 uitgevoerd. Doel van het bodemonderzoek is het vaststellen van de algemene milieuhygiënische bodemkwaliteit van grond en grondwater. Op basis van de onderzoeksresultaten moet worden vastgesteld of de gewenste vorm van bodemgebruik vanuit milieuhygiënisch oogpunt gezien mogelijk is en zo niet, welke vervolgacties noodzakelijk zijn. Hieronder worden de belangrijkste bevindingen weergegeven.
Grond
Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijk een licht verhoogd gehalte aan kwik aanwezig is. In de overige onderzochte grondmonsters van de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond
Dammen
Uit de visuele inspectie van het maaiveld en in grond van de dammen zijn geen asbesthoudende materialen aangetroffen. In twee dammen (nummer 1 en 2) zijn brokken baksteen en brokken beton aangetroffen. De twee dammen zijn onderzocht op asbest. Hieruit blijkt dat er geen asbest aanwezig is in de dammen. In de grond ter paatse van de dammen 1, 2 en 3 zijn licht verhoogde gehalten aan PAK en/of minerale olie aangetoond. In de overige vier onderzochte dammen zijn geen verhoogde gehalten gemeten.
Grondwater
In het freatisch grondwater uit de peilbuizen 5, 27 en 46 zijn licht verhoogde gehalten met barium en kwik boven de streefwaarde aangetroffen. In het grondwater uit de overige peilbuizen zijn geen verhoogde gehalten aangetroffen.
Waterbodem
Op de onderzoekslocatie zijn twee watergangen aanwezig en onderzocht. Het waterpeil in de watergangen bedraagt circa 50 cm. De slibdikte bedraagt circa 10 tot 20 cm. Onder de sliblaag is afwisselend zand en klei aanwezig. Uit het onderzoek blijkt dat het slib van de watergangen 1 en 2 klasse industrie zijn op land op basis van het gehalte aan minerale olie. Het slib kan worden verspreid op het aangrenzend perceel.
Dempingen
Op verzoek van de RUD Noord-Holland Noord is in aanvulling op het verkennend bodemonderzoek een notitie7 opgesteld die ingaat op de aanwezigheid van eventuele dempingen met bodemvreemd materiaal. In deze notitie zijn de resultaten uit het verkennend bodemonderzoek en het archeologisch proefsleuvenonderzoek gecombineerd en geanalyseerd.
Tijdens het verkennend bodemonderzoek zijn twee boringen in de voormalige Kerksloot geplaatst. In twee boringen is in de ondergrond de gedempte sloot aangetroffen. De grond van deze laag is onderzocht in het laboratorium en bevat licht verhoogde gehalten aan kwik, lood en PAK. Er zijn zintuiglijk geen bodemvreemde materialen aangetroffen in de uitgevoerde boringen waardoor kan worden aangenomen dat de watergang is gedempt met grond. Eind 2017 is door ADC Archeo Projecten een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd door middel van het uitvoeren van proefsleuven. Er zijn ook proefsleuven gegraven ter hoogte van de voormalige sloten in het plangebied. Ook op basis van deze proefsleuven zijn geen zintuigelijke waarnemingen gedaan die kunnen duiden op bodemverontreinigingen. Tevens is waargenomen dat de dempingen niet met bodemvreemd materiaal zijn uitgevoerd. Op basis hiervan bevestigt het proefsleuvenonderzoek dat de voormalige sloten zijn gedempt met gebiedseigen grond en derhalve niet verdacht zijn.
Betekenis voor het project
Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er geen aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek. Op basis van de gemeten gehalten kan worden gesteld dat er vanuit milieuhygiënische oogpunt geen belemmeringen zijn om het terrein te ontwikkelen voor woningbouw. De bodemkwaliteit voldoet aan de kwaliteitseisen voor de te realiseren functie.
Toetsingskader
Het beleid van de rijksoverheid is gericht op behoud van het archeologisch erfgoed. Door het verdrag van Malta van 1992 (Europees verdrag inzake bescherming van het archeologisch erfgoed) is het beleid steeds meer gericht op het tijdig betrekken van archeologische belangen bij het ruimtelijk ordeningsbeleid. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2021 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2021. Het betreft dan:
Zaken zoals het certificeringsstelsel en de aanwijzing van archeologische rijksmonumenten blijven in de Erfgoedwet.
Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenwet doorgevoerd via een wijziging van artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Dit is één van de pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).
Archeologische waarden in het plangebied
Archeologisch bureauonderzoek
In maart 2017 heeft er archeologisch bureauonderzoek8 plaatsgevonden. Het plangebied is in een archeologisch rijk gebied gelegen. Een archeologische verwachtingskaart voor De Streek laat zien dat het plangebied grotendeels ligt in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde voor de Bronstijd en binnen de begrenzing van een bewoningskernenmodel voor kolonisatie in de Bronstijd ligt (zie onderstaand figuur).
Figuur 4.5 - Uitsnede archeologische verwachtingskaart voor de Bronstrijd voor de Streek (bron: De Boer & Molenaar, 2006)
Het plangebied is gelegen op een oude kreekrug, die door inversiewerking relatief hoog in het landschap is komen te liggen. Kreekruggen werden in het verleden vaak gekozen als vestigingsplek, zo blijkt uit de vele onderzoeken die recent in West-Friesland zijn uitgevoerd. In onderstaande afbeelding zijn de in de nabijheid van het plangebied gelegen bekende archeologische waarden weergegeven.
Figuur 4.6 - Archeologische onderzoeken en waarnemingen in en nabij het plangebied. De blauwe stippen zijn grafheuvels, in zwart weergegeven zijn greppels waargenomen op luchtfoto’s en in grijs zijn uitgevoerde Bronstijd-opgravingen ingetekend (Bron: W. Roessingh, ADC ArcheoProjecten/Universiteit Leiden).
Ruim honderd meter ten westen van het plangebied ligt een terrein waarin zich de overblijfselen van meerdere grafheuvels uit de Bronstijd bevinden. Deze bevinden zich op een oude (geëgaliseerde) kreekrug. Voorheen werd vermoed dat zich op het terrein sporen van bewoning uit de Bronstijd en/of de IJzertijd zouden bevinden. Bij proefsleuvenonderzoek in 2005 werd echter geen nederzettingsafval aangetroffen. Wel zijn enkele grafheuvels aangetroffen. Het oostelijk deel van het monument werd niet onderzocht.
Enkele honderden meters ten oosten van het plangebied ligt archeologisch monument 1306. Het betreft eveneens een terrein waarin een grafheuvel uit de Bronstijd is, gelegen in zavel/klei op een kwelderwal in een voormalig kweldergebied. De heuvel is omgeven door twee ringsloten. Van de heuvel is vermoedelijk vrij veel weggeploegd. De heuvel is deels vergraven bij de aanleg van een sloot. Waarschijnlijk is ter consolidatie een hoeveelheid grond over de grafheuvel aangebracht van 80-100 cm: de heuvel is afgedekt met een dik pakket grond en vormt een onderdeel van een parkje in een woonwijk.
Ca. 200 m ten zuiden van het plangebied is in verband met de aanleg van riolering een opgraving uitgevoerd (zie figuur 4.6 Venhuizen – N506). Hier is veel grond (zand) afgegraven. Er is alleen de onderkant van een (oorspronkelijk vermoedelijk diepe) bronstijdgreppel aangetroffen. Op de westelijke locatie, een paar honderd meter ten zuidwesten van het plangebied is de bodem minder geroerd. De sporen laten zien dat een nederzettingsterrein uit de Midden-Bronstijd is aangesneden. De grote hoeveelheid sporen en oversnijdingen zijn een aanwijzing dat dit nederzettingsterrein meerdere generaties in gebruik is geweest.
Het bureauonderzoek heeft geresulteerd in het volgende verwachtingsmodel voor het plangebied: In het plangebied worden archeologische resten verwacht vanaf de Bronstijd, specifiek deze periode. In en in de nabijheid van het plangebied zijn grafheuvels uit deze periode gevonden. Dergelijke resten worden dan ook verwacht, naast bijvoorbeeld nederzettingsresten. Ook kunnen specifiek (nederzettings)resten uit de Late Middeleeuwen worden verwacht. Dit vanwege de vele aardewerkvondsten uit deze periode die in het plangebied zijn gedaan. Of deze samenhangen met een (nabijgelegen) nederzetting, of dat sprake is van aardewerk dat tijdens het uitbaggeren van sloten en bemesting op het land terecht is gekomen, kon op basis van het bureauonderzoek niet worden vastgesteld. De archeologische waarden bevinden zich naar verwachting direct onder de bouwvoor (verwachting ca. 30 cm – mv). De exacte locatie, omvang, gaafheid en conservering hiervan zijn in deze fase van het onderzoek niet bekend. een goed geconserveerde vindplaats kan worden afgedekt door een donkere horizont, de zogenaamde zwarte laag. Overigens betekent afwezigheid van deze laag niet dat er geen vindplaats aanwezig is. De bodem is mogelijk (plaatselijk) verstoord door ploegen, zandafgravingen en door het graven van (sub) recente sloten.
