direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schapenatjesduin
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.WP0014ASchapedn-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het wijzigingsplan

De gemeente Den Haag stelt om de volgende reden een wijzigingsplan voor het plangebied Schapenatjesduin op.

In het bestemmingsplan Kijkduin - Ockenburgh is voor de locatie Schapenatjesduin Oost een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid maakt de realisatie van maximaal 120 grondgebonden woningen mogelijk. Het plangebied van onderhavig wijzigingsplan omvat een deel van het wijzigingsgebied. In dit gebied wordt de realisatie van 55 woningen mogelijk gemaakt. De kavels zullen in het kader van kleinschalig opdrachtgeverschap worden uitgegeven.

1.2 Doel van het wijzigingsplan

Het doel van het wijzigingsplan Schapenatjesduin is:

  • a. het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader;
  • b. het wijzigingsplan maakt de volgende ontwikkeling in het plangebied mogelijk: De realisatie van ca. 55 woningen. Het betreffen vrijstaande en geschakelde grondgebonden woningen. De kavels zullen in het kader van kleinschalig opdrachtgeverschap worden uitgegeven.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied Schapenatjesduin Oost ligt in het stadsdeel Loosduinen van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is op onderstaande kaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.WP0014ASchapedn-50VA_0001.jpg"

kaart 1: ligging wijzigingsplan in het moederplan

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het wijzigingsplan Schapenatjesduin vervangt gedeeltelijk het in paragraaf 1.3 genoemde gebied waarop het wijzigingsplan betrekking heeft.

Het wijzigingsplan Schapenatjesduin dient gelezen te worden in samenhang met het Moederplan Kijkduin-Ockenburgh. De beleidskaders en (globale) milieuaspecten zijn reeds beschreven in het moederplan. Alleen de planbeschrijving en de gedetailleerde milieuonderzoeken zullen in dit wijzigingsplan nader worden uitgewerkt. Na de inwerkingtreding van het wijzigingsplan komt de regeling van het wijzigingsplan hiervoor in de plaats,

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ontwikkelingen en ruimtelijke kaders

Het Schapenatjesduin Oost beslaat de voormalige sportaccommodatie van de Haagse Scheidsrechters Vereniging en staat bekend als de Scheidsrechtersveldjes. De locatie is gelegen in Kijkduin Binnen op ca. 500 meter van het strand en wordt begrensd door (met de klok mee): de Kijkduinsestraat (stedelijke hoofdroute), het puinduin met ontwikkelveld Park Waldeck (het voormalige tennispark), het Schapenatjesduin (recreatieve route en ontsluitingsweg van Kijkduin Binnen), een woonwagenlocatie en het Binnenklingen (complex Middin Begeleid Wonen).

Voor de locatie zijn de volgende ruimtelijke kaders vastgesteld: Masterplan Kijkduin (2009), Bestemmingsplan Kijkduin-Ockenburgh (2014), Landschappelijk Raamwerk Kijkduin (2016) en Beeldkwaliteitsplan Kijkduin Binnen (2016).

Masterplan

In het Masterplan Kijkduin (2009) is de locatie aangewezen als ontwikkelveld voor 'ontspannen wonen in het landschap'; geclusterde en grondgebonden woningen in het duinlandschap van 1 laag met kap.

Bestemmingsplan

In het Bestemmingsplan Kijkduin-Ockenburgh (2014) zijn de Scheidsrechtersveldjes conserverend bestemd als sportvoorziening met een wijzigingsbevoegdheid voor het realiseren van maximaal 120 woningen. De goot- en bouwhoogte mag daarbij maximaal respectievelijk 5 en 8,5 meter bedragen. Hiermee is een tweede woonlaag inpasbaar gemaakt, wat de woningen aantrekkelijker maakt voor een grotere doelgroep.

Landschappelijk Raamwerk

Het Landschappelijk Raamwerk (LRW) vormt de groene drager van Kijkduin. Met de versterking van het LRW worden de landschappelijke en ecologische waarden van het gebied verhoogd, recreatieve verbindingen uitgebreid en verbeterd en een groene contramal rond de ontwikkellocaties gerealiseerd. Het duinlandschap, het water en de groenstructuur zijn de structurerende elementen. Beeldbepalend voor Kijkduin Binnen zijn de 'puinduinen'. Deze hebben met steile wandelroutes over duinruggen en het kunstwerk Hemels Gewelf van James Turrell ook een recreatieve waarde.

Karakteristiek voor het duinlandschap is de overgang van open duingebied aan de zeezijde naar beboste landgoederen landinwaarts. Het plangebied Kijkduin Binnen wordt getypeerd als binnenduin en vormt een overgangsgebied tussen het buitenduin (waaronder Kijkduin Bad) en de bos en landgoederenzone (waaronder Ockenburgh). In de inrichting van de openbare ruimte wordt deze overgang versterkt. Daarbij wordt de beplanting in overeenstemming gebracht met het karakter van het landschap: de overgang van open duin naar bos.

Beeldkwaliteitsplan

In het BKP is de gewenste ruimtelijke en architectonische beeldkwaliteit van de ontwikkelvelden beschreven. Belangrijke onderdelen zijn de samenhang en de variatie tussen de deellocaties, de versterking van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit en de identiteit van Kijkduin als unieke plek aan zee. De landschappelijke ligging in het overgangsgebied van openduin naar bos- en landgoed is bepalend voor het woonmileu. Binnenduin is een meer open landschap met een kleinere bebouwingskorrel. Bos en landgoed is meer bosachtig en met een grotere bebouwingskorrel. Aan de bebouwing en de woonomgeving moet de ligging in het binnenduingebied afleesbaar zijn.

