direct naar inhoud van Regels
Plan: De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied B1
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP01-3001

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied B1' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht;

1.2 moederplan

het bestemmingsplan 'De Volgerlanden-Oost' van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht, vastgesteld door de gemeenteraad op 7 november 2011, waarvan het plan een uitwerking is;

1.3 uitwerkings- en wijzigingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0531.bp06VolgerlOstUP01-3001 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).

1.4 verbeelding:

de kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.5 aanbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, als een toevoeging van een afzonderlijke ruimte, direct verbonden met en direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw, bijvoorbeeld via een toegangsdeur;

1.6 aangebouwd bijgebouw

een indirect met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.7 aan huis verbonden beroep

de uitoefening aan huis van bedrijvigheid op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen terrein, alsmede niet-publieksgerichte bedrijfsmatige activiteiten;

1.8 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.9 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.10 achtererf

het bij het hoofdgebouw (bijvoorbeeld woning) behorende erf, dat is gelegen achter de achtergevellijn of in ieder geval achter het bouwvlak;

1.11 achtergevel

de gevel achter de voorgevel, meestal evenwijdig daaraan, zoals deze oorspronkelijk bij de bouw is gerealiseerd;

1.12 achtergevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit bij de ligging van de oorspronkelijke achtergevels van de hoofdgebouwen;

1.13 afvalinzamelsysteem

geheel of gedeeltelijk onder peil gelegen bouwwerken/ voorzieningen ten behoeve van de verzameling van huishoudelijk afval, glas en dergelijke, niet zijnde straatmeubilair;

1.14 ambachtelijke bedrijfsactiviteiten
  • a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van detailhandelsambachten, garagebedrijven en andere autoverzorgende bedrijven, waar -voor een belangrijk deel in handwerk goederen worden vervaardigd, verwerkt, bewerkt, geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker en/of verbruiker en welke wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder b;
  • b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
    • 1. het productieproces, wordt grotendeels 'met de hand' of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskracht worden aangedreven, uitgevoerd;
    • 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;
    • 3. bedrijven welke zich richten op persoonlijke of zakelijke dienstverlening, zoals kapsalons, wasserettes, kantoren al dan niet met baliefunctie worden hieronder niet begrepen;
1.15 ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

1.16 archeologische waarde

de aan een gebied toegerekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit oude tijden;

1.17 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.18 bedrijf

een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.19 berging

een bijgebouw bestemd voor de stalling van bromfietsen, motorfietsen, fietsen, afvalcontainers voor huishoudelijk afval en overige huishoudelijke zaken;

1.20 bestaand bouwwerk

een gebouw, dat op de eerste dag van de inwerkingtreding van het plan bestaat, dan wel in uitvoering is of mag worden opgericht krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen die voor dat tijdstip is aangevraagd;

1.21 bestaand gebruik

het gebruik van gronden of gebouwen dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan bestaat;

1.22 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.23 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.24 bijgebouw

een op zich zelf staand, vrijstaand of aangebouwd gebouw, dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw, niet direct bereikbaar vanuit het hoofdgebouw en waarbij geen zelfstandige wooneenheid is toegestaan;

1.25 bijzondere woonvormen

met woningen vergelijkbare huisvesting, zoals gezinsvervangende tehuizen, wooneenheden, al dan niet met gemeenschappelijke voorzieningen;

1.26 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.27 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door - op gelijke hoogte of bij benadering op gelijke hoogte liggende - vloeren of balklagen wordt begrensd zulks met uitzondering van een zolder of vliering. Een dakterras wordt aangemerkt als zijnde bouwlaag;

1.29 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied;

1.34 dakkapel

een beperkte doorbreking van het dakvlak door een uit de helling van het dakvlak stekend dakvenster;

1.35 dakopbouw

een aanzienlijke doorbreking van het dakvlak (2/5 of meer);