Geofysisch onderzoek
Aansluitend op het bureauonderzoek is een geofysisch onderzoek9 uitgevoerd. Er zijn diverse noord-zuid georiënteerde structuren gemeten, zeer waarschijnlijk een (post)middeleeuwse verkaveling zoals die overal in oostelijk West-Friesland wordt gevonden. Daarnaast is één zuidwest-noordoost georiënteerde structuur waargenomen. Mogelijk betreft dit een Bronstijdgreppel.
Inventariserend veldonderzoek - proefsleuven
Op basis van de archeologische verwachtingswaarde uit het bureauonderzoek en het geofysisch onderzoek heeft er gericht proefsleuvenonderzoek10 plaatsgevonden. Het proefsleuvenonderzoek had betrekking op de te graven watergangen en ontsluitingswegen. Er zijn 12 proefsleuven aangelegd en in elke sleuf zijn sporen uit de Midden-Bronstijd aangetroffen. Deze sporen maken onderdeel uit van een uitgestrekt nederzettingsterrein, met verkavelingsgreppels, huisplaatsen e.d. Een belangrijk doel van het onderzoek was het vaststellen of de bodemopbouw (nog) intact was. Dit bleek in slechts drie proefsleuven het geval te zijn. Hier werd het sporenvlak uit de Bronstijd afgedekt door een zwarte laag en in enkele profielen was op deze zwarte laag nog veen bewaard gebleven. In de overige sleuven werd het sporenvlak uit de Bronstijd afgedekt door een recente bouwvoor. De latere bodemingrepen zijn overigens niet erg ingrijpend geweest, overal zijn nog bronstijdsporen bewaard gebleven. De conservering van de grondsporen in combinatie met de omvang van het terrein en de relatie met omliggende bronstijdvindplaatsen maakt dit een behoudenswaardige vindplaats.
Archeologisch veldonderzoek
Ter voorbereiding op de ontwikkeling van de woningbouw in het zuidelijk deel van het plangebied Waterweide is de toplaag van teelaarde van circa 6,5 hectare integraal verwijderd. Vanuit archeologisch perspectief leverde dit een interessante uitgangssituatie: het terrein kon in zijn geheel worden onderzocht. Dit bood de mogelijkheid om gefundeerde keuzes te maken welke delen van de voormalige nederzetting in detail onderzocht gingen worden.
Vervolgens heeft ADC ArcheoProjecten in de periode 27 maart tot en met 12 mei 2018 een archeologisch veldonderzoek uitgevoerd. Het plangebied van het onderzoek had een oppervlakte van 6,5 hectare, waarvan 3,7 hectare vlakdekkend is onderzocht. Het onderzoek was onderverdeeld in twee veldwerkfasen. In fase 1 (27 maart - 25 april 2018) is een terrein van ca. 3,7 ha ontgraven en zijn alle sporen gedocumenteerd. In de tweede fase is (2 mei - 12 mei 2018) is detailonderzoek uitgevoerd en is er een publieksopgraving georganiseerd. Tijdens het veldwerk zijn bewoningsresten uit de Bronstijd aangetroffen. De resten bestaan uit kuilen, waterputten en greppels.Tijdens het uitschaven van een van deze greppels werd ook een concentratie houtskool en aardewerk aangetroffen.
Figuur 4.7 - Archeologisch onderzoeksgebied Waterweide-Zuid
Op basis van het uitgevoerde veldonderzoek van ADC ArcheoProjecten heeft Archeologie West-Friesland geadviseerd om het gehele plangebied van het onderzoek met betrekking tot het aspect archeologie vrij te geven voor de woningbouwontwikkeling. Het vrijgavedocument11 is als bijlage toegevoegd.
Betekenis voor het project
Op de verbeelding zijn aan de gronden met een archeologische verwachtingswaarde dubbelbestemmingen toegekend. Op basis van de bevindingen uit de uitgevoerde onderzoeken en het advies van Archeologie West-Friesland wordt er onderscheid gemaakt in drie gebieden:
Vrijgestelde gebieden
Waterweide-Zuid
Het plangebied wat onderdeel uitmaakt van het archeologisch veldwerkonderzoek is zoals reeds beschreven vrijgegeven voor verdere ontwikkeling. Hierdoor vervalt in het grijs gearceerde deel van figuur 4.9 de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Voor het noordelijke deel geldt de in het uitwerkingsplan opgenomen dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1, behoudens de reeds verstoorde gebieden (zoals bestaande watergangen, kabels- en leidingentracé en vrijgegeven locaties op basis van proefsleuvenonderzoek). Dit wordt onder het kopje 'Waterweide-Noord' nader toegelicht.
Figuur 4.8 - Vrijgavekaart archeologie
Waterweide-Noord
Dit betreft de reeds verstoorde gebieden in het plangebied zoals de bestaande watergangen (waaronder de Kerklsoot) en het bestaande kabel- en leidingentracé langs de Raadhuislaan. Daarnaast zijn op basis van het proefsleuvenonderzoek een aantal locaties vrijgegeven omdat geen tot weinig bronstijdsporen zijn aangetroffen als gevolg van omvangrijke verstoringen. Aan de westzijde van het plangebied is deze te relateren aan de voormalige Kerksloot, waardoor ook ter plaatse van deze voormalige watergang het gebied is vrijgegeven van archeologie.
Figuur 4.9 - Kadastrale minuutkaart 1826 met ligging voormalige Kerksloot
Archeologie – 1
Ten noorden van de bestaande oost-west watergang in het plangebied ligt het archeologisch vlak op -1,9 meter NAP. Het vrij te ontgraven deel, zonder dat de archeologische waarden worden verstoord ligt op -1,7 meter NAP. Grondroerende werkzaamheden tot een oppervlakte van 75 m² zijn toegestaan.
Voor wat betreft de uitvoering van de bouwwerkzaamheden binnen de archeologisch waardevolle gebieden spannen de gemeente en initiatiefnemer(s) zich in zo veel mogelijk te werken conform de Handreiking Archeologievriendelijk Bouwen van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Indien behoud in situ geen optie is, dienen de archeologische waarden veilig te worden gesteld door middel van een opgraving.
De wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden met cultuurhistorie. Sinds 1 januari 2012 is een cultuurhistorisch onderzoek verplicht. Het gaat daarbij om het in kaart brengen van archeologische, historisch stedenbouwkundige en historisch-geografische waarden en het beschrijven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige waarden en de aanwezige of te verwachten monumenten, in het op te stellen bestemmingsplan wordt omgegaan.
Cultuurhistorie in het plangebied en betekenis voor het project
Het huidige landschap van de gemeente Stede Broec maakt deel uit van het oude zeekleilandschap. Dit oudere Noord-Hollandse landschap herbergt nog elementen uit de periode van de veenontginningen en daarna en is van hoge historisch-geografische waarde. De verkaveling heeft een grote samenhang met de ontginnings- en bewoningsassen, de afwateringskanalen, de achter- en zijkaden en de dijken.
In het plangebied is nog een kenmerkende waterinfrastructuur aanwezig die onderdeel vormden van een systeem dat is aangelegd om West Friesland systematisch te ontwateren en geschikt te maken voor bewoning. In de uitwerking van dit plan wordt zoveel mogelijk aangesloten op deze kenmerkende waterinfrastructuur.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen is een toets aan de 'Wet luchtkwaliteit' (Wet milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) benodigd. Als kan worden aangetoond dat aan één of een combinatie van voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitvoeren van de plannen. Deze voorwaarden zijn:
Toetsing
Het plan valt onder de regeling met categorieën van gevallen, waarvan is vastgesteld dat die niet in betekende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De categorieën van gevallen zijn:
Waterweide blijft ruim onder de normen van woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 woningen en één ontsluitingsweg.
Betekenis voor het project
De ontwikkeling van Waterweide voldoet vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder stelt dat alle wegen zoneplichtig zijn, met uitzondering van woonerven en wegen die zijn opgenomen in een 30 km/zone. Iedere zoneplichtige weg heeft, afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied, een onderzoekszone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Indien niet aan deze grenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd.
