Plan: | Buitengebied Hellevoetsluis |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0530.BPBuitengebied2011-VG01 |
Het ruimtelijk beleid en het milieubeleid sluiten nauw op elkaar aan. Kwaliteiten en functies hangen samen met het fysieke milieu (bodem, water, licht en lucht). Het milieu stelt randvoorwaarden aan de ruimtelijke ordening (RO), de kwaliteit van het milieu kan verbeterd worden door RO en de functionaliteit wordt groter door een schoner milieu.
Bij de toekenning van functies wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de milieukwaliteit. Er wordt indirect gekeken naar de milieuaspecten verzuring, verdroging, verspreiding en verstoring (geluid, stank en gevaar/externe veiligheid) omdat hier separaat beleid voor geldt. Er wordt direct gekeken naar de eventuele aanwezige milieuzonering voor milieubeschermingsgebieden, zoals stiltegebieden en grondwaterbeschermingsgebieden, alsmede milieuzones voor geluidshinder wegverkeer, railverkeer, vliegtuiglawaai en industrielawaai (voor zover relevant). Wet- en regelgeving op het terrein van ruimtelijke ordening en milieu hebben ieder hun eigen toepassingsgebied. Wat in het kader van het milieubeleid geregeld is, wordt in het plan niet nogmaals geregeld. Overlap wordt niet wenselijk geacht. In het bestemmingsplan zullen dan ook geen milieuregels worden opgenomen.
Het milieubeleid van de Gemeente Hellevoetsluis ligt vast in het Milieustructuurplan 2008–2012. Het Milieustructuurplan 2008-2012 (afgekort MSP) vormt het kader voor het gemeentelijk milieubeleid. (zie gemeentelijk beleid).
Wettelijk kader
De Wet geluidhinder (Wgh) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De Wgh is alleen van toepassing binnen de wettelijk vastgestelde zone van de weg. De breedte van de geluidszone langs wegen is geregeld in artikel 74 Wgh en is gerelateerd aan het aantal rijstroken van de weg en het type weg (binnenstedelijk of buitenstedelijk). De betreffende zonebreedtes zijn in tabel 5.2 weergegeven.
Tabel 5.2 Zonebreedte wegverkeer
aantal rijstroken | zonebreedte [m] | |
stedelijk gebied | buitenstedelijk gebied | |
5 of meer | - | 600 |
3 of meer | 350 | - |
3 of 4 | - | 400 |
2 | 200 | 250 |
Het stedelijk gebied wordt in de Wgh gedefinieerd als 'het gebied binnen de bebouwde kom doch voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone van een autoweg of autosnelweg'. Dit laatste gebied valt onder het buitenstedelijk gebied.
Binnen de zone van een weg dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden naar de geluidsbelasting op de binnen de zone gelegen woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bij het berekenen van de geluidsbelasting wordt de Lden-waarde in dB bepaald.
De Lden-waarde is het energetisch en naar de tijdsduur van de beoordelingsperiode gemiddelde van de volgende drie waarden:
Geluidsbeleid Hellevoetsluis
In het Milieustructuurplan 2008-2012 wordt gebruikgemaakt van gebiedstypering waarvoor streefwaarden, richtwaarden en grenswaarden voor geluid zijn aangegeven. In het huidige geluidsbeleidsplan 2008-2017 is de gebiedsindeling en typering van het huidige milieustructuurplan gehandhaafd. In dit geluidsbeleidsplan wordt het begrip streefwaarde (na te streven basiskwaliteit geluid in een bepaald gebied) gehanteerd. De streefwaarden zijn per geluidssoort weergegeven met de geluidsbelasting vanwege wegverkeer in Lden (in dB) en de geluidsbelasting vanwege industrielawaai in L-etmaal (in dB(A)). Als de aangegeven streefwaarden per geluidssoort niet kan worden gerealiseerd of gehandhaafd, dan zal ook de gecumuleerde geluidsbelasting inzichtelijk dienen te worden gemaakt. In de onderstaande tabel zijn de streefwaarden per gebiedstype weergegeven. Voor het buitengebied geldt de volgende gebiedstypering.