1.36 erf

het al dan niet bebouwde perceelsgedeelte, direct gelegen bij een woning, ingericht ten dienste van het gebruik van de woning en indien er een bouwvlak voor hoofdgebouwen aanwezig is, gelegen buiten het bouwvlak;

1.37 erfbebouwing

gebouwen en overkappingen gesitueerd op het erf buiten het bouwvlak of hoofdbebouwing, ten dienste van een groter genot van het gebruik van het hoofdgebouw;

1.38 erker

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en zorgt voor een verbijzondering van de voorgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een beperkte diepte en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas;

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 geluidsgevoelig object

woningen, alsmede gebouwen en terreinen als bedoeld in artikel 4, lid 2 en artikel 7, lid 3 van het "Besluit grenswaarden binnen zones langs wegen" zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.41 hoofdgebouw

een gebouw dat op een bouwvlak door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken, exclusief aan- en uitbouwen. Aan- en uitbouwen die tot de hoofdfunctie behoren, worden niet meegerekend tot het hoofdgebouw;

1.42 kap

een gesloten en (gedeeltelijk) hellende bovenbeëindiging van een gebouw;

1.43 lichte bedrijfsactiviteiten

bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 of 2 van de bij deze regels behorende Staat van bedrijfsactiviteiten;

1.44 luifel

een beperkte overkapping op de begane grond van de woning, gedeeltelijk gelegen boven de voordeur;

1.45 milieugevoelig object / functie
  • 1. objecten/functies die, gelet op hun aard en omvang, hinder ondervinden van inrichtingen, (spoor)wegen en bedrijven(bedrijfsactiviteiten), voor wat betreft aspecten als geluid, luchtkwaliteit, geur, stof, veiligheid en trillingen. De volgende objecten/functies zijn als milieugevoelig aan te merken:
    • a. woonfuncties, tenzij bij of krachtens enig wettelijk voorschrift anders is bepaald;
    • b. gebouwen voor dagopvang van minderjarigen;
    • c. gebouwen die uitsluitend of in hoofdzaak gebruikt worden door een onderwijsinstelling;
    • d. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;
    • e. andere gebouwen die bestemd zijn voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten.
  • 2. Daarnaast kunnen in verband met specifieke milieu-aspecten, zoals luchtkwaliteit en externe veiligheid, ook objecten of functies als gevoelig worden aangemerkt, waaronder:
    • a. accommodaties, die zijn ontwikkeld met als doel een fysieke inspanning te leveren, zoals openlucht sportaccommodaties;
    • b. hotels, penitentiaire inrichtingen en asielzoekerscentra;
    • c. kantoorgebouwen.
  • 3. Voorts kunnen in verband met specifieke milieu-aspecten, zoals geur, ook objecten of functies als gevoelig worden aangemerkt, waaronder:
    • a. verblijfsrecreatie;
    • b. dagrecreatie;
1.46 onderkomens

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer-, vaar- en vliegtuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken, alsook tenten;

1.47 openbaar groen

groenvoorzieningen, zoals parken, plantsoenen en speelveldjes, die het hele jaar of een groot deel van het jaar voor het publiek algemeen toegankelijk zijn;

1.48 openbare weg

alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen, fietspaden en voetpaden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en zijkanten. Achterpaden en zijpaden die bedoeld zijn voor bewoners en omwonenden behoren niet tot de openbare weg;

1.49 overkapping

een overdekte ruimte, al dan niet omsloten door maximaal twee wanden. Onder een overkapping wordt ook een carport verstaan;

1.50 peil

de gemiddelde hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende, afgewerkte maaiveld, maar niet hoger dan de kruin van de weg in geval het bouwwerk aan een weg gelegen is;

1.51 prostitutie

het aanbieden van seksuele diensten tegen materiele vergoeding;

1.52 prostitutiebedrijf

een bedrijf waar prostitutie het hoofdbestanddeel van de activiteiten vormt;

1.53 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een mate alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een parenclub en een prostitutiebedrijf, als dan niet in combinatie met elkaar;

