direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw Waldeck 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA

Toelichting

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0001.png"

Hoofdstuk 1 Inleiding

Het voorliggende bestemmingsplan "Nieuw Waldeck 2018" van de gemeente Den Haag vormt het planologisch-juridisch bindende kader voor het toelaatbaar ruimtelijk gebruik van de gronden binnen het plangebied, dat is vastgelegd op de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan. Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan ligt in het stadsdeel Loosduinen in het zuidwesten van het Haagse stedelijk gebied. Het wordt grofweg begrensd door het Pauline de Haan Manifargespad, de Mozartlaan, de Groen van Prinstererlaan en de Oude Haagweg/Lisztstraat.

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De directe aanleiding tot het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan is dat het geldende bestemmingsplan, dat dateert uit 2008, niet aan de thans geldende eisen met betrekking tot digitale raadpleging voldoet. Zo is het niet mogelijk op ruimtelijkeplannen.nl op perceelsniveau gedetailleerde informatie op te vragen. Deze herziening biedt tevens de mogelijkheid om in de afgelopen jaren ontstane veranderde of nieuwe inzichten een juridisch kader te geven. Daarnaast worden in dit bestemmingsplan zowel gebruiks- als bouwwijzigingen meegenomen, waaraan in de achterliggende jaren, veelal met buitenplanse vrijstelling medewerking is verleend. Voorts is het wenselijk een geactualiseerde regeling, met betrekking tot de mogelijkheden tot realisering van dakopbouwen op te nemen.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

De verschillende woonbuurten in het plangebied zijn in grote lijnen kwalitatief in orde. Nieuw Waldeck is een relatief jonge wijk met een hoge dichtheid. De kwaliteit van de directe leefomgeving is in opzet goed te noemen en functioneel gezien zijn er weinig problemen in de wijk. Nieuw Waldeck wordt gekenmerkt door een kwalitatief hoogwaardige groene ruimte en een ruimtelijk sterk samenhangende hoofdopzet. De apart te onderscheiden Tuinenbuurt kent eveneens een goede ruimtelijke kwaliteit. Echter is in onderhoud en beheer, ten tijde van het ter inzage gaan van dit bestemmingsplan, een achterstand ontstaan en heeft het gemeentebestuur in haar coalitieakkoord 2018 verbetering aangekondigd (pag. 20 & 37) in de vorm van een actieplan openbare ruimte.

Gezien de goede ruimtelijke opzet en aanvaardbare kwaliteit die op dit moment in de wijk aanwezig is, wordt er door de gemeente Den Haag de voorkeur aan gegeven om voor deze gebieden een op consolidatie gerichte bestemmingsregeling toe te passen. Gelet op de reeds in de achterliggende jaren gerealiseerde woninguitbreidingen middels dakopbouwen is wel een stedenbouwkundige afweging gemaakt over de mogelijkheden dit ook bij andere woningen, dan waar het reeds heeft plaatsgevonden, toe te staan.

Door de contour van de bouwblokken vast te leggen wordt het openbaar gebied helder gedefinieerd en kan de ruimtelijke kwaliteit daarvan worden gewaarborgd. Ten aanzien van niet-woonfuncties wordt een meer flexibele regeling toegepast, waarin veelal niet het bouwblok, maar het bebouwingspercentage met bouwhoogte wordt geregeld. Eventueel in de toekomst gewenste of noodzakelijke ontwikkelingen blijven daardoor mogelijk.

De karakteristieke waarden van de wijk qua beeld, bebouwing en functies worden bij dit bestemmingsplan als uitgangspunt genomen. Hierbij is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten van de buurten enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van de bewoners en gebruikers anderzijds.

Het doel van bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 is:

  • 1. het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een juridisch-planologisch kader;
  • 2. het actualiseren van verbeelding, toelichting en bestemmingsregels, conform de nu geldende standaarden en inzichten. Hierbij wordt voldaan aan de thans geldende Standaard Voorschriften Bestemmingsplan Bepalingen (SVBP), waardoor het ook op perceelsniveau digitaal raadpleegbaar is op de landelijke stite ruimtelijkeplannen.nl.

Het bestemmingsplan biedt de planologisch-juridische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is, het beheer ervan in de toekomst en eventuele nieuwe ontwikkelingen.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied waarvoor dit bestemmingsplan wordt opgesteld, beslaat een deel van het zuidwestelijk grondgebied van de gemeente Den Haag (afbeelding 1). Het plangebied omvat ongeveer 68 hectare en is gelegen ten noorden van het vroegere dorp Loosduinen (door middel van annexatie in 1923 bij Den Haag gevoegd). Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Mozartlaan en de oostgrens wordt gevormd door de Groen van Prinstererlaan. De Oude Haagweg en Lisztstraat vormen de zuidgrens van het plangebied.