Tabel 5.3 Streefwaarden
gebiedstypering | naam | streefwaarde wegverkeer (dB) | streefwaarde industrie (dB(A)) | optredende geluidsbelasting wegverkeer (dB) | optredende geluidsbelasting industrielawaai (dB(A)) |
buitengebied | algemeen | 48 dB (max. 53) | 40 | 38-58 | < 40 -> 65 |
(HWB) = Afwijkingen van de voorkeursgrenswaarde mogelijk op basis van afwegingen volgens het Hogere Waarden Beleid.
Hogere waardebeleid
Voor het wegverkeerslawaai wordt voorgesteld het geluidsbeleid te hanteren bij het verlenen van hogere waarden volgens de Wet geluidhinder in het kader van wegverkeerslawaai. Het beleid is van toepassing op nieuw te bouwen geluidsgevoelige bestemmingen en/of nieuw aan te leggen of te reconstrueren wegen. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om ambtshalve of op verzoek van daartoe aangewezen partijen hogere waarden te verlenen (artikel 110a Wgh).
De streefwaarde genoemd in tabel 5.4 kan worden overschreden op basis van de afwegingen zoals opgenomen in het hogere waardebeleid. De maximaal toelaatbare waarde ingevolge de Wgh mag daarbij niet worden overschreden.
De beoordeling of een hogere waarde zal worden verleend vindt plaats volgens de voorwaarden die in de volgende tabel zijn weergegeven.
Tabel 5.4 Streefwaarden
voorwaarden | binnenstedelijk | buitenstedelijk |
motivatie op basis van bezwaren van onder andere stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijk of financiële aard (artikel 110a lid 5) | 48-53 dB | 48-53 dB |
motivatie op basis van bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijk of financiële aard (artikel 110a lid 5) + geluidsluwe gevel vereist | 53-58 dB | n.v.t. |
geluidsbelastingskaart 2011
Oranjewoud heeft het wegverkeerslawaai berekend in de geluidsbelastingskaart 2011 voor de gemeente Hellevoetsluis op basis van de verkeersintensiteiten in 2021. Deze kaarten zijn berekend op basis van de RVMK Hsluis-V2.4. (variant 3). Voor de situatie in 2021 is met alle relevante ontwikkelingen en de effecten daarvan op de verkeersintensiteiten rekening gehouden, zie figuur 5.2.
Figuur 5.2 Geluidsbelastingkaart wegverkeerslawaai 2021 Hellevoetsluis
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bij recht mogelijk. Akoestisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk.
De uitgangspunten uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2017 (d.d. februari 2008) uit het Milieustructuurplan van de gemeente Hellevoetsluis richt zich op de balans tussen wonen, werken en milieu; handhaving van rechtszekerheid van inwoners en bedrijven; communicatie naar inwoners en bedrijven en evaluatie van het risicobeleid.
De nadruk van het veiligheidsbeleid ligt op een kwalitatieve benadering en heeft tot doel om het risico van (grote) ongevallen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven zo klein mogelijk te maken. Enerzijds door de kans dat dergelijke ongevallen plaatsvinden te verkleinen (preventie), anderzijds door de gevolgen van een eventueel ongeval te verkleinen (repressie).
Externe veiligheid raakt hierbij vele beleidsvelden. Milieu, ruimtelijke ordening en openbare veiligheid zijn hierbij hoofdrolspelers.
Wettelijk kader
Landelijk is een uitgebreid (wettelijk) kader ontwikkeld voor de beoordeling van de externe veiligheid. Het betreft hier onder meer:
In de wetgeving wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico kent harde, door het Rijk vastgestelde normen, het groepsrisico dient locatiespecifiek beschouwd te worden.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (hierna: Revi) in werking getreden. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het besluit heeft tot doel de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit het bevoegd gezag afstand te houden tussen kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Op het gebied van externe veiligheid is op provinciaal niveau de nota 'Risico's in Balans' vastgesteld.
In de nota staan de volgende kernpunten:
Signaleringskaart externe veiligheid
Een overzicht van de externe veiligheidssituatie is vastgelegd in een signaleringskaart externe veiligheid. Hierop zijn voor alle risico volle activiteiten plaatsgevonden risicocontouren en invloedsgebieden (1% letaliteitsgrens) aangegeven, zie figuur 5.3.