1.54 straatmeubilair

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, afvalcontainers, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaarden, papier- en plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, speelvoorzieningen en abri's;

1.55 uitbouw

een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw, door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt aan het hoofdgebouw, dat een vergroting van de bestaande ruimte in het hoofdgebouw is en direct daarmee in open verbinding staat;

1.56 voorerf

het bij het gebouw (bijvoorbeeld de woning) behorende erf, dat is gelegen voor de voorgevellijn of in ieder geval voor het bouwvlak;

1.57 voorgevel

de voorgevel zoals deze bij de bouw van het betrokken gebouw oorspronkelijk is gerealiseerd. Van een woning op de hoek van twee straten is slechts één gevel de voorgevel. Voor de bepaling van de voorgevel geldt in eerste instantie de naar de weg toegekeerde zijde, of indien deze nog geen duidelijkheid geeft, de gevel waar de voordeur of hoofdingang van de woning is gelegen of in laatste instantie de zijde waaraan de hoofdontsluiting van het perceel is gesitueerd;

1.58 voorgevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de oorspronkelijke voorgevels van de hoofdgebouwen;

1.59 voorgevelrooilijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de voorgevels van de hoofdgebouwen en een zo gelijkmatig mogelijk beloop overeenkomstig de richting van de weg heeft;

1.60 vooruitbouw

een uitbouw op de begane grond van de woning. De vooruitbouw is gelegen aan de verblijfsruimte (woonkamer of keuken) en heeft tot doel de woning te vergroten. Door de omvang, vormgeving en situering kan een vooruitbouw een verandering van de bestaande architectuur van de woning tot gevolg hebben. Een vooruitbouw heeft een beperkte diepte en bestaat minimaal aan twee zijden geheel of gedeeltelijk uit glas;

1.61 Wet geluidhinder

de Wet geluidhinder zoals deze luidt op het moment van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

1.62 woning

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de permanente huisvesting van één huishouden;

1.63 zijerf

het bij het gebouw (bijvoorbeeld de woning) behorende erf, dat is gelegen naast de zijgevellijn van het gebouw of in ieder geval naast het bouwvlak;

1.64 zijgevel

de zijgevel links of rechts, meestal haaks op de voorgevel, zoals deze bij de bouw is gerealiseerd en grenzend aan het zijerf;

1.65 zijgevellijn

een lijn, welke zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de zijgevels van de hoofdgebouwen;

1.66 zorgeenheid

woning/eenheid die deel uit maakt van een zorgcomplex en waarvan de bewoner aanspraak kan maken op de zorgverlening van het zorgcomplex.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 de bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Artikel 3 Relatie met het geldende bestemmingsplan

Ten aanzien van het plan geldt dat, naast het bepaalde in deze regels, de regels behorende bij het moederplan onverkort van toepassing zijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen en water;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. bestaande ontsluitingswegen ten behoeve van aangrenzende bestemmingen;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. straatmeubilair;
  • f. kunstvoorwerpen;
  • g. nutsvoorzieningen en gemalen.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, waaronder begrepen straatmeubilair, kunstvoorwerpen ten dienste van de bestemming, alsmede afvalverzamelsystemen worden gebouwd met dien verstande, dat:

  • a. ten hoogste 75 m2 mag worden bebouwd met gebouwen ten dienste van onderhoud en beheer (geen woning zijnde);
  • b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,50 m;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 m.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbodsregels

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanleggen van oppervlakteverhardingen.

Artikel 5 Tuin

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen en (onbebouwde) erven, met de daarbij behorende bouwwerken en parkeervoorzieningen.

5.2 Bouwregels

Op de in lid 5.1 bedoelde gronden zijn slechts andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen, toegestaan, met dien verstande, dat de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste 1 m mag bedragen.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijwegen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. bermen en bermsloten;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. kunstvoorwerpen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. watergangen en waterhuishoudingsvoorzieningen;
  • k. een schachtgebouw ten behoeve van de Sophiaspoortunnel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schachtgebouw';
  • l. bij deze bestemming behorende bouwwerken.