Voor Schapenatjesduin Oost zijn onder meer de volgende uitgangspunten vastgelegd:

  • Landschap:

De openbare ruimte is groen van karakter waarbij het omliggende duinlandschap op de locatie wordt doorgezet; de woningen hebben een kleine buitenruimte, bij voorkeur vormgegeven als architectonisch element zoals een veranda of patio. Kleine tuinen zijn alleen onder voorwaarden toegestaan.

  • Korrelgrootte:

Vrijstaand of geschakeld tot max 6 woningen of geclusterd rondom een hof in 1-2 lagen met kap.

  • Autoluw:

Prive parkeren op eigenterrein en uit het zicht; openbaar parkeren landschappelijk ingepast; woonstraten smal en informeel.

  • Typisch Kijkduin:

Materialisatie met robuuste, natuurlijke materialen en lichte kleuren; expressieve, samengestelde volumes en platte daken of een kap met eenvoudige vorm.

Kleinschalig Opdrachtgeverschap (KO)

De kavels worden uitgegeven volgens de methodiek van Kleinschalig Opdrachtgeverschap. De bouwregels worden beknopt vastgelegd in een kavelpaspoort. Deze zijn gebaseerd op de uitgangspunten in het Beeldkwaliteitsplan en hebben betrekking op o.a. materialen- en kleurenpalet, dakvorm, samengestelde bouwmassa's, erfafscheidingen en parkeeroplossingen.

Sociale woningbouw

Buiten de plangrenzen van het wijzigingsplan worden binnen het plangebied van Schapenatjesduin-oost 2 appartementengebouwen met circa 66 sociale huurwoningen gerealiseerd. Deze worden gesitueerd in de noordwestelijke en zuidoostelijke hoek van het plangebied. De sociale woningbouw wordt door een corporatie ontworpen en gebouwd aan de hand van randvoorwaarden in lijn met het beeldkwaliteitplan. Voor het realiseren van de twee gebouwen wordt een afzonderlijk traject opgestart

2.2 Hoofdplanstructuur

Stedenbouwkundige structuur

De landschappelijke ligging van de locatie, een lager deel van het binnenduingebied aan een puinduin, is bepalend voor de stedenbouwkundige hoofdopzet. De naam Schapenatjesduin verwijst naar een natte drassige plek in de duinen, een kwel waar duinwater omhoog komt. Het grondwater op de locatie ligt relatief dicht onder het grondoppervlak. De huidige vlakke locatie wordt getransformeerd tot een duinvallei. In de lengterichting van het gebied wordt een duinmeer uitgegraven. De omliggende gebieden worden opgehoogd tot een licht glooiend duinlandschap dat openbaar toegankelijk is. Het puinduin is overal goed zichtbaar. De inrichting van het groen is conform de beplantingstypen uit het Landschappelijk Raamwerk: duingras en duinstruwelen.

Aan de zuidzijde, tussen het meer en het puinduin, worden nieuwe duintjes aangelegd, die ruimte en droge grond bieden voor drie clusters rondom een hof met in totaal 38 geschakelde woningen. De woningen hebben aan de achterzijde geen tuin maar terrassen of patio's. In het verlengde van de puinduinhelling zijn tussen de clusters door wadi's gepland, die aansluiten op het duinmeer. De clusters wateren af op de wadi's. De zuidoever van het duinmeer is de openbare zijde. De noordzijde van de oever wordt uitgegeven in vrije kavels. Tussen het duinmeer en de groene singel aan de rand van Binnenklingen is een rij van 17 vrijstaande woningen opgenomen.

Verkeer en parkeren

Schapenatjesduin Oost wordt ontsloten via het Schapenatjesduin naar de Machiel Vrijenhoeklaan en Kijkduinsestraat. Het ontwikkelveld krijgt een enkele aansluiting op het Schapenatjesduin. De entree wordt breed gedimensioneerd, zodat de bereikbaarheid van het gebied ook tijdens werkzaamheden of calamiteiten geborgd blijft. Voor de hulpdiensten komt er een calamiteitenontsluiting naar de Kijkduinsestraat in de vorm van een breed fietspad. De erftoegangsweg loopt als een lus om het duinmeer. De weg is een twee richtingsweg met een smal profiel (5 meter). Het wegprofiel wordt informeel ingericht en bij voorkeur op één niveau.

Routes voor langzaam verkeer door het plangebied maken grotendeels gebruik van de ontsluitingsweg en de woonstraten. De routes zijn aangesloten op de Kijkduinsestraat, het landschappelijk raamwerk en op de aangrenzende woonvelden. Op deze wijze ontstaat er een fijnmazig langzaam verkeersnetwerk. Vanaf de lus rond het duinmeer zijn er voetpaden naar het puiduin. Aan de voet van het puinduin, net buiten de plangrens, komen een vrij liggend fiets- en voetpad als onderdeel van het Landschappelijk Raamwerk. Vanaf dit pad loopt er een wandel pad naar de top van het puinduin op ca 20 meter hoogte en door naar het ontwikkelveld Park Waldeck. Aan de zijde Binnenklingen is nog geen langzaam verkeerverbinding gepland. Bij een mogelijke herontwikkeling van Binnenklingen kan deze worden ingepast.

Voor het plan zijn de Haage Parkeernormen van toepassing. Parkeren voor bewoners wordt voor een groot deel op eigen terrein gerealiseerd, uit het zicht. Bezoekers parkeren wordt landschappelijk ingepast. Aan de zuidzijde in parkeerkoffers, waar gebruik gemaakt wordt van het reliëf van het landschap. Aan de noordzijde is bezoekers parkeren ingepast in de houtwal langs Binnenklingen.