Figuur 5.3 Signaleringskaart Externe Veiligheid Hellevoetsluis
Onderzoek
Risicovolle inrichtingen
Er bevinden zich buiten het plangebied twee locaties die invloed hebben op het plangebied. Dit zijn Citta Romana (propaanopslag) en de CZAV (Kanaalweg OZ 176). Het invloedsgebied valt voor een deel binnen het plangebied. De PR10-6 van de propaanopslag bedraagt 145 m. De GR bedraagt 235 m. Echter, er blijkt dat de basisveiligheid geboden wordt en dat er geen saneringssituaties aanwezig zijn. Als er ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt binnen de invloedsgebieden (GR) dient er een verantwoording van het groepsrisico geboden te worden. De CZAV heeft een aanzienlijke opslag van kunstmeststoffen. Het Bevi is niet van toepassing waardoor er geen grenswaarden gelden voor het plaatsgebonden risico. Met het oog op hulpverlening en zelfredzaamheid wordt bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van Citta Romana en de CZAV geadviseerd om de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VRR) om advies te vragen.
Binnen het plangebied zijn enkele niet Bevi-plichtige objecten gelegen met een veiligheidsafstand. Dit zijn 3 propaantanks bij particulieren. Hiervoor gelden de veiligheidsafstanden (40 m) die in het kader van de Wet milieubeheer in het activiteitenbesluit zijn gewaarborgd. Het bestemmingsplan kent geen ontwikkelingen binnen deze afstanden.
Langs de Haringvlietdam zijn windturbines gelegen. Voor deze objecten wordt een risicobeleid gehanteerd waarbij rekening gehouden wordt met het Handboek Risicozonering Windturbines. Er is sprake van een plaatsgebonden risico van 10-6 of meer vanwege het mogelijk losraken van onderdelen, zoals rotorbladen. Er is geen sprake van een groepsrisico.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
In het plangebied loopt de N57. Over de N57 worden gevaarlijke stoffen vervoerd. De N57 is opgenomen in de Circulaire risiconormering gevaarlijke stoffen (cRNVGS). Volgens deze circulaire geldt een veiligheidszone van 10 m gemeten vanaf het midden van de weg. Binnen deze afstand mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd. Deze zone moet in het bestemmingsplan worden vastgelegd.
Het invloedsgebied van de N57 bedraagt 300 m (op basis van een ongeval met brandbare gassen). Beperkingen aan het ruimtegebruik kunnen worden gesteld binnen een afstand van 200 m van een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Volgens de cRNVGS moet een groepsrisicoberekening worden uitgevoerd waarbij rekening wordt gehouden met 1.500 transporten GF3 (lpg). In onderstaande figuur is de fN-curve van het groepsrisico weergegeven.
Figuur 5.5 FN-curve van het groepsrisico
Het groepsrisico bedraagt ruimschoots minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Bij de berekening is rekening gehouden met de realisatie van horecavoorzieningen langs de N57 (discotheek, fastfood restaurant en dergelijke) zoals eerder door de gemeente aangegeven. Deze ontwikkeling staat niet op de verbeelding. Als deze ontwikkelingen niet worden gerealiseerd is er geen groepsrisico. Omdat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van dit plan en de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, hoeft het groepsrisico niet verantwoord te worden.
Leidingen
In of nabij het plangebied lopen twee hogedruk aardgasleidingen, namelijk de W538-07 en de W538-17. Deze zijn in onderstaande afbeelding weergegeven.
Figuur 5.6 Hoge drukleidingen in het plangebied
W538-07
De hogedruk aardgasleiding W538-07 ligt in het noordelijk deel van het plangebied. De leiding heeft een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar. De inventarisatieafstand voor het groepsrisico is 75 m. Met behulp van het rekenprogramma Carola is een berekening van het groepsrisico gemaakt. Hieruit blijkt dat er geen groepsrisico is als gevolg van deze leiding. Ook kent de leiding geen plaatsgebonden risicocontour PR 10-6.
W537-17
De hogedruk aardgasleiding W538-17 ligt ten zuidoosten van het plangebied. De leiding heeft een diameter van 6 inch en een druk van 40 bar. De inventarisatieafstand voor het groepsrisico is 45 m. Deze afstand reikt niet tot het plangebied, zodat de leiding voor dit plan verder geen rol speelt.
