direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0523.BP2016BUITENGEBIED-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Hardinxveld-Giessendam;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0523.BP2016BUITENGEBIED-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);

Verdere begrippen in alfabetische volgorde:

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aaneengebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;

1.6 aan huis verbonden bedrijf

een bedrijf dat in een (gedeelte van) of bij een woning wordt uitgeoefend en dat is gericht op het vervaardigen van producten en/of het leveren van diensten door de bewoner van de woning;

1.7 aan huis verbonden beroep

een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.8 achtererfgebied

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijke gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

1.9 afwijking

het afwijken van de planregels, als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.10 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, nader te onderscheiden in:

  • a. akker- en vollegrondstuinbouw: de teelt van gewassen op open grond, daaronder niet begrepen sier-, fruit- en bollenteelt;
  • b. grondgebonden veehouderij: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond;
  • c. intensieve veehouderij: de teelt van slacht-, fok-, leg- of pelsdieren in gebouwen en (nagenoeg) zonder weidegang, waarbij de teelt niet afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel;
  • d. glastuinbouw: de teelt van gewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen;
  • e. sierteelt: de teelt van tuin- en potplanten en/of bomen, al dan niet met behulp van kassen en al dan niet gecombineerd met de handel in deze gewassen;
  • f. fruitteelt: de teelt van fruit op open grond;
  • g. intensieve kwekerij: de teelt van gewassen of dieren (anders dan bij wijze van intensieve veehouderij) (nagenoeg) zonder gebruik te maken van daglicht;
  • h. een paardenfokkerij;
1.11 agrarische activiteiten bij wijze van hobby/hobbyboer

agrarische activiteiten, voornamelijk bij wijze van liefhebberij, niet zijnde bedrijfsmatig;

1.12 agrarisch deskundige

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen algemeen erkende en onafhankelijke deskundige of commissie van deskundigen op het gebied van landbouw en tuinbouw;

1.13 agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden tot onderhoud of reparatie van landbouwwerktuigen of –apparatuur;

1.14 ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten

specialisatie voor agrarische bedrijven waarbij agrarische producten op een originele of traditionele manier worden bewerkt, zoals imkerij, riet- en vlechtwerk, klompenmakerij en dergelijke;

1.15 archeologisch deskundige

een door burgemeester en wethouders aan te wijzen onafhankelijke deskundige met een aantoonbare specifieke deskundigheid op het gebied van de archeologische monumentenzorg;

1.16 archeologische verwachtingswaarde

de aan een gebied toegerekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten;

1.17 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.18 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.19 bebouwingspercentage

het percentage, dat de grootte van (een deel van) het bouwvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd;

1.20 bed & breakfast/gastenverblijf

Het verstrekken van logies met ontbijt binnen de bestaande (bedrijfs)woning of het hoofdgebouw;

1.21 bedrijf

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;

1.22 bedrijfsgebouw

een niet voor bewoning bestemd gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.23 bedrijfsmatige exploitatie

het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer c.q. exploitatie;

1.24 bedrijfswoning

één woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.25 beperkt kwetsbaar object
  • a. verspreid liggende woningen, woonschepen en woonwagens van derden met een dichtheid van maximaal twee woningen, woonschepen en woonwagens per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden;
  • b. sporthallen, zwembaden en speeltuinen;
  • c. kantoorgebouwen, hotels en restaurants, winkels en bedrijfsgebouwen, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, in kwetsbaar object:, onder c, vallen;
  • d. sport- en kampeerterreinen en terreinen bestemd voor recreatieve doeleinden, voor zover zij niet onder de definitie voor kwetsbare objecten, in 1.72, onder d, vallen;
  • e. objecten die met de onder a en b genoemde gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daarin doorgaans aanwezig is en de mogelijkheden voor zelfredzaamheid bij een ongeval, voor zover die objecten geen kwetsbare objecten zijn;
  • f. objecten met een hoge infrastructurele waarde, zoals een telefoon- of elektriciteitscentrale of een gebouw met vluchtleidingsapparatuur, voor zover die objecten wegens de aard van de gevaarlijke stoffen die bij een ongeval kunnen vrijkomen, bescherming verdienen tegen de gevolgen van dat ongeval;
1.26 bestaand
  • a. bij bouwwerken: bebouwing aanwezig of legaal in aanbouw ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bebouwing die nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag voor het tijdstip van inwerkingtreding is ingediend;
  • b. bij gebruik: het gebruik dat bestaat ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.27 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.28 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.29 BEVI-inrichting

bedrijf zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.30 bijbehorende bouwwerken

uitbreiding van een hoofgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.31 bijgebouw

een op zich zelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.32 biogas-vergistinginstallatie

een installatie waarbij door toepassing van technieken energie, dan wel warmte wordt opgewekt met digistaat als eindproduct;

1.33 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.34 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.35 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.36 bouwperceelsgrens

een grens van een bouwperceel;

1.37 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.38 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.39 brutovloeroppervlakte

de buitenwerks gemeten totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een (dienstverlenend) bedrijf of instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.40 buitenopslag

het in open lucht opslaan of opgeslagen houden van gerede of ongerede goederen, materialen, werktuigen, machines of gebruiksklare of onklare voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;

1.41 coffeeshop

een horecabedrijf, waarin uitsluitend alcoholvrije dranken en eventueel kleine eetwaren worden verstrekt voor gebruik ter plaatse en waar softdrugs worden verstrekt voor gebruik ter plaatse of gebruik elders;

1.42 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde in verband met ouderdom en/of historische gaafheid;

1.43 dagrecreatie

een vorm van recreatie waaronder begrepen activiteiten ter ontspanning in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie, waarbij overnachting uitdrukkelijk is uitgesloten;

1.44 dakkapel

een constructie ter vergroting van een gebouw, die zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst;

1.45 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.46 detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit

detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de op de ingevolge het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandel) functie waaraan zij wordt toegevoegd (productie, ambachtelijke en/of groothandelactiviteit) qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;

1.47 dienstverlening

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord worden gestaan en geholpen;

1.48 erf

het al dan niet bebouwde perceel, of gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en binnen het bestemmingsvlak, maar buiten het bouwvlak ligt;

1.49 erker

een grondgebonden uitbouw van het hoofdgebouw van een woning gelegen in of vóór het verlengde van de voorste bouwgrens van het hoofdgebouw;

1.50 evenement

een voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak van maximaal 7 dagen, die in de openbare ruimte wordt gehouden;

1.51 extensief (dag-)recreatief medegebruik

recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, varen, zwemmen, vissen en daarmee gelijk te stellen activiteiten (met uitzondering van rust- en picknickplaatsen met bijbehorend meubilair), dat geen specifiek beslag legt op de ruimte, behoudens ruimtebeslag door voet-, fiets- en ruiterpaden;

1.52 extensieve dagrecreatie

niet-gemotoriseerde recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, skaten, paardrijden, vissen, zwemmen en natuurobservatie;

1.53 foeragehandel

een handel in veevoer, kunstmest en aanverwante producten;

1.54 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.55 gebruik(-en)

gebruiken, het doen gebruiken, laten gebruiken en in gebruik geven;

1.56 geluidsbelasting vanwege een industrieterrein

de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door de gezamenlijke inrichtingen en toestellen, aanwezig op het industrieterrein, het geluid van niet tot de inrichtingen behorende motorvoertuigen op het terrein daaronder niet begrepen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder;

1.57 geschakelde woning

een woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen geschakeld is met ten minste één hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel;

1.58 gevoelig object

een object waar kinderen langdurig verblijven, zoals woningen, scholen, crèches en kinderdagverblijven;

1.59 grondgebonden agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf waarvan de bedrijfsvoering volledig of nagenoeg volledig afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van de bij het bedrijf behorende grond;

1.60 growshop

een ruimte waar substanties, voorwerpen of gegevens, die gebruikt kunnen worden voor de teelt van hennep, worden bewerkt, verwerkt, bedrijfsmatig te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, vervaardigd of voorhanden zijn;

1.61 groothandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan personen dan wel aan instellingen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit;

1.62 handel in en verkoop van goederen en diensten via internet

bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder niet begrepen de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegen anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, waar vrijwel uitsluitend een elektronische transactie tot stand komt, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.63 hobbymatige agrarische activiteiten

het op beperkte schaal voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren zonder economisch oogmerk;

1.64 hoofdgebouw

een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.65 horecabedrijf

een bedrijf dat of instelling die in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie, een en ander al dan niet in combinatie . In deze regels worden onder horecabedrijf uitsluitend de volgende specifieke vormen daarvan begrepen:

  • a. hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is;
  • b. restaurant: een bedrijf gericht op het voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren alsmede het verstrekken van alcoholische dranken; het accent ligt op het ter plaatse nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren;
  • c. dagzaak: een bedrijf, dat qua openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 22.00 uur heeft, en dat is gericht op het ter plaatse rechtstreeks aan de verbruiker verstrekken van niet-alcoholische dranken alsmede de verkoop van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren, waarbij het accent ligt op de verkoop van niet-alcoholische dranken, zoals een dagcafé, lunchroom, koffiehuis of theehuis en ijssalon;
  • d. afhaalcentrum: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren; het accent ligt op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren;
  • e. cafetaria/snackbar: een bedrijf gericht op het verstrekken aan de verbruiker van en het al dan niet ter plaatse gebruiken van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren;
  • f. cafés, bars, avond- en nachtgelegenheid: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waarvan het sluitingsuur later dan 22.00 uur ligt;
  • g. discotheek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor dansen en waarvan het sluitingsuur later dan 22.00 uur ligt.
  • h. zalencentrum: een bedrijf gericht op het verhuren van zalen ten behoeve van congressen, seminars, bruiloften en partijen of daarmee gelijk te stellen activiteiten.
1.66 hoveniersbedrijf

een bedrijf, gericht op de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen en groen, met gebruikmaking van de daarbij behorende materialen en gereedschappen, zonder dat detailhandel wordt uitgeoefend;

1.67 industrieterrein

terrein, als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder, waaraan in hoofdzaak een bestemming is gegeven voor de vestiging van inrichtingen en waarvan de bestemming voor het gehele terrein of een gedeelte daarvan de mogelijkheid insluit van vestiging van inrichtingen, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen categorie van inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;

1.68 kampeermiddel

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.69 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal ten behoeve van het kweken van vruchten, groenten, bloemen en/of planten;

1.70 kleinschalig kamperen

het houden van een kampeerterrein voor ten hoogste 5 kampeermiddelen binnen een bouwvlak en binnen de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.71 kruin van de weg

het hoogste punt in het dwarsprofiel van de weg ten tijde van de aanleg van de weg, dan wel na reconstructie van de weg;

1.72 kwetsbaar object
  • a. woningen, niet zijnde woningen, woonschepen en woonwagens, als bedoeld bij de definitie voor beperkt kwetsbaar object, onder beperkt kwetsbaar object:;
  • b. gebouwen bestemd voor het verblijf, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag, van minderjarigen, ouderen, zieken of gehandicapten, zoals:
    • 1. ziekenhuizen, bejaardenhuizen en verpleeghuizen;
    • 2. scholen;
    • 3. gebouwen of gedeelten daarvan, bestemd voor dagopvang van minderjarigen;
  • c. gebouwen waarin doorgaans grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag aanwezig zijn, zoals:
    • 1. kantoorgebouwen en hotels met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m² per object;
    • 2. complexen waarin meer dan 5 winkels zijn gevestigd en waarvan het gezamenlijk bruto vloeroppervlak meer dan 1.000 m² bedraagt en winkels met een totaal bruto vloeroppervlak van meer dan 2.000 m² per winkel, voor zover in die complexen of in die winkels een supermarkt, hypermarkt of warenhuis is gevestigd;
  • d. kampeer- en andere recreatieterreinen bestemd voor het verblijf van meer dan 50 personen gedurende meerdere aaneengesloten dagen;
1.73 landschapswaarde

de aan een gebied toegekende waarde met betrekking tot het waarneembare deel van de aardoppervlakte, die wordt bepaald door de herkenbaarheid en de identiteit van de onderlinge samenhang tussen levende en niet-levende natuur;

1.74 ligplaats

plaats in het water, bestemd of aangewezen om door een woonschip bij verblijf te worden ingenomen;

1.75 maatvoeringsgrens

de grens van een maatvoeringsvlak;

