direct naar inhoud van 2.1 Historie
Plan: Landelijk gebied 2010
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01

2.1 Historie

Geologie

In het gebied komen uitsluitend afzettingen uit het Holoceen (het jongste geologisch tijdvak) aan de oppervlakte. Sinds het begin van het Holoceen is de zeespiegel door het smelten van gletsjers sterk gestegen. Deze stijging gaat, zij het langzaam, nog steeds voort. Aan het begin van het Holoceen (circa 10.000 jaar geleden) lag de Noordzee nog grotendeels droog, maar circa 2000 jaar later was het zeeniveau tot ongeveer 20 m -NAP gestegen. De kustlijn verplaatste zich hierbij in oostelijke richting en lag aan het begin van het Atlanticum (circa 5800 voor Chr.) even ten westen van de huidige kustlijn. Na de Atlantische periode nam de snelheid van de zeespiegelstijging sterk af.

De invloed van de zee is, ondanks de voortdurende zeespiegelstijging, niet altijd en zeker niet overal constant merkbaar geweest. Perioden met grote marine invloed (transgressie) werden afgewisseld door perioden, waarin de zee zich terugtrok (regressie).

De transgressie perioden werden gekenmerkt door inbraken van de zee in het kustgebied, kustafslag, veel verplaatsing van materiaal en een versterkte opslibbing van zavel en klei aan het eind van de periode. Dikwijls treedt in zo'n fase ook een groter getijdenverschil op, wat kan leiden tot een open kust met diep uitgeslepen getijdengeulen, die ver landinwaarts doordringen (zie afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0002.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0003.png"

In een regressieperiode ontstaat een min of meer gesloten kust door de vorming van strandwallen, een mogelijk afname van de getijdenverschillen en verlanding van zeegaten. Door sluiting van de kust worden in het achterland gunstige omstandigheden gecreëerd voor de ontwikkeling van plantengroei en daarmee voor de ontwikkeling van veen, dat zich kan uitbreiden over de marine afzettingen van de voorgaande transgressieperiode. Zo is in de Romeinse tijd vrijwel het hele gebied bedekt geweest met veen (zie afbeelding).

Het grootste deel van dit veenpakket is door oxidatie of erosie verdwenen. Met name de ontginning van de veengebieden, die gepaard ging met ontwatering en daarmee met inklinking en oxidatie van het veenpakket, had een daling van het maaiveld tot gevolg, waardoor de invloed van de zee zich vanuit het westen gemakkelijk tot het achterland kon uitbreiden. In het oostelijk deel van West-Friesland heeft zich die invloed overigens niet doen gelden.

Bewoningsgeschiedenis

Reeds vanaf de Bronstijd (2100- circa 900 BC) is West-Friesland bewoond. Vooral het oostelijk deel heeft een relatief grote bevolkingsdichtheid gehad. Geschat wordt een bevolkingsdichtheid van ongeveer 10 mensen/km². Aan het eind van de Bronstijd verdween de bewoning uit West- Friesland, omdat het gebied te nat werd. Er werd veen gevormd over de oude bewoningsplaatsen en het gebied bleef onbewoonbaar tot in de Vroege Middeleeuwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0004.png"

Vanaf de Merovingische Tijd is een deel van de Kop van Noord-Holland weer bewoond en dus ontgonnen. De eerste veenontginningen zijn vanuit de oude nederzettingen op de oude duinen aangevangen. Zo werd Scharwoude (Schoorlwoude) ontgonnen vanuit Schoorl. Maar ook vanaf Medemblik aan de oostelijke rand van het grote veengebied zijn ontginningen begonnen. De oudste Karolingische nederzettingen ten zuiden van Medemblik maakten waarschijnlijk nog geen gebruik van een parallel afwateringssysteem. In de tiende tot twaalfde eeuw waren zij wel het uitgangspunt voor een grootschalige zuidwaartse ontginning, waarbij het gehele gebied werd ontwaterd door middel van een grootschalig systeem van parallelle noord-zuid verlopende sloten. De nederzettingen, die in de voorgaande periode verspreid lagen, concentreerden zich nu langs de nieuwe grens, de Kadijk, waar sporen van de elfde - twaalfde-eeuwse kerkjes of kerkhoven zijn teruggevonden. In de dertiende eeuw schoof de bewoning weer naar het zuiden op en concentreerde zich op een lijn ter plaatse van de huidige dorpenreeks langs de Streekweg. Het opschuiven van de bewoning had te maken met het feit, dat door de ontwatering het volume van het veen afnam en zich daarnaast een proces van oxidatie van het veen voltrok.

De maaivelddaling, die hier het gevolg van was, maakte het steeds weer opnieuw noodzakelijk om de sloten verder uit te diepen.

