direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Volgerlanden-Oost, nader wijzigingsplan gebied C1-C2
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstWP01-3001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor het gebied C1-C2 in De Volgerlanden-Oost is op 19 juni 2017 het uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2' vastgesteld. Daarmee is het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost', vastgesteld door de gemeenteraad op 7 november 2011, uitgewerkt (en ook gewijzigd). Op basis daarvan kan er woningbouw gaan plaatsvinden in dit gebied.

Toch is er een gering aantal wijzigingen dat nu, ongeveer een jaar later, nog doorgevoerd moet worden om het juridisch-planologische kader tot in de details kloppend te krijgen met het oog op de voorziene ontwikkelingen in het gebied (zie afbeelding 1.1). De wijzigingen hebben betrekking op het gebied C1-C2 van project De Volgerlanden-Oost:

  • de locatie voor de gestapelde woningen moet ongeveer 150 meter in zuidwestelijke richting worden verplaatst (dit vraagt om een aanpassing van de verbeelding van het plan);
  • er is een reeks zeer kleine grenscorrecties tussen verschillende bestemmingsvlakken nodig om het bestemmingsplan weer exact afgestemd te krijgen op de beoogde (bouw)ontwikkelingen in het gebied.

Deze wijzigingen passen niet binnen de grenzen van het vigerende plan, maar zijn dermate klein van aard dat gebruik gemaakt kan worden van de wijzigingsbevoegdheden die in het moederplan zijn opgenomen.

Het wijzigingsplan 'De Volgerlanden-Oost, nader wijzigingsplan gebied C1-C2' geeft toepassing aan die wijzigingsbevoegdheden zodat daarmee de bovengenoemde twee wijzigingen kunnen worden doorgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstWP01-3001_0001.jpg"

Afbeelding 1.1 Weergave van de verbeelding van wijzigingsplan 'De Volgerlanden-Oost, nader wijzigingsplan gebied C1-C2'. In deze verbeelding zijn opgenomen: (1) de verplaatsing van de locatie voor de gestapelde woningen in zuidwestelijke richting (de twee vierkante vlakken: de bovenste heeft geen aanduiding 'gestapeld' meer, het onderste vlak heeft die aanduiding nu gekregen), (2) een reeks kleine grenscorrecties tussen verschillende bestemmingsvlakken.

1.2 Wijzigingsprocedure

Op basis van artikel 3.9 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is voor dit plan de procedure gevolgd conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), met kennisgeving en beschikbaarstelling langs elektronische weg. Het ontwerp van onderhavig nader wijzigingsplan heeft gedurende zes weken ter inzage gelegen: van 31 mei tot en met 11 juli 2018. In die periode is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen met betrekking tot het plan. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Op basis van dat gegeven is het nader wijzigingsplan op 12 juli 2018 ongewijzigd vastgesteld.

1.3 Opzet van het wijzigingsplan

Voorliggend wijzigingsplan bevat een toelichting, regels en een verbeelding en maakt conform artikel 3.6 Wro deel uit van het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost', vastgesteld door de gemeenteraad op 7 november 2011, en het bijbehorende uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2', vastgesteld door het college van Hendrik-Ido-Ambacht op 19 juni 2017.

De regels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het wijzigingsplan.

De toelichting is als volgt opgebouwd: na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 het plangebied en de voorgenomen ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 wordt de haalbaarheid van het plan getoetst aan de hand van thema's als beleid, milieu, etc. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de juridische planopzet. Hierin worden de bepalingen in de regels nader uitgelegd. Ten slotte komen in het vijfde hoofdstuk de financiële haalbaarheid en de resultaten van de procedure aan de orde.

Hoofdstuk 2 Haalbaarheid

2.1 Beleidskader

Het beleidskader wordt gevormd door landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid. In het moederplan 'De Volgerlanden-Oost', inclusief uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2', is het relevante beleid uitvoerig beschreven. Voor een beschrijving van het landelijk, provinciaal en gemeentelijk beleid wordt daarom verwezen naar het moederplan.

2.1.1 Wijzigingsbevoegdheid aanduiding 'gestapeld' in uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2'

In het uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2' is in artikel 9.5 van de planregels een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het verplaatsen van de aanduiding 'gestapeld'. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Artikel 9 (Woongebied), lid 5 (Wijzigingsbevoegdheid):

"Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de aanduiding 'gestapeld' verplaatst kan worden, mits:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van derden;
  • c. dit geen onevenredige nadelige effecten oplevert voor de verkeersveiligheid;
  • d. de verplaatsing geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt toepassing gegeven in dit wijzigingsplan. De aanduiding wordt verplaatst op de wijze die in afbeelding 2.1 is weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstWP01-3001_0002.jpg"

Afbeelding 2.1 Verplaatsing van de aanduiding 'gestapeld' in zuidwestelijke richting

In overleg met betrokken marktpartijen is hiervoor gekozen. De afweging is vervolgens gemaakt dat er in dit geval een extra voorwaarde aan de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid moet worden verbonden: het beperken van de maximum bouwhoogte op de locatie waar de aanduiding 'gestapeld' naartoe is verplaatst. Een maximum goot- en bouwhoogte van 15 meter (5 bouwlagen) wordt op die locatie voldoende hoog geacht.

(In het moederplan was voor het aanduidingsvlak 'gestapeld' voorzien in een maximum goothoogte van 27 meter en een maximum bouwhoogte van 30 meter. De gemeente vindt, alles overziend, die maximum hoogte niet toepasselijk voor de omgeving waar de aanduiding 'gestapeld' nu terechtkomt.)

Om te borgen dat de gewenste nieuwe maximum bouwhoogte niet wordt overschreden zijn in dit wijzigingsplan regels opgenomen die deze maximum bouwhoogte voorschrijven voor gestapelde bebouwing.

Toets plan

De verplaatsing van de aanduiding 'gestapeld' voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 9 van de planregels:

Ad A. De verplaatsing doet geen onevenredige afbreuk aan de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan. Aan die hoofdstructuur verandert namelijk niets.

Ad B. Aan belangen van derden wordt niet onevenredig afbreuk gedaan.

Ad C. Op de verkeerveiligheid heeft dit geen negatieve effecten.

Ad D. De verplaatsing doet ook geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

De door de gemeente in de planregels opgenomen aangepaste (omlaag gebrachte) maximum bouwhoogte is eveneens toegestaan.

B&W mogen op grond van de wet namelijk vrij beslissen of zij een wijzigingsbevoegdheid uit een bestemmingsplan willen toepassen of niet. Daarbij moeten B&W weliswaar de regels uit het bestemmingsplan over de wijzigingsbevoegdheid in acht nemen (verplichte overwegingen). Maar het staat B&W vrij om daarnaast andere overwegingen mee te nemen in hun afweging. Die vrije afweging om al dan niet mee te werken aan een wijzigingsplan kan ook leiden tot een 'onder voorwaarden'-akkoord gaan met het wijzigingsplan. Andere voorwaarden voor medewerking dan die al in de planregels staan, kunnen op die manier gaan meespelen.

Dat is in dit geval gebeurd bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid tot verplaatsing van de aanduiding 'gestapeld'. Toevoeging van de voorwaarde "niet hoger dan vijf bouwlagen (15 meter)" is nodig geweest om de verschuiving van de aanduiding 'gestapeld' (dus de gestapelde bouw) naar de nieuwe locatie ruimtelijk verantwoord te laten plaatsvinden.