1.76 maatvoeringsvlak

een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt;

1.77 manege

een bedrijf dat op eigen terrein binnen en/of buiten een gebouw gelegenheid geeft tot het beoefenen van de paardensport;

1.78 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.79 natuurwaarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en fauna;

1.80 nevenactiviteit

een activiteit ondergeschikt aan de hoofdactiviteit in zowel omvang (m2), omzet (€) als de effecten op het woon- en leefklimaat;

1.81 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.82 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie;

1.83 omgevingsvergunning voor het bouwen

een vergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.84 omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels

een vergunning als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c. van de Wet ruimtelijke ordening;

1.85 omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder b van de Wet ruimtelijke ordening;

1.86 omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.87 omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels

een vergunning als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c. van de Wet ruimtelijke ordening;

1.88 ondergeschikte nevenactiviteiten

een ondergeschikt bestanddeel dat minder dan 50% van de totale activiteiten van een bedrijf in omvang van bedrijfsgebouwen (in m3), in oppervlak van het bouwvlak (in m2) en in omzet bedraagt;

1.89 ondergronds bouwen

het bouwen beneden het afgewerkte maaiveld;

1.90 onderkomen

voor verblijf geschikt, al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, kampeermiddel en soortgelijk verblijfsmiddel, voor zover deze niet als bouwwerk zijn aan te merken;

1.91 oorspronkelijk maaiveld

het maaiveld zoals aanwezig voor een eventuele ophoging en/of egalisering van de gronden ten behoeve van de nieuwbouw, waarbij de oorspronkelijke bodemlaag onder de opgebrachte zandlaag maatgevend is;

1.92 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met ten hoogste aan één zijde een wand;

1.93 paardenbak

een niet overdekte rijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten in de open lucht met een bodem van zand, hout, boomschors of ander materiaal om de bodem te verstevigen, als dan niet voorzien van een omheining;

1.94 paardenfokkerij

Een agrarisch bedrijf dat uitsluitend is gericht op het fokken van paarden, de verkoop van gefokte paarden en het houden van paarden ten behoeve van de fokkerij;

1.95 paardenhouderij

het houden van paarden en pony's ten behoeve van:

  • a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken, zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  • b. het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij);
1.96 peil
  • a. voor een bouwwerk, dat direct aan de weg grenst of een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, uitsluitend voor zover deze bouwwerken worden opgericht binnen het bouwvlak: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor bijbehorende bouwwerken bij de onder a. bedoelde bouwwerken die worden opgericht buiten het bouwvlak: de hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse voor het bouwrijp maken van het terrein;
  • c. voor een zich op een perceel bevindend bouwwerk in het talud van de dijk, waarvan de gevel niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein voor het bouwrijp maken van het terrein, ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het gebouw;
  • d. indien volledig in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het gemiddelde waterniveau ter plaatse van het bouwwerk;
  • e. voor een bouwwerk ten behoeve van railverkeer en/of een OV-halte: de hoogte van de bovenkant van het spoor;
  • f. in overige gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein ter plaatse voor het bouwrijp maken van het terrein;
1.97 permanente bewoning

bewoning door een persoon of door groepen van personen van een voor recreatieve bewoning bedoelde ruimte als hoofdverblijf c.q. vaste woon- of verblijfplaats;

1.98 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het tegen betaling verlenen van seksuele diensten aan anderen;

1.99 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.100 recreatieseizoen

de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.101 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie en gericht is op ontspanning en vrijetijdsbesteding, waarbij de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.102 recreatieve doeleinden

voorzieningen ter zake van recreatie, zoals sportterreinen, ijsbanen, sportverenigingen en daarmee naar de aard vergelijkbare voorzieningen, met bijbehorende kantinevoorzieningen uitsluitend als ondergeschikte nevenactiviteit, verblijfsrecreatie uitgezonderd;

1.103 recreatiewoning

een permanent ter plaatse aanwezig gebouw dat bedoeld is om uitsluitend door een huishouden of daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat het hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar te worden gebruikt;

1.104 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat, gelet op het aantal dieren, hoeveelheid grond en/of inrichting past bij ten minste een halve arbeidskracht;

1.105 seizoensgebonden standplaats kampeermiddel

een gedeelte van een terrein bestemd voor de plaatsing van een kampeermiddel, inclusief bij het kampeermiddel behorende ondergeschikte onderkomens, zoals bijzettensten, uitsluitend gedurende het zomerseizoen;

1.106 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt ieder geval begrepen (al dan niet in combinatie met elkaar):

  • a. een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon;
  • b. een seksbioscoop of sekstheater;
  • c. een seksautomatenhal;
  • d. een sekswinkel;
  • e. seksclub of parenclub;
1.107 slopen

het geheel of gedeeltelijk afbreken van gebouwen en andere bouwwerken;

1.108 speelvoorziening

een voorziening in de woonomgeving, die er op gericht is speel- en recreatiemogelijkheden buiten te bieden, gericht op de leeftijdscategorie tot 18 jaar;

1.109 speeltoestel

een inrichting die bestemd is voor vermaak of ontspanning, waarbij uitsluitend van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens gebruik wordt gemaakt;

1.110 Staat van Bedrijfsactiviteiten

een als Staat van Bedrijfsactiviteiten bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijven en instellingen;

1.111 straatmeubilair

bouwwerken ten behoeve van al dan niet openbare voorzieningen, zoals:

  • 1. verkeersgeleiders, verkeersborden, lichtmasten, zitbanken, bloembakken;
  • 2. telefooncellen, abri's, kunstwerken, speeltoestellen en draagconstructies voor reclame;
  • 3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van (openbare) nutsvoorzieningen met een inhoud van ten hoogste 50 m3 en een hoogte van ten hoogste 3 m, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van telecommunicatie, energievoorziening en brandkranen;
  • 4. afvalinzamelsystemen;
1.112 twee-aaneengebouwde woning

een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd;

1.113 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.114 uitvoeren

uitvoeren, het doen uitvoeren, laten uitvoeren en in uitvoering geven;

1.115 verblijfsrecreatie

een vorm van recreatie waarbij de recreant voor een bepaalde tijd, maar ten minste één nacht in het recreatiegebied verblijft, met dien verstande dat geen sprake mag zijn van permanente bewoning;

1.116 verkoop streekeigen producten

het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van agrarische producten aan particulieren, bij wijze van neventak van een agrarisch bedrijf, voor zover deze agrarische producten op het eigen bedrijf/in de regio zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen bedrijf/in de regio zijn verwerkt of bewerkt;

1.117 voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

1.118 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan het gebouw in hoofdzaak toegankelijk is;

1.119 vrijstaande woning

een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van andere hoofdgebouwen;

1.120 weg

een weg als bedoeld in artikel 1, lid 1 sub b van de Wegenverkeerswet;

1.121 Wet geluidhinder

wet van 16 februari 1979 (Stb. 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidde ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan;

1.122 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 eerste lid onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.123 woning

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afstand van een gebouw

tot de zijdelingse perceelsgrens wordt gemeten vanaf het het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot die perceelsgrens op 1 m boven peil en haaks op de perceelsgrens;

2.2 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is;

2.3 de bebouwde oppervlakte

van een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en boven peil, met dien verstande, dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. In geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte aan de hoge zijde van het dak;

2.5 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. In het geval van een lessenaarsdak is dit de hoogte aan de lage zijde van het dak;

2.6 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de hoogte van een windturbine

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;

2.8 de horizontale diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd;

2.9 de ondergrondse diepte van een gebouw

de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf het gemiddelde niveau van het afgewerkte maaiveld ter plaatse van het gebouw;

2.10 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.11 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.12 de oppervlakte van een overkapping

tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping;

2.13 vloeroppervlakte

de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580;

2.14 meten tot of vanuit een lijn

bij toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van een lijn op de (digitale) kaart en op de schaal waarin het plan is vastgesteld;

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch met waarden

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1 Algemeen

De voor Agrarisch met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. reële grondgebonden graasdierbedrijven met inachtneming van het bepaalde onder d en e;
  • b. agrarisch aanverwant gebruik zoals het beweiden van dieren, al dan niet in het kader van de agrarische bedrijfsvoering met inachtneming van het bepaalde onder d;
  • c. agrarische activiteiten bij wijze van hobby/hobbyboer, met inachtneming van het bepaalde onder d;
  • d. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon, graslandvegetaties en grienden;
  • e. het behoud van de natuurlijke waarde bestaande uit weidevogelgebied;
  • f. bedrijfswoningen;
  • g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • h. extensief dagrecreatief medegebruik en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen;
  • i. een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';
  • j. een solitaire schuur ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - solitair gebouw';
  • k. de in de tabel genoemde toegestane nevenfuncties met bijbehorend maximaal oppervlak aan bebouwing en gronden, die in gebruik mogen worden genomen ten dienste van de nevenfuncties.
    nevenfunctie   max. m2 bebouwing   max. m2 aan gronden  
    verkoop aan huis van streekeigen agrarische producten   100    
    ambachtelijke bewerking en opslag van agrarische producten   200    
    bed & breakfast/gastenverblijf in het hoofdgebouw   100    
    veearts/hoefsmederij/KI-station   200    
    theeschenkerij   50   200  
    agrarische dagrecreatie, zoals rondleidingen, open dagen, educatie en demonstraties op het agrarische bedrijf (voorzieningen hiertoe als ontvangstruimte)   100   gehele bouwvlak  
    kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur   100    
  • l. bijbehorende voorzieningen, zoals kuilvoerplaten, (sleuf)silo's, mestvoorzieningen, teeltondersteunende voorzieningen, groen, windturbines, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden en bruggen en duikers.
3.1.2 Kleinschalige camping

Binnen het bouwvlak is tevens een kleinschalige camping met de daarbij behorende voorzieningen toegestaan, met dien verstande dat:

  • a. niet meer dan 5 kampeermiddelen per bouwvlak worden geplaatst;
  • b. kampeermiddelen uitsluitend zijn toegestaan in de periode 15 maart tot en met 31 oktober;
  • c. uitsluitend recreatief nachtverblijf is toegestaan.
3.1.3 Voormalig agrarisch bedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - voormalig agrarisch bedrijf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden bestemd voor wonen uitsluitend ter plaatse van de toegestane bedrijfswoning al dan niet in combinatie met een niet volwaardig agrarisch bedrijf alsmede voor de functies als bedoeld in lid 3.1.1 onder i en 3.1.2.

3.1.4 Bomenteelt

Ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een boomkwekerij.

3.1.5 Agrarisch loonbedrijf

Ter plaatse van de aanduiding 'agrarische loonbedrijf' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een agrarisch loonbedrijf als neventak.

3.1.6 Wandelpad

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm verkeer - beschermd wandelpad' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden uitsluitend bestemd voor een wandelpad.