6.2 Bouwregels

Op de in lid 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, waaronder begrepen straatmeubilair en kunstvoorwerpen ten dienste van de bestemming, alsmede afvalverzamelsystemen worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. ten hoogste 1% van de gronden mag worden bebouwd met gebouwen ten dienste van onderhoud en beheer (geen woning zijnde) en speelvoorzieningen;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 4,50 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schachtgebouw' een bouwhoogte van ten hoogste 15 m;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan 10 m.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen;
  • b. waterberging en waterhuishoudingsvoorzieningen;
  • c. kruisingen ten behoeve van wegverkeer;
  • d. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, groen- en nutsvoorzieningen, en andere bouwwerken.

7.2 Bouwregels

Op de in lid 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd andere bouwwerken, waaronder begrepen bruggen ten behoeve van kruisende verkeersbestemmingen en duikers ten dienste van de bestemming waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de bouw van een steiger binnen de bestemming Water, mits:

  • a. de hoogte niet meer bedraagt dan 0,5 meter boven het waterpeil;
  • b. de steiger niet langer c.q. dieper is dan 10% van de totale breedte van de watergang ter plaatse, met een maximum van 2 meter uit de oever;
  • c. de steiger niet breder is dan 10 meter en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen ten minste gelijk is aan de diepte van de steiger, met een minimum van 1 meter;
  • d. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m²;
  • e. geen afbreuk wordt gedaan de gewenste beeldkwaliteit van de omgeving;
  • f. vooraf advies is ingewonnen bij de waterbeheerder.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen;
  • b. tuinen en erven;
  • c. ontsluitingsverhardingen;
  • d. beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' tevens voor een intramurale zorgvoorziening met ten hoogste 16 zorgeenheden, bestaande uit een woongebouw voor begeleid wonen;
  • f. de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, groen, water, parkeren, nuts- en overige voorzieningen.

8.2 Bouwregels

Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. de hoofdbouwmassa uitsluitend mag worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken;
  • b. het aantal woningen per bouwvlak ten hoogste het ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' het aangegeven maximum aantal wooneenheden niet geldt indien toepassing wordt gegeven aan artikel 8.1 sub e;
  • c. als woningen uitsluitend zijn toegestaan:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': vrijstaande woningen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': vrijstaande en half-vrijstaande woningen;
  • d. gestapelde woningen niet zijn toegestaan;
  • e. van de woningen:
    • 1. de goothoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 11,5 m mag bedragen;
    • 3. de grondoppervlakte niet meer mag bedragen dan aangegeven door de aanduiding 'maximum oppervlakte'; voor zover geen aanduiding 'maximum oppervlakte' is aangegeven geldt binnen het bouwvlak geen maximum;
  • f. bij iedere woning bijgebouwen en/of uitbreidingen van de woonruimte mogen worden gebouwd, waarbij:
    • 1. van vrijstaande bijgebouwen de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
    • 2. voldaan dient te worden aan het bepaalde onder g;
  • g. de gezamenlijke grondoppervlakte van vrijstaande bijgebouwen, carports en bouwwerken, geen gebouw zijnde mag per woning niet meer mag bedragen dan:
    • 1. bij vrijstaande woningen, woningen in een blok van ten hoogste twee aaneengesloten woningen of eindwoningen in een blok, 50 m2, met dien verstande dat;
    • 2. de gebouwen slechts mogen worden opgericht, indien het bij de woning behorende perceelsgedeelte voor zover dit is gelegen achter de verlengde voorgevel van de woning voor niet meer dan 50% van de oppervlakte wordt bebouwd of overdekt;
  • h. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten hoogste mag bedragen:
    • 1. voor erfafscheidingen: 2 m;
    • 2. voor pergola's en carports: 2,70 m;
    • 3. voor overige bouwwerken: 3 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2:

  • a. onder f, sub 2: voor het afdekken van een vrijstaand bijgebouw met een kap, waarbij:
    • 1. de dakhelling niet meer mag bedragen dan de dakhelling van de bijbehorende woning;
    • 2. de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
  • b. onder g, sub 1: voor de bouw van bijgebouwen en/of uitbreidingen van de woonruimte tot een gezamenlijke grondoppervlakte van:
    • 1. ten hoogste 100 m2 op percelen met een oppervlakte van tenminste 1.250 m2;
    • 2. ten hoogste 150 m2 op percelen met een oppervlakte van tenminste 2.000 m2;
    • 3. en met een bouwhoogte van niet meer dan 4 meter.
  • c. onder g, sub 1: voor de oppervlakte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mits voldaan wordt aan het bepaalde onder lid 8.2, onder g, sub 2.

8.4 Afwijken van de gebruiksregels
8.4.1 Aan-huis-gebonden beroep

Burgmeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt ten hoogste 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 40 m2; het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken;
  • b. detailhandel is niet toegestaan;
  • c. de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner.
8.4.2 Kleinschalige bedrijvigheid

Burgmeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 ten behoeve van de uitoefening van kleinschalige bedrijvigheid als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende regels van toepassing zijn:

  • a. de omvang van de activiteit bedraagt ten hoogste 25% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de (woon)bebouwing tot een maximum van 50 m2;
  • b. de bedrijfsactiviteit mag geen onevenredige afbreuk doen aan de woningen en andere gevoelige functies in de omgeving;
  • c. de bedrijvigheid dient onder categorie A van de bij deze regels gevoegde 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' te vallen.

Artikel 9 Leiding - Gas

9.1 Bestemmingsomschrijving
9.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een aardgastransportleiding, met de daarbij behorende andere bouwwerken.

9.1.2 Rangorde

Voor zover bestemmingen in dit plan samenvallen geldt de volgende rangorde:

  • a. Waterstaat - Waterkering (artikel 11)
  • b. Waterstaat (artikel 10)
  • c. Leiding - Gas (artikel 9)
  • d. de onderliggende bestemmingen uit Hoofdstuk 2.

9.2 Bouwregels

Op de in lid 9.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid 9.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd.

9.3 Afwijken van de bouwregels

Burgmeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2 ten behoeve van de bestemmingen als bedoeld in lid 9.1.2, mits het belang van de leiding dit toelaat en vooraf advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Algemeen

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
  • b. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze ingraven c.q. indrijven van voorwerpen;
  • c. het ontginnen, ontgronden, bodemverlagen of afgraven, ophogen en egaliseren;
  • d. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • e. het aanleggen van wegen, paden en parkeergelegenheden dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het graven van waterbergingen (sloten, singels en/of vijvers);
  • g. het leggen van (drainage)leidingen.
9.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.4.1 is niet van toepassing op het uitvoeren van werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het onderhoud of beheer van de leiding;
  • b. van geringe omvang of gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de leiding;
  • c. van niet ingrijpende betekenis.
9.4.3 Toelaatbaarheid

Een vergunning als bedoeld in lid 9.4.1 is slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen schade aan de leidingen wordt of kan worden veroorzaakt of anderszins de belangen van de leidingen worden of kunnen worden geschaad.

9.4.4 Adviezen

Alvorens te beslissen over een vergunning als bedoeld in lid 9.4.1 wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de leidingbeheerder(s).

Artikel 10 Waterstaat

10.1 Bestemmingsomschrijving
10.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het belang van de waterhuishouding, met de daarbij behorende andere bouwwerken.

10.1.2 Rangorde

Voor zover bestemmingen in dit plan samenvallen geldt de volgende rangorde:

  • a. Waterstaat - Waterkering (artikel 11)
  • b. Waterstaat (artikel 10)
  • c. Leiding - Gas (artikel 9)
  • d. de onderliggende bestemmingen uit Hoofdstuk 2.

10.2 Bouwregels

Op de in lid 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid 10.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd.

10.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de in lid 10.1.2 bedoelde bestemmingen, op voorwaarde, dat:

  • a. de belangen van de watergangen dit toelaten;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergangen.