Toetsing
Quick scan geluidsbelasting
Op 22 november 2017 is een quick scan geluidsbelasting12 uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de Raadhuislaan en N506 op het plangebied Waterweide. Hieruit blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB in het plangebied wordt overschreden. De maximaal toelaatbare waarde van Lden 63 dB wordt nergens overschreden.
De RUD Noord-Holland Noord heeft deze quickscan op 27 december 2017 getoetst. Hierin concludeert ze dat onder voorwaarden de gemeente voor de woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden hogere waarden kan verlenen.
Onderzoek wegverkeerslawaai nieuwbouwplan Waterweide
Deze aanvraag hogere waarden is in het Onderzoek wegverkeerslawaai Nieuwbouwplan Waterweide te Grootebroek13 verder uitgewerkt.
Vanwege de flexibele planopzet van het uitwerkingsplan vraagt dit een flexibele methode voor het bepalen van het aantal woningen waarvoor een hogere waarde moet worden verleend:
Boven beschreven werkwijze is in samenspraak met de Regionale Uitvoeringsdienst Noord- Holland Noord (RUD NHN) vastgesteld.
Dit resulteert in de volgende bevindingen:
Maatregelenonderzoek
Bij overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting dienen in eerste instantie mogelijke (aanvullende) geluidreducerende maatregelen te worden onderzocht. In de wet wordt een voorkeur uitgesproken voor de volgorde waarin de haalbaarheid van de diverse categorieën maatregelen onderzocht moet worden. Deze volgorde is:
Na afweging van bron- en overdrachtsmaatregelen blijkt dat het verlagen van de maximumsnelheid van 50 km/uur naar 30 km/uur op de Raadhuislaan de meest eenvoudige oplossing is. Dit omdat er dan niet meer getoetst hoeft te worden aan het gestelde in de Wet geluidhinder. Na verlaging van de rijsnelheid is de optredende geluidbelasting nog steeds hoger dan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 48 dB. Echter de Raadhuislaan is een van de ontsluitingswegen van Grootebroek, waardoor het verlagen van de rijsnelheid leidt tot bezwaren van verkeerskundige aard. Overige maatregelen bieden onvoldoende soelaas om de geluidbelasting onder de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van Lden 48 dB te brengen. Blijft over het aanvragen van een hogere waarden.
Hogere waarde en gevelmaatregelen
Op basis van de gehanteerde benaderingsmethode dient er vanwege verkeer op de Raadhuislaan voor 53 woningen een hogere waarde van ten hoogste Lden 57 dB aangevraagd te worden en vanwege verkeer op de N506 59 woningen met een hogere waarde van ten hoogste Lden 55 dB.
Bij de aanvraag om Omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen dient, indien de geluidbelasting hoger is dan Lden 53 dB aangetoond te worden dat wordt voldaan aan het gestelde in afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten van het Bouwbesluit. Aan te bevelen is om de voorzieningen van de gevel(s) van de woningen te bepalen op de gecumuleerde geluidbelasting van het verkeer op de Raadhuislaan en de N506 samen exclusief aftrek conform artikel 3.4 van het RMG 2012. Op basis van een geluidbelasting van ten hoogste 63 dB kunnen met nog vrij standaard bouwkundige voorzieningen aan de eis betreffende het gestelde binnenniveau van ten hoogste 33 dB worden voldaan. Wel dient rekening gehouden te worden met akoestische beglazing (de beide glasbladen kunnen dikker zijn dan bij standaard glas), met geluiddempende regelbare ventilatievoorzieningen (zogenaamde susroosters c.q. suskasten), de panelen en het dak dienen een betere geluidwering dan de standaard uitvoering te hebben.
Betekenis voor het project
Geconcludeerd kan worden dat de woningbouw in het bouwplan mogelijk is ten aanzien van de geluidsbelasting vanwege verkeer op de omliggende wegen. Voor de woningen gelegen binnen het woongebied met een geluidsbelasting hoger dan 48 dB op de uiterste bebouwingsgrens wordt een hogere waarde verleend.
Ter plaatse van de Aanloop 6 is het Martinus College gevestigd. Ruimtelijk zijn de functies wonen en onderwijs goed verenigbaar. Het Martinus College staat in en grenst momenteel al aan een bestaande woonwijk (Kloosterhof). De onderwijsactiviteiten vinden hoofdzakelijk doordeweeks en overdag plaats tussen 8.00u en 17.00u. Gelet op de feitelijke situatie vormt de ligging van de huidge fiets- en brommerstalling de belangrijkste geluidsbron ten opzichte van de woonomgeving. Onderstaande afbeelding laat zien dat de bouwvlakgrens van deze stalling op voldoende afstand ligt van de te realiseren woningen. De paarse stippellijn geeft de 30 meter grens weer. Deze laat zien dat het plan Waterweide op voldoende afstand ligt van deze stalling. Aanvullend bevindt zich daar na realisatie van het plan een buffer van water en tuinen. Voor wat betreft het autoparkeren van medewerkers van het Martinus is dit niet wezenlijk anders dan het parkeren van bewoners en bezoekers van de wijk Waterweide zelf. Mogelijk verdwijnt deze parkeerplaats in de toekomst naar de zijde van de sportvelden en wordt deze parkeerplaats als aanvullende groene zone ingericht.
Het woon- en leefklimaat en een goede ruimtelijke ordening is gelet op de inpassing van het plan Waterweide en de aanwezigheid van het Martinus College dan ook geborgd.
Figuur 4.10 - Overzicht uiterste bouwvlakgrens fiets- en brommerstalling (rode stippellijn) en 30 meter grens (paarse stippellijn) in relatie tot het plangebied (blauwe en gele arcering)
4.8.3 Sportvelden
Ter plaatse van Raadhuislaan 8 zijn de sportvelden van VV de Zouaven gevestigd. De grootste richtafstand als gevolg van een veldsportcomplex met verlichting bedraagt 50 meter. De aspecten geluid en verlichting zijn hierin maatgevend. Tussen de toekomstige woningen en de feitelijke ligging van het dichtsbijgelegen sportveld bevindt zich een bufferzone over een afstand van circa 50 meter. Deze buffer is (van west naar oost) opgebouwd uit :
en weergegeven in onderstaande figuur 4.11:
Figuur 4.11 - Schematische weergave bufferzone sportverlden en woonwijk Waterweide
De sportvelden zijn omringd door een groene bosschage. Op de rand van de sportvelden bevinden zich lichtmasten die op de velden zijn gericht (van het plangebied Waterweide af) en tevens zijn omringd door de groene bosschage. Daartussen ligt nog een bestaande groenstrook, sloot, bomenrij en de Raadhuislaan (figuur 4.12). In het plan Waterweide wordt tussen de Raadhuislaan en de woonkavels een openbare oever met groene uitstraling en een watergang aangelegd. Daarnaast worden de achterzijde van woonkavels, richting het water en de Raadhuislaan ingericht als tuin.
Figuur 4.12 - Streetview Raadhuislaan met aan linkerzijde de groene buffer tussen de Raadhuislaan en sportvelden en aan de rechterzijde het plangebied Waterweide
De activiteiten op de sportvelden vinden in het weekend overdag plaats. Doordeweeks vinden er 's avonds trainingen plaats.
Gelet op de (natuurlijke) buffer tussen de sportvelden en het plan Waterweide en het feitelijk gebruik worden de functies 'Sport' en 'Wonen' voldoende van elkaar gescheiden en is een goede ruimtelijke ordening voldoende geborgd.
Net als bij geluid geldt ter plaatse van de sportvelden gelegen aan de Raadhuislaan 8 een richtafstand voor lichthinder van 50 meter. Zoals aangegeven in paragraaf 4.9.3 zijn de sportvelden met lichtmasten omgegeven door een groene bosschage en zijn de aanwezige lichtmasten gericht op de sportvelden (en van het plan Waterweide vandaan). Tussen de toekomstige woningen en de feitelijke ligging van het dichtsbijgelegen sportveld bevindt zich een bufferzone over een afstand van circa 50 meter.