3.1.7 Caravanstalling

Ter plaatse van de aanduiding 'caravanstalling' zijn de in lid 3.1.1 bedoelde gronden tevens bestemd voor een caravanstalling.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Buiten het bouwvlak

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden, gelegen buiten het bouwvlak, gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a zijn veldschuren en schuilgelegenheden toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'rijbak' mag tevens een paardenbak worden gebouwd;
  • d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. palen en masten: 6 m;
    • 2. erf- en terreinafscheiding: 1 m;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan erf- of terreinafscheidingen: 2,5 m;
    • 4. andere bouwwerken behorende bij paardenbakken: 2 m;
3.2.2 Binnen het bouwvlak

Ten aanzien van de in lid 3.1 bedoelde gronden, gelegen binnen het bouwvlak, gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de totale oppervlakte van gebouwen mag maximaal 67% van het oppervlak van het gehele bouwvlak bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf" de bestaande oppervlakte aan bebouwing met maximaal 10% worden uitgebreid;
  • d. de gezamenlijke oppervlakte van kassen mag maximaal 50 m2 per bouwvlak bedragen;
  • e. per bouwvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd met bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • f. in afwijking van het bepaalde onder e mogen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - twee bedrijfswoningen" twee bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder e mag ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" uitsluitend ter plaatse van de bedrijfswoning het in de aanduiding opgenomen maximum aantal bedrijfswooneenheden worden gevestigd;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder e mag ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" geen bedrijfswoning worden gebouwd;
  • i. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • j. de bouwhoogte van gebouwen, geen bedrijfswoning zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 m;
  • k. per bouwvlak is ten hoogste één paardenbak toegestaan;
  • l. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. bouwwerken voor mestopslag: 6 m;
    • 2. silo's, niet zijnde bestemd voor mestopslag: 12 m;
    • 3. windturbines: 6 m;
    • 4. sleufsilo's: 3 m;
    • 5. erf- of perceelafscheidingen achter de (verlengde) voorgevelrooilijn: 2 m;
    • 6. overige erf- of perceelafscheidingen: 1 m;
    • 7. andere bouwwerken behorende bij paardenbakken: 2 m;
    • 8. overige andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 10 m.
3.2.3 Bedrijfswoning

Ten aanzien van bedrijfswoningen gelden de volgende bouwregels:

  • a. de inhoud van de agrarische bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3;
  • b. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m;
  • d. de maximale oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 80 m2;
  • e. de maximale oppervlakte aan overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m2;
  • f. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m;
  • g. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Verhoging bebouwingspercentage

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder b ten behoeve van het verhogen van het maximum bebouwingspercentage tot 100%, onder de voorwaarde dat:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. de omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden beperkt;
  • c. sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij binnen of aansluitend aan het bouwvlak een groenstrook met gebiedseigen beplanting aangelegd dient te worden met een breedte van minimaal 5 m;
  • d. advies is ingewonnen van een agrarisch deskundige en een landschapsdeskundige.
3.3.2 Silo's

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder l ten behoeve van het oprichten van silo's tot een hoogte van 15 m, onder de voorwaarde dat:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. de landschappelijk en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. advies is ingewonnen van een agrarisch deskundige en een landschapsdeskundige.
3.3.3 Biogas-vergistinginstallatie

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 ten behoeve van het oprichten van een biogas-vergistingsinstallatie tot een hoogte van 15 m, onder de voorwaarde dat:

  • a. de biovergistingsinstallatie binnen het bouwvlak wordt gesitueerd;
  • b. de landschappelijk en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. advies is ingewonnen van een agrarisch deskundige en een landschapsdeskundige.
3.3.4 Woonruimte rustende boer

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder g ten behoeve van het bouwen van ten hoogste één zelfstandige woonruimte voor een rustende boer in de bestaande bedrijfswoning, onder de voorwaarde dat vooraf vaststaat dat het een tijdelijke oplossing betreft die omkeerbaar is.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Agrarisch bedrijf

Per bouwvlak mag ten hoogste één agrarisch bedrijf worden gevestigd.

3.4.2 Aantal wooneenheden

Ter plaatse van de aanduiding "aantal wooneenheden" is uitsluitend ter plaatse van het bestaande gezamenlijk grondoppervlak van gebouwen en overkappingen, de huisvesting van het aantal huishoudens, zoals aangegeven, toegestaan.

3.4.3 Opslag

Ter plaatse van de aanduiding 'opslag' is opslag ten behoeve van de boomkwekerij buiten het bouwvlak toegestaan tot een oppervlakte van 50% van de oppervlakte van de aanduiding.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van het uitoefenen van ondergeschikte nevenactiviteiten in de bestaande bijgebouwen, naast de agrarische bedrijfsfunctie waarbij de functies zijn toegestaan als genoemd in de navolgende tabel.

1   loonbedrijf;  
2   foeragehandel;  
3   sierviskwekerij;  
4   dierenartsenpraktijk;  
5   recreatief nachtverblijf (recreatieappartementen of bed & breakfast) buiten het hoofdverblijf, in een ander gebouw binnen het agrarisch bedrijfscentra;  
6   kampeerboerderij;  
7   overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen tentoonstellingsruimte, museum en sauna;  
8   extensieve poldersport en boerengolf op omliggende weilanden mits niet begrensd als natuurgebied;  
9   educatie en voorlichting;  
10   zorgboerderij met dagverblijf  
11   (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk;  
12   commerciële dienstverlening, zoals een computerservicebedrijf, een geluidsstudio of verhuur vergader- of workshopruimte;  
13   overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;  
14   kinderopvang;  
15   detailhandel in zelfgemaakte, bewerkte, gekweekte of geteelde producten en detailhandel in agrarische streekproducten zoals bij een landwinkel, alsmede detailhandel in antiek en curiosa;  
16   gebruiksgerichte paardenhouderij;  
17   kleinschalige camping met een standplaats voor ten hoogste 25 kampeermiddelen met de daarbij behorende voorzieningen;  
18   andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder 1 tot en met 17 en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 van verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;  

Met dien verstande dat:

  • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder 1 tot en met 11 niet meer mag bedragen dan 500 m2 per bouwvlak;
  • 2. de gezamenlijk oppervlakte van het gebruik voor de nevenactiviteiten onder 12 tot en met 16, niet meer mag bedragen dan 100 m2 per bouwvlak;
  • 3. de agrarische functie van aangrenzende, niet bij het bouwvlak behorende gronden en bebouwing niet mag worden belemmerd;
  • 4. in vergelijking met het agrarische gebruik geen onevenredig grotere verkeersbelasting op aangrenzende wegen en paden mag plaatsvinden;
  • 5. het parkeren behorende bij het andere gebruik binnen het bouwvlak op eigen terrein plaatsvindt;
  • 6. geen opslag van goederen, behorende bij het andere gebruik, in de openlucht plaatsvindt;
  • 7. het andere gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten;
  • 8. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
  • 9. voor een kleinschalige camping, zoals bedoeld onder 17, geldt dat:
    • a. de standplaats uitsluitend binnen het bouwvlak mag worden gesitueerd;
    • b. bouwen van sanitaire ruimten uitsluitend in bestaande bebouwing binnen het bouwvlak is toegestaan;

daarbij geldt dat de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing niet mag worden vergroot.

en mits:

  • de openheid en het karakteristieke verkavelingspatroon niet onevenredig wordt aangetast;
  • er uitsluitend sprake is van recreatief nachtverblijf
  • de kampeermiddelen uitsluitend in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober aanwezig zijn;
  • gevoelige functies niet binnen een risico-afstand van een propaantank dan wel een transportleiding zijn gelegen.
3.5.2

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1, ten behoeve van een mest- of waterbassin buiten het bouwvlak, onder de voorwaarde dat:

  • a. plaatsing binnen het bouwvlak niet mogelijk is;
  • b. de noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is aangetoond;
  • c. de mest- en voeropslagvoorzieningen direct aan het bouwvlak grenst en achter de voorgevelrooilijn is gelegen;
  • d. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;
  • e. de inhoud niet meer bedraagt dan 3.000 m3;
  • f. de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • g. de bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven niet wordt beperkt.
  • h. aangetoond wordt het bassin voldoende aan het zicht onttrokken wordt.

3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende werken e/of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanleggen van waterbassins en mestbassins;
  • c. de aanleg van wandel- en fietspaden;
  • d. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • e. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen, met uitzondering van het aanleggen van dammen en bruggen;
  • f. werken en werkzaamheden, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten, die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben;
  • g. het scheuren van grasland;
  • h. het benutten van gronden ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen anders dan gras;
  • i. het aanbrengen van oeverbeschoeiingen.
  • j. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • k. het aanbrengen van opgaande beplanting, niet zijnde erfbeplanting en met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bomenteelt';
  • l. het omzetten van grasland naar bouwland.

3.6.2

Het in lid 3.6.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. het aanleggen van verhardingen ten behoeve van in- en uitritten, waaronder agrarische kavelverbindingspaden;
  • d. het verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • e. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.1 onder j, voor zover de bepalingen omtrent kappen van bomen uit de Algemene Plaatselijke Verordening daarop van toepassing zijn;
  • f. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.

3.6.3

De werken en werkzaamheden als bedoeld in:

  • a. lid 3.6.1 sub h zijn uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - ruwvoederteelt' toelaatbaar ten behoeve van de teelt van ruwvoedergewassen, anders dan gras, waarbij maximaal 20% van het bedrijfsoppervlak binnen de aanduiding voor die doeleinden mag worden gebruikt; door de teelt mag geen onevenredige schade worden toegebracht aan de landschappelijke of cultuurhistorische waarde van de gronden, waaronder met name begrepen de openheid en doorzichten;
  • b. lid 3.6.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen:
    • 1. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
    • 2. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
3.6.4

Met betrekking tot de beoordeling van de toelaatbaarheid van werkzaamheden als bedoeld in lid 3.6.3 van dit artikel kunnen burgemeester en wethouders advies inwinnen bij een landschapsdeskundige.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

  • a. het wijzigen van de situering van de bouwgrens dan wel het uitbreiden van de oppervlakte van een bouwvlak tot een oppervlakte van ten hoogste 2,0 ha, indien zulks voor een doelmatige bedrijfsuitoefening noodzakelijk is;
  • b. het verwijderen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf", alsmede het verruimen van het bouwvlak indien sprake is van een perspectiefvolle reële agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het toevoegen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - voormalig agrarisch bedrijf" aan een bestaand bouwvlak, indien geen sprake meer is van een reëel agrarisch bedrijf;

Met betrekking tot de uitbreiding van agrarische bedrijfscentra als bedoeld onder a, wordt uitsluitend medewerking verleend, indien:

  • 1. is aangetoond, dat de continuïteit van de bedrijfsvoering de uitbreiding noodzakelijk maakt;
  • 2. de uitbreiding qua oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang;
  • 3. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven.
  • 4. door de uitbreiding geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied waarbinnen het bouwvlak wordt gesitueerd. In dit kader kunnen zo nodig nadere voorwaarden worden gesteld aan onder meer de situering van bebouwing;
  • 5. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • a. luchtkwaliteit;
    • b. bodemkwaliteit;
    • c. watertoets (indien er sprake is van een toename van de hoeveelheid verharding, dient deze middels het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit te worden gecompenseerd);
    • d. archeologie;
    • e. externe veiligheid;
    • f. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • g. Natuurbeschermingswet 1998;
    • h. bedrijven en milieuzonering;
    • i. geurhinder.

Alvorens toepassing te geven aan deze bepaling winnen burgemeester en wethouders met betrekking tot de noodzaak/doelmatigheid schriftelijk advies in bij een agrarisch deskundige.

3.7.2

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij algehele bedrijfsbeëindiging van agrarische bedrijven de bestemming van de gronden gelegen binnen het bouwvlak te wijzigen, waarbij het daadwerkelijk als bedrijfsperceel in gebruik zijnde deel van de bestemming mag worden gewijzigd conform onderstaande tabel waarbij de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste/noodzakelijke bedrijfsomvang.

1   foeragehandel  
2   sierviskwekerij  
3   dierenartspraktijk  
4   kampeerboerderij  
5   overige dagrecreatie, zoals bezoektuinen, bezoekerscentrum, tentoonstellingsruimte, museum en sauna  
6   educatie en voorlichting  
7   zorgboerderij met nachtverblijf  
8   (para)medische dienstverlening, zoals een privékliniek, een kuuroord of een groepspraktijk  
9   commerciële dienstverlening, zoals een computerservicebedrijf, een geluidsstudio of verhuur vergader- of workshopruimte  
10   overige ambachtelijke bedrijven, voor zover deze werkzaamheden vallen onder de milieucategorieën 1 en 2 en verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;  
11   kinderopvang  
12   gebruiksgerichte paardenhouderij  
13   veehandelsbedrijf  
14   recreatief nachtverblijf buiten het hoofdverblijf in een ander gebouw binnen het agrarisch bouwvlak  
15   extensieve agrarische dagrecreatie, zoals boerengolf, agrarische kinderfeestjes, kinderboerderij en excursies  
16   paarden-, kano-, roeiboot-, fluisterboot- of fietsenverhuur  
17   bewerking en opslag van agrarische producten  
18   hoefsmederij  
19   ambachtelijke landbouwproductverwerkende bedrijven, zoals slachterij, vlees-, zuivel- en plantaardige productverwerking, imkerij, palingrokerij, wijnmakerij, bierbrouwerij en riet- en vlechtwerk  
20   opslag en stalling van niet-milieugevaarlijke, niet agrarische goederen die geen risico's voor de omgeving opleveren, alsmede opslag voor internetverkoop  
21   theeschenkerij  
22   andere niet agrarische activiteiten die naar aard en omvang gelijk te schakelen zijn aan de activiteiten genoemd onder 1 tot en met 21 en beperkt worden tot de categorieën 1 en 2 van verkeerscategorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten of categorie 3 indien de activiteit qua aard en schaal gelijk is te stellen aan categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
 
a

Met dien verstande dat voor de wijziging in geval van bedrijfsbeëindiging en functiewijziging, geldt dat:

  • 1. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarische deskundige;
  • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de vrijkomende agrarische bebouwing niet mag worden vergroot;
  • 3. de omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering mogen worden belemmerd;
  • 4. de hoeveelheid extra verkeer moet passen bij de wegenstructuur;
  • 5. het parkeren behorende bij het ander gebruik dient binnen het bouwvlak op eigen terrein plaats te vinden;
  • 6. er geen opslag van goederen in de open lucht plaatsvindt;
  • 7. het gebruik qua aard en schaal past bij de specifieke kwaliteiten en schaal van de omgeving, met name op het gebied van visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties;
  • 8. detailhandel in zelfgemaakte, -bewerkte, -gekweekte of –geteelde producten is toegestaan;
  • 9. per bouwvlak maximaal drie bedrijven zijn toegestaan.
  • 10. gevoelige functies niet binnen een risico-afstand van een propaantank dan wel een transportleiding zijn gelegen.
b

Met dien verstande dat bij een paardenhouderij een paardenbak is toegestaan, mits:

  • 1. de paardenbak als volgt wordt gesitueerd:
    • a. achter hoofdgebouwen;
    • b. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
    • c. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    • d. maximaal 50 m achter de bestaande, legale bebouwing binnen het bouwvlak;
    • e. minimaal 25 m van woningen van derden;
  • 2. de omvang van de paardenbak niet meer bedraagt dan 20 m bij 40 m;
  • 3. de hoogte van een hek rondom een paardenbak niet meer bedraagt dan 2,0 m;
  • 4. indien de paardenbak vanaf de weg zichtbaar is, afschermende beplanting wordt aangebracht, mits hierdoor geen doorbreking plaatsvindt van bestaande zichtlijnen op het open weidegebied;
  • 5. de paardenbak wordt voorzien van waterdoorlatend bodemmateriaal;
  • 6. verlichting bij een paardenbak (of stapmolen) uitsluitend is toegestaan indien deze niet onevenredig storend is voor/in de omgeving en geen onevenredige hinder voor omwonenden veroorzaakt. Ten behoeve hiervan kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de verlichting;
  • 7. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende en overige nabij gelegen gronden en de zich daarop bevindende bouwwerken plaatsvindt.
3.7.3

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op het toevoegen van een bouwvlak ten behoeve van een nieuw agrarisch bedrijf met een oppervlakte van ten hoogste 1,25 ha, onder de voorwaarde dat:

  • 1. door een onafhankelijke agrarische deskundige is aangetoond, dat het om in potentie een volwaardig agrarisch bedrijf gaat;
  • 2. het bouwvlak binnen een zone ligt van 150 m van de openbare weg;
  • 3. de oppervlakte van het bouwvlak wordt afgestemd op de gewenste bedrijfsomvang;
  • 4. de bebouwing zoveel mogelijk geconcentreerd op het perceel wordt gebouwd;
  • 5. door het nieuwe bedrijf geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van in de nabijheid gelegen bestaande agrarische bedrijven, onder meer door het aanhouden van, mede uit een oogpunt van milieuhygiëne, voldoende afstand tussen bouwvlakken van twee afzonderlijke bedrijven.
  • 6. door het nieuwe bedrijf geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarde van het gebied;
  • 7. voldaan wordt aan de onderzoeksverplichting op de volgende onderdelen:
    • a. luchtkwaliteit;
    • b. geluid;
    • c. bodemkwaliteit;
    • d. watertoets (indien er sprake is van een toename van de hoeveelheid verharding, dient deze middels het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit te worden gecompenseerd);
    • e. archeologie;
    • f. externe veiligheid;
    • g. ecologie, toetsing Flora- en faunawet;
    • h. Natuurbeschermingswet 1998;
    • i. bedrijven- en milieuzonering;
    • j. geurhinder.
  • 8. in overleg met het waterschap zorg wordt gedragen voor voldoende watercompensatie; uitgangspunt daarbij is dat minimaal 10% van de oppervlakte van het bouwvlak wordt gecompenseerd in de vorm van open water.
3.7.4

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ter plaatse van een agrarisch bedrijf te wijzigen in de bestemming Wonen, onder de voorwaarde dat:

  • a. de bedrijfsactiviteiten van het betreffende agrarisch bedrijf zijn beëindigd;
  • b. voor volwaardige bedrijven wordt aangetoond dat de agrarische functie ter plaatse niet kan worden vervuld, hetgeen mede moet blijken uit een daaromtrent uit te brengen advies door een onafhankelijke agrarisch deskundige;
  • c. het aantal woningen binnen het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • d. de woning(en) voldoen aan het bepaalde in de bestemming Wonen, zoals opgenomen in Artikel 19 Wonen van deze regels;
  • e. de woningen uit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen met zich mee brengen voor de bedrijfsvoering van de omliggende agrarische bedrijven;
  • f. de verschijningsvorm van de nieuw te bouwen woning past binnen, dan wel geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristiek van het buitengebied;
  • g. voldaan wordt aan de Wet geluidhinder;
  • h. in het wijzigingsplan een verantwoording is opgenomen ten aanzien van beleid en wetgeving rond externe veiligheid, geurhinder en hoogspanningsverbindingen.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch met waarden - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het behoud van de landschappelijke en cultuurhistorische waarde bestaande uit de openheid, het verkavelingspatroon c.q. slotenpatroon, graslandvegetaties en grienden;
  • b. het hobbymatig houden van dieren, met inachtname van het bepaalde onder a;
  • c. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden en de aldaar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen ter plaatse van de aanduiding "natuur";
  • d. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • f. bijbehorende voorzieningen, zoals groen, nutsvoorzieningen, in- en uitritten, ontsluitingswegen, voet- en fietspaden en bruggen.
4.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a is per aaneengesloten terrein van ten minste 2500 m2 ten hoogste één veldschuur of schuilgelegenheid toegestaan, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m2;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. palen en masten: 6 m;
    • 2. erf- en terreinafscheiding: 1 m;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan erf- of terreinafscheidingen: 2,5 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b en c zijn ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - zonder bebouwing' geen bouwwerken toegestaan.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, buiten het bouwvlak de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  • b. het verwijderen, vellen, kappen, of rooien van houtopstanden;
  • c. het aanleggen of verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het scheuren van graslanden
  • e. omzetten van grasland naar bouwland.
4.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het in lid 4.3.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. werken en werkzaamheden die strekken tot het behoud of herstel van natuur- en landschapswaarden.
4.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, danwel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer waarden of functies van de in dit artikel bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen:

    • 1. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel;
    • 2. de mogelijkheden voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

 

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • b. een handelsbedrijf in vaartuigen en watersportartikelen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - handelsbedrijf in vaartuigen en watersportartikelen';
  • c. een houthandel- en bewerkingsbedrijf, alsmede een baggerbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houthandel- en bewerkingsbedrijf/baggerbedrijf';
  • d. een jachtwerf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - jachtwerf';
  • e. de opslag en verkoop van vuurwerk uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag/verkoop vuurwerk';
  • f. een vissersbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - vissersbedrijf';
  • g. een meubelmakerij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - meubelmakerij';
  • h. een viskwekerij ter plaatse van de aanduiding 'viskwekerij';
  • i. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat per bedrijf ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan;
  • j. tevens een stalling van boten ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • k. een woonark of woonschip ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonark';
  • l. nutsvoorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening';
  • m. een zend- / ontvanginstallatie ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvanginstallatie';
  • n. een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';
  • o. een openbaar toegankelijk wandelpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wandelpad';
  • p. paden, wegen en parkeervoorzieningen;
  • q. groenvoorzieningen;
  • r. tuinen, erven;
  • s. watergangen, waterpartijen en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • t. bij een en ander behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen als ter plaatse van de aanduiding aangegeven 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven, indien geen percentage is aangegeven mag het bouwvlak voor 100% bebouwd worden;
  • c. de goothoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder c en d mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • f. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 800 m3;
5.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen de volgende bouwregels:

  • a. bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd op het achtererfgebied, met dien verstande dat uitbouwen in de vorm van erkers en tochtportalen op het voorerfgebied mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1 m bedraagt;
    • 2. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
    • 3. voor zover de erker wordt gebouwd tegen de voorgevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan respectievelijk 80 m2 voor de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en 30 m2 voor de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen;
  • c. het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel mag voor ten hoogste 50% worden bebouwd of overdekt;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 m.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. een antennemast ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvanginstallatie': 40 m;
    • 2. bedrijfsinstallaties, lichtmasten en vlaggenmasten: 10 m;
    • 3. erf- en terreinafscheidingen in het achtererfgebied: 2 m;
    • 4. erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied: 1 m;
    • 5. andere bouwwerken behorende bij paardenbakken: 2 m;
    • 6. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.

5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Toegestaan gebruik
  • a. parkeren, bevoorrading en (buiten)opslag ten behoeve van een bedrijf zijn uitsluitend toegestaan op het eigen terrein van het betreffende bedrijf;
  • b. voor buitenopslag als genoemd onder a. gelden de volgende bepalingen:
    • 1. de activiteiten passen binnen de verleende milieuvergunning, de geaccepteerde milieumelding in het kader van het activiteitenbesluit en/of maatwerkvoorschriften;
    • 2. dit geen onevenredige milieuhinder naar het omliggende (woon)gebied veroorzaakt;
    • 3. opslag dient plaats te vinden achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw;
    • 4. de afstand van opslag tot buiten het eigen terrein gelegen wegen met bijbehorende paden en bermen mag niet minder dan 3 m bedragen;
    • 5. de hoogte van opslag mag ten hoogste zoveel bedragen als de ter plaatse toegestane maximale goothoogte van gebouwen;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 5.3.1 onder b. punt 5. mag de hoogte van opslag binnen een afstand van 2 m van de bestemming Wonen ten hoogste 50% bedragen van de toegestane maximale goothoogte van gebouwen.
5.3.2 Niet toegestaan gebruik

Niet toegestaan zijn:

  • a. een horecabedrijf;
  • b. detailhandel, behoudens productiegebonden detailhandel met uitzondering van productiegebonden detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
  • c. bedrijven die krachtens artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht zijn aangewezen als inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken;
  • d. bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • e. de opslag en verkoop van vuurwerk, behoudens ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - opslag/verkoop vuurwerk';
  • f. inrichtingen die zijn genoemd in bijlage C en D van het Besluit milieu-effectrapportage;
  • g. reclamezuilen.

5.4 Afwijken van de gebruiksregels
5.4.1 Afwijken ander bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.1 onder a. voor het vestigen van een ander bedrijf dan ter plaatse als recht is toegestaan, mits:

  • a. het bedrijf voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de als recht toegestane categorie;
  • b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
5.4.2 Afwijken buitenopslag

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 5.3.1 onder b, mits:

  • a. de afwijking noodzakelijk is voor een doelmatig gebruik van het bedrijfsperceel;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan verkeersbelangen;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan de brandveiligheid;
  • d. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de bouw- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt geschaad.

Artikel 6 Groen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen, groensingels, bermen en overige beplanting;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. een openbaar toegankelijk wandelpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wandelpad';
  • d. verhardingen ten behoeve van verkeersvoorzieningen, zoals bushaltes, in- en uitvoegstroken, in- en uitritten en taluds, met uitzondering van parkeerplaatsen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • i. publieke voorzieningen ten behoeve van de brandveiligheid en brandbestrijding;
  • j. bij een en ander behorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de definitie straatmeubilair, zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van de onder a. bedoelde gebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m;
6.2.2 bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 6.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. palen, masten en verkeerstekens: 10 m;
    • 2. geluidschermen en andere geluidwerende voorzieningen: 10 m;
    • 3. speeltoestellen: 5 m;
    • 4. straatmeubilair: 3 m;
    • 5. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2,5 m.

6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Niet toegestaan gebruik

Niet toegestaan is:

  • a. buitenopslag.