Artikel 11 Waterstaat - Waterkering

11.1 Bestemmingsomschrijving
11.1.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor het behoud van de waterkering, met de daarbij behorende andere bouwwerken.

11.1.2 Rangorde

Voor zover bestemmingen in dit plan samenvallen geldt de volgende rangorde:

  • a. Waterstaat - Waterkering (artikel 11)
  • b. Waterstaat (artikel 10)
  • c. Leiding - Gas (artikel 9)
  • d. de onderliggende bestemmingen uit Hoofdstuk 2

11.2 Bouwregels

Op de in lid 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de in lid 11.1.1 genoemde bestemming worden gebouwd.

11.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.2 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de in lid 11.1.2 bedoelde bestemming, op voorwaarde, dat:

  • a. de belangen van de watergangen dit toelaten;
  • b. alvorens de omgevingsvergunning te verlenen schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de watergangen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels

13.1 Geluidszone - industrie
  • a. De bouw van geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'Geluidszone - industrie' uitsluitend is toegestaan, indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen of de verleende hogere grenswaarde.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a voor de bouw van geluidsgevoelige objecten met een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder (dove gevels).

13.2 Milieuzone - zones wet milieubeheer
  • a. Binnen de aanduiding 'Milieuzone - zones wet milieubeheer' mogen geen milieugevoelige objecten/functies, zoals woningen worden gerealiseerd.
  • b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het realiseren van milieugevoelige objecten/functies binnen de in sub a bedoelde zone, indien vaststaat dat:
    • 1. de bij de milieuzone behorend bedrijf binnen de periode van één jaar na start van de bouwwerkzaamheden voor milieugevoelige objecten/functies zal worden verplaatst c.q. de milieuverstorende activiteiten zal hebben gestaakt en;
    • 2. de woningen of andere milieugevoelige objecten/functies niet in gebruik zullen worden genomen voordat de feitelijke milieuverstorende bedrijfsactiviteiten zullen zijn beëindigd.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het realiseren van milieugevoelige objecten/functies binnen de in sub a bedoelde zones, indien ten gevolge van:
    • 1. een wijziging van de bedrijfsvoering al dan niet na gehele of gedeeltelijke beëindiging van milieuplanologisch relevante bedrijfsonderdelen de milieucirkel van het bedrijf is verkleind;
    • 2. door de toepassing van voorzieningen in of bij het bedrijf sprake is van een verkleining van de milieuplanologisch relevante hinder voor de omgeving.

Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling dient vooraf schriftelijk advies te worden ingewonnen bij een terzake deskundige instantie.

  • d. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het realiseren van milieugevoelige objecten/functies binnen de in sub a bedoelde zone, indien uit een nader onderzoek is gebleken dat de feitelijke zone waarbinnen hinder aanwezig is tengevolge van milieuverstorende activiteiten van een bedrijf waarop de zone betrekking heeft, mede gelet op de geldende milieuvergunningen, zodanig is dat het realiseren van milieu-gevoelige objecten/functies binnen de zone aanvaardbaar is zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de bedrijven waarop de zone betrekking heeft.

13.3 Veiligheidszone - leiding

Alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning te verlenen binnen de op de kaart aangegeven aanduiding 'Veiligheidszone - leiding' wordt advies gevraagd aan de Veiligheidsregio, omtrent bijvoorbeeld bluswatervoorziening, bereikbaarheid en preventieve voorzieningen.