Als aanvulling op het eerdere DCMR-advies 'Externe veiligheid bestemmingsplan Buitengebied' (DMS 20871294) is onderzoek gedaan naar drie risicobronnen die van invloed kunnen zijn op het plangebied van het bestemmingsplan 'Buitengebied Hellevoetsluis'. Dit zijn de N57 en de buisleidingen W538-07 en W538-17.
Uit dit onderzoek blijkt dat volgens de cRNVGS voor de N57 een veiligheidsafstand van 10 m vanaf het midden van de weg in acht moet worden genomen. Deze afstand moet in het bestemmingsplan worden vastgelegd. Tevens blijkt er sprake van een groepsrisico van minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Dit groepsrisico is het gevolg van de realisatie van een discotheek en een aantal horecavoorzieningen langs deze weg. Deze voorzieningen zijn niet opgenomen in het bestemmingsplan. Als deze voorzieningen niet worden gerealiseerd is er geen groepsrisico. Omdat er geen sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde en er geen toename is als gevolg van dit plan, hoeft het groepsrisico niet te worden verantwoord.
De hogedruk aardgasleiding W538-07 kent geen plaatsgebonden risico en veroorzaakt geen groepsrisico. De hogedruk aardgasleiding W538-17 speelt geen rol voor dit bestemmingsplan, omdat de inventarisatieafstand niet tot de plangrens reikt.
Binnen het plangebied ligt een drinkwaterleiding (diameter 600 mm). Hoewel een dergelijke leiding geen risico's met zich meebrengt dient aan weerszijden van de leiding een afstand van 6 m te worden aangehouden, waarbinnen niet mag worden gebouwd (ten behoeve van beheer en onderhoud). In het plangebied zijn twee hoofdpersleidingen van de riolering aanwezig die beiden aansluiten op de RWZI Hellevoetsluis: ten oosten van het Kanaal ligt een persleiding langs de Noordse Molenweg, Grasweg en Ravenseweg, ten westen van het Kanaal ligt een persleiding langs de Mosterdijk, Geldweg, Betjesweg en Welleweg. De hoofdpersleidingen zijn in beheer bij het waterschap. De drinkwaterleiding en rioolwaterpersleiding worden opgenomen op de verbeelding en in de regels.
Conclusie
Uit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan en wordt voldaan aan de uitgangspunten uit de Beleidsvisie Externe Veiligheid 2008-2017.
Toetsingskader
Besluit landbouw milieubeheer
Het Besluit landbouw milieubeheer (Blm) is van toepassing op melkrundveehouderijen, akkerbouw- en tuinbouwbedrijven met open grondteelt, gemechaniseerde loonbedrijven, paardenhouderijen, kinderboerderijen, kleinschalige veehouderijen, witloftrekkerijen, teeltbedrijven met eetbare paddenstoelen, spoelbassins en opslagen van vaste mest.
Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, is het bedrijf Wm-vergunningplichtig. Overigens zullen de afstanden tot gevoelige objecten in de toekomst nog worden afgestemd op de Wet geurhinder en veehouderij.
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat een beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:
Besluit glastuinbouw
In de directe omgeving van glastuinbouwbedrijven kan sprake zijn van milieuhinder. Het is daarom gewenst om in nieuwe situaties een zekere afstand tussen gevoelige bestemmingen en kassen aan te houden. In het Besluit glastuinbouw (2002) is aangegeven dat glastuinbouwbedrijven vergunningplichtig zijn, tenzij bepaalde afstanden in acht worden genomen. Deze afstanden (variërend van 10 tot 50 m) zijn afhankelijk van de soort bebouwing in de omgeving van de glastuinbouwbedrijven.
Onderzoek en conclusie
Binnen het plangebied is een aantal akkerbouwbedrijven en (met name grondgebonden) veehouderijen aanwezig. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe akkerbouw- en veeteeltbedrijven bij recht mogelijk gemaakt. Wel worden via wijzigingsbevoegdheden ontwikkelingsmogelijkheden geboden. In de wijzigingsregels is daarbij als voorwaarde opgenomen dat de bedrijfsactiviteiten op de nieuwe locatie milieuhygiënisch inpasbaar zijn.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies direct mogelijk binnen de afstanden uit het Besluit landbouw of de gemeentelijke geurverordening. Wel worden met een wijzigingsbevoegdheid nieuwe woningen mogelijk gemaakt, bijvoorbeeld door woningsplitsing. In de wijzigingsregels is daarbij als voorwaarde opgenomen dat eventuele bedrijven in de omgeving niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt.
Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuhinder en agrarische bedrijvigheid geen belemmering oplevert voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Toetsingskader
In het plangebied komt verschillende niet-agrarische bedrijvigheid voor. De aard van de bedrijfsactiviteiten is divers. Om te kunnen bepalen of de mogelijke milieubelasting van een bedrijf hoog of laag is, wordt veelal gebruikgemaakt van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. De Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB) is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar toenemende milieubelasting. Deze Staat is gebaseerd op de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.
Met behulp van een indeling in categorieën wordt aangegeven hoe groot de mogelijke milieubelasting van een bedrijf is. Deze SvB geeft met zogenaamde richtafstanden in welke milieucategorie een bedrijf valt. Er zijn richtafstanden voor aspecten als gevaar, geluids-, stof- en geurhinder. De genoemde richtafstanden gelden voor het referentiekader van een 'rustige woonwijk'. Zoals ook in de VNG-publicatie is aangegeven en in vaste jurisprudentie is bevestigd, kan voor andere omgevingstypen dan een rustige woonwijk worden afgeweken van deze richtafstanden. Voor een nadere toelichting op de aanpak van de milieuzonering met behulp van de SvB wordt verwezen naar bijlage 1 bij de regels.
Onderzoek en conclusie
In het plangebied worden bedrijven uit de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten algemeen toelaatbaar geacht (voor de lijst met bedrijfsactiviteiten zie bijlage 1 van de regels). Reeds aanwezige bedrijven uit een hogere categorie worden, van een specifieke maatbestemming voorzien. Op die manier worden bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en wordt bij opheffing of bedrijfsverplaatsing voorkomen dat er een hogere milieubelasting kan optreden dan in de huidige situatie mogelijk is. Nieuwe bedrijfsactiviteiten of hindergevoelige functies worden in het voorliggend plan niet direct mogelijk gemaakt. Daarmee worden bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt en is er ter plaatse van woningen sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Nabij Kickers Bloem is een rioolwaterzuiveringsinstallatie gelegen. Deze valt buiten het plangebied. De contour van de installatie valt voor een klein deel binnen het plangebied. Binnen de contour worden geen nieuwe gevoelige functies mogelijk gemaakt.
Regelgeving
De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2. Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2. zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2. Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit kunnen nemen wanneer:
In Titel 5.2 van de Wm is ook vastgelegd op welke plaatsen geen beoordeling van de luchtkwaliteit hoeft plaats te vinden. Dit wordt beschreven in het zogenaamde toepasbaarheidsbeginsel. Dit is onder andere het geval in gebieden in de buitenlucht waartoe leden van het publiek normaliter geen toegang hebben, op een arbeidsplaats als bedoeld in de Arbeidomstandighedenweg 1998 en op de rijbaan en middenberm van een weg. Bij Titel 5.2. van de Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitsonderzoeken:
Besluit niet in betekende mate bijdragen
In het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (nibm) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet aangetoond worden dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen. In de onder het Besluit nibm vallende Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarde plaats te vinden.
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007
In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Hiertoe is vastgelegd met welke (standaard)rekenmethode gerekend moet worden. Hierbij wordt grofweg een verdeling gemaakt in wegen in stedelijk gebied (SRM 1), buitenstedelijke wegen (SRM 2) en industriële bronnen (SRM 3). Tevens is vastgelegd dat gebruikgemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren en de meteorologie.
In de Rbl2007 is ook vastgelegd op welke plaatsen beoordeling van de luchtkwaliteit dient plaats te vinden. Deze dient bij wegen plaats te vinden op maximaal 10 m van de wegrand. Indien de rooilijn van de naastgelegen bebouwing binnen deze 10 m is gelegen dient de afstand tot de bebouwing aangehouden te worden. Het gekozen beoordelingspunt dient representatief te zijn voor een wegdeel van ten minste 100 m lengte. Voor inrichtingen wordt beoordeeld vanaf de grens van de inrichting.