2.1.2 Wijzigingsbevoegdheid verandering oppervlakten met maximaal 10% in uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2'

In het uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2' is in artikel 15 onder b van de planregels een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de verandering van de situering en/of begrenzing van bouwpercelen, bestemmingsgrenzen en/of bouwvlakken. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:

Artikel 15 (Algemene wijzigingsregels):

"Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. [...]
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, bestemmingsgrenzen en/of bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan, dan wel na realisatie van het plan mocht blijken dat, in verband met ingekomen bouwaanvragen en/of het beheer van het gebied, de verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan en/of inrichtingsplan op voorwaarde, dat:
    • 1. de oppervlakte van de bestemmingsvlakken, bouwvlakken en/of bouwpercelen met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan."

In het Stedenbouwkundig Matenplan voor De Volgerlanden-Oost zijn de voorgenomen ontwikkelingen binnen het gebied gedetailleerd opgenomen. Daarbij zijn verschillen aan het licht gekomen met een aantal begrenzingen van de bestemmingsvlakken in het uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2'. Met gebruikmaking van bovenstaande afwijkingsbevoegdheid kunnen deze verschillen worden weggewerkt op de bestemmingsplankaart. Een aantal reepjes grond met de bestemming 'Verkeer" krijgen daarbij de bestemming 'Woongebied'. Ook de begrenzingen van de twee in het uitwerkings- en wijzigingsplan opgenomen wateroppervlakken worden kloppend gemaakt met het Stedenbouwkundig Matenplan.

Toets plan

De aanpassing van een aantal begrenzingen van bestemmingsvlakken voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 15 van de planregels:

Ad 1. Het gaat om zeer beperkte wijzigingen. Het is evident dat deze oppervlaktewijzigen minder dan 10% behelzen.

Ad 2. Er wordt geen afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan. Die verandert hierdoor niet.

2.1.3 Wijzigingsbevoegdheid verandering oppervlakten met maximaal 10% in bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost'

Voor een zeer klein stukje ligt het plangebied van dit wijzigingsplan op grond die hoort bij het plangebied van bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost' en die niet hoort bij plangebied van het uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2'. Zie afbeelding 2.2.

Het plangebied is hier iets over zijn grens heen gegaan (om ruimte te bieden aan de (woon)ontwikkeling die langs de plangrens wordt beoogd). Ruimtelijk levert dit geen problemen op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstWP01-3001_0003.jpg"

Afbeelding 2.2 Het stukje grond dat wel in het plangebied van 'De Volgerlanden-Oost' ligt, maar niet in het plangebied van 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2. De zwarte lijn scheidt de twee gebieden. De groene lijnen duiden op strookjes grond die niet juist bestemd zijn (de bestemming van deze strookjes grond wordt via dit wijzigingsplan aangepast)

In bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost is in artikel 19 onder b van de planregels een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van de verandering van de situering en/of begrenzing van bouwpercelen, bestemmingsgrenzen en/of bouwvlakken. De tekst van deze wijzigingsbevoegdheid luidt exact hetzelfde als de tekst hierboven genoemd, in paragraaf 2.1.2, van artikel 15 onder b van het uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2'. Daarom wordt hier verder verwezen naar die paragraaf.

2.2 Milieuaspecten

Herkomst milieuparagraaf

Deze paragraaf is vrijwel letterlijk overgenomen uit het uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2. Dit is recentelijk vastgesteld (op 19 juni 2017), en heeft voor 99,9% hetzelfde plangebied als dit wijzigingsplan. Overnemen van de milieuparagraaf is daarom zonder problemen mogelijk.

Over de milieuparagraaf

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient de gemeente in de toelichting behorende bij het bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's milieuzonering, geluid, geur, externe veiligheid, bodem en luchtkwaliteit.

Belangrijk bij de beschouwing van bovengenoemde aspecten is dat er niet uitgegaan is van de planologische maximale mogelijkheden van omliggende (bedrijfs-)functies, maar van de feitelijke (vergunde) situatie. Onderhavig wijzigingsplangebied ligt namelijk in de nabijheid van de bedrijventerreinen Antoniapolder+ en Veersedijk. Voor beide bedrijventerreinen geldt dat het bestemmingsplan daarvan dateert van na het vaststellen van het uit te werken bestemmingsplan Volgerlanden-Oost. In de periode na vaststelling van deze bestemmingsplannen hebben er feitelijk geen nieuwe ontwikkelingen plaatsgevonden. De beperkingen van de bedrijventerreinen zijn hierdoor maximaal gelijk aan die ten tijde van het vastgestelde bestemmingsplan Volgerlanden-Oost.

2.2.1 Milieuzonering

Normering

Om te komen tot een ruimtelijk relevante toetsing van bedrijfsvestigingen op milieuhygiënische aspecten wordt milieuzonering gehanteerd. Hieronder wordt verstaan een voldoende ruimtelijke scheiding tussen enerzijds milieubelastende bedrijven of inrichtingen en anderzijds milieugevoelige gebieden zoals woongebieden. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen (blijven) uitoefenen.

In de jurisprudentie is de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) aanvaard als een hulpmiddel bij het opstellen van een bestemmingsplan. In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' zijn algemeen voorkomende bedrijfstypen ondergebracht volgens de standaardbedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Elk type bedrijf is op deze wijze voorzien van een SBI-Code. In de VNG-brochure worden de bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën worden de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten gebruikt: geur, stof, geluid en gevaar (met name branden explosiegevaar).

Deze richtafstanden zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals een rustig buitengebied, stiltegebied of natuurgebied). Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding.

Afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen er in een dergelijke woonwijk vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven of kantoren) voor. Langs de randen (in de overgang naar mogelijke bedrijfsfuncties) is weinig verstoring door verkeer.

De richtafstanden dienen te worden gemeten vanaf de uiterste situering van de gevel van een woning tot aan de bedrijfsbestemming.

Categorie   Richtafstand tot een rustige woonwijk  
1   10 meter  
2   30 meter  
3.1   50 meter  
3.2   100 meter  
4.1   200 meter  
4.2   300 meter  
5.1   500 meter  
5.2   700 meter  
5.3   1.000 meter  
6   1.500 meter  

Tabel 2.1 Rustige woonwijk

In het geval de milieugevoelige functies zijn gelokaliseerd in omgevingstype 'gemengd gebied' kan een afwijkende systematiek worden toegepast, die meer ruimte biedt aan bedrijven. Genoemde richtafstanden mogen dan namelijk met één afstandsstap worden verkleind.

Categorie   Richtafstand tot gemengd gebied  
1   0 meter  
2   10 meter  
3.1   30 meter  
3.2   50 meter  
4.1   100 meter  
4.2   200 meter  
5.1   300 meter  
5.2   500 meter  
5.3   700 meter  
6   1.000 meter  

Tabel 2.2 Gemengd gebied

Onder gemengd gebied wordt verstaan een gebied met een matige tot sterke menging van functies. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied.

Uit jurisprudentie blijkt dat er al snel sprake is van een gemengd gebied wanneer er meerdere functies voorkomen die enige impact hebben op de omgeving. Daarbij kunnen ook functies worden meegenomen die op enige afstand gelegen zijn of functies die planologisch mogelijk zijn en waarvan het in de lijn der verwachtingen ligt dat deze ook gerealiseerd gaan worden. Het is niet onjuist om een groter gebied bij de beoordeling te betrekken. Dit omgevingstype en bijbehorende systematiek zullen dan wel in het bestemmingsplan moeten worden vastgelegd.

Beoordeling gebied C1-C2

Voor de ontwikkeling van gebied C1-C2 binnen De Volgerlanden-Oost geldt dat sprake is van ontwikkeling van nieuwe milieugevoelige functies in de nabijheid van bestaande bedrijven. Er is een inventarisatie gemaakt van deze bestaande bedrijven, nagegaan welke milieucategorie deze hebben en welke richtafstanden tot een rustige woonwijk daarbij horen (zie tabel 2.3).