Na verloop van tijd was het echter niet meer mogelijk de waterstand verder te verlagen en was men gedwongen de akkers, waarop granen werden verbouwd, maar ook gewassen als vlas, wortelen en mosterdzaad, op te geven. Uiteindelijk is de situatie bij de vestiging van de bewoners in de huidige Streek gestabiliseerd. De verdergaande problemen met de waterhuishouding hadden tot gevolg dat in de loop van de veertiende eeuw een omslag van akkerbouw naar veeteelt heeft plaatsgevonden. De maaivelddaling betekende overigens niet alleen problemen met het binnenwater, maar ook met het buitenwater. Cultuurland ging verloren aan de zee. Om hier het hoofd aan te bieden is men vanaf de 11e eeuw begonnen met de aanleg van dijken, waaronder de Westfriese Omringdijk. De exploitatie van het veen door de mens heeft in het oostelijk deel van West-Friesland uiteindelijk geleid tot het verdwijnen van het oorspronkelijk veendek, zodat een oudere kleiafzetting (veelal Afzetting van Calais IV) aan het oppervlak is komen te liggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0005.png"

Op deze wijze is de oude strokenverkaveling ontstaan, waarbij de boerderijen gelegen waren aan de Streekweg met haaks daarop sloten en watergangen. Evenwijdig aan de Streekweg droegen met name De Togt en De Oude Gouwe zorg voor afvoer van het water naar de Zuiderzee. De waterrijkdom van het gebied maakte het logisch dat het vervoer van de boerderijen naar de landerijen en vice versa over het water plaatsvond. Na de verbetering van de bemaling in de 19e eeuw vond er weer een omslag plaats van veeteelt naar akkerbouw. Tenslotte heeft de ruilverkaveling de vaarpolder getransformeerd in een rijpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0006.jpg"

Bodemgeografie.

Het plangebied maakt onderdeel uit van het Westfriese zeekleigebied, dat het gebied omvat binnen de Westfriese Zeedijk met uitzondering van de droogmakerijen en het pikkleigebied ten oosten van Schagen. Het gebied strekt zich uit van de Polder Geestmerambacht in het westen tot de Polder Het Grootslag in het oosten. Op de bodemkaart is zichtbaar, dat het jarenlang bemesten met kleirijke plaggen vaak gecombineerd met opgebrachte slootbagger ook in de Streek geleid heeft tot dikke humushoudende bovengronden. Op de bodemkaart zijn deze gronden aangeduid als tuineerdgronden.

De ruilverkaveling in de polder het Grootslag is ingrijpend geweest. In de oorspronkelijke vaarpolder was het aantal sloten en het slootoppervlak groot, waardoor het dempen en de egalisatie ervan veel grondverzet vereisten. Op veel plaatsen heeft dit tot een zo grote verscheidenheid in de bodemopbouw geresulteerd, dat op de bodemkaart de gronden zijn aangegeven als associaties van vele enkelvoudige eenheden. Het gebied ten noorden van Lutjebroek is buiten de ruilverkaveling gebleven. Hier komen associaties voor van tochteerdgronden (kalkrijke leek-/ woudeerdgronden) en klei. Het gebied van de ruilverkaveling heeft een grondwaterstand overwegend overeenkomend met grondwatertrap VII (GHG >80, GLG >160 cm). Het buiten de ruilverkaveling gehouden gebied heeft een grondwaterstand overeenkomend met grondwatertrap II of IV (GLG ,40, GHG 50-80 cm c.q. GLG >40, GHG 80-120 cm).

Landschap

Vooral na de Tweede Wereldoorlog zijn er nogal wat veranderingen opgetreden, die hun invloed hadden op de karakteristieken van het cultuurlandschap in de Kop van Noord-Holland. Met name de ruilverkavelingen in het kleigebied binnen de Westfriese Omringdijk hebben het gebied ontdaan van historisch-landschappelijke karakteristieken: oude vaarpolders zijn getransformeerd in meer rationeel ingerichte rijpolders. Dit betekent, dat vele sloten gedempt zijn en dat de kavels nu via wegen ontsloten worden (vergelijk topografische kaart 1907 en 2002.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0008.png"