Duurzaamheid

De ontwikkeling van Schapenatjesduin Oost draagt bij aan het realiseren van een duurzaam en milieuvriendelijk Kijkduin. Een sterk duurzaam profiel draagt bij aan het imago van 'wonen in het duinlandschap'. Toekomstige kopers worden gestimuleerd om duurzame maatregelen toe te passen en kunnen onderlinge afspraken maken over bijvoorbeeld collectieve duurzame energiesystemen. In het kader daarvan worden de kavels zonder gasaansluiting aangeboden. De bewoners kunnen op het gebied van energie, isolatie, zonnepanelen en -collectoren, duurzaam materiaalgebruik, natuurinclusief bouwen en groene daken gestimuleerd worden tot het nemen van maatregelen. Het plaatsen van een vleermuisnestkast is verplicht in iedere woning. In de inrichting van de openbare ruimte wordt de ecologische kwaliteit verbeterd door vegetatiekeuze, natuurvriendelijke oevers, semi-permeabele verharding en hemelwaterafvoer via de waterplas en wadi's en infiltratiezones.

2.3 Woningtypen

Woonprogramma

In het Stedenbouwkundig plan zijn 55 kavels opgenomen voor grondgebonden woningen in de marktsector. Doelgroepen zijn stedelijke gezinnen, expats, tweeverdieners zonder kinderen en empty-nesters. In het plan zijn drie typen KO woningen opgenomen: geschakelde terraswoningen, geschakelde patiowoningen en vrijstaande woningen aan het water. De woningtypes onderscheiden zich van andere projecten in de omgeving in type (duinwoningen), ligging (duinvallei) en uitgiftemethodiek (KO).

Wonen - 1: geschakelde terraswoningen

De 30 geschakelde terraswoningen zijn verdeeld over drie clusters op de duintjes aan de zuidzijde.

De woonbestemming heeft per woning een bebouwingsvlak van 6 x 11 meter. Deze kan in twee lagen met kap bebouwd worden (goot- nokhoogte 5/8,5m). Het oppervlak van de woning mag niet meer bedragen dan 160 m2 bvo. De woningen hebben een twee zijdige oriëntatie. De entree ligt aan het hof. Hier is binnen het bestemmingsvlak wonen een zone van 5 meter diep opgenomen ten behoeve van een voortuin met één parkeerplaats. Aan de achterzijde is een zone van 4 meter diep opgenomen voor een terras. Het duinlandschap loopt door tot aan de gevel. De achtergevels en de zijgevel dienen op de verplichte gevellijn gebouwd te worden. Deze verplichte gevellijn is op de verbeelding aangeduid als "gevellijn". Op de hoeken van de clusters is een vernauwing van het hof gewenst. Hiertoe is het bebouwingsvlak verlengd tot een hoogte van één verdieping ten behoeve van een uitbouw of een tuinmuur van minimaal 1,80 meter.

Wonen - 2: geschakelde patiowoningen

De 8 geschakelde patiowoningen zijn verdeeld over twee clusters op de duintjes aan de zuidzijde.

De woonbestemming heeft per woning een bebouwingsvlak van 8 x 22 meter. Het oppervlak van de woning mag niet meer bedragen dan 160 m2 bvo. De woningen zijn naar binnen gekeerd. De entree ligt aan het hof. Het bouwvlak valt volledig samen met het bestemmingsvlak. Dit dient volledig bebouwd te worden met uitzondering van de patio en de parkeervoorziening. De buitenruimte ligt aan de binnenzijde van de woning. Centraal in de woning dient een patio opgenomen te worden van minimaal 40 m2. Ook dient er een parkeerplaats in de woning opgenomen te worden van minimaal 15 m2. Het bestemmingsvlak dient met uitzondering van de patio en parkeervoorziening in één laag volledig bebouwd te worden. De eerste verdieping wordt daardoor een opbouw en geen volledige verdieping. Aan de buitenzijde loopt het duinlandschap door tot aan de gevel.

Wonen - 3: vrijstaande woningen aan het water

De 17 vrijstaande woningen aan het water staan in een rij aan de noordoever van het duinmeer. De woonbestemming heeft per woning een bebouwingsvlak van 7 x 15 meter. Hiervan mag maximaal 84 m2 bebouwd worden. Deze kan in twee lagen met kap bebouwd worden (goot- nokhoogte 5/8,5m). Het oppervlak van de woning mag niet meer bedragen dan 200 m2 bvo. Het vlak van de woonbestemming is groter dan het bebouwingsvlak. De woningen krijgen een kleine tuin. De positie van de woningen op de kavel is vastgelegd. Ook de lengte van de kavels varieert, in combinatie met een verplichte gevellijn aan de straatzijde. Hierdoor ontstaat een speels beeld van verspringende huizen. De woningen hebben een tweezijdige oriëntatie. Hier dient op eigen terrein tenminste één parkeerplaats te worden gerealiseerd. Tussen het duinmeer en de kavels is een dikke rietkraag voorzien, die een natuurlijk overgang tussen privé en openbaar moet gaan vormen. De verplichte gevellijn, aangeduid als gevellijn op de verbeelding, dient voor minimaal 50% bebouwd te worden.

Hoofdstuk 3 Milieu

3.1 Bodem

Verkennend bodemonderzoek

In opdracht van de gemeente is door Buro S/L een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter hoogte van het plangebied van onderhavig wijzigingsplan ("Verkennend bodemonderzoek Schapenatjesduin te Den Haag (Kijkduin)", rapportnummer: 2015058/RAP02 rev.1, d.d. 11 maart 2016). Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater).

Uit het vooronderzoek is gebleken dat de locatie als verdacht voor diffuse bodemverontreiniging kan worden beschouwd. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat zowel in de bovengrond als in de ondergrond geen sterke verontreinigingen zijn aangetroffen.