Naam   Adres   Milieucat.   Grootste richtafstand (rustige woonwijk)   Afstand tot plangebied  
Scheepswerf en Machinefabriek 't Ambacht   Nieuwe Bosweg 4   5.1   500 m   ca. 490 m  
Technisch Handelsbureau Meerman jr.   Nijverheidsweg 69   3.2   100 m   ca. 70 m  
Bolidt stoftoepassingen   Nijverheidsweg 37   4.2   300 m   ca. 490 m  
EPS   Nijverheidsweg 35   5.2   700 m   ca. 650 m  
Div. bedrijven   Veersedijk 161   3.2   100 m   ca. 120 m  
Zandhandel H.I. Ambacht   Veersedijk 187   3.2   100 m   ca. 230 m  
Stolk   Veersedijk 223   5.2   700 m   ca. 440 m  

Tabel 2.3: Bestaande bedrijven en bijbehorende richtafstanden

Op basis van deze inventarisatie kan worden geconcludeerd dat een viertal bedrijven een richtafstand heeft die reikt tot over onderhavig plangebied. Voor deze bedrijven is vervolgens nagegaan of er informatie beschikbaar is om uitspraken te kunnen doen over de feitelijke hinderafstanden of contouren.

Voor de bedrijven 'Scheepswerf en machinefabriek 't-Ambacht' en 'Technisch handelsbureau Meerman jr. BV' is het aspect geluid maatgevend. De richtafstanden voor de overige aspecten liggen niet over onderhavig plangebied. Deze bedrijven maken deel uit van het gezoneerd industrieterrein Aan de Noord. Voor bedrijven op een gezoneerd terrein wordt het aspect geluid specifiek gereguleerd. Omdat in dat kader al een op deze specifieke situatie toegesneden beoordeling van de geluidbelasting heeft plaatsgevonden, blijven de richtafstanden voor geluid op basis van de VNG handreiking Bedrijven en Milieuzonering buiten beschouwing.

Voor EPS (kunstharsenfabriek) gelegen op circa 650 meter afstand van onderhavig plangebied, is het aspect geur maatgevend. De richtafstand hiervoor is 700 meter en deze overlapt dus voor een zeer klein deel het uitwerkings- en wijzigingsplangebied. Het bedrijf wordt in de bestaande situatie echter al beperkt in zijn activiteiten door bestaande woningen die dichter bij deze bedrijven liggen (omgeving van de Graaf Willemlaan en de Pompe van Meerdervoortsingel). Over het bedrijf zijn geurklachten bekend, maar die zijn overwegend afkomstig van bewoners uit de directe omgeving van het bedrijf en niet uit de richting van Volgerlanden-Oost. Gezien de afstand tot de nieuwe woningen en het gebied van waaruit geurklachten worden geuit, ligt het niet voor de hand dat het bedrijf geurhinder veroorzaakt bij de nieuwe woningen. Er is geen geuronderzoek beschikbaar van dit bedrijf waarin de feitelijke geurcontouren zijn bepaald. In de aan EPS verleende vergunning zijn wel voorschriften opgenomen ter voorkoming van geurhinder.

Voor scheepssloperij Stolk geldt dat geluid het maatgevende aspect is. De bedrijfsmogelijkheden voor de locatie van Stolk worden echter reeds beperkt door woningen in de omgeving (Onderdijkse Rijweg), waardoor de invloed op gebied C1-C2 niet relevant is vanuit het oogpunt van milieuzonering.

Op basis van bovenstaande kan derhalve worden geconcludeerd dat er vanuit het aspect milieuzonering geen belemmeringen zijn voor vaststelling van onderhavig wijzigingsplan.

2.2.2 Geluid

In het kader van het uitwerkings- en wijzigingsplan voor deelgebied C1-C2 is door de Omgevingsdienst Zuid Holland Zuid een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d april 2016, zie Bijlage 1 Akoestisch onderzoek) naar de geluidbelasting vanwege industrielawaai afkomstig van het gezoneerd industrieterrein "Aan de Noord" en de bedrijven aan de Veersedijk. Tevens is akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting vanwege wegverkeer ter plaatse van de geprojecteerde woningen.

Industrielawaai

Een groot deel van onderhavig wijzigingsplan valt binnen de geluidszone van het industrieterrein Aan de Noord. Dit blijft ook zo wanneer het ontwerpbestemmingsplan 'Parapluherziening geluid Aan de Noord – Hendrik-Ido-Ambacht' van kracht wordt. Met de parapluherziening wordt de milieuruimteverdeling van het geluidgezoneerd industrieterrein Aan de Noord planologisch vastgelegd. Tevens zijn het geluidgezoneerd industrieterrein en de bijbehorende zone aangepast.

Voor onderhavig plangebied heeft dit tot gevolg dat het aansluitende gezoneerde industrieterrein kleiner wordt en dat een kleiner deel van het plangebied binnen de zonegrens komt te vallen. Voor bedrijven die op een gezoneerd industrieterrein gesitueerd zijn, geldt dat voor het onderdeel geluid niet naar de richtafstanden van de VNG hoeft te worden gekeken. Hierbij gelden de eisen van de zone zelf.

Gelet op het feit dat er tussen de bedrijventerreinen en het nieuw te ontwikkelen woongebied reeds woningen gesitueerd zijn, betekent dat deze reeds voor een belemmering zorgen (ze zijn maatgevend). Het geluid op de gevels van deze woningen mag immers niet meer bedragen dan 50 dB(A) dan wel de vastgestelde hogere waarde (in dit geval maximaal 55 dB(A), behoudens binnenplanse afwijking waarbij een hogere waarde dan 55 dB(A) is toegestaan, mits er sprake is van een dove gevel).

Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat de verder gelegen nieuw te ontwikkelen woningen een hogere geluidbelasting op de gevel zullen ontvangen dan de daarvoor gelegen woningen. Daarmee kunnen in principe alle in het wijzigingsplan voorziene woningen worden gerealiseerd.
Op het bedrijventerrein Veersedijk zijn met de vaststelling van het vigerende bestemmingsplan geen nieuwe Wet geluidhinderinrichtingen meer toegestaan op dit bedrijventerrein; daarmee is het terrein niet langer een gezoneerd industrieterrein. Wel is op het bedrijventerrein de scheepssloperij en het verhuur-/opslagbedrijf van Stolk gelegen. Voor Stolk zijn nieuwe berekeningen uitgevoerd op basis van de vigerende vergunning. Hieruit blijkt dat zich voor het opslag-/verhuurbedrijf en de sloperij geen problemen ten aanzien van geluid voordoen. De 50 dB(A) contour (etmaalwaarde) overschrijdt onderhavig wijzigingsplangebied niet.

De bestemming 'Geluidszone - industrie' is overgenomen in onderhavig plan ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein Aan de Noord.

Wegverkeerslawaai

Ten behoeve van het het uitwerkings- en wijzigingsplan voor deelgebied C1-C2 is akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd in verband met de ligging van het plangebied binnen de geluidszones van diverse wegen. Uit de berekeningsresultaten blijkt het volgende:

  • Voor de route Laan van Welhorst - Burgemeester Jonkerkade wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 42 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 43 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 44 dB;
  • Voor de Pompe van Meerdervoortsingel wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 33 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 34 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 35 dB
  • Voor de Vrouwgelenweg wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 38 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 40 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 40 dB;
  • Voor de Veersedijk wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 38 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 41 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 41 dB;
  • Voor de route Jacobuslaan - Noordeinde wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wel overschreden; de uiterste grenswaarde van 63 dB wordt echter nergens overschreden; het geluid komt gedurende de dagperiode nergens boven de 56 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 56 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 55 dB. Omdat de woningen in de praktijk op grotere afstand van de weg worden gebouwd dan de grens van de woonbestemming, wordt verwacht dat de geluidsbelasting ter plaatse van de woningen nog enkele dB's lager is;
  • Voor de nieuw aan te leggen 30 km-wegen wordt op één rekenpunt niet voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB; op alle andere plekken komt het geluid gedurende de dagperiode nergens boven de 48 dB, gedurende de avondperiode nergens boven de 48 dB en gedurende de nachtperiode nergens boven de 47 dB. Omdat de woningen niet tot op de grens van de woonbestemming worden gebouwd, is de geluidsbelasting naar alle waarschijnlijkheid gelijk aan of lager dan de voorkeursgrenswaarde.