De westgrens valt samen met het Pauline de Haan Manifargespad en evenwijdig daaraan een waterloop. Het plangebied bestaat uit een aantal woonbuurten behorende tot het uitbreidingsplan Nieuw Waldeck, dat eind jaren zeventig is gerealiseerd. Daarnaast behoort ook de ‘Tuinenbuurt’ tot het plangebied van dit bestemmingsplan.

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Binnen het plangebied is thans het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2008 van toepassing. De begrenzing daarvan stemt overeen met voorliggend bestemmingsplan. Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 vervangt het volgende bestemmingsplan:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Nieuw Waldeck 2008   27 november 2008   10 maart 2011   30 april 2011  

1.5 Leeswijzer

In Hoofdstuk 1 Inleiding is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Nieuw Waldeck 2018 aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 Beleidskaders en 4 Fysieke leefomgevingsaspecten een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 Beleidskaders bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 Fysieke leefomgevingsaspecten ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in Hoofdstuk 5 Planbeschrijving, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid ingegaan. In Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.


Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied bestaat uit twee deelgebieden, die elk een kenmerkende stedenbouwkundige verkaveling, architectuur en openbare ruimte kennen. Het onderscheid in opzet en karakteristiek van de deelgebieden is enerzijds het gevolg van de ligging en context en anderzijds van de periode waarin de buurten ontworpen of ontwikkeld zijn. De te onderscheiden deelgebieden zijn: Tuinenbuurt en Nieuw Waldeck.

Deze twee deelgebieden zijn onderdeel van het gehele gebied 'Waldeck', dat aanvankelijk behoorde bij de gemeente Loosduinen. Bij de annexatie van 1923 door de gemeente Den Haag is dit gehele gebied bij Den Haag gevoegd. Als gevolg van deze annexatie moest het Uitbreidingsplan voor Den Haag van Berlage worden aangepast. De ontwikkeling in Waldeck valt uiteen in vier fasen: De eerste ontwikkeling was die langs de Oude Haagweg en de aangrenzende Tuinenbuurt (Buitentuinen e.o.); de tweede bestond uit de bebouwing ten zuiden van de Laan van Meerdervoort, behorend tot het “plan West” dat vlak voor de Tweede Wereldoorlog is gerealiseerd; het plan Waldeck (langs de Ockenburghstraat en de Laan van Meerdervoort) was de derde fase; de vierde en laatste fase was de ontwikkeling van Nieuw Waldeck.

De in dit bestemmingsplan relevante deelgebieden vallen binnen de 1e en 4e fase van de stedenbouwkundige ontwikkeling van Waldeck.

Oude Haagweg en Tuinenbuurt

De Oude Haagweg maakt deel uit van de middeleeuwse verbindingsweg tussen 's-Gravenzande, Loosduinen en 's-Gravenhage. Langs deze weg waren aanvankelijk boerderijen gevestigd en sinds de zeventiende eeuw ook buitenplaatsen. Ten zuiden van de Oude Haagweg is in 1645 de Loosduinse Vaart gegraven, mede voor het verschepen van het zand van de afgravingen ten behoeve van tuinbouw. In dit gebied lagen de buitenplaatsen Rosenburg en Rusthoek en de landerijen van de familie Waldeck.

Langs de Oude Haagweg vormde zich aan de rand van de tuinbouwgronden kleinschalige lintbebouwing. Het tuinbouwgebied werd ontsloten via een aantal sloten en wegen. Langs één van deze wegen, de Buitentuinen, ontwikkelde zich eveneens lintbebouwing. Achter deze bebouwing is in twee fasen (ongeveer 1906 en ongeveer 1922-1926) een arbeidersbuurt ontstaan: het Zeeheldenkwartier, in 1967 omgedoopt tot Tuinenbuurt.

Nieuw Waldeck

In het uitbreidingsplan “'s-Gravenhage West” van de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting uit 1927 werd een aantal deelontwerpen voor het zuidwestelijk stadsdeel samengevoegd. Voor Waldeck was een aaneengesloten woonwijk in samenhang met Bohemen gepland. De tuinders in Waldeck verzetten zich echter tegen het bebouwen van hun tuinbouwterreinen. Het door de dienst ontwikkelde uitbreidingsplan “'s-Gravenhage West” voor bebouwing van de zuidwestelijke stadsrand werd in 1931 goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en een deel hiervan kwam nog in de jaren dertig tot uitvoering, zoals de uitleg van de nabijgelegen wijk Bohemen. De gronden tussen de Groen van Prinstererlaan en de Ockenburghstraat bleven op een klein stuk na nog onbebouwd.