13.4 Vrijwaringszone - spoor
  • a. Binnen de op de kaart aangegeven aanduiding 'Vrijwaringszone - spoor' mogen geen bouwwerken worden opgericht dan wel andere werken en/of werkzaamheden worden uitgevoerd welke de belangen van de spoortunnel schaden of kunnen schaden.
  • b. Het bepaalde in sub a is niet van toepassing op bouwwerken of onderdelen daarvan, zoals ondergeschikte aanpassingen aan gebouwen (interne verbouwingen, dakkapellen en kleinschalige bouwwerken), waarbij geen directe invloed ontstaat op de bodem en/of waarvoor geen grondwerkzaamheden worden verricht.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen, onverminderd het elders in dit plan bepaalde, met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, voor de bouw van andere dan bedoelde bouwwerken, op voorwaarde dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de spoorwegbelangen.
  • d. Alvorens deze omgevingsvergunning voor het afwijken te verlenen winnen burgemeester en wethouders over de belangen van de spoortunnel advies in bij de beheerder van de spoorlijn.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de bepalingen in deze regels ten aanzien van de volgende onderwerpen:

  • a. de bouw ten dienste van (openbare) voorzieningen van:
    • 1. niet voor bewoning bestemde gebouwen ten dienste van het openbaar nut, waarbij de inhoud ten hoogste 75 m3 en de goothoogte ten hoogste 3 m mag bedragen, gasdrukregel- en gasdrukmeetstations uitgezonderd;
    • 2. andere bouwwerken, zoals standbeelden, uitingen van kunst en dergelijke tot een maximale bouwhoogte van 10 m.
    • 3. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning voor het afwijken dient in de belangenafweging eveneens te worden gelet op de effecten met betrekking tot de verkeersveiligheid (zichtlijnen en voldoende ruimte voor voetgangers en/of bedienend verkeer);
  • b. het in geringe mate aanpassen van het plan zoals een bebouwingsgrens, een nadere aanwijzing of een aanduiding, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt, dat deze aanpassing in het belang van een juiste verwerkelijking van het plan redelijk gewenst of noodzakelijk is om het plan aan te passen aan de werkelijke toestand van het terrein, waarbij de grenzen met niet meer dan 5 m mogen worden verschoven.
  • c. het afwijken van de voorgeschreven maatvoeringen voor bouwwerken, indien in verband met ingekomen bouwplannen deze wijzigingen nodig zijn, waarbij van de maatvoeringen met ten hoogste 10% mag worden afgeweken;
  • d. het oprichten van andere bouwwerken, zoals antenne-installaties en vlaggenmasten met een bouwhoogte van ten hoogste 20 m;
  • e. het plaatsen van afvalverzamelsystemen, op voorwaarde, dat de plaatsing:
    • 1. geen onevenredige afbreuk doet aan de belangen van derden;
    • 2. geen onevenredige afbreuk doet aan de in de doeleindenomschrijving van de betreffende bestemming aangegeven belangen;
    • 3. geen onevenredige nadelige effecten oplevert voor de verkeersveiligheid;
    • 4. geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels

Burgemeester en wethouders zijn, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het oprichten van gebouwen ten dienste van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 150 m3 en een goothoogte van ten hoogste 3 m, welke in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn, dit voor zover deze op grond van het bepaalde in artikel 14 onder a. niet kunnen worden gebouwd;
  • b. een enigszins andere situering en/of begrenzing van bouwpercelen, bestemmingsgrenzen en/of bouwvlakken, indien bij de uitvoering van het plan, dan wel na realisatie van het plan mocht blijken dat, in verband met ingekomen bouwaanvragen en/of het beheer van het gebied, de verschuivingen nodig zijn ter uitvoering van een bouwplan en/of inrichtingsplan op voorwaarde, dat:
    • 1. de oppervlakte van de bestemmingsvlakken, bouwvlakken en/of bouwpercelen met niet meer dan 10% zal worden gewijzigd;
    • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan;
  • c. het wijzigen van de situering van de bestemming 'Leiding - Gas' indien dit in verband met de realisering van het plan gewenst of noodzakelijk is. Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling zal door burgemeester en wethouders schriftelijk advies worden ingewonnen bij de leidingbeheerder(s).

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

16.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van lid 16.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 16.1 met maximaal 10%.

16.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 16.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.5 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 16.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.6 Verboden gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 16.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 16.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.8 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan De Volgerlanden-Oost, uitwerkings- en wijzigingsplan gebied B1