Artikel 7 Maatschappelijk

7.1 Bestemmingsomschrijving
7.1.1 Algemeen

De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een watermolen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - watermolen';
  • b. een gemaal- en sluiscomplex ter plaatse van de aanduiding 'gemaal';
  • c. een begraafplaats en horeca die direct en ondergeschikt een verband heeft met de aulafunctie ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • d. behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing waarbij primair de Monumentenwet van toepassing is, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';
  • e. tevens voor wonen in de aanwezige molen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';
  • f. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. in- en uitritten.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven; indien geen percentage is aangegeven mag het bouwvlak voor 100% bebouwd worden;
  • c. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • d. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' en 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', mag de bestaande maatvoering van hoofdgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken niet worden gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering heeft verleend;
7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 7.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied:1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen in het achtererfgebied: 2,5 m;
    • 3. andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 10 m.

Artikel 8 Natuur

8.1 Bestemmingsomschrijving
8.1.1

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. instandhouding en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen zijnde landschaps- en natuurwaarden;
  • b. instandhouding van aldaar voorkomende cultuurhistorische waarden;
  • c. tevens voor agrarisch medegebruik in de vorm van extensieve beweiding ter plaatse van de aanduiding 'agrarisch';
  • d. tevens voor extensief dagrecratief medegebruik ter plaatse van de aanduiding 'recreatie';
  • e. tevens voor extensief dagrecreatief medegebruik en een kampeergelegenheid voor maximaal drie tenten ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - paalkamperen';
  • f. een openbaar toegankelijk wandelpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - beschermd wandelpad';
  • g. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden van de eendenkooi ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - eendenkooi';
  • h. wegen en paden ten behoeve van de ontsluiting van het gebied;
  • i. water, voorzieningen voor de waterhuishouding en bruggen;

8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd.
8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • b. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal bedragen voor:
    • 1. bruggen: 6 m;
    • 2. voorzieningen voor de waterwegaanduiding en - geleiding: 5 m
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2,5 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 onder a voor het bouwen van schuilgelegenheden en bergingen, mits:

  • a. de noodzaak daarvan is aangetoond;
  • b. de onder 8.1 genoemde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2;
  • d. de oppervlakte per gebouw niet meer bedraagt dan 30 m2;
  • e. de goothoogte maximaal 2,5 m bedraagt.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1

Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden de navolgende werken e/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen vof aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  • c. het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  • f. werken en werkzaamheden, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten, die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben;
  • g. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden;
  • h. het verwijderen van natuurlijke vegetatie.
8.4.2

Het in lid 8.4.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • c. het verlagen van de bodem of afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  • d. werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 onder e, voor zover de Algemene Plaatselijke Verordening daarop van toepassing is.
8.4.3

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 8.4.1 van dit artikel zijn slechts toelaatbaar, indien door de uit te voeren werkzaamheden de landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarde:

  • a. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast;
  • b. de mogelijkheden voor het herstel van de waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 9 Recreatie

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een motorcrossterrein;
  • b. een hondendressuurterrein;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • e. watergang, waterpartijen en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. bij een en ander behorende niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 9.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan bebouwing mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is aangegeven;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
9.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 8.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. lichtmasten: 10 m;
    • 2. terreinafscheidingen: 2 m;
    • 3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.

Artikel 10 Recreatie - Dagrecreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Dagrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, oeverzone en de aldaar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. een openbaar toegankelijk wandelpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wandelpad';
  • d. tevens ten behoeve van een botenopslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - botenopslag';
  • e. groenvoorzieningen, paden en andere oppervlakteverhardingen;
  • f. watergang, waterpartijen en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • g. steigers;
  • h. bij een en ander behorende niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 10.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m;
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:

  • a. terreinafscheidingen: 2 m;
  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, buiten het bouwvlak de navolgende werken en / of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren:

  • a. het aanleggen of verharden van oppervlakteverhardingen buiten een zone van 3 meter uit het bouwvlak;
  • b. het aanleggen van afmeerplaatsen voor vaartuigen of het aanbrengen van meerpalen of andere werken, geen bouwwerken zijnde, die voor het afmeren of aanleggen met vaartuigen geschikt zijn;
  • c. het aanleggen van kaden, dijken of taluds;
10.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het in lid 10.3.1 van dit artikel vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  • b. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van het onherroepelijk worden van de goedkeuring van het plan.
10.3.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 10.3.1 zijn slechts toelaatbaar, indien en voor zover zij voor wat betreft hun plaats, hun omvang en hun wijze van uitvoering het waterstaatkundig belang en de landschappelijke en/of natuurlijke waarden van deze gronden niet in onevenredige mate aantasten.

Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatieve voorzieningen;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, oeverzone en de aldaar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. paden en andere oppervlakteverhardingen;
  • f. steigers;
  • g. watergang, waterpartijen en voorzieningen voor de waterhuishouding;
11.2 Bouwregels
11.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in artikel 11.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende

bouwregels:

  • a. per bouwperceel mag het bebouwd oppervlak niet meer bedragen dan 75 m²;
  • b. het is toegestaan op ieder bouwperceel ten hoogste één verblijfsrecreatieve voorziening te bouwen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 50 m², de goothoogte niet meer dan 2,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
11.2.2 Bijgebouwen

Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde gronden gelden voor bijgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. het is toegestaan op ieder bouwperceel ten hoogste 2 bijgebouwen te bouwen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 25 m²;
  • c. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 2,5 m;
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 11.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende bouwregels:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. erfafscheidingen: 2 m;
    • 2. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m;
11.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. permanente bewoning is niet toegestaan.

Artikel 12 Recreatie - Verblijfsrecreatie 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Verblijfsrecreatie 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een terrein voor recreatiewoningen;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water en toegangswegen
12.2 Bouwregels
12.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 12.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. het aantal recreatiewoningen bedraagt niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeduid;
  • b. de oppervlakte bedraagt niet meer dan 60 m², de goothoogte niet meer dan 3 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m;
  • c. de onderlinge afstand tussen recreatiewoningen bedraagt minimaal 3 m;
12.2.2 Bijgebouwen
  • a. de oppervlakte van vrijstaande bergingen bedraagt niet meer dan 6 m²
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 3 m;
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:

  • a. erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn: 1 m;
  • b. overige erf- en terreinafscheidingen: 2 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m;
  • d. overkappingen zijn niet toegestaan.

Artikel 13 Recreatie - Volkstuin

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Recreatie - Volkstuin aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen;
  • b. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden, oeverzone en de aldaar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. paden en andere oppervlakteverhardingen;
  • f. een openbaar toegankelijk wandelpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wandelpad';
  • g. watergang, waterpartijen en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • h. bij een en ander behorende niet voor bewoning bestemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. Het is toegestaan op iedere volkstuin met een oppervlakte van minimaal 150 m²:
    • 1. ten hoogste één berging te bouwen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 10 m², de goothoogte niet meer dan 2,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
    • 2. de gezamenlijke grondoppervlakte van hobbykassen niet meer dan 10 m² en de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van broeibakken niet meer dan 15 m² en de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a sub 1, mag op iedere volkstuin met een oppervlakte van minimaal 200 m² de oppervlakte van een berging ten hoogste 15 m² bedragen.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
13.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. het gebruik als verblijfsrecreatieve voorziening is niet toegestaan.

Artikel 14 Tuin

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen en erven;
  • b. parkeren op eigen terrein;
  • c. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • d. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van cultuurhistorische waarden ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden';
  • e. een openbaar toegankelijk wandelpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wandelpad';
  • f. bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in artikel 14.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende

bouwregels:

  • a. gebouwen en overkappingen zijn niet toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 11.2.1 onder a. zijn bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en tochtportalen behorend bij op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen toegestaan, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1 m bedraagt;
    • 2. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
    • 3. voor zover een erker wordt gebouwd tegen een gevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 3 m bedraagt.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:

  • a. erfafscheidingen: 1 m;
  • b. pergola's: 3 m;
  • c. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.

14.3 Afwijken van de bouwregels
14.3.1 Bijbehorende bouwwerken

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.2.1 onder a voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen, mits:

  • a. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per bouwperceel, op de als 'Tuin' en 'Wonen' aangewezen gronden samen, niet meer bedraagt dan respectievelijk 80 m²;
  • b. de goothoogte maximaal 3 m bedraagt;
  • c. de bouwhoogte maximaal 6 m bedraagt.
14.3.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 14.2.2, onder b voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een bouwhoogte van maximaal 2 m.

14.3.3 Voorwaarden afwijking

Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 14.3.1 en 14.3.2, kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.

14.4 Specifieke gebruiksregels

Parkeren op eigen terrein is toegestaan:

  • a. voor zover het betreft de zone gelegen tussen de naar de openbare weg gekeerde bouwgrens van de aangrenzende bestemming en de openbare weg zelf, indien deze zone wordt gebruikt als oprit naar een overkapping of garage, en
  • b. in het gedeelte van het perceel tussen de zijgevel en de zijdelingse perceelgrens, mits dit gedeelte minimaal 2,5 m breed is.

14.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.4 voor het toestaan van parekeren op eigen terrein, in de voortuien en vóór de woning, mits:

  • a. het parkeren niet kan worden gesitueerd op de gronden als bedoeld in lid 14.4;
  • b. elders op het perceel geen alternatieven aanwezig zijn;
  • c. in de directe omgeving niet voldoende openbare parkeerplaatsen aanwezig zijn.

 

Artikel 15 Verkeer

15.1 Bestemmingsomschrijving
15.1.1

De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen;
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg': tevens voor opslag en verkoop van motorbrandstoffen met LPG, alsmede ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte horeca;
  • b. een parkeerterrein met bijbehorende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
  • c. voorzieningen ten behoeve van openbaar vervoer;
  • d. geluidwerende voorzieningen;
  • e. parkeer-, groen,- en speelvoorzieningen;
  • f. fiets- en voetpaden;
  • g. een openbaar toegankelijk wandelpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wandelpad';
  • h. straatmeubilair;
  • i. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • j. nutsvoorzieningen en gemalen;
  • k. bij een en ander behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de definitie straatmeubilair, zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van de onder a. bedoelde gebouwen mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a zijn ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg' gebouwen toegestaan, waarvoor de volgende bouwregels gelden:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
    • 2. overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - overkapping';
    • 3. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
    • 4. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 6 m;
15.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 15.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte mag maximaal bedragen voor:
    • 1. viaducten en soortgelijke kunstwerken: 10 m;
    • 2. verkeerstekens, palen en masten: 10 m;
    • 3. geluidsschermen en andere geluidwerende voorzieningen: 10 m;
    • 4. straatmeubilair, anders dan lichtmasten en voor de wegaanduiding, geleiding beveiliging en regeling van het verkeer: 3 m;
    • 5. fietsenstallingen en andere fietsvoorzieningen: 3 m;
    • 6. in afwijking van het bepaalde onder 4. reikt de bouwhoogte van draagconstructies voor reclame, die worden aangebracht aan lichtmasten, niet verder dan 1,5 m onder de hoogte van de lichtmast, waarbij tevens een minimale vrije doorgangshoogte van 4,5 m dient te worden aangehouden;
    • 7. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.

Artikel 16 Verkeer - Railverkeer

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Verkeer - Railverkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. railverkeersverbindingen en de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - OVhalte' tevens voor een OV-halte met bijbehorende functies en voorzieningen, gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • c. stroomwegen en gebiedsontsluitingswegen volgens bestaand wegprofiel, ten behoeve van kruisingen met de onder a. bedoelde functie;
  • d. fiets- en voetpaden;
  • e. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. geluidwerende voorzieningen;
  • h. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • i. waterberging en watergangen;
  • j. bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de definitie straatmeubilair, zijn niet toegestaan;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - OVhalte' gebouwen worden gebouwd, waarbij geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte aan gebouwen niet meer dan 80 m2 mag bedragen;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - Betuweroute' gebouwen worden gebouwd, waarbij geldt dat:
    • 1. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte aan gebouwen niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
  • d. inafwijking van het bepaalde onder a, mogen ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorziening' gebouwen worden gebouwd, waarbij geldt dat;
    • 1. de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte aan gebouwen niet meer dan 30 m2 mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de onder a. bedoelde gebouwen, die vallen onder de definitie straatmeubilair, mag ten hoogste 3 m bedragen;
  • f. de oppervlakte van de onder a. bedoelde gebouwen die vallen onder de definitie straatmeubilair, mag ten hoogste 25 m2 per gebouw bedragen.
16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 16.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels;

  • a. de bouwhoogte mag maximaal bedragen voor:
    • 1. geluidsschermen en andere geluidwerende voorzieningen: 10 m;
    • 2. in afwijking van het bepaalde onder 1. mag de hoogte van geluidsschermen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - betuweroute' niet meer bedragen dan 4 m gemeten vanuit de bovenkant van de spoorstaaf, waar de sporen verdiept zijn gelegen bedraagt de maximale hoogte 4 m vanaf maaiveld;
    • 3. straatmeubilair, anders dan voor de (rail)wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het (rail)verkeer: 3 m;
    • 4. fietsenstallingen en andere fietsvoorzieningen: 3 m;
    • 5. vlaggenmasten: 6 m;
    • 6. lichtmasten en voorzieningen voor (rail)wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het (rail)verkeer: 15 m;
    • 7. speeltoestellen: 5 m;
    • 8. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m.