Voor de Jacobuslaan is in de berekeningen rekening gehouden met het treffen van een maatregel aan de weg, te weten het toepassen van geluidsreducerend asfalt in de vorm van een stille wegdekverharding. Hiervoor is een reductie van 3 dB toegepast.

Onderzocht is of de geluidsbelasting vanwege de Jacobuslaan nog verder gereduceerd kan worden door het treffen van maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Gebleken is dat aanvullende maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn en/of op stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige en/of financiële bezwaren stuiten. Indien maatregelen op bezwaren stuiten, kan overwogen worden om burgemeester en wethouders te verzoeken hogere grenswaarden vast te stellen.

Voor de beoordelingspunten met een geluidsbelasting hoger dan 48 dB ten gevolge van wegverkeerslawaai zal een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Ten gevolge van wegverkeer op de Jacobuslaan dienen de volgende hogere waarden te worden aangevraagd zoals weergegeven in de onderstaande tabel.

Bron   Object   Aantal   Correctie Art. 110 Wgh   Geluidsbelasting inclusief correctie  
Jacobuslaan   Woning   90   5 dB   56 dB  

Tabel 2.4

In het gemeentelijk Beleid hogere grenswaarden is opgenomen dat:

  • indien de geluidsbelasting van ten minste één geluidsbron in de hoogste geluidsklasse valt), dan worden de geluidsbelastingen van alle bronnen en bronsoorten gecumuleerd;
  • indien geen van de geluidsbelastingen in de hoogste geluidsklasse vallen, maar ten minste één geluidsbelasting in de op-één-na-hoogste klasse, dan worden de geluidsbelastingen alleen per bronsoort gecumuleerd.
  • indien alle geluidsbelastingen in de laagste geluidsklasse vallen, dan is geen inzicht in de gecumuleerde geluidsbelasting vereist.

Op geen enkel punt wordt voor verkeerslawaai de 56 dB overschreden en daarmee valt de situatie in de klasse 'zeer onrustig'. Dit betekent dat er cumulatie van verkeerslawaai dient plaats te vinden. De omgevingsdienst heeft dit ook in beeld gebracht. En daaruit blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting nauwelijks afwijkt van de waarden berekend per weg.

Verder blijkt uit de berekeningen in het kader van de parapluherziening Geluid aan de Noord dat de geluidbelasting op gevels van geprojecteerde woningen de 54 dB(A) niet overschrijdt. Er behoeft dus ook vanuit industrielawaai geen cumulatie van verschillende bronnen plaats te vinden.

Gelet op de uitkomsten van het akoestisch onderzoek kan worden voldaan aan de kwaliteitseisen voor een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat het binnenniveau in de woningen ten gevolge van wegverkeerslawaai voldoet aan de gestelde wettelijke eisen. Hiervoor zal aanvullend akoestisch onderzoek noodzakelijk zijn

2.2.3 Geur

Er zijn twee bedrijven binnen het bestemmingsplan Antoniapolder+ gelegen waarvoor het aspect geur maatgevend is. Het gaat ten eerste om het bedrijf Bolidt aan de Nijverheidsweg 37. Dit bedrijf heeft een richtafstand van 300 meter tot een rustige woonwijk. De feitelijke afstand tot het uit te werken plangebied bedraagt circa 490 meter. Ten tweede betreft het EPS (voorheen Dyflex geheten) aan de Nijverheidsweg 35. Dat bedrijf heeft een richtafstand van 700 meter tot een rustige woonwijk. De feitelijke afstand tot het uit te werken plangebied bedraagt circa 650 meter. In de milieuvergunning van EPS zijn maatvoorschriften opgenomen ter beperking van geurhinder. De provinciale geursignaleringskaart gaat overigens slechts uit van één bedrijf met een geurcirkel, te weten het voormalige Dyflex; dit bedrijf heeft volgens de geursignaleringskaart een geurcirkel van 300 meter en daarmee reikt deze cirkel niet aan het plangebied.

Voor de onderdelen geur en stof is binnen het uitwerkings- en wijzigingsplan voor deelgebied C1-C2 de milieuzone op de verbeelding overgenomen uit het bestemmingsplan 'Volgerlanden-Oost'. Binnen deze milieuzone kunnen gevoelige bestemmingen slechts via een omgevingsvergunning voor binnenplans afwijken worden toegestaan indien uit onderzoek blijkt dat de mogelijke milieueffecten niet (meer) aanwezig zijn.

2.2.4 Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op de risico's van het vervoer en gebruik van gevaarlijke stoffen. Doel is hierin voor burgers een acceptabel veiligheidsniveau te waarborgen. Het risico wordt hierbij bepaald door de kans op en het effect van een incident met gevaarlijke stoffen.

Bevi bedrijven

Op het bedrijventerrein Aan de Noord zijn twee Bevi bedrijven aanwezig, te weten het bedrijf Bolidt kunststofstoepassingen BV aan de Nijverheidsweg 35 en het bedrijf Dyflex Polymers BV (inmiddels EPS- Engineered Polymer Solutions geheten) aan de Nijverheidsweg 37. Voor beide bedrijven geldt dat de 10-6 contour niet overlapt met het uit te werken plangebied. Het invloedsgebied van EPS overlapt evenmin met het uit te werken plangebied, aldus de website risicokaart.nl. Er behoeft dan ook geen groepsrisicoanalyse vanwege Bolidt en EPS te worden opgesteld.

Buisleidingen

Tevens loopt door het plangebied Volgerlanden-Oost een hogedruk aardgasleiding. De plaatsgebonden contour ligt op de leiding zelf en vormt geen probleem. Ook hier dient gekeken te worden naar het groepsrisico. Op basis van de meest recente gegevens (rapportage “Kwantitatieve Risicoanalyse Gasunieleiding A-555 Volgerlanden te Hendrik-Ido-Ambacht” (20 april 2015) uitgevoerd door de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid en het bijbehorende advies van de Veiligheidsregio ZHZ d.d. 21 april 2015 (kenmerk 2014/4593b/PG)) blijkt dat volstaan kan worden met een beperkte groepsrisicoverantwoording vanwege de buisleiding.

Groepsrisicoverantwoording buisleiding

Een verantwoording bestaat uit de volgende elementen:

  • Risico's;
  • Zelfredzaamheid;
  • Beheersing van een incident met de gasleiding.

Risico's

De risico's zijn beschreven in de kwantitatieve risico-analyse van Gasunie. Hieruit blijkt dat de leiding ter plaatse van het plangebied Volgerlanden-Oost, deelgebieden C1-C2, geen PR10-6 contour kent. Dat betekent dat er geen ruimtelijke beperkingen zijn, als gevolg van deze leiding. Het groepsrisico is eveneens berekend. De conclusie is dat het groepsrisico niet veranderd als gevolg van dit plan.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid gaat over de mate waarin mensen in staat zijn, zichzelf in veiligheid te brengen. In de meeste gevallen is het bericht om naar binnen te gaan en ramen en deuren te sluiten voldoende. Zo ook in deze situatie. De afstand tussen plangebied en leiding is zodanig dat bij een incident een verblijf binnen voldoende bescherming biedt.