Figuur 4.13 - locaties lichtmasten op sportvelden V.V. de Zouaven
De activiteiten op de sportvelden vinden in het weekend overdag plaats. Doordeweeks vinden er 's avonds trainingen plaats, Dit betekent dat alleen doordeweeks de lichtmasten aanstaan. Hieronder volgt een globaal overzicht van het trainingsschema:
Maandag: 18.00u - 22.30u
Dinsdag: 18.00u - 22.30u
Woensdag: 14.00u - 22.30u
Donderdag: 17.00u - 22.30u
Vrijdag: 18.00u - 22.30u
Gelet op de (natuurlijke) buffer tussen de sportvelden en het plan Waterweide, de richting van de lichtmasten en het feitelijk gebruik worden de functies 'Sport' en 'Wonen' voldoende van elkaar gescheiden en is een goede ruimtelijke ordening voldoende geborgd. Als eigenaar van de sportvelden is de gemeente tevens sturend in het voorkomen op de realisatie van lichtmasten dichterbij het plan 'Waterweide'. De lichtmasten leiden niet tot een belemmering van een goed woon- en leefklimaat.
Toetsingskader
Het algemene rijksbeleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, echter als gevolg van die activiteit wel risico's kunnen lopen, zoals omwonenden. Het begrip risico wordt in beeld gebracht door middel van twee begrippen: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is het risico op een plaats (buiten de inrichting of langs een transportroute), uitgedrukt in de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats (langs een inrichting, een transportroute of een buisleiding) zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval (binnen de inrichting of op de transportroute) waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
De omvang van het risico is een functie van de afstand waarbij meestal geldt: hoe groter de afstand, des te kleiner het risico. De diverse niveaus van het plaatsgebonden risico worden geografisch weergegeven door zogenaamde iso-risicocontouren (lijnen) om de activiteit (inrichting, infrastructuur of buisleiding).
Voor kwetsbare objecten (zoals een woning of een school) geldt een grenswaarde van PR 10-6 Voor beperkt kwetsbare objecten (zoals een sporthal of speeltuin) geldt een richtwaarde van PR 10-6.
Groepsrisico
Het groepsrisico is de cumulatieve kans per jaar dat een groep van ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van aanwezigheid in het invloedsgebied (van een inrichting of van een transportroute) en een ongewoon voorval (binnen die inrichting, of langs die transportroute) waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is.
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment (geldt ook voor buisleidingen) gemeten per kilometer en per jaar:
De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico bij inrichtingen is per inrichting gemeten en per jaar:
Bij de toetsing moet worden bezien of de kans per inrichting of per kilometer route of tracé op een bepaald aantal slachtoffers groter is dan bovengenoemde oriëntatiewaarden. Deze oriëntatiewaarden gelden in alle situaties.
Verantwoording groepsrisico
Met het invullen van de verantwoordingsplicht wordt een invulling gegeven in hoeverre externe veiligheidsrisico's in het plangebied worden geaccepteerd en welke maatregelen getroffen zijn om het risico zoveel mogelijk te beperken. Het invullen van de verantwoordingsplicht is een taak van het bevoegd gezag. Door de verantwoordingsplicht wordt het bevoegd gezag gedwongen het externe veiligheidsaspect mee te laten wegen bij het maken van ruimtelijke keuzes. Deze verantwoording is kwalitatief en bevat verschillende onderdelen die aan bod kunnen of moeten komen. Ook bestaat er een adviesplicht voor de Veiligheidsregio (voorheen regionale brandweer). De verantwoordingsplicht behelst onder meer de volgende aspecten:
Bij een beperkte verantwoording hoeven alleen de punten 1 en 2 behandeld te worden.
Toetsing
Beperkte verantwoording groeprisico
Het maatgevende risico betreft een koude BLEVE van een LPG tankwagen na een aanrijding. Dit houdt in dat een tot vloeistof verdicht gas onder druk uitbreidt tot een dampwolk. Indien sprake is van een 'koude' BLEVE, dat ontsteekt de dampwolk met een vuurbal tot gevolg. De BLEVE geeft zowel een drukgolf als een intense warmtestraling, als gevolg waarvan onbeschermde personen kunnen overlijden of gewond raken. Voor de koude BLEVE geldt een maximale effectafsand 1% letaliteit voor het maatgevende risico van 200 meter. Omdat de ruimtelijke ontwikkeling binnen deze afstand plaatsvindt, moet de hulpverlening worden verantwoord.
Op 4 april 2018 heeft de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord advies uitgebracht over het ontwerp-uitwerkingsplan. De veiligheidsregio adviseert om:
Bluswatervoorzieningen
Voor wat betreft de bluswatervoorzieningen is de beschikbaarheid van zowel primaire (brandkranen) als secundaire (open water) bluswatervoorzieningen relevant. Bij het definitief op te stellen inrichtingsplan wordt ten aanzien van de bluswatervoorzieningen de handreiking 'Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' toegepast. Voor nieuwbouwwoningen (tot 20 meter hoog) geldt dat voor alle woningtypen binnen 100 meter een bluswatervoorziening (500 liter per minuut) beschikbaar moet zijn. In het plangebied wordt 1,9 hectare (minimaal) tot 2,8 hectare (maximaal) water gegraven van circa 1 meter diep. Dit zorgt voor voldoende open water om de aanwezige woningen in het plangebied met bluswater te bereiken.
Bereikbaarheid
De opkomstijd is beoordeeld om te bepalen of de hulpddiensten tijdens een ramp of zwaar ongeval voldoende snel kunnen optreden. Het plangebied en de omgeving zijn voldoende snel en in voldoende mate tweezijdig bereikbaar zodat de brandweer eventueel optredende effecten kan bestrijden. Ook is de hulpverlening in staat om gedurende het eerste uur van de ramp de bestrijding in te zetten en de gewonden af te voeren naar de vier regionale ziekenhuizen (Noordwest Ziekenhuisgroep locatie Alkmaar, Noordwest Ziekenhuisgroep locatie Den Helder, Westfries Gasthuis in Hoorn en het Rode Kruisziekenhuis in Beverwijk). Daarnaast worden verkeersremmende maatregelen binnen het plangebied zoveel als mogelijk voorkomen om de opkomsttijd van de hulpdiensten te kunnen blijven garanderen.
Zelfredzaamheid
Het plan voorziet niet in de realisatie van objecten waarbij sprake is van langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen (zoals kleine kinderen, zieken en ouderen). De toekomstige gebruikers vormen een gemiddelde bevolkingsgroep uit de samenleving, die als zelfredzaam wordt beschouwd. Ook biedt het plangebied voldoende vluchtmogelijkheden van de risicobron af. Ook valt het plangebied in het sirenebereik van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS). Zo kan de overheid via NL-Alert mensen in het rampgebied en in de directe omgeving van een (dreigende) noodsituatie informeren met een tekstbericht via de mobiele telefoon. Dit maakt snelle alarmering binnen het plangebied van Waterweide mogelijk.
Eindafweging verantwoordingsplicht groepsrisico
De hoogte van het groepsrisico blijft nagenoeg ongewijzigd. Er zijn genoeg mogelijkheden om van de risicobron weg te vluchten. Ook is het plangebied voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten en kent het voldoende bluswatervoorzieningen. De situatie is daarmee acceptabel voor het aspect externe veiligheid.
Betekenis voor het project
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het project. Vanwege toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de N506 is een beperkte verantwoording ten aanzien van het groepsrisico opgesteld.
Toetsingskader
Het gemeentelijk klimaatbeleid zoals verwoord in 3.4.3 Duurzaamheidsvisie 2018 - 2021.
Betekenis voor het project
Het plan is in lijn met de uitgangspunten van het gemeentelijk klimaatbeleid. De realisatie van water is een belangrijke peiler in het plan en draagt er aan bij dat de toenemende neerslagintensiteit als gevolg van klimaatverandering wordt opgevangen. Ook wordt het hemelwater niet afgevoerd op het riool en zoveel mogelijk rechtstreeks afgevoerd naar open water.
Ten aan zien van het duurzaam bouwen verkent de gemeente samen met de marktpartijen mogelijkheden om extra duurzaamheidsmaatregelen te treffen: een gasloze wijk, geothermie en gebruik van duurzame materialen maken onderdeel uit van deze verkenning.
Toetsingskader
Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Voor een aantal activiteiten geldt daarom een zogenoemde m.e.r.-plicht (C-lijst in het Besluit m.e.r.). Deze activiteiten worden gekenmerkt door het feit dat zij over het algemeen belangrijke nadelige milieugevolgen hebben. Voor andere activiteiten geldt dat zij afhankelijk van de omstandigheden nadelige milieugevolgen kunnen hebben (D-lijst in het Besluit m.e.r.). Voor deze laatste activiteiten geldt een zogenaamde m.e.r.-beoordelingsplicht.
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) geeft aan of voor een project een m.e.r.- (beoordelings)plicht van toepassing is. De ontwikkeling van Waterweide heeft betrekking op de realisatie van woningen, wat als activiteit is opgenomen in de D-lijst onder categorie D11.2 (aanleg, wijzigen of uitbreiden van een stedelijk ontwikkelingsproject) en ontgrondingen, wat als activiteit is opgenomen in de D -lijst onder categorie D16.1 (zie tabel 3.1).