Op locaties waar de luchtkwaliteit beoordeeld dient te worden, wordt deze beoordeeld op plaatsen waar significante blootstelling van mensen plaatsvindt. Hierbij wordt gekeken naar het zogenaamde blootstellingscriterium. Het gaat om blootstelling gedurende een periode, die in vergelijking met de middelingstijd van de grenswaarde (jaar, etmaal, uur) significant is. Dit betekent dat op een plaats waar een burger langdurig wordt blootgesteld, getoetst moet worden aan de jaargemiddelde grenswaarden (onder meer bij woningen). Op een plaats waar sprake kan zijn van een kortdurende blootstelling moet bijvoorbeeld getoetst worden aan de norm voor de uurgemiddelde concentratie NO2. Dit is bijvoorbeeld het geval bij stations, haltes voor het openbaar vervoer en parkeerterreinen.
Zeezoutcorrectie
Concentraties van zwevende deeltjes (PM10) die zich van nature in de lucht bevinden en niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens mogen bij toetsing aan de grenswaarden buiten beschouwing worden gelaten. Per gemeente is een aftrek voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof gegeven. Voor de gemeente Hellevoetsluis bedraagt deze correctie 6 µg/m³. Voor het aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde grenswaarde PM10 is bepaald dat deze in heel Nederland met 6 dagen verminderd mag worden. Voor toetsing aan het aantal maal overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde NO2 en de 24-uursgemiddelde grenswaarde PM10 kan gebruikgemaakt worden van (statistische) relaties, op basis van metingen van het RIVM, tussen het aantal overschrijdingen en de berekende jaargemiddelde concentraties NO2 en PM10. Deze relaties zijn vastgelegd in de Rbl2007. Ten aanzien van het aantal maal overschrijding van de uurgemiddelde grenswaarde NO2 kan uit de in de Rbl2007 vastgelegde relaties worden opgemaakt dat het toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentratie NO2 van 200 µg/m³ niet wordt overschreden indien de berekende jaargemiddelde concentratie NO2 lager is dan 82 µg/m³. Uit de genoemde regeling blijkt daarnaast dat het toegestane aantal overschrijdingen van de 24-uursgemiddelde concentratie PM10 van 50 µg/m³ niet wordt overschreden indien de jaargemiddelde concentratie PM10 (zonder de correctie voor zeezout) niet hoger is dan 32,5 µg/m³.
Luchtkwaliteitskaarten gemeente Hellevoetsluis 2011
In het Milieustructuurplan 2008-2012 zijn streefwaarden opgenomen voor de luchtkwaliteit. Voor het buitengebied zijn deze streefwaarden 40 µg/m³ voor NO2 jaargemiddelde en 40 µg/m³ voor PM10. Het aantal maximale overschrijdingen van PM10 is maximaal 35 overschrijdingen van 50 µg/m³. De luchtkwaliteit van de gemeente Hellevoetsluis is weergegeven in de luchtkwaliteitskaarten 2011. Deze kaarten zijn berekend op basis van de RVMK Hsluis-V2.4. (variant 3). Voor 2011 en 2020 is de luchtkwaliteit berekend inclusief toekomstige ontwikkelingen. Volgens de luchtkwaliteitskaarten is de luchtkwaliteit in het plangebied voor zowel NO2 als PM10 lager dan 40 µg/m³. Het aantal maximale overschrijdingen van PM10 is kleiner dan 35 overschrijdingen van 50 µg/m³.
Figuur 5.7 Luchtkwaliteitskaart 2021 Jaargemiddelde PM10
Figuur 5.8 Luchtkwaliteitskaart 2021 Aantal grenswaarde overschrijdingen PM10
Figuur 5.9 Luchtkwaliteitskaart 2021 Jaargemiddelde NO2
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan is consoliderend van aard en bevat geen ontwikkelingsmogelijkheden die kunnen leiden tot een relevante toename van luchtverontreinigende stoffen. Omdat er geen toename van verkeer plaatsvindt, kan verwezen worden naar het beleid inzake luchtkwaliteit van de gemeente. Uit de luchtkwaliteitskaarten die in het beleidsplan luchtkwaliteit zijn opgenomen blijkt dat langs de wegen in het plangebied voldaan wordt aan de luchtkwaliteitsnormen.
Er wordt ruimschoots voldaan aan de normen die gelden voor luchtkwaliteit. De Wet luchtkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Toetsingskader
Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Onderzoek en conclusie
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor de bodemkwaliteit onderzocht moet worden. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg. Er treden geen relevante negatieve effecten op het gebied van bodemkwaliteit.