Artikel 17 Verkeer - Verblijf

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. erftoegangswegen en -ontsluitingen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. geluidwerende voorzieningen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van het openbaar vervoer;
  • e. parkeer-, groen- en speelvoorzieningen en speeltoestellen;
  • f. straatmeubilair;
  • g. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • h. bij een en ander behorende bouwwerken.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 17.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen, met uitzondering van gebouwen die vallen onder de definitie straatmeubilair, zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van de onder sublid 17.2.1 onder a bedoelde gebouwen mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • c. de oppervlakte van de onder sublid 17.2.1 onder a bedoelde gebouwen mag niet meer dan 25 m2 bedragen;
17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen voor:

  • a. lichtmasten en voorzieningen voor wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer: 15 m;
  • b. geluidsschermen en andere geluidwerende voorzieningen: 10 m;
  • c. straatmeubilair, anders dan lichtmasten en voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer: 3 m;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c. reikt de bouwhoogte van draagconstructies voor reclame, die worden aangebracht aan lichtmasten, niet verder dan 1,5 m onder de hoogte van de lichtmast, waarbij tevens een minimale vrije doorgangshoogte van 4,5 m dient te worden aangehouden;
  • e. vlaggenmasten: 6 m;
  • f. speeltoestellen: 5 m;
  • g. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 1 m.
17.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op de verkeersveiligheid, het in het plan beoogde straatbeeld en de bescherming van het openbaar groen nadere eisen stellen aan de situering en de omvang van bouwwerken geen gebouwen zijnde.

17.4 Specifieke gebruiksregels
17.4.1 Toegestaan gebruik:

Toegestaan is het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van standplaatsen, weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning, ontheffing of vrijstelling is vereist en deze is verleend.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. waterhuishoudkundige doeleinden;
  • b. waterberging, watergangen en waterpartijen;
  • c. taluds en natuurvriendelijke oevers;
  • d. verkeer te water;
  • e. voorzieningen, zoals kunstwerken en andere waterstaatwerken, ten behoeve van de waterafvoer en waterberging;
  • f. in ieder geval voor scheepvaartverkeer ter plaatse van de aanduiding 'vaarweg';
  • g. een woonark ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - woonark';
  • h. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van het wiel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - wiel';
  • i. een brug ter plaatse van de aanduiding 'brug';

met daaraan ondergeschikt:

  • j. watergebonden recreatie;
  • k. een overkluizing ten behoeve van een terras ter plaatse van de aanduiding 'terras';
  • l. een steiger ter plaatse van de aanduiding 'steiger';
  • m. mede ten behoeve van een botenopslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - botenopslag';
  • n. mede ten behoeve van een openbaar toegankelijk wandelpad ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - wandelpad';
  • o. bij een en ander behorende voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde waaronder bruggen, keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers en dammen.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in lid 18.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen mogen niet worden gebouwd.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 18.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • a. het bouwen van steigers is niet toegestaan, behoudens ter plaatse van de aanduidingen 'steiger' en 'specifieke vorm van water - botenopslag;
  • b. de bouwhoogte van voorzieningen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mag maximaal bedragen voor:
    • 1. bruggen en steigers: 6 m;
    • 2. voorzieningen voor de waterwegaanduiding en - geleiding: 5 m
    • 3. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 3 m.
18.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 18.2.2 onder a voor het bouwen van een steiger, mits van de waterbeheerder een positief advies is ontvangen.

18.4 Specifieke gebruiksregel

In afwijking van het bepaalde in lid 18.1 onder i. is ter plaatse van de aanduiding 'brug uitgesloten' de bouw van bruggen niet toegestaan.

Artikel 19 Wonen

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, waaronder mede wordt verstaan de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
  • b. behoud van de cultuurhistorische waardevolle bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument';
  • c. tevens een paardenbak ter plaatse van de aanduiding 'rijbak';
  • d. tevens inpandige bergingen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - inpandige bergruimte';
  • e. water en voorzieningen voor de waterhuishouding;
  • f. tuinen en erven;
  • g. paden;
  • h. parkeren op eigen terrein;
  • i. bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Hoofdgebouwen

Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden gelden voor hoofdgebouwen de volgende bouwregels:

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de goothoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 10 m bedragen;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b en c mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' niet meer bedragen dan is aangegeven;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder b en c mag de goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'bijzonder gebied van welstand' niet meer bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
  • f. de inhoud van een woning ter plaatse van de aanduiding maximum volume (m3)' mag niet meer bedragen dan de aangegeven inhoudsmaat;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' uitsluitend vrijstaande woningen toegestaan;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aan-een' zijn uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijstaand of twee-aaneen' zijn vrijstaande en twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' zijn uitsluitend aaneengebouwde woningen toegestaan;
  • k. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij vrijstaande woningen dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens indien deze minder is dan 3 m;
  • l. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen bij twee-aaneengebouwde woningen dient ten minste 1,5 m te bedragen, dan wel de afstand van het bestaande hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens indien deze minder is dan 1,5 m;
  • m. indien op de verbeelding het figuur 'gevellijn' is opgenomen, dient de voorgevel van de woning in de gevellijn te worden gebouwd;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument', mag de bestaande maatvoering van hoofdgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken niet worden gewijzigd, tenzij het bevoegd gezag een omgevingsvergunning tot wijziging, afbraak of verwijdering heeft verleend.
19.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden gelden voor bijbehorende bouwwerken de volgende bouwregels:

  • a. bijbehorende bouwwerken in de vorm van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd op het achtererfgebied, met dien verstande dat uitbouwen in de vorm van erkers en tochtportalen op het voorerfgebied mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. de horizontale diepte maximaal 1 m bedraagt;
    • 2. de diepte van de overblijvende, niet met gebouwen bebouwde gronden minimaal 2,5 m bedraagt;
    • 3. voor zover de erker wordt gebouwd tegen de voorgevel van het hoofdgebouw de breedte maximaal 2/3 van de breedte van die gevel bedraagt;
    • 4. de bouwhoogte ten hoogste 3 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag per bouwperceel niet meer bedragen dan respectievelijk 80 m2 voor de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en 30 m2 voor de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen;
  • c. het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel mag voor ten hoogste 50% worden bebouwd of overdekt;
  • d. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt ten hoogste 6 m.
  • f. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met e zijn ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' geen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen toegestaan.
19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Ten aanzien van de in lid 19.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal bedragen voor:
    • 1. erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied:1 m;
    • 2. erf- en terreinafscheidingen in het achtererfgebied: 2 m;
    • 3. pergola's: 3 m;
    • 4. vlaggenmasten: 6 m;
    • 5. palen en masten: 10 m;
    • 6. andere bouwwerken behorende bij paardenbakken: 2 m;
    • 7. overige bouwwerken geen gebouwen zijnde: 2 m.
19.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. artikel 19.2.2 onder a. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in het voorerfgebied;
  • b. artikel 19.2.2 onder d en e indien:
    • 1. is aangetoond dat aan de aldaar genoemde maximale goothoogte en / of bouwhoogte niet kan worden voldaan in verband met de eisen in het Bouwbesluit;
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het straatbeeld, waarbij geldt dat burgemeester en wethouders in ieder geval advies inwinnen bij de welstandscommissie of ingeval van een monument bij de Monumentencommissie;
  • c. artikel 19.2.3 onder a. punt 1 voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen in het voorerfgebied tot ten hoogste 2 m;

alle mits:

  • 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • 2. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
19.4 Specifieke gebruiksregels
19.4.1 Toegestaan gebruik

De gezamenlijke brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep binnen een woning en de bijbehorende bouwwerken mag, in voorkomend geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, ten hoogste 30% bedragen van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en ieder geval niet meer dan 50 m².

19.4.2 Niet toegestaan gebruik

Niet toegestaan is:

  • a. het hobbymatige agrarisch houden van dieren is niet toegestaan op een afstand van minder dan 25 m ten opzichte van woningen van derden;
  • b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep ten behoeve van horeca of detailhandel, behoudens detailhandel als ondergeschikte nevenactiviteit van de ter plaatse uitgeoefende beroepactiviteit.
19.4.3 Inpandige bergruimte

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - inpandige bergruimte' zijn de onderste twee bouwlagen, geheel of gedeeltelijk gelegen beneden peil (als bedoeld in 1.96 onder a), uitsluitend bestemd voor inpandige bergingen.

19.5 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 19.1 voor het toestaan van een aan huis verbonden bedrijf en/of handel in en verkoop van goederen en diensten via internet, mits:

  • a. de gezamenlijke bruto vloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten binnen een woning en de bijbehorende bouwwerken, in voorkomende geval samen met de brutovloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, niet meer bedraagt dan 30% van de totale brutovloeroppervlakte van de betreffende woning en de bijbehorende bouwwerken, en ieder geval niet meer dan 50 m²;
  • b. het bedrijfsactiviteiten betreft, die in de bijlage 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' zijn aangeduid als categorie A, dan wel daarmee gelijk kunnen worden gesteld wat betreft hun gevolgen voor de omgeving;
  • c. er geen sprake is van een duurzame ontwrichting van de bestaande distributieve voorzieningen of een ernstige verstoring van de verzorgingsstructuur;
  • d. het geen bedrijfsactiviteiten betreft die normaliter in een winkelcentrum of een winkelstraat worden uitgeoefend;
  • e. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten plaatsvindt;
  • f. er geen sprake is van winkel- of uitstallingsruimte van goederen ten behoeve van de bedrijfsactiviteit;
  • g. de bedrijfsactiviteiten door hun aard en visuele aspecten, zoals reclame-uitingen en technische installaties, het woonkarakter van de omgeving niet onevenredig schaden;
  • h. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt, met dien verstande dat:
    • 1. het parkeren ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk op eigen terrein dient plaats te vinden, en
    • 2. behoudens in- en uitladen, geen bedrijfsactiviteiten in de openbare ruimte rond de betreffende woning mogen plaatsvinden;
  • i. er geen detailhandel plaatsvindt behalve als ondergeschikte nevenactiviteit bij de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijf;
  • j. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • k. het straat- en bebouwingsbeeld niet onevenredig worden geschaad.
19.6 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen omtrent de afstand van uitbreidingen van woningen en van bijbehorende bouwwerken tot de perceelsgrenzen, waarbij geëist kan worden dat deze afstand ten minste 3 m zal bedragen;

Artikel 20 Leiding - Gas

20.1 Bestemmingsomschrijving
20.1.1

De voor Leiding - Gas aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, het beheer, de bescherming en het onderhoud van een of meerdere aardgastransportleiding(en) ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding - gas" met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

20.1.2

Indien de belangen van de in lid 20.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

20.2 Bouwregels
20.2.1

Ten aanzien van de in lid 20.1 bedoelde dubbelbestemming gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan, met uitzondering van bestaande gebouwen.
20.2.2

Ten aanzien van de in lid 20.1 bedoelde dubbelbestemming gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:

  • a. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
20.3 Afwijking van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 20.1 en 20.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemming, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits de belangen van de leiding zich daartegen niet verzetten.
  • b. Alvorens de onder a. bedoelde afwijking toe te passen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder.
20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
20.4.1

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, op de in lid 20.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • e. het graven, vergraven, vergroten alsmede het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
20.4.2

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de beheerder van de leiding.

20.4.3

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 is nodig voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. waarmee op het moment van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden;
  • c. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

Artikel 21 Leiding - Hoogspanningsverbinding

21.1 Bestemmingsomschrijving
21.1.1

De voor Leiding - Hoogspanningsverbinding aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van een bovengrondse 150 kV hoogspanningsverbinding ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding - hoogspanningsverbinding" met de daarbij behorende belemmeringenstrook.