Het Besluit m.e.r. geeft onder 'gevallen' per activiteit aan wat de relevante drempel is voor een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Met de ontwikkeling van Waterweide worden de (indicatieve) drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. niet overschreden, zodat op basis daarvan geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de drempelwaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de Europese richtlijn milieueffectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten, een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.- beoordeling'. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Betekenis voor het project
Voor de ontwikkeling van Waterweide worden de drempelwaarden van de activiteiteiten zoals opgenomen in de D-lijst onder categorie D11.2 en D16.1 niet overschreden. Daarom is aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. Deze is als bijlage bijgevoegd. Op basis van de beoordeling is geconcludeerd dat gezien de te verwachten effecten er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor het milieu. Een nadere analyse in een MER/m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk. Naar aanleiding van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling heeft het college van burgemeester en wethouders op 13 februari 2018 besloten dat geen MER opgesteld hoeft te worden. Het beslispunt is hieronder weergegeven:
In het voorliggende uitwerkingsplan is het ontwerp het plangebied niet exact vastgelegd. Er is gekozen voor globale bestemmingen die voldoen aan de uitwerkingsregels, zonder de toekomstige bebouwing gedetailleerd vast te leggen. De reden hiervan is dat een toekomstbestendig plan wordt beoogd, waarin voldoende flexibiliteit wordt gegeven om in te spelen op veranderende omstandigheden. Tegelijkertijd wordt de rechtszekerheid geborgd doordat het plan binnen de uitwerkingsregels wordt ontwikkeld.
Op 23 mei 2017 is door de gemeenteraad het Masterplan Waterweide vastgesteld. In onderliggende paragrafen worden de belangrijkste planuitgangspunten uit dit Masterplan benoemd.
Het concept van Waterweide is geïnspireerd op het oorspronkelijke landschap en gebruik van de polder. In de vroegere polders was de schuit het belangrijkste transportmiddel, het hele leven was op het water georiënteerd. In de loop der decennia, met de intrede van landbouwmachines en de daaropvolgende ruilverkavelingen, werd de schaal van de polder steeds groter. Zowel de hoeveelheid water, als het belang daarvan is daardoor sterk afgenomen. Voormalige landbouwgebieden zijn ontwikkeld tot woonwijken, de auto is niet meer weg te denken uit het straatbeeld. De originele vaarpolder is ingeruild voor een rijpolder.
In Waterweide krijgt het water weer een belangrijke rol. Het gros van de woningen heeft een tuin aan het water, met een ligplek voor een bootje. Ook zijn er diverse openbare plekken aan het water, waardoor het water vanuit verschillende perspectieven beleefd kan worden.
Waterweide is een eilandenrijk, bestaande uit verschillende eilanden. Het oudere Noord- Hollandse landschap kenmerkt zich door een grillig patroon van eilanden, met smallere en bredere watergangen. Deze vormentaal komt terug in de nieuwe eilanden. De bredere, centrale watergang heeft grillig gevormde oevers. Hierdoor ontstaat een afwisseling van lange zichtlijnen en kleine, besloten plekjes aan de waterkant. De beleving van het water wordt zo een spel van spannende en verrassende plekken aan het water.
Aansluiting omgeving
De wijk Waterweide past heel logisch in de structuur van de naoorlogse, zuidelijke uitbreidingen van Stede Broec. De wijken Kloosterhof, Oostersluis, Princenhof zijn onderling van elkaar gescheiden door een stevige groenstructuur. Deze komen aan de zuidkant uit in een brede groene zone langs de N506. Het Pad van Amiëns vormt op dezelfde manier een heldere grens tussen Kloosterhof en Waterweide. Deze doorgaande fietsroute heeft een herkenbaar, eenduidig profiel, aan weerszijden geflankeerd met een watergang. Een goede uitstraling van Waterweide richting deze route is daarom van groot belang. Er zal een landschappelijke scheiding ontworpen worden om het Martinuscollege af te scheiden van de wijk.
Figuur 5.1 - Structuren masterplan Waterweide
Mogelijke invulling aansluiting Raadhuislaan
Met de aanleg van de N23 Westfrisiaweg vormt de Raadhuislaan straks een belangrijke entree van Stede Broec. Waterweide is de eerste kennismaking met Stede Broec en vormt als zodanig het 'visitiekaartje'. Om die reden wordt er extra aandacht gegeven aan de uitstraling van Waterweide richting de Raadhuislaan. Ten behoeve van de mogelijke invulling van de aansluiting op de Raadhuislaan is in de zone langs de Raadhuislaan extra ruimte gereserveerd om een goede en groene inpassing te maken, in de vorm van een brede ecologische oever. De twee bruggen die de toegang tot Waterweide geven, vormen samen met de bebouwing in deze hoeken mooie, herkenbare 'poorten' naar de wijk. Op de hoeken zijn accenten aangegeven, hier wordt extra aandacht gegeven aan de uitstraling richting de Raadhuislaan middels een accent in de architectuur of in het groen.
Water
De mogelijke locatie van de dwarse waterverbindingen geven een inblik in Waterweide, een voorproefje voor de sfeer rondom de centrale waterplas. De centrale wateras in Waterweide is de doorgaande vaarroute en sluit aan de zuidkant aan op de watergang parallel aan de Westfrisiaweg. De andere watergangen sluiten allen aan op deze centrale as. In deze wateras worden een aantal verbredingen voorzien, zodat een spannende sequentie van smallere en bredere plekken ontstaat. Deze centrale wateras sluit in binnen de planperiode aan op het waternetwerk van Stede Broec, waardoor je tot in de haven van Enkhuizen en de kern van Lutjebroek kan varen.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke ontwikkeling juridisch is vertaald. Het juridisch bindende deel bestaat uit de regels en de verbeelding. De regels vormen het juridisch instrumentarium voor wat betreft het gebruik van de gronden, de toegelaten bebouwing en het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft de functie van visualisering van de bestemmingen en aanduidingen die in de regels worden benoemd.
De verbeelding geeft de bestemmingen en aanduidingen van de gronden aan. Deze bestemmingen corresponderen met de artikelen in de regels, zoals beschreven in paragraaf 6.3. Op de verbeelding staan de symbolen en maatvoeringen waarbij in de planregels is opgenomen wat de mogelijkheden en beperkingen zijn.
Het voorliggende plan vormt een uitwerking van de bestemming 'Wonen - Uit te werken' uit het bestemmingsplan Stede Broec - Zuid. Het betreft hier een globale bestemming die door burgemeester en wethouders dient te worden uitgewerkt. De uitwerkingsplicht en het kader waarbinnen dit dient te geschieden zijn te vinden in artikel 15 lid 2 van de regels van genoemd bestemmingsplan. Aan dit kader is middels het onderhavige uitwerkingsplan voldaan.
Op grond van artikel 3.6 onder 3 Wro maakt de uitwerking deel uit van het bestemmingsplan. Derhalve gelden naast de regels die in deze uitwerking zijn opgenomen, de regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Stede Broec – Zuid. Door de uitwerking van de “globale” bestemmingsregeling in een uitgewerkte bestemmingsregeling wordt de basis gevormd voor directe bouwtitels.
Het uitwerkingsplan bestaat uit een verbeelding en bijbehorende regels en wordt vergezeld van deze toelichting. Op de verbeelding worden de bestemmingen van de gronden aangegeven. De materiële inhoud van de bestemmingen is opgenomen in de regels.
De procedure die bij de totstandkoming van het uitwerkingsplan gevolgd dient te worden is te vinden in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. In deze procedure wordt het uitwerkingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd en vervolgens vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Tegen een besluit van het college van B&W inzake de vaststelling kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken.
In onderstaande subparagrafen worden de regels per hoofdstuk toegelicht.
Dit hoofdstuk bevat de inleidende bepalingen van de regels en onderstaande artikelen zijn in dit hoofdstuk opgenomen:
Artikel 1: Begrippen
Dit artikel geeft de betekenis aan van in de regels voorkomende begrippen. De begripsbepalingen staan op alfabetische volgorde. Voor een aantal begrippen zijn de wettelijk in de SVBP 2012 voorgeschreven definitiebepalingen gebruikt.
Artikel 2: Wijze van meten
Dit artikel geeft aan op welke wijze de berekening van maten plaatsvindt.
Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die in het plangebied voorkomen. Voor ieder bestemmingsvlak op de verbeelding, bevat hoofdstuk 2 een regeling. Bij de indeling van de bestemmingsregels is conform de SVBP 2012 een vaste volgorde aangehouden. De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:
Artikel 3: Water
Deze bestemming is toegekend aan de randen van het plangebied. Binnen deze bestemming is het water toegestaan waaraan de centrale water-as zal worden verbonden.
Artikel 4: Wonen
'Wonen' is de hoofdbestemming van dit uitwerkingsplan. De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de woonfunctie. Náást het eigenlijke wonen is ook de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep of bedrijf toegestaan. Ook de functies parkeren, tuin, erf , wegen, fiets- en voetpaden, groen, nutsvoorzieningen en water zijn op de gronden toegestaan.
Gezien de aard van het uitwerkingsplan is op voorhand niet duidelijk welke geluidbelasting een geluidsgevoelige bestemming in het plangebied zal ondervinden ten gevolge van de Westfrisiaweg (N506). Het uitwerkingsplan geeft wel een directe bouwtitel voor de toekomstige woningen in het plangebied. In de bouwregel voor 'Wonen' is daarom opgenomen dat op de gevel van een woning dient te worden voldaan aan de maximale geluidbelasting conform de Wet geluidhinder of aan het genomen hogere waardenbesluit.
In de bouwregels is verder, conform de voorwaarde uit het moederplan, opgenomen dat er maximaal 25 woningen per hectare zijn toegestaan.
In deze bestemming is ten aanzien van de bouwregels een onderscheid gemaakt in 'hoofdgebouwen' (woningen in niet gestapelde vorm en woningen in gestapelde vorm), 'bijbehorende bouwwerken' en 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde'.
Voor de hoofgebouwen is de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen een gebouw voor gestapelde- en voor niet-gestapelde woningen. Tevens is de maximum oppervlakte voor grondgebonden woningen per hoofdgebouw opgenomen. Het type woning is niet vastgelegd, dit kunnen rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen, gestapelde of vrijstaande woningen worden. Binnen 1 meter vanaf de waterkant mogen geen hoofgebouwen worden gebouwd. Ten opzichte van de openbare weg geldt een afstand van 3 meter voor de voorgevel van een hoofgebouw.
Bij bijbehorende bouwwerken moet worden gedacht aan garages, bergingen, tuinhuisjes, erkers, bijkeukens enzovoorts. Voor het achtererfgebied geldt dat dit vergunningvrij voor zo ver dit is geregeld in het Besluit omgevingsrecht (Bor). Wel is opgenomen dat binnen 1 meter vanaf de waterkant niet gebouwd mag worden. De oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in achtererfgebied mag ten hoogste 60m2 bedragen. Bijbehorende bouwwerken kennen een hoogtebeperking voor zowel de goothoogte (3 meter) als de bouwhoogte (6 meter) met dien verstande dat de bouwhoogte van tussen een blok geschakelde twee-onder-één kapwoningen aangebouwde bijbehorende bouwwerken ten hoogste 4,50 m mag bedragen. Ter plaatse voorzien van de aanduiding 'bijgebouwen' zijn bijbehorende bouwwerken over maximaal 50% van de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw toegestaan.
Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen niet binnen 1 meter vanaf de waterkant worden gebouwd. Tevens is voor de onderdoorgang van bruggen een minimum hoogte opgenomen.
In artikel 2 onderdeel 13 van bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht is opgenomen dat er geen omgevingsvergunning is vereist voor een constructie voor het overbruggen van een terreinhoogteverschil van niet meer dan 1 meter die niet hoger is dan het aansluitende afgewerkte terrein. Onderstaande afbeeldingen geven een indicatie van de aansluiting van oevers op het water in het plan Waterweide:
Figuur 6.1 - principeprofiel oever 1
Figuur 6.2 - principeprofiel over 2
In de woonbestemming zijn afwijkingsregels opgenomen voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen 1 meter vanaf de waterkant zijn onder voorwaarden wel steigers en/of boothuizen toegestaan.
In de gebruiksregels binnen de bestemming wonen is opgenomen wat strijdig gebruik is in het kader van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf. Tevens is opgenomen dat huisvesting van buitenlandse werknemers die samen geen huishouden vormen strijdig gebruik van de gronden oplevert.
Artikel 5: Leiding - Riool
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor rioolleiding met bijbehorende bouwwerken.
Artikel 6: Waarde – Archeologie 1
Voor de gronden met de bestemming 'Waarde – Archeologie 1' geldt dat er een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden nodig is bij onder andere aanleg van een verhard oppervlak groter dan 75 m² en als er dieper wordt gegraven dan -1,7 m NAP. Tevens moet er in een archeologisch rapport aangetoond worden dat de archeologische waarde voldoende wordt vastgesteld en zal er een toets plaatsvinden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het hele plangebied.
Artikel 7: Antidubbeltelregeling
Op grond van de antidubbeltelregel is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro). Deze bepaling voorkomt dat er meer kan worden gebouwd dan er wenselijk is indien een kavel wordt gesplitst en op grond daarvan een nieuw bouwperceel ontstaat.
Artikel 8: Algemene gebruiksregels
In dit artikel worden regels gesteld aan het gebruik die gelden voor alle bestemmingen in dit uitwerkingsplan. Er wordt voorzien in een regeling ten aanzien van parkeervoorzieningen binnen het plangebied.
Daarnaast is opgenomen wel gebruik in ieder geval strijdig is met het uitwerkingsplan. Zo is er bijvoorbeeld sprake van strijdig gebruik van de gronden indien binnen 10 jaar niet voorzien is in de aanleg en instandhouding van zes eilanden.
Artikel 9: Algemene aanduidingsregels
In dit artikel worden aanvullende regels gesteld aan het gebruik van gronden.
Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'Milieuzone - geurzone' mogen ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd. Tuinen, erven en schuurtjes vallen hier niet onder.
De algemene aanduidingsregel 'Overige zone - zoekgebied water-as' geeft aan waar een water-as van minimaal 6 meter breed kan worden gerealiseerd. Een water-as is een centrale watergang met een minimale breedte van 6 meter met als oriëntatierichting noord-zuid. De watergang vormt een verbinding tussen het water aan de noordzijde en het water aan de zuidzijde van het plangebied.
Daarnaast zijn er middels de aanduiding 'Overige zone - zoekgebied - ontsluiting' gronden aangewezen waar een ontsluiting op de Raadhuislaan mag worden gerealiseerd met dien verstande dat per aanduidingsvlak maximaal 1 ontsluiting mag worden gerealiseerd.
De aanduidingen voor de water-as en de ontsluitingen zijn opgenomen omdat de exacte locatie van zowel de ontsluitingen als de water-as nog niet vast staat.
Artikel 10: Overige regels
Dit artikel bevat een afstemmingsregel om het plan ten aanzien van de inrichting van het gebied, de integrale ontwerpprincipes met betrekking tot landschap, stedenbouw en architectuur af te stemmen op het Masterplan Waterweide en het Beeldkwaliteitsplan Waterweide.
Artikel 11: Overgangsrecht
In het overgangsrecht is een regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond en was toegestaan bij het opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de opgenomen regeling. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De regeling is overgenomen uit de standaardbepaling in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.2.1 Bro stelt regels voor overgangsrecht van bouwwerken en artikel 3.2.2 Bro stelt regels voor overgangsrecht van gebruik
Artikel 12: Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan, Waterweide, bepaald. Onder deze naam kan het uitwerkingsplan worden aangehaald.
Uniforme openbare voorbereidingsprocedure
In artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is bepaald dat op de voorbereiding van een uitwerkingsplan de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is, zoals vastgelegd in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het uitwerkingsplan lag vanaf 22 maart 2018 gedurende zes weken in ontwerp ter inzage. In deze periode konden belanghebbenden zienswijzen bij het college van burgemeester en wethouders indienen. Op het ontwerp-uitwerkingsplan zijn geen zienswijzen ingediend. Wel zijn er twee overlegreacties binnengekomen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) en de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord (VrNHN). De overlegreacties en de beantwoording daarvan zijn hieronder toegevoegd.