Bij (gedeeltelijke) herzieningen van “'s-Gravenhage West” in 1934, 1935 en 1940, als gevolg van gewijzigde stedenbouwkundige opvattingen, bleef wel de bouwbestemming steeds gehandhaafd.

Het verzet tegen bebouwing van het tuingebied nam na de presentatie van de herziening van het plan “'s-Gravenhage West”, dat door Dudok was gemaakt in 1947, alleen maar toe. Na langdurige onderhandelingen werd in 1956 afgesproken het tuinbouwgebied nog dertig jaar ongemoeid te laten. Het uitbreidingsplan ”Waldeck 1956” behelsde daarom slechts de noordwestrand van het gebied en is bijna geheel in de periode 1961-1967 tot stand gekomen.

De oorspronkelijke opzet van twee symmetrisch gebogen straten naar het De Savornin Lohmanplein kon geen doorgang vinden, omdat de tegenhanger van de Thorbeckelaan te diep in de tuinbouwgronden van Waldeck zou komen te liggen. De Groen van Prinstererlaan is daarom aangesloten op een reeds bestaande zijstraat van de Oude Haagweg.

Vanwege beperkte mogelijkheden voor woningbouw in Den Haag en de omvangrijke stadsvernieuwingsproblematiek, de voortgaande vergrijzing en de toenemende migratie, werd gezocht naar oplossingen die op korte termijn soelaas konden bieden. De opheffing van de tuinbouw in Waldeck werd een goede optie, mede ten gevolge van de marktontwikkeling in het tuinbouwgebied. De schaalvergroting in de glastuinbouw en het toenemende belang van het wegvervoer vergden tegen het einde van de jaren zestig enorme investeringen, die vóór 1986 niet terugverdiend zouden kunnen worden. Na overleg met de betrokken tuinders werd het tuinbouwgebied, met grote rijks- en gemeentelijke subsidies, verplaatst naar de Oostmadepolder (Madestein). In 1972 werd een projectgroep ingesteld die tot taak kreeg het tuinbouwgebied Waldeck te ontwikkelen tot woongebied.

Nadat door de gemeenteraad het besluit was genomen om het gebied te bestemmen voor woningbouw en de benodigde gelden voor de ontwikkeling ervan beschikbaar te stellen, werd in oktober 1972 een rijkssubsidie in het kader van het Besluit Bijdragen Reconstructie- en Saneringsplannen aangevraagd.

Deze subsidie werd door het rijk verleend onder de voorwaarde dat vooraf een onderzoek door de Stichting Architecten Research moest worden uitgevoerd. In dit onderzoek werden, op basis van de studie SAR-73, voor het plangebied “Nieuw Waldeck” verkavelingvormen in hoge dichtheden onderzocht en werden de kwalitatieve voor- en nadelen van deze verkavelingvormen geanalyseerd. Vervolgens diende met behulp van dit onderzoek een zo groot mogelijk aantal woningen in het bestemmingsplan te worden vastgelegd. Begin juni 1974 werd deze studie afgerond. In februari 1975 werd door de projectgroep de nota 'Nieuw Waldeck schetsplan met uitgangspunten' uitgebracht en ter discussie gesteld. Daarna werd een aanvang gemaakt met Nieuw Waldeck.

2.3 Cultureel erfgoed

2.3.1 Cultuurhistorische waarden
2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

Binnen het plangebied zijn enige, in historisch opzicht bijzondere kwaliteiten terug te vinden. In het kader van het Monumenten Inventarisatieproject (MIP) wordt aan de tuinderswoningen in de Tuinenbuurt vanwege de sociaal-historische waarde een 'bijzondere kwaliteit' toegekend. Tevens wordt de Tuinenbuurt gekarakteriseerd door een sterke ruimtelijke samenhang.

2.3.1.2 Beplanting

De groene zone die centraal door de wijk loopt is zodanig ontworpen dat deze aansluit op het Beethovenplantsoen in het westen, die vervolgens doorloopt tot aan landgoed Ockenburgh. In het oosten ligt deze in het verlengde van de route via de (groene) sportvelden richting begraafplaats Eik en Duinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0002.png"

De genoemde groenzones langs de Beethovenlaan, Buitentuinen en Mozartlaan zijn belangrijke vleermuisfoerageergebieden, net als de verbindende watergangen. Deze zone wordt meegenomen in het beleid voor ecologische zones. Dit is een mooie verbinding tussen Meer en Bos en Begraafplaats Westduin. Voor vleermuizen fungeert deze nu al zo. Ook bevind zich in het plangebied een vliegroute van laatvlieger. Dit is een moeilijk te mitigeren vleermuizensoort die onder druk staat en ook de enige in onze stad. De vliegroute geeft aan dat ergens in die wijk een grote kolonie moet zitten. Bij aanpassing van groen dient onderzoek gedaan te worden wat de impact van inde ingreep betekent voor de huidige populatie. Van belang is tevens de huidige hoofdboomstructuur in de Groen van Prinstererlaan.