21.1.2

Indien de belangen van de in lid 21.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

21.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 21.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. er mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming als bedoeld in lid 21.1;
  • b. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 50 m.

21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 21.2 voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, onder de voorwaarde dat de belangen van de leiding hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

21.3.2

Alvorens omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.3.1 te beslissen, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de leiding omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad.

21.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.4.1

Het is verboden ter plaatse van de gronden als bedoeld in lid 21.1 gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders bomen of andere opgaande beplanting te planten.

21.4.2

Het bepaalde in lid 21.4.1 is niet van toepassing op:

  • a. het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van het onderhoud of beheer van de aanwezig leidingen;
  • b. normale onderhoudswerkzaamheden van geringe omvang, of andere werken gericht op en noodzakelijk voor de instandhouding van de leiding;
  • c. andere werken en/of werkzaamheden, uit een oogpunt van ruimtelijke ordening van niet ingrijpende betekenis.
21.4.3

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 wordt uitsluitend verleend indien de uit te voeren werkzaamheden, dan wel de daaraan direct of indirect te verwachten gevolgen, niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de leiding.

21.4.4

Burgemeester en wethouders zullen ten behoeve van de beoordeling van een aanvraag om een vergunning als bedoeld in lid 21.4.1 schriftelijk advies inwinnen bij de leidingbeheerder.

Artikel 22 Leiding - Riool

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van een diep geboorde rioolpersleiding ter plaatse van de aanduiding "hartlijn leiding - riool" met de daarbij behorende belemmeringenstrook met een breedte van 4 m.

22.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 22.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

22.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 22.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m;
  • b. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
22.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 22.2 onder b, indien de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen en het belang van de leiding(en) door de bouwactiviteiten niet onevenredig wordt geschaad.

22.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden
22.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 22.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving is aangegeven, en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • d. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • e. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  • f. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
22.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het verbod van lid 22.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • a. noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend, zoals in lid 22.3 bedoeld;
  • b. normaal onderhoud en beheer betreffen;
  • c. betrekking hebben op graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • d. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
22.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

De werken en werkzaamheden, zoals in lid 22.4.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het leidingbelang daardoor niet onevenredig wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 23 Leiding - Water

23.1 Bestemmingsomschrijving
23.1.1

De voor Leiding - Water aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. bescherming en veiligstelling van een ondergrondse transportleiding voor drinkwater ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - water' met de daarbij behorende belemmeringenstrook met een breedte van 6 m (3 m aan weerszijden van de hartlijn van de leiding);
  • b. bijbehorende voorzieningen.
23.1.2

Indien de belangen van de in lid 23.1.1 bedoelde dubbelbestemmingen in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

23.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde omtrent het bouwen bij de andere, daar voorkomende bestemmingen:

  • a. mogen op en in de in lid 23.1.1 bedoelde gronden uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de ondergrondse transportleiding voor drinkwater worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. mag op en in de in lid 23.1.1 bedoelde gronden ten behoeve van de andere, daar voorkomende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouw- en andere regels, uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

23.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 23.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de andere, daar voorkomende bestemmingen, met inachtneming van de voor de betrokken bestemmingen geldende bouw- en andere regels, mits:

  • a. de veiligheids- en andere belangen met betrekking tot de ondergrondse transportleiding voor drinkwater niet worden geschaad;
  • b. het bouwen geen betrekking heeft op de bouw van een kwetsbaar object;
  • c. vooraf advies is verkregen van de leidingbeheerder.

23.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.4.1 Omgevingsvergunningplicht

Het is verboden, behoudens het bepaalde in lid 23.4.2, zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op of in de in lid 23.1.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
  • d. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen;
  • e. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
23.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in lid 23.4.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale gebruik, beheer en onderhoud;
  • b. welke graafwerkzaamheden vormen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
  • c. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
23.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 23.4.1 wordt slechts verleend, indien door het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid van adequaat beheer of de veiligheid van de ondergrondse transportleiding voor drinkwater en de bijbehorende belemmeringenstrook, en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet kan worden gekomen.

23.4.4 Randvoorwaarde omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat advies is verkregen van de leidingbeheerder.

Artikel 24 Waarde - Archeologische verwachting 2

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

24.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 24.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

24.2 Bouwregels
24.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 24.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 100 m2 of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende regels:

  • a. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  • b. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. de in sublid 24.2.1 onder a. genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.3.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in sublid 24.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 100 m2:

  • a. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;
  • d. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;
  • e. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • i. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
24.3.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het in sublid 24.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  • c. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • d. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
24.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 24.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
24.3.4 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 24.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

24.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 25 Waarde - Archeologische verwachting 4

25.1 Bestemmingsomschrijving
25.1.1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

25.1.2 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 25.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

25.2 Bouwregels
25.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 25.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 250 m2 of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende regels:

  • a. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  • b. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. de in 25.2.1 onder a. genoemde verplichting geldt niet:
    • 1. voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. voor een agrarisch bouwvlak, zoals dat in de omvang en situering aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    • 3. als het bevoegd gezag van oordeel is dat anderszins in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 25.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2:

  • a. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;
  • d. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;
  • e. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • i. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
25.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 25.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. ter plaatse van een agrarische bouwvlak zoals dat in de omvang en situering aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  • d. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn of waarvan het bevoegd gezag van oordeel is dat anderszins in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
25.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
25.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 25.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

25.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 4' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 26 Waarde - Archeologische verwachting 5

26.1 Bestemmingsomschrijving
26.1.1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

26.1.2 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 26.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

26.2 Bouwregels
26.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 26.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 250 m2 of meer en op een diepte tussen de 1,5 m en 5 m gelden de volgende regels:

  • a. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  • b. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. de in 26.2.1 onder a. genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 26.3.2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2;

  • a. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden op een diepte tussen de 1,5 en 5 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen op een diepte tussen de 1,5 en 5 m;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage op een diepte tussen de 1,5 en 5 m;
  • d. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies op een diepte tussen de 1,5 en 5 m;
  • e. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen op een diepte tussen de 1,5 en 5 m;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • i. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
26.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 26.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  • c. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • d. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
26.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en

door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

26.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 26.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

26.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 5' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 27 Waarde - Archeologische verwachting 6

27.1 Bestemmingsomschrijving
27.1.1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

27.1.2 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 27.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

27.2 Bouwregels
27.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 27.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 250 m2 of meer en dieper 1,5 m gelden de volgende regels:

  • a. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  • b. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. de in 27.2.1 onder a. genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

27.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
27.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 27.3.2 zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2;

  • a. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden dieper dan 1,5 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen dieper dan 1,5 m;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage dieper dan 1,5 m;
  • d. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies dieper dan 1,5 m;
  • e. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen dieper dan 1,5 m;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • i. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
27.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 27.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  • c. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • d. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
27.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en

door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

27.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 27.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

27.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 6' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 28 Waarde - Archeologische verwachting 7

28.1 Bestemmingsomschrijving
28.1.1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

28.1.2 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 28.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

28.2 Bouwregels
28.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 28.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 250 m2 of meer en dieper dan 5 m gelden de volgende regels:

  • a. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  • b. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. de in 28.2.1 onder a. genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

28.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 28.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 250 m2:

  • a. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 5 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 5 m;
  • d. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 5 m;
  • e. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 5 m;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • i. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
28.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 28.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  • c. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • d. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
28.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
28.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 28.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

28.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 7' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 29 Waarde - Archeologische verwachting 8

29.1 Bestemmingsomschrijving
29.1.1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 8' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

29.1.2 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 29.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

29.2 Bouwregels
29.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 29.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 500 m2 of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende regels:

  • a. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  • b. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. de in 29.2.1 onder a. genoemde verplichting geldt niet:
    • 1. voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering;
    • 2. voor een agrarisch bouwvlak zoals dat in de omvang en situering aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
    • 3. als het bevoegd gezag van oordeel is dat anderszins in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is.

29.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
29.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 29.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 500 m2:

  • a. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;
  • d. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;
  • e. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • i. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
29.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 29.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. ter plaatse van een agrarische bouwvlak zoals dat in de omvang en situering aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  • b. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  • d. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn of waarvan het bevoegd gezag van oordeel is dat anderszins in voldoende mate is aangetoond dat de archeologische verwachtingswaarde voor de betrokken locatie niet meer reëel is;;
  • e. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
29.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 29.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
29.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 29.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

29.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 8' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 30 Waarde - Archeologische verwachting 9

30.1 Bestemmingsomschrijving
30.1.1

De voor 'Waarde - Archeologische verwachting 9' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor bescherming en veiligstelling van de naar verwachting aanwezige archeologische waarden.

30.1.2 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 30.1.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

30.2 Bouwregels
30.2.1 Bouwwerken

Ingeval van een aanvraag voor het oprichten van een omgevingsvergunningplichtig bouwwerk op of in de in lid 30.1 bedoelde gronden, over een oppervlakte van 10.000 m2 of meer en dieper dan 0,3 m gelden de volgende regels:

  • a. in het belang van de archeologische monumentenzorg dient door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport te worden overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld, en
  • b. in het belang van de bescherming van de archeologische waarde kunnen aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een archeologisch deskundige;
  • c. de in 30.2.1 onder a. genoemde verplichting geldt niet voor de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de bestaande oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

30.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.3.1 Omgevingsvergunningplicht

In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige archeologische verwachtingswaarden, is het verboden, behoudens het bepaalde in lid 30.3.2, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden uit te voeren over een oppervlakte van meer dan 10.000 m2:

  • a. graafwerkzaamheden en het roeren van gronden, dieper dan 0,3 m;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage, dieper dan 0,3 m;
  • d. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies, dieper dan 0,3 m;
  • e. het graven, vergraven, vergroten van watergangen en waterpartijen, dieper dan 0,3 m;
  • f. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • g. het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • h. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • i. het verhogen of het verlagen van de grondwaterstand.
30.3.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningplicht

Het in 30.3.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een archeologisch deskundige;
  • c. die uit een oogpunt van bescherming van de archeologische verwachtingswaarde van niet ingrijpende betekenis zijn;
  • d. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
30.3.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 30.3.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, de archeologische verwachtingswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en
  • b. door de aanvrager van de omgevingsvergunning een door een archeologisch deskundige opgesteld rapport is overgelegd waarin de archeologische verwachtingswaarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
30.3.4 Voorwaarden omgevingsvergunning

Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in 30.3.1 kunnen voorwaarden worden verbonden in het belang van de bescherming van de archeologische verwachtingswaarde. Tot deze voorwaarden kunnen in ieder geval behoren:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

30.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, na advies te hebben ingewonnen van een archeologisch deskundige, het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 9' naar ligging wordt verschoven, naar omvang wordt verkleind of vergroot of in het voorkomende geval uit het plan wordt verwijderd, voor zover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 31 Waterstaat - Waterberging

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterberging aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. de waterhuishouding;
  • b. de waterberging;
31.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 31.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

31.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 31.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de lid 31.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de waterbergingscapaciteit gelijk blijft
31.3 Afwijken van de bouwregels
31.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 31.2 onder c voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, onder de voorwaarde dat de waterbergingscapaciteit hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

31.3.2

Alvorens omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.3.1 te beslissen, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de waterbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de belangen in verband met de waterbergingscapaciteit niet onevenredig worden geschaad.

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 31.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ophogen van gronden;
  • b. het dempen van watergangen.
31.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Het in 31.4.1 gestelde verbod geldt niet voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning is verleend zoals bedoeld in lid 31.3;
  • b. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • c. waarmee op het moment van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning;
31.4.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 31.4.1 wordt slechts verleend, indien de waterbergingscapaciteit gelijk blijft en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 32 Waterstaat - Waterkering

32.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor:

  • a. het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;
  • b. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.
32.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 32.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

32.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in lid 32.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op deze gronden mogen ten behoeve van de lid 32.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag niet worden gebouwd.