Indiener | Overlegreactie | Antwoord |
HHNK |
Inrichting watersysteem
a. Volgens de door u geleverde gegevens zullen enkele waterlopen worden gegraven of verbreed en zal een partiële herziening van het peilbesluit worden genomen. Hierbij verzoeken wij u rekening te houden met het volgende: Uit de maatwerkberekening is gebleken dat er in het plan minimaal 1,9 hectare (=12,3%) open water moet worden gerealiseerd. Dit dient te worden gerealiseerd binnen het plangebied van bruto 15,5 hectare. In het Masterplan voor Waterweide is 2,8 hectare water voorzien. In de watertoets is geconcludeerd dat er voldoende open water kan worden gerealiseerd. In de nadere uitwerking van het plan zou de exacte hoeveelheid te graven water worden bepaald. Omdat op dit moment nog niet helemaal duidelijk is hoeveel wateroppervlak er daadwerkelijk wordt gerealiseerd, adviseer ik u om voorafgaand aan het vergunningentraject in nader overleg het hoogheemraadschap te informeren hoeveel open water er daadwerkelijk wordt gerealiseerd. b. In het masterplan is de ambitie uitgesproken om aan te sluiten op het vaarwater direct ten noorden van het plan. Hiertoe dient het waterpeil in het plangebied met 50 centimeter te worden verhoogd van NAP -2,90 m naar NAP -2,40 m. Voor de peilverhoging is een partiële herziening van het peilbesluit noodzakelijk, die de initiatiefnemer bij het hoogheemraadschap moet aanvragen. De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het maken van de noodzakelijke afspraken met de belanghebbenden en het opstellen van het benodigde watergebiedsplan. c. In nieuwe stedelijke gebieden is het uitgangspunt van het hoogheemraadschap dat varend onderhoud moet kunnen worden gepleegd. In verband hiermee geldt voor die gebieden dat nieuw aan te leggen en bestaande, te handhaven waterlopen (inclusief grenswaterlopen) worden aangelegd met een minimale breedte op de waterlijn van zes meter, een minimale waterdiepte van één meter met taludhellingen van ten minste 1 : 2. Bochten en keerpunten in waterlopen dienen minimale bochtstralen te krijgen van 8 – 10 meter. Om een duurzaam, robuust watersysteem te verkrijgen en houden adviseert het hoogheemraadschap altijd sterk om onder meer bredere waterlopen te realiseren. d. Wanneer varend onderhouden waterlopen breder zijn dan zes meter kunnen natuurvriendelijke oevers, rietoevers en waterplanten, wanneer de waterdoorvoer dit toelaat, worden toegestaan. De beschikbare ruimte wordt daarbij gelijkelijk verdeeld over beide oevers. e. In de toelichting wordt gesproken over een lichte beschoeiing waarmee wordt voorkomen dat door de toekomstig eigenaar tot op de waterlijn een verhoogde beschoeiing wordt gemaakt. De ervaring van het hoogheemraadschap leert echter dat eigenaren vaak toch overgaan tot het aanleggen van een verhoogde beschoeiing. Wanneer varend onderhouden waterlopen breder zijn dan zes meter kunnen verhoogde beschoeiingen worden toegestaan. De beschikbare ruimte wordt daarbij gelijkelijk verdeeld over beide oevers. |
a. In de watertoets is in samenspraak met HHNK het benodigd areaal aan water berekend. Aangaande de verdere planvorming (inrichtingsplan) en de benodigde vergunningen is en wordt overleg gevoerd met HHNK. In het op te stellen inrichtingsplan worden deze aspecten meegenomen. In de aan te vragen watervergunning worden de totaal hoeveelheden te graven water vastgelegd zodat dit duidelijk is en is verankerd in de watervergunning. b. De direct belanghebbenden zijn inmiddels door de initiatiefnemer benaderd en de peilverhoging is besproken en akkoord bevonden. Inmiddels is het watergebiedsplan ter onderbouwing van het peilbesluit in voorbereiding. Deze zal op korte termijn met HHNK worden besproken. HHNK zal daarna de peilbesluitprocedure opstarten. c. In het plan is voldoende open water meegenomen waardoor eenvoudig het onderhoud vanaf het water kan worden uitgevoerd. Bovenstaande punten worden verder uitgewerkt in verdere planvorming (inrichtingsplan) en in de aan te vragen watervergunning. d. Het advies wordt ter kennisgeving aangenomen en betrokken bij het inrichtingsplan. e. De beschoeiingen zijn nodig om een duidelijk erfscheiding tussen water en de particuliere kavels te maken. Het verhogen van de beschoeiing is in de planregels van het uitwerkingsplan uitgesloten. Beschoeiingen zijn toegestaan tot maximaal 0,3 meter gemeten vanaf de waterlijn. Verhoogde beschoeiingen zijn alleen toegestaan vanaf 1 meter vanaf de waterlijn. Op deze wijze is geborgd dat geen versmalling van het water plaatsvindt. |
HHNK |
Waterkwaliteit a. In de huidige situatie is parallel aan de Raadhuislaan een persleiding van het hoogheemraadschap aanwezig. In het plangebied zijn zowel de (te verleggen) persleiding als het rioolgemaal niet opgenomen. Aangezien de aanwezigheid van de persleiding beperkingen oplegt aan de activiteiten die mogen plaatsvinden, is het van belang de persleiding en de beschermingszone van 5 meter op te nemen in het tekengebied. b. Ook is het noodzakelijk rekening te houden met de aanwezigheid van het rioolgemaal dat nabij het plangebied gelegen is. Voor het rioolgemaal geldt een geurcontour van 30 meter tot de perceelgrens. Dit betekent concreet dat het hoogheemraadschap afraadt om binnen een straal van 30 meter tot het rioolgemaal percelen met een verblijfs- en woon-gerelateerde functie te realiseren. c. In het masterplan zijn een aantal verblijflocaties aan het water opgenomen. Wanneer deze locaties als zwemplaats of waterspeelplaats worden gebruikt, dan dienen deze locaties aan de Europese richtlijnen voor zwemwater te voldoen. Hieraan zijn voor de gemeente Stede Broec alsmede het hoogheemraadschap kosten verbonden. Het plangebied bevindt zich nabij een agrarisch gebied waardoor het risico bestaat dat er (periodiek) bacteriologische verontreinigingen in het water aanwezig kunnen zijn. Het hoogheemraadschap raadt daarom af om de verblijflocaties zodanig in te richten dat deze uitnodigen tot zwemmen. |
a. Aan het uitwerkingsplan is de dubbelbestemming 'Leiding – Riool' toegevoegd en in de verbeelding opgenomen. Het rioolgemaal ligt buiten de grenzen van het uitwerkingsplan. b. Het rioolgemaal ligt buiten de plangrenzen van dit uitwerkingsplan. Wel is bij de planvorming rekening gehouden met de milieucontouren van het rioolgemaal. In de toelichting van het uitwerkingsplan is dit onderbouwd: Ten zuiden van het plangebied is een rioolgemaal aanwezig. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter, waarbij het aspect geur maatgevend is voor deze 30 meter. Het plangebied ligt binnen deze zone van 30 meter, echter worden de dichtstbij liggende gevels van woningen op een afstand van meer dan 30 meter gerealiseerd. Vanwege deze afstand wordt afwijking van de richtafstand aanvaardbaar geacht en blijft een goed woon- en leefklimaat voldoende geborgd. Om het rioolgemaal een beschermde plek in het plan te geven wordt aanvullend aan de toelichting op de verbeelding van het uitwerkingsplan de 'milieuzone - geurzone' toegevoegd met een straal van 30 meter gemeten vanaf de gevel van het gemaal. Ter plaatse van deze aanduiding zijn geen geurgevoelige objecten toegestaan. Tuinen, erven en schuurtjes vallen hier niet onder. milieuzone - geurzone Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'milieuzone - geurzone' mogen, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen nieuwe geurgevoelige objecten worden gebouwd. c. Het is niet de bedoeling dat hier zwemwater conform de Europese richtlijnen wordt gemaakt. |
HHNK |
Wegen
Het ontwikkelingsplan is gelegen aan de Raadhuislaan. De eerste 150 meter van deze weg is in eigendom van Hoogheemraadschap. Recent zijn gesprekken gevoerd om het betreffende weggedeelte over te dragen naar de gemeente Stede Broec. Zolang het hoogheemraadschap eigenaar is van dit weggedeelte, zal eventuele schade als gevolg van bouwwerkzaamheden moeten worden hersteld door de hiervoor verantwoordelijke partij. |
De weg wordt begin mei aangesloten op de N23 en aangepast aan de gewenste inrichting. |
HHNK |
Ruimtelijke adaptatie