Het plangebied Volgerlanden-Oost, deelgebieden C1-C2, ligt op een grote afstand van de leiding, vanaf 400 meter. Dit is inzichtelijk gemaakt via de afbeelding 2.3 en tabel 2.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstWP01-3001_0004.png"

Afbeelding 2.3 - Ligging PR-contouren langs de leiding A-555 en het plangebied

Op basis van de onderstaande tabel, afkomstig uit het advies van de veiligheidsregio, kan het effect variëren tussen secundaire branden en geen effecten, in geval van langdurige blootstelling. Bij kortdurende blootstelling zijn er nauwelijks effecten. De tabel geeft aan wat mogelijke effecten zijn, indien er iets met de gasleiding gebeurt.

  Kortdurende blootstelling   Langdurende blootstelling   42 inch hogedruk  
35 kW/m2   100 % letaliteit     190  
10 kW/m2   PBM1   Secundaire branden   350  
3 kW/m2   Veilig   PBM   675  
1 kW/m2   Veilig   Veilig   1125  

Tabel 2.5 - Contouren (in meters) van warmtestraling bij aardgastransportleidingen (Bron: "Gele kaart, versie 6, september 2008" en letaliteitsgrenzen (beide Gasunie))

Beheersing van een incident

Hulpdiensten moeten een incidentlocatie kunnen bereiken, en tevens voldoende blusmiddelen (water) tot hun beschikking hebben om er voor te zorgen dat een incident beheerst blijft. De infrastructuur langs de gasleiding wordt niet aangepast als gevolg van dit plan, daarmee is de bereikbaarheid geborgd.

De bereikbaarheid in de wijk is op basis van het wegenplan zodanig, dat er voldoende wegen de wijk in leiden en daarmee ook vluchtroute zijn. Voor brandweer voertuigen is er rekening mee gehouden dat de belasting van de wegen geschikt is voor een brandweervoertuig. Ten aanzien van de bluswatervoorziening wordt aangesloten bij de handreiking bluswater en bereikbaarheid. Hiervoor wordt afstemming gezocht met de veiligheidsregio, zodra de plannen concreter uitgewerkt zijn.

Conclusie verantwoording

De gasleiding voldoet aan de wetgeving, waarbij er geen 10-6 contour is. Ook het groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde.

Bij een incident bij de gasleiding hebben mensen de beste bescherming, indien de landelijke uitgangspunten voor een calamiteit opgevolgd worden (Ramen en deuren sluiten)

In verband met de beheersing van het incident en uiteindelijk de bereikbaarheid en bluswater in de wijk, wordt aangesloten bij de handreiking bluswater en bereikbaarheid en vindt afstemming met de veiligheidsregio plaats.

Voor dit plan worden de restrisico's als acceptabel gezien.

2.2.5 Bodem

In de periode vanaf 1993 tot heden zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de bodemkwaliteit in De Volgerlanden. In eerste instantie is oriënterend onderzoek gedaan in het gebied. Vervolgens is bodemonderzoek gedaan in het kader van de verwerving van grond. Voor het deelgebied De Volgerlanden-Oost is een bodemzoneringskaart opgesteld. Op basis van reeds beschikbare onderzoeksgegevens en met behulp van een aantal statistische kengetallen is de 'algemene bodemkwaliteit' gekarakteriseerd.

Voor een aantal locaties in De Volgerlanden-Oost bleek sprake te zijn van een ernstig geval van bodemverontreiniging in de zin van de Wet Bodembescherming. Voor deze locaties is destijds een vervolgtraject ingezet, dat er als volgt uitzag:

  • indien sprake was van een ernstig geval van bodemverontreiniging en indien grondverzet diende plaats te vinden, werd een saneringsplan opgesteld dat ter toetsing aan het bevoegd gezag is aangeboden;
  • voor de locaties binnen het tracé van de Betuweroute waar sprake was van een ernstig geval van bodemverontreiniging, doch waar in het kader van de Betuweroute geen grondverzet plaatsvond, bijvoorbeeld omdat ter plaatse de diep gelegen tunnelbuis is gesitueerd, werd een urgentiebepaling opgesteld die ter toetsing aan het bevoegd gezag is aangeboden.

Vanuit het historisch gebruik van de gehele projectlocatie werd verwacht dat een integrale bodemverontreiniging met asbesthoudend materiaal aanwezig was. Binnen de gemeente zijn in 1998 de volgende beleidsrichtlijnen voor asbestbodemverontreinigingen vastgesteld:

  • onderzoek naar asbest moet deel uit maken van bodemonderzoek in het gebied;
  • asbestresten moeten voor zover mogelijk uit het gebied verwijderd worden.

Asbestonderzoeken zijn in dit kader separaat aan de reguliere bodemonderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn uitgevoerd conform NEN 5707. Op basis van deze onderzoeken werd asbest uit het gebied op milieuhygiënisch verantwoorde wijze verwijderd.

Naast het hierboven geschetste milieukundig bodemonderzoek vinden onderzoeken en metingen plaats, bijvoorbeeld ten behoeve van de bouwaanvragen. Bij de aanpak van deze metingen wordt geanticipeerd op de eisen en richtlijnen vanuit het bevoegd gezag. Het uitvoeren van asbestonderzoeken binnen het totale plangebied van De Volgerlanden wordt deels gesubsidieerd vanuit het stimuleringsfonds stedelijke vernieuwing.

De subsidieverlening vindt achteraf plaats volgens de procedure die normaal geldt voor toekenning van deze gelden. Daarbij wordt de locatie ”De Volgerlanden” in zijn geheel als één geval aangemerkt.

In 2006 is een update van de bodemzoneringskaart vastgesteld gelijktijdig met het vaststellen van de bodemkwaliteit in de gehele gemeente. Er zijn geen aanwijzingen dat de situatie sindsdien is veranderd. De bodemkwaliteit in De Volgerlanden is zodanig dat deze in zijn algemeenheid geen belemmering vormt voor de geplande bebouwing.

2.2.6 Luchtkwaliteit

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden (een Algemene maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer). Dit programma zorgt ervoor dat de lucht in Nederland schoner wordt en gaat voldoen aan de Europese luchtkwaliteitseisen. De belangrijkste verandering van het NSL is dat ruimtelijke projecten voortaan niet meer individueel per project behoeven te worden beoordeeld op luchtkwaliteit, maar dat wordt gekeken of het project goed is opgenomen in het NSL. Het NSL als geheel garandeert dat tijdig aan de grenswaarden luchtkwaliteit kan worden voldaan.

Het NSL bestaat uit een inventarisatie (de Saneringstool), een lijst van ruimtelijke projecten voor de komende 5 jaar, een maatregelenpakket en een verplichte jaarlijkse monitoring door het rijk. Het NSL garandeert dat ons land binnen de door Europa gestelde termijnen zal voldoen aan de Europese grenswaarden op het gebied van fijn stof en stikstofdioxide.

Het NSL voorziet in een uitgebreid pakket van maatregelen. Met de start van de uitvoering van deze maatregelen (veelal op landelijk niveau) is al begonnen. Enkele voorbeelden:

  • verscheidene grote steden hebben milieuzones ingevoerd waar vervuilende oude vrachtwagens niet meer in mogen;
  • één derde van de meest voorkomende typen vrachtwagens heeft een roetfilter;
  • er is een slooppremie ingevoerd voor het inruilen van vervuilende oude personenwagens;
  • het openbaar vervoer wordt schoner en het elektrisch vervoer wordt gestimuleerd;
  • binnen de sectoren landbouw en industrie zijn verschillende maatregelen doorgevoerd om bij te dragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit, zoals door een Actieplan fijnstof (industrie) en een innovatieprogramma voor stalaanpassingen in de intensieve veehouderij (Plan van Aanpak ammoniak en fijnstof).

De lucht in ons land is de afgelopen jaren steeds schoner geworden. Dat komt enerzijds door het ingezette beleid en anderzijds door een nauwkeurige rekenwijze.