Het gebied dat aangeduid wordt als 'Witte Vlek' (onderdeel van het gebied De Weelen) heeft de oorspronkelijke structuur behouden. Met name de overgang van het streekdorp naar het landschap ter hoogte van de Horn is zeer waardevol. Dit contrast tussen bebouwing en landschap is hier erg groot en het beeld in dit grensgebied wordt bepaald door bruggetjes, beplantingselementen en sloten. Dit gebied is om allerlei redenen buiten de ruilverkaveling 'Het Grootslag' gehouden en is als afspiegeling van het oorspronkelijk cultuurlandschap veiliggesteld. Hetzelfde geldt in een iets andere zin voor het andere deel van de Weelen, de zogenaamde Natte Cel aan de noordzijde van het plangebied, waarvan de inrichting en het beheer meer afgestemd is op de natuurbouw gericht op de inheemse flora. Een ander - ook landschappelijk - belangrijk element dat in het kader van de ruilverkaveling ontwikkeld is, is het Streekbos. Dit bos is primair bedoeld voor de intensieve dagrecreatie. Kort samengevat kan het landelijk gebied in drie onderdelen worden onderscheiden en landschappelijk gekarakteriseerd worden:

  • het vrij strak verkaveld agrarisch productiegebied, ontsloten door een tangentiaal wegenstelsel en ontwaterd door een aantal van de oorspronkelijke watergangen: een cultuurtechnisch karakter;
  • de Witte Vlek, respectievelijk de Natte Cel met de oorspronkelijke kavelstructuur en waterlopen: een gebied met een cultuurhistorisch, respectievelijk natuurlijk karakter;
  • het Streekbos, ingericht ten behoeve van de intensieve dagrecreatie;een recreatief karakter.

Het Markermeer is vanuit landschappelijke gezichtspunt een zeer open watergebied met lange zichtlijnen en markante oriëntatiepunten op de oevers. De Broekerhaven aan het Markermeer is in dat opzicht een secundair oriëntatiepunt ten opzichte van Enkhuizen. De oevers worden in het smalle deel dat aan de gemeente grens intensief voor recreatie gebruikt, zowel in de vorm van verblijfs- als dagrecreatie en op kleine schaal ook als jachthaven.

De schoorsteen van het voormalige gemaal is als een oriëntatiepunt zowel vanaf het land als het water aan te merken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0009.png"

Archeologische waarden

Zoals aangegeven in het hoofdstuk bewoningsgeschiedenis was het gebied in de Bronstijd reeds bewoond. Het is voor de hand liggend, dat deze bewoning sporen heeft nagelaten. Binnen het landelijk gebied van Stede Broec is op de cultuurhistorische waardenkaart een gebied aangegeven van zeer hoge archeologische waarde ter weerszijden van De Gouw nabij de sportterreinen. In de legenda worden de volgende kenmerken gegeven:

  • cultuurhistorische typering: sporen van bewoning;
  • periode van ontstaan: Midden Bronstijd- Late Bronstijd;
  • huidig voorkomen: deels akkers, deels grasland en kassen;
  • waardering: zeer hoge waardering;
  • motivering: op dit terrein bevindt zich een brede kreekrug die met name in de Midden en Late Bronstijd bewoond is geweest. Verwacht mag worden dat op dit terrein allerlei goed geconserveerde bewoningsresten, zoals grondsporen, maar ook mobilia als aardewerk en botten aanwezig zijn. Gezien de grote wetenschappelijke bijdrage die dit terrein levert aan de bewoningsgeschiedenis van het gebied dient het terrein behouden te blijven.

Voor het gehele gebied van de gemeente is sprake van een hoge tot middelhoge trefkans van archeologische waarden uit de bronstijd. Tevens zijn op grond van de middeleeuwse ontginningsgeschiedenis een aantal zones in het buitengebied aangeduid met een hoge verwachting op archeologische waarden omdat daar sprake is van een verdwenen ontginningsstrook.

De betrokken gebieden en zones zijn op de bijgaande kaarten weergegeven.

Cultuurhistorische waarden

Zoals in het hoofdstuk landschap is aangegeven is veel van de landschappelijk karakteristieke elementen met de ruilverkaveling verdwenen. Toch zijn er nog in cultuurhistorisch opzicht waardevolle elementen aanwezig, die een beeld geven van de historische ontwikkeling. Dit geldt op de eerste plaats voor de parallel aan de Streekweg lopende watergangen: de Kadijk, de Gouwe en de Tocht alsmede de wat verder weg in het landelijk gebied lopende Wijzend, die van oudsher het water afvoerden naar de toenmalige Zuiderzee.

De watergangen zijn ook vermeld op de in de vorige paragraaf vermelde cultuurhistorische waardenkaart. De waterlopen zijn op de kaart aangegeven als zijnde van 'waarde'. Voorts is ook het Lutjebroeker Weel aangeduid als zijnde van waarde. Het betreft van oorsprong een kleine droogmakerij als resultaat van de drooglegging van een wiel, dat waarschijnlijk ontstaan is als gevolg van een doorbraak van de Kadijk. De droogmakerij is nog herkenbaar vanwege de ringdijk. In het kader van de natuurontwikkeling is de bemaling in dit poldertje gestopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0010.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0532.BPLandelijkgebied-OH01_0011.png"