In het grondwater zijn licht verhoogde concentraties (aan barium en vinylchloride) vastgesteld. Uit de analyseresultaten van het indicatieve onderzoek naar het in de voormalige tankgracht aangetroffen puin blijkt dat de samenstellingswaarden (bepaald voor PAK, olie en PCB) worden overschreden voor PAK en fenantreen. Op basis van deze resultaten blijkt dat het puin niet herbruikbaar is als bouwstof. Bij vrijkomen dient het materiaal te worden afgevoerd naar een erkend verwerker.

Met dit onderzoek is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op de onderzoekslocatie bepaald. De onderzoekshypothese verdacht van bodemverontreiniging wordt door de resultaten van het onderzoek (lichte verontreinigingen in het grondwater) bevestigd. Er is echter geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging op de locatie. Het nemen van saneringsmaatregelen is dan ook niet noodzakelijk. De locatie wordt geschikt geacht voor het beoogd gebruik (wonen met tuin).

Indien bij herontwikkeling van de locatie grond vrijkomt moet rekening gehouden worden met de regels uit de Regeling bodemkwaliteit en de Nota Bodembeheer van de Gemeente Den Haag.

Aanvullend verkennend bodem en asfaltonderzoek

In opdracht van de gemeente Den Haag is door Buro S/L tevens een asfalt-/verhardingsonderzoek en een aanvullend verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de asfaltpaden in het plangebied ("Verhardingsonderzoek asfaltpaden en aanvullend verkennend bodemonderzoek Schapenatjesduin te Den Haag", rapportnummer: 2016027/RAP01, d.d. 11 juli 2016). Dit rapport is opgenomen in bijlage 6 bij de toelichting.

De te onderzoeken locatie (asfaltpaden) heeft een oppervlakte van circa 1.570 m2. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de laagopbouw en “teerhoudendheid” van het te verwijderen asfalt en het bepalen van de opbouw en kwaliteit van een eventuele verhardingslaag daaronder. Daarnaast dient de milieuhygiënische kwaliteit van de grond onder de asfaltpaden te worden vastgesteld.

Kwaliteit asfaltverharding

Uit het onderzoek is gebleken dat de dikte van de asfaltlaag gemiddeld 8,1 cm bedraagt. Zowel uit de indicatieve PAK-analyses per boorkern als de geanalyseerde mengmonsters is gebleken dat het asfalt op de onderzoekslocatie als teervrij kan worden beschouwd. De totale hoeveelheid teervrij asfalt wordt, op basis van de resultaten van het onderzoek, geschat op 127 m3 (. 318 ton). Geadviseerd wordt om het asfalt af te voeren naar een erkend verwerker/asfaltcentrale.

Kwaliteit funderingsmateriaal

Uit het onderzoek is gebleken dat de funderingsslaag onder het asfalt bestaat uit slakken/puin. De dikte van de funderingslaag bedraagt gemiddeld 14 cm. Onder de funderingslaag is bij de boringen zand aangetroffen. De totale hoeveelheid funderingsmateriaal wordt, op basis van de resultaten van het onderzoek, geschat op 220 m3 (. 440 ton). Uit het laboratoriumonderzoek is gebleken dat het materiaal op basis van samenstelling (PAK, olie, PCB en asbest) en emissie (uitloging) potentieel herbruikbaar is als bouwstof.

Geadviseerd wordt om het materiaal (circa 440 ton) af te voeren naar een erkend verwerker, alwaar het materiaal opgebulkt en gekeurd (BRL 9305) kan worden. Ook is het mogelijk om het vrijkomende funderingsmateriaal op locatie (middels AP-04 partijkeuring) te keuren op samenstelling en uitloging. Indien de partij voldoet aan de samenstellings- en emissiewaarden kan de partij elders hergebruikt worden.

Kwaliteit grond

Uit de analyseresultaten van het grondonderzoek blijkt dat de zandige grond onder de asfalt- en puinverharding, waarin zintuigelijk geen bijmenging met bodemvreemd materiaal is waargenomen, ten hoogste licht verontreinigd is (kobalt). De grond op de locatie voldoet aan de kwaliteitsklasse Wonen of beter. Bij werkzaamheden in de bovengrond behoeven geen aanvullende veiligheidsmaatregelen te worden genomen.

3.2 Externe veiligheid

Ten behoeve van het wijzigingsplan is nader onderzoek uitgevoerd in het kader van de Externe Veiligheid. Uit het rapport (Analyse externe veiligheid, memonummer 20160511 d.d. 11 mei 2016, (zie bijlage 1) blijkt het volgende:

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van één risicobron: de Ockenburghstraat/Kijkduinsestraat (routering gevaarlijke stoffen).

Routering gevaarlijke stoffen

Het invloedsgebied van de Ockenburghstraat/Kijkduinsestraat reikt tot het plangebied. De weg heeft geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering. Het groepsrisico van de weg blijft in de toekomstige situatie lager dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico conform het Besluit externe veiligheid transportroutes is verplicht.

Verantwoording groepsrisico

Aangezien er sprake is van een beperkte verantwoording voor de routering gevaarlijke stoffen zijn voor deze risicobron enkel de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid beschouwd. In de verantwoording van het groepsrisico dienen, naast de hoogte van het groepsrisico, enkele kwalitatieve elementen beschouwd te worden. In deze paragraaf zijn alle elementen beschouwd. Hierbij is de volgende indeling gehanteerd:

  • algemene beschouwing veiligheidssituatie;
  • mogelijke veiligheidsmaatregelen;
  • zelfredzaamheid;
  • bestrijdbaarheid.

Algemene beschouwing veiligheidssituatie

Scenario’s

Relevante scenario’s zijn een plasbrand en een BLEVE. De gevolgen van deze scenario’s zijn verschillend. In deze paragraaf worden de scenario’s verduidelijkt.