De plancapaciteit van de (ten tijde van de opstelling van het ontwerp-NSL) nog te realiseren gedeelten van het project De Volgerlanden-Oost (1.185 woningen) is opgenomen in het NSL (bijlage 8).

Onderzoek Luchtkwaliteit De Volgerlanden-Oost

In december 2010 is in het kader van het uit te werken bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost (het moederplan) het onderzoek luchtkwaliteit De Volgerlanden-Oost beschikbaar gekomen. De luchtkwaliteit is bepaald voor de maatgevende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) en getoetst aan de grenswaarden van Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek wordt geconcludeerd, dat de ontwikkelingen die het bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost voor het eerst mogelijk maakt, waaronder de realisatie van de woningen in onderhavig plangebied, niet stuiten op bezwaren vanuit de wet- en regelgeving aangaande de luchtkwaliteit. In het moederplan zijn de gevolgen voor de luchtkwaliteit daarmee reeds afgewogen en is vastgesteld dat de bijdrage van het plan niet in betekenende mate (NIBM) is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is hiermee aangetoond, dat de toekomstige bewoners van De Volgerlanden-Oost – bezien vanuit het thema luchtkwaliteit – een goed woon- en leefklimaat krijgen.

2.2.7 Water

In het rapport 'Waterhuishoudkundige inrichting De Volgerlanden' van 6 augustus 2010, zoals opgenomen in bijlage 14 bij de toelichting van het moederplan De Volgerlanden-Oost, zijn de uitkomsten weergegeven van een hertoetsing en actualisatie van het waterhuishoudkundig raamplan. Bij de samenstelling van dit rapport is rekening gehouden met nieuwe klimaatscenario's die het KNMI in 2006 heeft gepresenteerd. Deze geven een beeld van de verwachte klimaatveranderingen. De uitgangspunten van de hertoetsing en actualisatie van het raamplan De Volgerlanden, evenals de randvoorwaarden en de gevolgde methodiek zijn afgestemd met het Waterschap Hollandse Delta (of zijn overgenomen uit de beschikbare raamplannen).

In het rapport wordt op basis van de toetsingsresultaten geconcludeerd dat het watersysteem en het beoogde ruimtebeslag binnen De Volgerlanden aan alle toetsingseisen voldoet en dat daarmee aan de waterbergingsnormen wordt voldaan. Tijdens hevige neerslag zullen er zowel in De Volgerlanden-West als in De Volgerlanden-Oost volgens de berekeningen geen overstromingen op straatniveau voordoen. Ook bij de toetsing van het watersysteem op het klimaatscenario 'Gematigd 2050' van het KNMI blijkt dat de peilstijging in alle situaties aan de norm voldoet en daarmee voldoende rekening is gehouden met klimatologische ontwikkelingen Het watersysteem voldoet bij de gemodelleerde situatie met het peil op NAP -2,20 m. Dit betekent dat het watersysteem eveneens voldoet bij het actuele peil van NAP -2,30 m.

De wateropgave voor De Volgerlanden-Oost, zoals volgend uit bovengenoemde rapportage, is weergegeven in tabel 2.6. Binnen De Volgerlanden zijn er twee peilgebieden; De Volgerlanden West en het noordelijke deel van de Volgerlanden Oost (peilgebied 1) en het zuidelijke deel van De Volgerlanden Oost (peilgebied 2). In De Volgerlanden-Oost, in peilgebied 1, dient een oppervlakte van 1,9 ha aan oppervlaktewater gerealiseerd te worden en in peilgebied 2, een oppervlakte van 3,1 ha.

Afbeelding 2.4 toont hoe dit totaal oppervlakte binnen de Volgerlanden-Oost gerealiseerd zal worden. Met het Waterschap heeft hierover reeds afstemming plaatsgevonden. In de regels van het uitwerkings- en wijzigingsplan voor deelgebied C1-C2 is de minimale oppervlakte aan oppervlaktewater die op basis van deze afbeelding binnen het gebied C1|C2 gerealiseerd dient te worden, geborgd in de regels.

  De Volgerlanden-Oost
peilgebied 1  
De Volgerlanden-Oost
peilgebied 2  
  ha   %   ha   %  
Oppervlaktewater   1,9   7,9   3,1   6,4  
Verhard oppervlak   7,2   29,6   14,8   30,6  
Onverhard oppervlak   15,3   62,5   30,6   63,1  
Totaal oppervlak   24,5     48,5    

Tabel 2.6 - Oppervlakteverdeling van peilgebied 1 en 2 in De Volgerlanden-Oost

afbeelding "i_NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstWP01-3001_0005.jpg"

Afbeelding 2.4 - Oppervlaktewatersysteem De Volgerlanden-Oost

Aan het slot van het rapport 'Waterhuishoudkundige inrichting De Volgerlanden' zijn enkele aanbevelingen opgenomen, onder meer gericht op de nadere beschouwing (aan de hand van een stromingsmodel) in de ontwerpfase van watergangen en kunstwerken om te komen tot een toetsing aan de eisen van het waterschap. Ook is gewezen op de wens van het waterschap om het peilvak te willen vergroten, zodat ook het centrum van Hendrik-Ido-Ambacht in het watersysteem wordt opgenomen. Hiervoor is aanvullend onderzoek nodig, waar ook de afmetingen van de watergangen worden meegenomen.

De gemeentelijke taken ten aanzien van het grondwater vormen een zorgplicht (inspanningsverplichting) voor het treffen van doelmatige maatregelen bij structureel grondwateroverlast in bestaande gebieden. In het gemeentelijke rioleringplan van Hendrik-Ido-Ambacht voor 2009-2013 en in de Grondwaternotitie 2010 is deze zorgplicht verder uitgewerkt. Ten aanzien van riolering geldt dat De Volgerlanden een gescheiden stelsel heeft. In het moederplan 'De Volgerlanden-Oost' is ontwikkeling voorzien van een beheerssysteem voor de drainagesystemen, het grondwatermeetnet en een grondwaterloket

2.2.8 Flora en fauna

Ten behoeve van onderhavige ontwikkelingen wordt bestaande bebouwing gesloopt en worden er watergangen aangetast en bomen gekapt. Bij dergelijke ruimtelijke ingrepen dient, in het kader van de natuurwetgeving (Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en Natuurnetwerk Nederland (NNN)), onderzoek gedaan te worden naar de aanwezige natuurwaarden binnen het plangebied en dient een beoordeling gemaakt te worden van eventuele negatieve effecten van de plannen op deze waarden. Door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum is een quickscan flora en fauna in de deelgebieden C1 en C2 van de woonwijk Volgerlanden uitgevoerd (d.d april 2016, zie Bijlage 2 Quickscan flora en fauna).

Beschermde gebieden

Het dichtstbijzijnde gebied dat onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet 1998 valt, is Natura 2000-gebied "Boezems Kinderdijk". Dit gebied bevindt zich op ruim 3 kilometer afstand van het plangebied. Vanwege de locatie (ten minste drie kilometer afstand van een Natura 2000-gebied) en het gegeven dat de rivier De Noord en de bebouwing van Alblasserdam zich tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied bevinden, worden er geen significant nadelige effecten op aangewezen habitattypen en doelsoorten van beschermde natuurgebieden verwacht als gevolg van geluid, trillingen, licht en dergelijke.

Omdat de plannen bestaan uit het realiseren van nieuwe woningen, zal er sprake zijn van een toename in het aantal verkeersbewegingen. De extra verkeersbewegingen en de woningen zelf, kunnen een toename in de stikstofdepositie op aangewezen stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden veroorzaken.