In paragraaf 4.12 wordt nader ingegaan op ruimtelijke adaptatie. Hierin wordt gesteld: "Ook wordt het hemelwater niet afgevoerd op het riool en zoveel mogelijk rechtstreeks afgevoerd naar open water." Hierbij is het van belang om te realiseren dat de weersomstandigheden in de toekomst extremer zullen worden. Er komen meer grote regenbuien, maar ook periodes waarin water schaars wordt en droogte optreed. Daarom is het van belang te weten dat het voor ruimtelijke adaptatie noodzakelijk is het hemelwater zo veel mogelijk vast te houden en bijvoorbeeld in de bodem te infiltreren of tijdelijk in een voorziening te bergen. Op deze wijze kan worden geanticipeerd op de hemelwateroverschotten (denk hierbij aan clusterbuien) en watertekorten (periodes van droogte en hitte). Om hier in het plangebied nader invulling aan te geven adviseren wij om het hemelwater vertraagd af te voeren. Bijvoorbeeld door middel van de aanleg van nieuwe parkeerplaatsen met waterdoorlatende verharding en met een afvoer vertragende onderlaag. Een overmaat aan watercompensatie kan ook bijdragen, mits deze niet wordt opgenomen in de Waterbank. Andere mogelijkheden zijn er bijvoorbeeld in de vorm van het aanleggen van verlaagde groenstroken, 'groene daken' (eventueel met een waterbergende capaciteit), waarmee eveneens hittestress kan worden ondervangen. Graag geven wij u advies over de mogelijkheden. |
De gemeente en ontwikkelaars zijn zich bewust van de veranderende weersomstandigheden en het belang van ruimtelijke adaptatie. De ontwikkelaars en gemeente staan open voor de adviezen van HHNK om daar waar mogelijk adaptieve maatregelen te treffen bij de inrichting van het plan (zoals waterdoorlatende verharding). Mogelijke maatregelen worden meegenomen in het op te stellen inrichtingsplan. Tevens wordt opgemerkt dat er in het plan meer water wordt gegraven dan benodigd, wat bijdraagt aan het vergroten van de waterbergende capaciteit. Ook wordt opgemerkt dat gezien de grondslag ter hoogte van het plangebied de infiltrerende capaciteit beperkt is. Ook wordt door HHNK een automatische stuw aangelegd als gevolg van de aanleg van de woonwijk en de bijbehorende peilwijziging. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden voor het hoogheemraadschap om (tijdelijk) extra water te kunnen bergen. |
HHNK |
Vergunningen en ontheffingen a. Voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan oppervlaktewater, waterkeringen en wegen in het beheer van het hoogheemraadschap en het aanleggen van =800 m² verharding is een watervergunning of ontheffing van het hoogheemraadschap nodig. Afhankelijk van de complexiteit van de aanvraag en/of werken is het belangrijk om hierover in een vroeg stadium overleg te starten, zodat onderzoeken tijdig kunnen worden gestart en wordt voorkomen dat onnodige onderzoeken worden gedaan. Houdt u rekening met de noodzakelijke proceduretijd die hiermee is gemoeid. b. In artikel 6 Waarde - Archeologie wordt aangegeven dat voor werkzaamheden die dieper gaan dan NAP -1,7 m en een groter oppervlakte dan 75 m² beslaan, een omgevingsvergunning is vereist. In de regels wordt het reguliere onderhoud van deze verplichting ontheven. Voor het hoogheemraadschap is het van belang dat al het beheer en onderhoud (ook het baggeren) wordt beschouwd als regulier onderhoud. Vooral bij baggerwerkzaamheden kunnen werkzaamheden plaatsvinden die de vastgestelde grenzen overschrijden. |
a. Ten behoeven van de planvorming heeft constructief overleg plaatsgevonden met HHNK. De onderzoeken zijn reeds uitgevoerd. De initiatiefnemer treedt in overleg met HHNK ten aanzien van het watergebiedsplan, het op te stellen inrichtingsplan en de watervergunning. b. De reeds bestaande watergangen hebben geen archeologie. Ter hoogte van het toekomstig water wordt in de voorbereiding (bouwrijp maken) alle archeologie opgegraven. In het uitwerkingsplan wordt opgenomen dat ook het baggeren als regulier onderhoud wordt beschouwd. |
VrNHN |
Bluswatervoorzieningen
Ten aanzien van de bluswatervoorziening en bereikbaarheid adviseert VrNHN de handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid van brandweer Nederland, uitgave november 2012 toe te passen voor het plangebied. |
Bij het definitief op te stellen inrichtingsplan wordt ten aanzien van de bluswatervoorzieningen de handreiking 'Bluswatervoorziening en bereikbaarheid' toegepast. Voor nieuwbouwwoningen (tot 20 meter hoog) geldt dat voor alle woningtypen binnen 100 meter een bluswatervoorziening (500 liter per minuut) beschikbaar moet zijn. In het plangebied wordt 1,9 hectare (minimaal) tot 2,8 hectare (maximaal) water gegraven van circa 1 meter diep. Dit zorgt voor voldoende open water om de aanwezige woningen in het plangebied met bluswater te bereiken. Het op te stellen inrichtingsplan wordt in relatie tot de bluswatervoorzieningen afgestemd met de veiligheidsregio. |
VrNHN |
Verkeersremmende maatregelen VrNHN adviseert verkeersremmende maatregelen nabij en in het plangebied zoveel mogelijk te voorkomen zodat de hulpdiensten kunnen blijven voldoen aan de opkomsttijden uit de zorgnorm. |
Verkeersremmende maatregelen binnen het plangebied worden zoveel als mogelijk voorkomen om de opkomsttijd van de hulpdiensten te kunnen blijven garanderen. Ook dit wordt bij de definitieve inrichting van het plangebied afgestemd met de veiligheidsregio. |
VrNHN |
Zelfredzaamheid
Ten aanzien van zelfredzaamheid adviseert VrNHN de bevolking te alarmeren via NL-Alert; |
Het plangebied valt in het sirenebereik van het Waarschuwing en Alarmering Systeem (WAS). Zo kan de overheid via NL-Alert mensen in het rampgebied en in de directe omgeving van een (dreigende) noodsituatie informeren met een tekstbericht via de mobiele telefoon. Dit maakt snelle alarmering binnen het plangebied van Waterweide mogelijk. |
VrNHN |
Groepsrisicoverantwoording VrNHN adviseert de bevindingen te vertalen naar het plangebied en mee te wegen bij de groepsrisicoverantwoording. |
De bevindingen van de veiligheidsregio zijn in de toelichting van het uitwerkingsplan vertaald naar de eindafweging van het groepsrisico. Eindafweging verantwoordingsplicht groepsrisico De hoogte van het groepsrisico blijft nagenoeg ongewijzigd. Er zijn genoeg mogelijkheden om van de risicobron weg te vluchten. Ook is het plangebied voldoende bereikbaar voor de hulpdiensten en kent het voldoende bluswatervoorzieningen. De situatie is daarmee acceptabel voor het aspect externe veiligheid. Betekenis voor het project Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van het project. Vanwege toename van het aantal personen binnen het invloedsgebied van de N506 is een beperkte verantwoording ten aanzien van het groepsrisico opgesteld. |
Beroep
Na publicatie van de vaststelling geldt een beroepstermijn van zes weken, waarbij belanghebbenden die een zienswijze hebben ingediend, in beroep kunnen gaan tegen het plan. Na de beroepstermijn treedt het uitwerkingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De initiatiefnemers BPD en Zondag hebben gezamenlijk de gronden voor het plan verworven. Op 27 februari 2001 is er een raamovereenkomst tussen de gemeente en BPD gesloten over de ontwikkeling van Waterweide (destijds 'Buitenveld'). In de raamovereenkomst is als uitgangspunt genoemd dat BPD de grond- en opstalexploitatie van het plan voor eigen rekening en risico uitvoert en de gemeente de nodige publiekrechtelijke werkzaamheden verricht, het openbaar gebied in beheer aanvaardt en zorg draagt voor het fiscaal bouwrijp maken van de grond. In de samenwerkingsovereenkomst tussen BPD en Zondag is opgenomen dat BPD en Zondag voor gezamenlijke rekening en risico de grond- en opstalexploitatie op zich nemen.
In de raamovereenkomst zijn reeds afspraken gemaakt over de planontwikkeling en de daarbij behorende financiële afspraken. BPD en Zondag zullen gezamenlijk de grondexploitatie voeren. De opstalexploitatie zal door beide partijen afzonderlijk worden uitgevoerd.
Doordat er afspraken in de raamovereenkomst tussen de gemeente en Bouwfonds zijn vastgelegd behoeft er geen grondexploitatieovereenkomst te worden opgesteld. Tussen de gemeente, BPD en Zondag zal een realisatieovereenkomst worden opgesteld waarin de afspraken en uitgangspunten betreffende de locatieontwikkeling worden vastgelegd.