Plasbrand

Bij een calamiteit met brandbare vloeistoffen kan een plasbrand ontstaan (een plas van brandende vloeistof). Het gevolg is een korte, maar extreme hittestraling. De omvang van het effect wordt bepaald door de oppervlakte van de plas. Uitgaande van een calamiteit waarbij de gehele tankinhoud vrijkomt is het invloedsgebied van een plasbrand ongeveer 30 meter.

BLEVE

Een BLEVE kan plaatsvinden bij een LPG-tankwagen (aanstraling door een brand). Een warme BLEVE ontstaat door een (plas)brand in de nabijheid van een tankwagen beladen met brandbaar of toxisch gas. Door de hitte van de brand loopt de druk in een tankwagen hoog op, terwijl de sterkte van de metalen wand afneemt. Hierdoor kan de wand het begeven en de tank ontploffen.

Op grond van de NTA 8820:2015 (Nederlands Technische Afspraak) wordt een LPG-tankwagen voorzien van een hittewerende bekleding die de kans op een warme-BLEVE gedurende ten minste 75 minuten voorkomt.

De brandweer is daardoor in staat de tank van de tankauto tijdig te koelen.

Hoogte van het groepsrisico

Het groepsrisico van de Ockenburghstraat bevindt zich ter hoogte van het plangebied onder de oriëntatiewaarde (<0,1 keer de oriëntatiewaarde). In de Nota Externe Veiligheid Den Haag (2013) is beschreven dat in deze situatie (een groepsrisico dat lager is dan 0,1 keer de oriëntatiewaarde) de focus van de groepsrisicoverantwoording ligt op de vraag of er vanuit hulpverlening en crisisbeheersing maatregelen nodig zijn.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid is de mate waarin personen in staat zijn zichzelf (zonder hulp van buitenaf) in geval van een calamiteit in veiligheid te brengen. Het gewenste handelingsperspectief in geval van een calamiteit (schuilen en/of vluchten) is afhankelijk van het scenario.

Risicocommunicatie

In geval van een calamiteit verloopt waarschuwing via NL-Alert en het Waarschuwings- en Alarmering Systeem (WAS). Gerichte risicocommunicatie met aanwezigen kan ertoe bijdragen dat alarmering van het gebied sneller verloopt. Hierbij dient aan te worden gegeven wat het gewenste handelingsperspectief is (schuilen of vluchten) en hoe hier invulling aan kan worden gegeven.

Door bewoners periodiek alert te maken op de risico's, gevolgen en effecten van een incident met gevaarlijke stoffen kan de slagvaardigheid tijdens een calamiteit vergroot worden. Verbetering kan bereikt worden door bijvoorbeeld voorlichting en/of oefening op locatie.

Externe vluchtwegen

De wegenstructuur is in het bebouwde gebied rond het plangebied dusdanig georganiseerd dat er in meerdere richtingen gevlucht kan worden. De externe ontvluchtingmogelijkheden worden daarmee voldoende geacht.

Bestrijdbaarheid

Bestrijdbaarheid is de mate waarin een rampscenario door de brandweer te bestrijden is. De mate waarin uitvoering aan een aanvalsstrategie kan worden gegeven hangt af van de capaciteit van de brandweer (opkomsttijd en beschikbare blusmiddelen) en de bereikbaarheid van het plangebied (opstelplaatsen).

Plasbrandscenario

Bij een ongeval met brandbare vloeistoffen, waarbij een plasbrand kan ontstaan is het van belang dat de brandweer snel ter plaatse is en kan beschikken over voldoende bluswater. Door het tijdig arriveren van de brandweer kan voorkomen worden dat het vuur zich snel kan uitbreiden en kan overslaan op gebouwen, of een nabijgelegen wagen met brandbaar gas kan opwarmen en doen ontsteken.

BLEVE-scenario

In geval van een dreigende warme-BLEVE is het belangrijk dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse is. De brandweer kan de tank koelen en een BLEVE voorkomen. In de praktijk zijn bijna alle tankauto's voorzien van een hittewerende bekleding. Hierdoor kan de warme BLEVE pas na 75 minuten optreden waardoor de brandweer geruime tijd heeft de BLEVE te voorkomen.

Conclusie

Gelet op de hierboven opgenomen verantwoording van het groepsrisico is de beperkte toename van het groepsrisico als aanvaardbaar te beschouwen.

3.3 Geluid

Ten behoeve van het wijzigingsplan is door Antea een geluidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling die met onderhavig wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt. Dit geluidsonderzoek (Akoestisch onderzoek Wijzigingsplan Schapenatjesduin Oost te Kijkduin, projectnummer 408594, d.d. 13 juni 2017) is als bijlage 9 bij de toelichting gevoegd.

Conclusies onderzoek

Uit de berekeningsresultaten blijkt dat de geluidbelasting vanwege de Laan van Meerdervoort, Machiel Vrijenhoeklaan, Heliotrooplaan, Narcislaan en Ericalaan respectievelijk ten hoogste 39 dB (Laan van Meerdervoort), 44 dB (Machiel Vrijenhoeklaan), 31 dB (Heliotrooplaan), 41 dB (Narcislaan) en 35 dB (Ericalaan) inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De geluidbelasting vanwege de Kijkduinsestraat/Ockenburghstraat bedraagt ten hoogste 58 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee overschreden. De ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 63 dB wordt echter niet overschreden.

Hoewel formeel niet van toepassing is de geluidbelasting vanwege de Schapenatjesduin (30 km/uur) ook getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder om iets te kunnen zeggen over de aanvaardbaarheid hiervan in het kader van een ‘goede ruimtelijke ordening’ op grond van de Wet ruimtelijke ordening. De geluidbelasting vanwege de Schapenatjesduin bedraagt ten hoogste 47 dB exclusief aftrek ex artikel 110g Wgh. De geluidbelasting is daarmee als aanvaardbaar te beschouwen.