32.3 Afwijken van de bouwregels
32.3.1

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2 onder c voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, onder de voorwaarde dat de belangen van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

32.3.2

Alvorens omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 32.3.1 te beslissen, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 33 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

33.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor vrijwaring van de beschermingszone langs A-watergangen en De Giessen met bijbehorende voorzieningen, werken en werkzaamheden;

33.1.1 Rangorde bestemmingen

Indien de belangen van de in lid 33.1 bedoelde dubbelbestemming in strijd zijn met de belangen van een andere samenvallende dubbelbestemming dan geldt de volgende rangorde:

33.2 Bouwregels
33.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van de in 33.1 bedoelde gronden gelden voor gebouwen de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn ter plaatse niet toegestaan met uitzondering van bestaande gebouwen;
  • b. in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 26 mag alleen ten behoeve van de bestemming "Waterstaat - Waterstaatkundige functie'' worden gebouwd;
  • c. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 40.1 niet van toepassing.
33.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Ten aanzien van de in lid 33.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende bouwregels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 3 m;
33.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 33.2 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits:

  • a. de belangen van de waterstaatkundige functie van de gronden zich daartegen niet verzetten;
  • b. van de waterbeheerder een positief advies is ontvangen.
33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
33.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op de in artikel 33.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en bomen;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en het aanleggen van drainage;
  • c. het aanbrengen ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmede verband houdende constructies;
  • d. het graven, vergraven, vergroten alsmede het dempen van watergangen en waterpartijen;
  • e. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
33.4.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod

Geen omgevingsvergunning is nodig voor werken, geen gebouwen zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer.
  • b. waarmee op het moment van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning;
  • c. waarvoor toestemming op grond van de Waterwet en aanvullende regelgeving van het waterschap Rivierenland is verleend.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 34 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 35 Algemene bouwregels

35.1 Bestaande maten

Voor een bestaand bouwwerk dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, afstand of bebouwingspercentage afwijkt van de maatvoeringbepalingen in de bouwregels van de betreffende bestemming, gelden ter plaatse van de afwijking die afwijkende maten als bepalingen voor de maatvoering, met dien verstande dat:

  • a. bestaande maten die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. bestaande maten die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen ter plaatse van de afwijking als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
  • c. ingeval van herbouw is het bepaalde in dit lid onder a en b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde locatie plaatsvindt;
  • d. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 40.1 Overgangsrecht bouwwerken niet van toepassing.
35.2 Ondergeschikte bouwonderdelen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

35.3 Ondergronds bouwen

Daar waar in het plan geen specifieke regeling is opgenomen voor ondergronds bouwen zijn de regels van dit plan van overeenkomstige toepassing op ondergrondse bouwwerken.

35.4 Parkeren

Bij het bouwen op grond van in hoofdstuk 2 genoemde bestemmingen dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig het geldende gemeentelijke parkeerbeleid.

Artikel 36 Algemene gebruiksregels

36.1 Gebruiksverbod

Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde.

36.2 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met de in het plan gegeven bestemming en met het in of krachtens het plan ten aanzien van het gebruik van gronden en bouwwerken bepaalde, is in ieder geval:

  • a. het gebruik van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • b. het gebruik van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een growshop of coffeeshop.

Artikel 37 Algemene aanduidingsregels

37.1 Vrijwaringszone - molenbiotoop
37.1.1

Op de gronden gelegen binnen de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop' gelden voor het oprichten van bouwwerken en beplantingen de volgende regels:

  • a. binnen 100 m van de molen mag de hoogte van bouwwerken of beplanting niet meer bedragen dan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek (maat + NAP) toegestaan;
  • b. binnen het gebied tussen de 100 m en 400 m van de molen mag de bouwhoogte van bouwwerken en/of beplanting niet meer bedragen dan:
    • 1. tussen de molen en de grens tussen buitengebied en stedelijk gebied: 1/100 van de afstand tussen bouwwerk en het middelpunt van de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek (maat + NAP);
    • 2. vanaf de grens tussen buitengebied en stads- en dorpsgebied tot in het stads- en dorpsgebied: 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de grens van stedelijk gebied, gerekend vanaf de maximaal toegestane bebouwings- en /of beplantingshoogte op deze grens;

afbeelding "i_NL.IMRO.0523.BP2016BUITENGEBIED-VG01_0001.jpg"

37.1.2
  • a. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop' binnen het gebied tussen de 100 m en 400 m van de molen bomen in te planten, die in volwassen toestand een grotere hoogte kunnen bereiken dan de maximale bouwhoogte voor bouwwerken binnen deze zone is bepaald in lid 37.1.1;
  • b. de onder a vervatte verboden gelden niet voor het uitvoeren van werkzaamheden, welke uit een oogpunt van te beschermen belangen van ondergeschikte betekenis zijn.
  • c. de omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien door de uit te voeren werkzaamheden geen onevenredige schade wordt of kan worden toegebracht aan de molenbiotoop (windvang).
  • d. alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld onder a te beslissen, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder van de molen.
37.2 Veiligheidszone - hoogspanningsverbinding

Ten aanzien van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - hoogspanningsverbinding' geldt dat:

  • a. geen gevoelige objecten mogen worden gerealiseerd;
  • b. burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde onder a ten behoeve van het toelaten van gevoelige objecten mits aangetoond is dat het magneetveld ter plaatse lager is dan 0,4 microTesla of sprake is van gewichtige redenen;
  • c. alvorens bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de leidingbeheerder.
37.3 Veiligheidszone - LPG

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - LPG' mogen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten zoals bedoeld in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen worden gerealiseerd.

37.4 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen

Ten aanzien van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' geldt dat:

  • a. geen (nieuwe) kwetsbare objecten mogen worden gebouwd;
  • b. beperkt kwetsbare objecten mogen worden gebouwd onder een draagkrachtige motivering, waarbij wordt aangetoond dat sprake is van een acceptabele externe veiligheidssituatie.
37.5 Geluidzone - industrie
37.5.1 Geluidzone
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “Geluidzone - industrie” ligt de zone als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder, waarbuiten de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein de waarde van 50 dB(A) niet te boven mag gaan.
  • b. Ten aanzien van de gronden met de aanduiding “Geluidzone - industrie” geldt dat geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogen worden gebouwd.
  • c. Ter plaatse van de aanduiding “Geluidzone - industrie” zijn uitsluitend bedrijven en bedrijfsactiviteiten toegestaan die voldoen aan het zonebeheerplan en het daarin opgenomen geluidverdeelplan.
37.5.2 Wijziging geluidzone

Burgemeester en wethouders zijn op grond van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening bevoegdhet plan te wijzigen door:

  • a. het wijzigen van de aanduiding 'Geluidzone - industrie', waarbij aangetoond dient te worden dat de geluidsbelasting in het gebied dat ophoudt deel uit te maken van de geluidzone lager is dan 50 dB(A) en/of wijziging van de geluidzone op basis van een vastgesteld zonebeheersmodel plaatsvindt;
  • b. het opheffen van de aanduiding 'Geluidzone - industrie', met dien verstande dat opheffing uitsluitend kan plaatsvinden wanneer de bestemming van het betrokken terrein zodanig is gewijzigd dat het geen zoneplichtig industrieterrein meer is.
37.6 Overig - bijzonder gebied van welstand
37.6.1 Bouwhoogte
  • a. Ter plaatse van de aanduiding “Overig - bijzonder gebied van welstand” geldt in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen (artikelen 3 tot en met 19) de bestaande goot- en bouwhoogte als maximum, waarbij het begrip “bestaand” ten aanzien van bouwwerken in afwijking van artikel 1.26 uitsluitend betrekking heeft bebouwing die aanwezig is of legaal in aanbouw ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
  • b. op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is artikel 40.1 niet van toepassing.
37.6.2 Afwijken bestaande goot- en bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 37.6.1 onder a. indien:

    • 1. is aangetoond dat aan de aldaar genoemde maximale goothoogte en / of bouwhoogte niet kan worden voldaan in verband met de eisen in het Bouwbesluit; of,
    • 2. geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit van het straatbeeld, waarbij geldt dat burgemeester en wethouders in ieder geval advies inwinnen bij de welstandscommissie en/of Monumentencommissie indien sprake is van het vergroten van de maximale goot- en / of bouwhoogte bij hoofdgebouwen die zijn gelegen binnen de gebiedsaanduiding “bijzonder gebied van welstand” en waarbij de ingreep van invloed is op het straatbeeld waaraan het hoofdgebouw ontsloten is.
37.6.3 Slopen van een bouwwerk
  • a. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
    • 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding “bijzonder gebied van welstand' geheel of gedeeltelijk te slopen.
  • b. Randvoorwaarden omgevingsvergunning
    • 1. een vergunning als bedoeld in lid 37.6.3 onder a kan slechts worden verleend indien handhaving van de bestaande bebouwing in redelijkheid niet kan worden gevergd of indien het geheel of gedeeltelijk slopen gericht is op het oprichten van een nieuw hoofdgebouw waarvoor een positief advies is verleend door de welstandscommissie en/of monumentencommissie;
    • 2. alvorens een vergunning als bedoeld in lid 37.6.3 onder a te verlenen wordt advies ingewonnen bij de welstandscommissie en/of monumentencommissie.
  • c. Uitzondering omgevingsvergunningsplicht
    • 1. Het in lid 37.6.3 onder a. genoemde verbod is niet van toepassing op werkzaamheden:
      • in het kader van het normale onderhoud, gebruik en beheer;
      • ter uitvoering van een aanschrijving door burgemeester en wethouders.
37.7 Vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad' gelden de volgende aanvullende regels:

37.7.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de andere bestemmingen (3 tot en met 19) geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - straalpad' de hoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet meer mag bedragen dan 28 m boven NAP.

37.7.2 Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 37.7.1 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, conform de bouwregels op grond van de betreffende bestemming, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig functioneren van de straalverbinding.

37.7.3 Voorwaarde omgevingsvergunning

Alvorens de onder 37.7.2 bedoelde omgevingsvergunning te verlenen winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de betreffende beheerder van de straalverbinding.

37.8 Vrijwaringszone - Dijk

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone - Dijk zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.

37.8.1 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels bij de andere bestemmingen (3 tot en met 19) geldt dat ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Dijk 1' niet mag worden gebouwd.

37.8.2 Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het aangegeven regels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd af te wijken van het bepaalde in 37.8.1 voor het bouwen ten behoeve van de andere daar voorkomende bestemmingen, onder de voorwaarde dat de belangen van de waterkering hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.

37.8.3 Voorwaarde omgevingsvergunning

Alvorens omtrent de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 37.8.2 te beslissen, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de waterkering omtrent de vraag of door de voorgenomen bebouwing de belangen in verband met de waterkering niet onevenredig worden geschaad.

37.9 Vrijwaringszone - Vaarweg

Ten aanzien van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - Vaarweg' geldt dat:

  • a. geen nieuwe gebouwen mogen worden gebouwd;
  • b. het verbouwen of uitbreiden van bouwwerken niet is toegestaan met uitzondering van verkeersvoorzieningen ten behoeve van het scheepvaartverkeer op de Boven Merwede;

tenzij is aangetoond dat het functioneren van de vaarweg niet in het geding is en hiertoe een positief advies is afgegeven door de beheerder van de vaarweg.

Artikel 38 Algemene afwijkingsregels

38.1 Omgevingsvergunning om af te wijken van bij het plan aangegeven regels

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor (openbare) nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen en transformator- huisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, met een oppervlakte van niet meer dan 20 m2 en een goothoogte van niet meer dan 3 m;
  • b. ten behoeve van het bouwen van andere bouwwerken, zoals duikers, keermuren en bruggen, mits deze om waterstaatkundige of verkeerstechnische redenen noodzakelijk zijn;
  • c. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van grens of richting van bebouwingsgrenzen en aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen te opzichte van hetgeen op de verbeelding is aangegeven niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • d. voor afwijkingen van bepalingen, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 15% van de in deze regels aangegeven maten en percentages;
  • e. van de regels en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • f. van de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten wordt vergroot tot maximaal 40 m.
38.2 Voorwaarden afwijking

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 38.1, kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 39 Algemene wijzigingsregels

39.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het wijzigen van bestemmings- en bebouwingsgrenzen en grenzen van aanduidingen, zodanig dat de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot en voorzover zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkelingen van het in het plan begrepen gebied niet schaadt.

39.2 Wijziging Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten' als volgt te wijzigen:

  • a. het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, voor zover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven hiertoe aanleiding geven.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 40 Overgangsrecht

40.1 Overgangsrecht bouwwerken
40.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
40.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 40.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 40.1.1 met maximaal 10%.

40.1.3 Uitzondering

Lid 40.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

40.2 Overgangsrecht gebruik
40.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

40.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 40.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

40.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 40.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

40.2.4 Uitzondering

Lid 40.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 41 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.