Op basis van een maximum aantal van 478 woningen en een verkeersgeneratie van 7,8 mvt/etmaal per woning (waarvan 2% middelzwaar verkeer), die gelijkwaardig wordt afgewikkeld via de Jacobuslaan richting de Laan van Welhorst en de Veersedijk, is daarom een indicatieve berekening in Aerius gemaakt (zie Bijlage 3 Aerius berekening). Op basis van deze berekening kan worden geconcludeerd dat er geen natuurgebieden zijn met reken resultaten die hoger dan de drempelwaarde zijn.

Daarnaast maakt het plangebied geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Omdat er, als gevolg van de voorgenomen plannen, geen oppervlakte aan NNN-gebied verloren gaat, is er geen verdere toetsing aan de wet- en regelgeving omtrent het NNN nodig.

Flora en fauna

Vleermuizen

Er zijn binnen en in de directe omgeving van het plangebied geen essentiële vliegroutes van vleermuizen aanwezig. Het plangebied kan wel gebruikt worden als foerageergebied, maar in de directe omgeving zijn voldoende alternatieve foerageergebieden aanwezig. Om deze redenen bestaan er vanuit de Flora- en faunawet geen verplichtingen ten aanzien van vliegroutes en/of foerageergebieden van vleermuizen.

Een drietal bomen (wilgen) aan de noordwestzijde van het plangebied beschikt over holtes die mogelijk geschikt zijn om te dienen als verblijfplaats voor vleermuizen. Om te bepalen of deze holtes daadwerkelijk door vleermuizen gebruikt kunnen worden als verblijfplaats, dient daarom een aanvullend veldbezoek plaats te vinden.

Grondgebonden zoogdieren

De algemeen voorkomende zoogdiersoorten, zoals de Haas, het Konijn en de Mol, worden vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Hierdoor geldt voor deze soorten een vrijstelling bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting en is alleen de zorgplicht van toepassing op deze soorten.

Het plangebied is niet in gebruik door of vormt geen geschikt leefgebied voor de te verwachten strikt beschermde grondgebonden zoogdieren. Hierdoor bestaan er, ten aanzien van deze soortgroep, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet en zijn ontheffingen en/of maatregelen niet nodig.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Binnen het plangebied is een coniferenhaag aanwezig die mogelijk dienst doet als roestplaats voor de Ransuil. Als deze coniferenhaag gekapt/verwijderd wordt in de periode augustus - maart, dient van tevoren door een ecologisch deskundige te worden bepaald of deze haag al dan niet in gebruik is als roestplaats. Wanneer wordt vastgesteld dat de haag in gebruik is als roestplaats, kan pas worden gestart met de kapwerkzaamheden als de Ransuil zijn winterroestplaats heeft ingeruild voor zijn broedbiotoop (globaal van half februari tot en met eind juli).

Daarnaast is binnen het plangebied een eksternest aangetroffen dat mogelijk dienst doet als broedlocatie voor een vogelsoort met een vaste verblijfplaats, zoals de Buizerd, of de Sperwer. Om aanwezigheid van een jaarrond beschermde verblijfplaats aan te kunnen tonen, dan wel uit te kunnen sluiten is aanvullend onderzoek nodig.

Het plangebied maakt daarnaast onderdeel uit van het foerageergebied van de Buizerd en mogelijk ook van de Sperwer. In augustus 2013 is reeds ontheffing verleend voor een buizerdpaar met een nestlocatie in deelgebied A2 van de Volgerlanden-Oost. Zoals opgenomen in het activiteitenplan behorende bij deze ontheffing, zal er voor deze buizerds een ecologische corridor worden aangelegd ten zuidwesten van deelgebied A2. Deze corridor zal een verbinding vormen tussen de Sophiapolder en de polder Sandelingen. Hierdoor blijven er ook na de ontwikkeling van de Volgerlanden voldoende alternatieve foerageergebieden voor de Buizerd en eventueel de Sperwer voorhanden.

Tot slot wordt aanbevolen om verstorende werkzaamheden, zoals het kappen van bomen, het rooien van onderbegroeiing, heiwerkzaamheden en het voorbelasten van het terrein, buiten de broedtijd van vogels uit te voeren (globaal van half maart t/m half juli). Indien dergelijke werkzaamheden toch binnen de broedtijd van vogels plaatsvinden, dient voorafgaand aan de werkzaamheden door een ecologisch deskundige te worden vastgesteld dat er geen broedende vogels binnen de invloedsfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Wanneer er broedgevallen binnen de invloedsfeer van de werkzaam-heden zijn vastgesteld, kunnen de werkzaamheden pas verdergaan wanneer de jonge vogels van het betreffende broedgeval uitgevlogen zijn.

Vissen

De watergangen in het plangebied zijn van belang als leefgebied voor de Kleine modderkruiper. Deze vissoort wordt vermeld in tabel 2 van de Flora- en faunawet en is daarmee middelzwaar beschermd. Wanneer de watergangen worden gedempt of anderszins worden aangetast, dan dient er volgens een goedgekeurde gedragscode en onder ecologische begeleiding te worden gewerkt om nadelige effecten op deze soort zoveel mogelijk te voorkomen. Hiervoor dient een ecologisch werkprotocol opgesteld te worden.

Watergebonden ongewervelden

De Platte schijfhoren is niet aangetroffen in de watergangen die grenzen aan het plangebied. Om deze reden bestaan er, ten aanzien van deze soort, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet en zijn een ontheffing of maatregelen niet nodig.

Vaatplanten

Binnen het plangebied zijn exemplaren van de Grote kaardenbol aangetroffen. Deze soort wordt vermeld in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor tabel 1-soorten geldt bij ruimtelijke ingrepen een vrijstelling en zijn verdere maatregelen of een ontheffing niet nodig. Zwaarder beschermde vaatplanten zijn niet aanwezig binnen het plangebied en worden op basis van biotoopkenmerken van het plangebied ook niet verwacht. Om de-ze reden bestaan er, ten aanzien van vaatplanten, geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet en zijn verdere maatregelen of een ontheffing niet nodig.

Zorgplicht

Tenslotte geldt voor alle plant- en diersoorten (ook de onbeschermde) de zorgplicht die in artikel 2 van de Flora- en faunawet voorgeschreven wordt. Deze houdt in dat mogelijke nadelige gevolgen voor planten en dieren, voor zover redelijk, vermeden moeten worden. Manieren om aan de zorgplicht te voldoen zijn bijvoorbeeld:

  • Er wordt gelegenheid gegeven aan amfibieën en grondgebonden zoogdieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden. Dit gebeurt door onder andere vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken, steenhopen) gefaseerd te verwijderen;
  • in verband met verstoring van aanwezige dieren worden de werkzaamheden zoveel mogelijk overdag uitgevoerd.

Tijdens de bouwfase moet rekening gehouden worden met de kans op vestiging door (beschermde) pionierssoorten, zoals bijvoorbeeld de Kleine plevier (Charadrius dubius) en Oeverzwaluw (Riparia riparia). De volgende maatregelen worden getroffen:

  • Er wordt voorkomen dat in de broedtijd van de Oeverzwaluw steilwanden in zandlichamen op het bouwterrein aanwezig zijn. Mocht er toch sprake zijn van broedgevallen, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat nestholtes niet meer in gebruik zijn;
  • voorbelast terrein kan aantrekkelijk zijn voor een soort als de Kleine plevier. Als er sprake is van een broedgeval, dan wordt met de werkzaamheden gewacht totdat eieren uitgekomen zijn.