Hogere grenswaarden

Gezien de omvang van het plan en het gegeven dat slechts voor een deel van de woningen sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde kan worden gesteld dat bron- en overdrachtsmaatregelen niet doelmatig en efficiënt kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast stuiten maatregelen op andere bezwaren, zoals van stedenbouwkundige, verkeerskundige en/of ruimtelijke aard.

Er zal daarom aan de Omgevingsdienst Haaglanden verzocht worden om voor 19 woningen een hogere waarde vanwege de Kijkduinsestraat/ Ockenburghstraat vast te stellen (inclusief correctie ex artikel 110g Wgh). Zie hiervoor ook tabel 5.1 in het geluidsonderzoek.

Cumulatie

Indien een geluidgevoelige bestemming waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld in de zone van meerdere geluidbronnen ligt, dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe hoog de gecumuleerde geluidbelasting is. Het bevoegd gezag moet dan een oordeel vellen over de hoogte van deze geluidbelasting. Een wettelijke toets aan een grenswaarde is niet aan de orde. In het Beleid hogere grenswaarden Wet geluidhinder, d.d. februari 2010, van de gemeente Den Haag is de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting op 69,5 dB gesteld.

Binnen het plangebied is sprake van cumulatie van wegverkeerslawaai. De gecumuleerde geluidbelasting vanwege deze geluidsbronnen op de te projecteren woningen bedraagt ten hoogste 62,7 dB. Hiermee wordt voldaan aan de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting van 69,5 dB.

3.4 Flora en fauna

Globaal Natuuronderzoek

Ten behoeve van het wijzigingsplan is in 2016 door Antea een algemene natuuronderzoek uitgevoerd binnen het plangebied. Deze natuurtoets, (projectnummer 0408594.00, d.d. 7 juli 2016) is als bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.

Kort samengevat is het resultaat van de natuurtoets dat in het plangebied beschermde soorten verwacht worden die de voorgenomen ontwikkeling kan beïnvloeden. Het betreft het mogelijk voorkomen van zwaar beschermde vleermuizen (Tabel 3) en de mogelijke aanwezigheid van de buizerd. Daarnaast moet rekening gehouden worden met algemene broedvogels.

Vleermuizen

In een aantal bomen en in het gebouw in het plangebied zijn ruimtes aanwezig die (mogelijk) gebruikt worden als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. Vleermuizen zijn zwaar beschermde soorten en staan vermeld op Tabel 3 van de Flora- en faunawet en Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (thans Wet natuurbescherming). Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn eveneens zwaar beschermd. In verband met de mogelijke effecten die de voorgenomen ontwikkeling kan hebben op de hier potentieel aanwezige vleermuissoorten, is het uitvoeren van een nader onderzoek noodzakelijk om hier inzicht in te krijgen (zie Tabel 7.1 en paragraaf 7.2). In het kavelpaspoort en in de planregels wordt verplicht gesteld om een vleermuizenkast op te nemen in de ontwerpen van de woning.

Buizerd

Direct in de nabijheid van het plangebied is een vermoedelijk buizerd nest aanwezig. Indien deze in gebruik is, zijn tijdens de werkzaamheden soortspecifieke maatregelen nodig om uit te sluiten dat de soort tijdens het broedseizoen verstoord wordt. Indien deze zekerheid niet op voorhand gegeven kan worden en de soort wel aanwezig blijkt te zijn, dient een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet (thans Wet natuurbescherming) aangevraagd te worden voor het verstoren van het nest. Het gebruik van het nest is in het kader van het aanvullend onderzoek enkele malen geinventariseerd in de juiste periode (circa april – mei).

Maatregelen voor algemene broedvogels

Voor de voorgenomen ontwikkeling dient in het kader van zorgvuldigheid rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot en met juli; afhankelijk van klimatologische omstandigheden).

Er zijn geen wezenlijke effecten en belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet (thans Wet natuurbescherming) aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen wordt:

  • 1. De werkzaamheden aan de bomen worden buiten het broedseizoen uitgevoerd (voorkeursmaatregel). Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
  • 2. Het plangebied wordt kort voor aanvang van de werkzaamheden door een ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.

Conclusie

Met de voorliggende natuurtoets kan niet worden uitgesloten dat beschermde soorten hinder ondervinden van de activiteiten die mogelijk worden gemaakt met het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan.

Gelet op deze onzekerheid kan niet worden geconcludeerd dat de Flora- en faunawet (thans Wet natuurbescherming) niet aan de uitvoering van het plan in de weg staat. Met een nader onderzoek zal vastgesteld moeten worden of het mogelijke gebruik van de bomen en gebouwen door vleermuizen en van de boom door de buizerd inderdaad plaatsvindt en, zo ja, of aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een ontheffing kan worden voldaan.

Nader onderzoek

Naar aanleiding van de conclusies uit het rapport van Antea is aan Regelink opdracht verstrekt tot het uitvoeren van een nader onderzoek. Regelink heeft nader onderzoek gedaan op een viertal ontwikkellocaties binnen het plangebied van het bestemmingsplan Kijkduin-Ockenburgh. De resultaten van dit onderzoek worden beschreven in het rapport "Onderzoek buizerd en vleermuizen Diverse locaties te Den Haag (rapportnummer: RA16193-01, d.d. 2 december 2016)" dat als bijlage 3 bij de toelichting is gevoegd. Hieronder worden de conclusies en aanbevelingen uit dit rapport voor het plangebied van onderhavig wijzigingsplan beschreven.

Conclusies

Buizerd

Tijdens de inventarisaties op de verschillende locaties in Kijkduin-Ockenburgh die zijn onderzocht werden verspreid over het plangebied waarnemingen gedaan van buizerds. De meeste waarnemingen werden echter gedaan nabij voormalig tennispark Waldeck. Daar is tevens gebruik van een nest vastgesteld. Er zijn buizerds bij het nest aangetroffen en het betreffende nest werd verdedigd tegen kraaien.

In het plangebied van onderhavig wijzigingsplan zijn geen waarnemingen van buizerds gedaan.

Vleermuizen

Het plangebied fungeert als foerageergebied voor gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis.

De bosschage langs de Ockenburghstraat is essentieel voor de lokaal aanwezige gewone dwergvleermuizen op grond van de aangetroffen aantallen en waarnemingen van continu foeragerende dieren gedurende de gehele nacht. Het essentiële foerageergebied is in deelgebied Schapenatjesduin en deelgebied Waldeck aanwezig.

Gedurende het onderzoek werden twee vliegroutes waargenomen, beide verdeeld over deelgebied Schapenatjesduin en Waldeck. De vliegroute van rosse vleermuis is niet essentieel. De vliegroute met meerdere richting van gewone dwergvleermuis, is essentieel voor de lokaal aanwezige gewone dwergvleermuizen.

In het plangebied zijn geen zomer- en/of kraamverblijfplaatsen waargenomen.

In het plangebied van onderhavig wijzigingsplan zijn drie paarverblijfplaatsen van gewone dwergvleermuizen direct grenzend aan het deelgebied aangetroffen, twee in een boom en één in een gebouw buiten de grenzen van het plangebied (gebouw aan de Binnenklingen). Daarnaast zijn twee baltsterritoria aangetroffen wat wijst op een paarverblijfplaats nabij.

De gewone dwergvleermuizen gebruiken een paarverblijfplaats soms als winterverblijfplaats. Er zijn echter geen aanwijzingen voor een winterverblijfplaats voor grotere aantallen gewone dwergvleermuizen.

Binnen het plangebied zal het uitvoeren van de volgende ingrepen een negatief effect hebben op de lokaal aanwezige gewone dwergvleermuizen:

  • De voorgenomen ingreep van realisatie van doorgangen met wandel- en fietspad door de bosschage in Schapenatjesduin en Waldeck tast de functionaliteit van het essentiële foerageergebied aan, waardoor de lokaal aanwezige gewone dwergvleermuizen hier een negatief effect van ondervinden;
  • De voorgenomen ingrepen 'realisatie doorgangen met wandel- en fietspad' tast mogelijk de functionaliteit van de essentiële vliegroute aan, waardoor de lokaal aanwezige gewone dwergvleermuizen hier een negatief effect van ondervinden;
  • De voorgenomen ingrepen 'realisatie doorgangen met wandel- en fietspad' en 'realisatie woningen' hebben tot gevolg dat twee paarverblijfplaatsen en twee baltsterritoria van gewone dwergvleermuis onbruikbaar worden. Dit ten gevolge van invloeden in zowel de realisatie- als de gebruiksfase. Tevens wordt de functionaliteit van de essentiële vliegroute en het essentiële foerageergebied van de gewone dwergvleermuis aangetast. Deze ingrepen in dit deelgebied zorgen ervoor dat de lokaal aanwezige gewone dwergvleermuizen een negatief effect ondervinden;
  • De ingrepen 'verwijdering beplanting tussen voetbalvelden' en 'verwijdering clubgebouw' hebben geen negatief effect op door Flora- en faunawet beschermde soorten. Deze ingrepen kunnen zonder vervolgstappen voor natuurwetgeving worden uitgevoerd.

Met het uitvoeren van enkele ingrepen wordt de Flora- en faunawet (thans Wet natuurbescherming) overtreden. Deze ingrepen kunnen niet worden uitgevoerd zonder maatregelen en een ontheffing.

Aanbevelingen

Voor het uitvoeren van de ingrepen die een negatief effect teweeg brengen, dient een ontheffing aangevraagd te worden, voorafgegaan door het opstellen van een mitigatieplan. In dit mitigatieplan dienen overtredingen van de Flora- en faunawet (of afhankelijk van termijn van werkzaamheden; de Wet natuurbescherming) zoveel mogelijk voorkomen te worden.

Voor het plangebied van onderhavig wijzigingsplan gaat het om het uitvoeren van de volgende ingrepen:

  • 'realisatie woningen'
  • 'realisatie van doorgangen met een wandel- en fietspad'

Voor het uitvoeren van deze ingrepen is een mitigatieplan en een ontheffing van de flora- en faunawet (thans Wet natuurbescherming) nodig.

Mitigatieplan

Naar aanleiding van de aanbevelingen uit het "Onderzoek buizerd en vleermuizen Diverse locaties te Den Haag" van Regelink is een mitigatieplan opgesteld. Dit mitigatieplan (Mitigatieplan gewone dwergvleermuis Wijndaelerstrip en Schapenatjesduin te Kijkduin – Den Haag, rapportnummer: RA16469-01, d.d. 28 december 2016) is als bijlage 4 bij de toelichting gevoegd.

In dit rapport worden maatregelen genoemd waarmee de negatieve effecten op de lokaal aanwezige vleermuizen kunnen worden beperkt. Één van de genoemde maatregelen is het aanbrengen van vleermuiskasten in de woningen. Deze maatregel is in de regels van onderhavig wijzigingsplan verwerkt door de verplichting op te nemen om in de gevel van de woningen een nestkast voor vleermuizen te realiseren. Voor de overige maatregelen wordt verwezen naar het mitigatieplan in de bijlage.

Op basis van het mitigatieplan is een ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd.