Aanvullend onderzoek

Uit de quickscan flora en fauna is gebleken dat een aantal bomen binnen onderhavig plangebied beschikt over holtes die mogelijk geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Vleermuizen worden vermeld in tabel 3 van de Flora- en faunawet en zijn daarmee streng beschermd. Daarnaast bevindt zich in één van de te kappen bomen binnen het plangebied een nest dat mogelijk gebruikt wordt als broedplaats door een vogelsoort met een vaste verblijfplaats, zoals de Buizerd (Buteo buteo) of de Sperwer (Accipiter nisus). Nesten van de Buizerd en de Sperwer vallen onder categorie 4 van de Flora- en faunawet en zijn daarmee jaarrond beschermd. Om overtreding van verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet te voorkomen, diende duidelijk te worden of het nest al dan niet in gebruik is als broedplaats door een vogelsoort met een vaste verblijfplaats en of de boomholtes daadwerkelijk geschikt zijn om te dienen als vleermuisverblijfplaats. Derhalve is door het Natuur-Wetenschappelijk Centrum een aanvullend onderzoek naar vogels met een vaste verblijfplaats en de vleermuisgeschiktheid van boomholtes in deelgebieden C1 en C2 van de woonwijk Volgerlanden uitgevoerd (d.d. juni 2016, zie Bijlage 4 Aanvullend onderzoek vleermuizen).

Vleermuisgeschiktheid boomholtes

Vleermuizen, hun verblijfplaatsen en essentiële onderdelen van hun functionele leefomgeving zijn streng beschermd door de Flora- en faunawet. Omdat de boomholtes binnen het plangebied echter niet geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen, kan aanwezigheid van vaste verblijfplaatsen van deze soortgroep uitgesloten worden. Om deze reden bestaan er geen verplichtingen vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen.

In de boomholtes zijn wel een broedende vogels aangetroffen, namelijk een Groene specht en een Spreeuw. De Spreeuw en de Groene specht zijn soorten die wel vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, of de directe omgeving daarvan, maar die ook over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. Deze soorten worden daarom vermeld in categorie 5 van de Flora- en faunawet, wat inhoudt dat broedplaatsen van deze soorten alleen beschermd zijn als er onvoldoende alternatieve broedgelegenheden in de omgeving voorhanden zijn. Omdat er in de omgeving van het plangebied voldoende bomen aanwezig zijn waar deze soorten in kunnen broeden, zijn verdere maatregelen of een ontheffing niet nodig.

Vogels met een vaste verblijfplaats

Uit de veldbezoeken blijkt dat het horst in de Volgerlanden C1 en C2 dienst doet als broedplaats voor de Buizerd en dat het horst in de Volgerlanden-oost op dit moment niet in gebruik is als broedplaats. Meestal zijn in een territorium van de Buizerd twee of drie horsten aanwezig, die in de loop der jaren rouleren qua gebruik. Om deze redenen en omdat tijdens geen van de veldbezoeken meer dan twee buizerds zijn waargenomen, kan met voldoende zekerheid gesteld worden dat het paartje buizerds dat voorheen gebruik maakte van het horst in de Volgerlanden-oost dit jaar het horst in de Volgerlanden C1 en C2 heeft gekozen om op te broeden.

De Buizerd behoort tot de vogels met een vaste verblijfplaats. Verblijfplaatsen van deze soort zijn jaarrond beschermd door de Flora- en faunawet (bijlage 2). Als gevolg van de voorgenomen plannen, zal de boom met het buizerdhorst moeten worden gekapt en zal een deel van het leefgebied van de Buizerd ongeschikt raken. Om deze reden zullen, als gevolg van de werkzaamheden, verbodsbepalingen uit de Flora- en faunawet worden overtreden. Hiervoor dient een ontheffing te worden aangevraagd. Daarnaast zullen er maatregelen moeten worden genomen om nadelige effecten op de Buizerd zoveel mogelijk te voorkomen. Voorbeelden van dergelijke maatregelen zijn het niet verstoren van het buizerdhorst gedurende de voortplantingsperiode (februari - eind augustus) en het verbeteren van het bestaande jachtgebied door het plaatsen van extra zitposten.

2.2.9 Archeologie

Binnen De Volgerlanden-Oost zijn sinds 1997 verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is door de senior archeoloog van de gemeente Dordrecht een advies opgesteld hoe om te gaan met de archeologische waarden binnen onderhavig plangebied (d.d 17 mei 2017 met aanvulling 7 juni 2017; zie Bijlage 5 Archeologisch advies). Bij de uitgevoerde onderzoeken is niet elk perceel uitgeboord, maar dat is gezien de relatief lage archeologische verwachting ook niet nodig. Op basis van de resultaten van (boor)onderzoek in ruim 50% van plangebied is geconcludeerd dat er voor gebied C1-C2 geen aanvullend booronderzoek nodig is.

In het gebied kunnen archeologische waarden aanwezig zijn vanaf 90 cm -maaiveld (ofwel 2,4 m -NAP). Voor die aanwezigheid zijn echter in de uitgevoerde onderzoeken geen concrete aanwijzingen aangetroffen: er zijn geen archeologische indicatoren in de boringen of bij de veldkartering aangetroffen. Ook dit geeft dus geen aanleiding tot aanvullend booronderzoek.

Het aspect archeologie staat daarmee de vaststelling van onderhavig wijzigingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 3 Juridische planopzet

De grondslag voor dit nader wijzigingsplan wordt gevormd door het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost', vastgesteld door de gemeenteraad op 7 november 2011, en het bijbehorende uitwerkings- en wijzigingsplan 'Bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied C1-C2', vastgesteld door het college van B&W op 19 juni 2017.

De regels van dit wijzigingsplan maken in juridische zin onderdeel uit van dit (uitgewerkte en gewijzigde) moederplan. Artikel 3.6 lid 1 onder a Wro bepaalt immers, dat wijzigingen worden geacht deel uit te maken van het (bestemmings)plan, met dien verstande, dat zij, zolang en voor zover de bestemming nog niet is verwerkelijkt, kunnen worden herzien op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen. Het wijzigingsplan is dus onderdeel van en vormt een aanvulling op het bestemmingsplan.

Een en ander betekent, onder meer, dat de algemene regels van het bestemmingsplan - het 'moederplan' - niet opnieuw behoeven te worden opgenomen, maar op dit plan van toepassing worden verklaard. Wel bevatten de regels bij dit wijzigingsplan onder andere een afzonderlijke begripsbepaling van dit plan. Ook is een slotregel opgenomen, waarin de titel van dit plan is aangegeven.

Voor een inhoudelijke beschrijving van de bestemmingen 'Verkeer', 'Water' en "Woongebied' wordt verwezen naar bovengenoemd moederplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische uitvoerbaarheid

In afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) worden regels gegeven over het verhalen van kosten van de grondexploitatie, het bepalen van de fasering van realisering van het bestemmingsplan en het stellen van eisen en regels met betrekking tot de uitvoering van openbare werken en werkzaamheden.

De gemeente is eigenaar van de grond waarop de realisatie van de nieuwbouw in onderhavig plangebied zal plaatsvinden. Het kostenverhaal als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening vindt plaats via de grondprijs voor de uit te geven grond. Er is geen aanleiding om gelijktijdig met het uitwerkingsplan een exploitatieplan in de zin van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.

De gemeenteraad van Hendrik-Ido-Ambacht stelt elk jaar een herziening van de grondexploitatie voor het project De Volgerlanden vast. De samenwerking tussen Hendrik-Ido-Ambacht en Zwijndrecht is neergelegd in een samenwerkingsovereenkomst.

De bouwexploitatie vindt plaats door en voor rekening en risico van de private samenwerkingspartners, waarmee overeenkomsten zijn gesloten.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 3.4, is het wijzigingsplan 'De Volgerlanden-Oost, nader wijzigingsplan gebied C1-C2' gedurende zes weken ter inzage gelegd, van donderdag 31 mei 2018 tot en met woensdag 11 juli 2017.

Tijdens de termijn van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen op dit wijzigingsplan.

Er zijn geen zienswijzen ingediend. Op basis van dat gegeven is het nader wijzigingsplan op 12 juli 2018 ongewijzigd vastgesteld.