3.5 Natuur

Een wijzigingsplan ex artikel 3.6, lid 1a, Wro is een plan als bedoeld in artikel 19j Nbw. Artikel 19j Nbw bepaalt dat een bestuursorgaan bij de vaststelling van een plan dat gevolgen kan hebben voor de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied, rekening houdt met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied (lid 1). Als een plan significante gevolgen kan hebben moet een passende beoordeling worden gemaakt (lid2).

Een uitzondering op de verplichting een passende beoordeling te maken is neergelegd in artikel 19j, vijfde lid Nbw. Het moet dan gaan om een plan of project dat een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor reeds eerder een passende beoordeling is gemaakt voor zover een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren omtrent de significante gevolgen er van.

In het kader van het vrij recent vastgestelde moederplan is een uitgebreide natuurtoets en een passende beoordeling uitgevoerd waarin alle ontwikkelingen (dus ook de ontwikkelingen die met een wijzigingsbevoegdheid worden mogelijk gemaakt) zijn meegenomen. Onderhavig wijzigingsplan betreft een voortzetting van hetgeen reeds in het moederplan is mogelijk gemaakt en onderzocht. Er is daarom geen noodzaak tot het uitvoeren van een nieuwe natuurtoets en passende beoordeling.

3.6 Water

Waterkwaliteit

Door Wareco is onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van de ontwikkeling op de grondwaterhuishouding en de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater ter plaatse van het plangebied (Geohydrologische studie wijzigingen grondwatersituatie Kijkduin Binnen te Den Haag - Schapenatjesduin B2, rapportnummer BX71 RAP20170602, d.d. 8-6-2017). Het rapport is opgenomen in bijlage 7.

Als gevolg van de herinrichting ter plaatse van het plangebied zal een wijziging optreden in de grondwatersituatie ter hoogte van puinduin 1. De grondwaterstanden ter plaatse van de puinduin zullen tot maximaal 0,3 m stijgen. Ter hoogte van de nieuw aan te leggen duinvijver wordt juist een daling van de grondwaterstanden verwacht door een toename aan verhardingspercentage en de aanleg van de duinvijver. Buiten de ontwikkellocatie zijn de effecten nihil.

In de huidige situatie stroomt het freatische grondwater ter plaatse van de ontwikkelgebieden in noordelijke richting naar de drainage ter plaatse van de voormalige voetbalvelden. Deze vangt daarmee de grondwaterstroming vanuit de puinduin af. Als gevolg van de herontwikkelingen blijft deze stromingsrichting ongewijzigd. De duinvijver neemt in de toekomstige situatie deels de ontwaterende functie van de drainage over. Wel wordt een toename verwacht van de stroomsnelheid van het grondwater uit de puinduin richting het plangebied. Hierdoor zal een grondwaterdeeltje uit de puinduinen het oppervlaktewater eerder bereiken en zal een toename optreden van grondwater dat vanuit de puinduin uitstroomt in het oppervlaktewater. De verontreinigingssituatie (geen noemenswaardige verontreinigingen) en de mate van toename van de stroomsnelheid van het grondwater, zullen niet leiden tot verslechtering van de oppervlaktewaterkwaliteit.

Geconcludeerd wordt dat een toename van de stroomsnelheid van het grondwater uit de puinduin geen negatieve invloed heeft op de kwaliteit van het oppervlaktewater. De richting wordt namelijk niet veranderd en daardoor ook niet de kwaliteit van het aangevoerde grondwater.

De herontwikkelingen ter plaatse van het plangebied hebben geen negatieve invloed op de bestaande grondwaterhuishouding en grondwater- en oppervlaktewaterkwaliteit.

Waterkwantiteit

Ten behoeve van onderhavig wijzigingsplan is door Antea een watertoets uitgevoerd. Deze watertoets (Waterparagraaf Wijzigingsplan Schapenatjesduin Oost (B2) te Den Haag, projectnummer 408594, d.d. 12 juni 2017) is als bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.

In de waterparagraaf is met behulp van de Watersleutel berekend hoeveel oppervlaktewater nodig is om de toename aan verharding te compenseren. Uitgaande van een maximaal toelaatbare peilstijging van 0,30 m is berekend dat 1.437 m² oppervlaktewater nodig is om de toename aan verharding te compenseren.

De watercompensatie vindt plaats nabij in het midden van de ontwikkellocatie. In het plangebied is 2.931 m² oppervlaktewater voorzien. Daarnaast zijn tussen de woningblokken aan de zuidzijde van het plan gebied nog twee wadi’s voorzien. Met de voorgenomen indeling wordt ruim voldaan aan de eisen ten aanzien van waterberging.

3.7 Archeologie

Het bestemmingsplangebied ligt in een strandvlakte, waar vanaf de bronstijd bewoning mogelijk was. In de jaren zeventig van de vorige eeuw zijn de sportvelden afgegraven ten behoeve van de afwatering, waarna zand van onder het veen is opgespoten. Hierdoor is de bodem tot op grote diepte geroerd en zijn de mogelijk aanwezige archeologische resten verdwenen. Het plangebied heeft derhalve geen archeologische verwachting meer.

Hoofdstuk 4 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende plan bevat een paar mogelijke ontwikkelingen. Hiervoor is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

In het plan is sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro. Ten behoeve van dit wijzigingsplan zal derhalve geen exploitatieplan worden vastgesteld, aangezien het kostenverhaal anderszins verzekerd is. De kosten voorvloeiende uit bouwplannen zullen door middel van leges worden verhaald. Voorts is de economische uitvoerbaarheid gegarandeerd omdat hier sprake is van een onderliggende vastgestelde gemeentelijke grondexploitatie (LO-75 Kijkduin) waarin de benodigde investeringen als ook bijbehorende risico's zijn afgedekt.