In de tuinenwijk, de zuidwestelijke hoek van het plangebied, bevindt zich een huismuskolonie. Dit is een kwetsbare soort die bij verandering van inrichtingen goed onderzocht dient te worden.

2.3.1.3 Gebouwde monumenten

Er komen in het plangebied geen Rijks- of gemeentelijke monumenten voor.

2.3.1.4 Landgoederen

Er komen in het plangebied geen landgoederen voor.

2.3.1.5 Bebouwingsbeeld

Het bebouwingsbeeld wordt gedomineerd door jaren 70-80 architectuur met een zekere informaliteit. De (rood)bruine en grijze baksteen zijn dominant aanwezig evenals oranje en grijze pannendaken. Kappen en halve kappen komen vaak voor en de architectuur kent veel variatie en verspringingen in zowel richting als hoogte.

De stedenbouwkundige opzet behelst vaak een clustering rond een woonerf.

2.3.1.6 Waterlopen

In het ontwerp voor Nieuw Waldeck zijn de spaarzame aanwezige oorspronkelijke elementen zoveel mogelijk opgenomen. Zo zijn enkele sloten en het dwars door het plangebied lopende landweggetje Buitentuinen in het plan opgenomen. Belangrijke delen van deze waterstructuur zijn in gevarieerde vorm, als sloot, singel of gracht, in het plan opgenomen.

De waterlopen rond de Tuinenbuurt vallen onder 'waardevolle structuren'.

2.3.2 Archeologie
2.3.2.1 De archeologie van het plangebied

Het bestemmingsplangebied ligt in het strandwallenlandschap. Volgens de huidige geologische kaart is er sprake van een tweetal strandwallen met daartussenin, ongeveer ter hoogte van de Claude Debussystraat en het Henri Duparcplantsoen, een vrij smalle strandvlakte.

Het strandwallenlandschap is een aantrekkelijke vestigingsplaats geweest. Overal in Den Haag komen er prehistorische, Romeinse en vroegmiddeleeuwse resten in voor. De kans is groot dat het bestemmingsplangebied in het verleden bewoond is geweest.

Niettemin moet de kans op nog aanwezige archeologische waarden klein worden ingeschat. Het terrein is in de 19de eeuw op grote schaal afgezand. Dat was ten behoeve van de winning van bouwzand, maar ook ten behoeve van de aanleg van tuinbouwgrond vlak boven de grondwaterspiegel. Het huidig maaiveld bevindt zich daarom grotendeels onder 1 meter + N.A.P. Door de afzandingen en de nieuwbouw van de huidige wijk is waarschijnlijk het grootste deel van de archeologische waarden verdwenen.

Er wordt dus aangenomen dat ooit aanwezige cultuurlagen verdwenen zijn. Het blijft mogelijk dat zich hier en daar nog geïsoleerde diepgaande grondsporen bevinden – men kan daarbij denken aan waterputten die altijd tot in het grondwater waren ingegraven. Dit zullen echter uitzonderingen zijn.

Bovenstaande houdt in dat voor het bestemmingsplangebied geen archeologische verwachting geldt. Op de verbeelding is geen dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen.

2.4 Ruimtelijke structuur

De relatief jonge wijk Nieuw Waldeck kent een typische jaren zeventig karakteristiek. Het is stedenbouwkundig een uniek project te noemen. Bijzonder aan de ontwikkeling van de wijk is dat het SAR-bureau in het midden van de jaren zeventig voor de gemeente Den Haag een consultopdracht uitvoerde. De methode SAR-73 werd gebruikt bij een dichtheidsonderzoek van Nieuw Waldeck. In de wijk komen variabele woningdichtheden voor; een hoge woningdichtheid wordt afgewisseld door een lage woningdichtheid naar de groenzones toe. Resumerend kan gesproken worden over Tuinenbuurt en Nieuw Waldeck als twee redelijk bijzondere woongebieden binnen de gemeente Den Haag.

Structuur Nieuw Waldeck

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0003.png"

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

De Tuinenbuurt kent zijn eigen orthogonale opzet met drie aansluitpunten; één op de Groen van Prinstererlaan en twee op de Oude Haagweg. De Tuinenbuurt heeft een noord-zuid gerichte verkaveling welke de oorspronkelijke verkaveling van het voormalig tuinbouwgebied aanhoudt.

Nieuw Waldeck heeft een geheel eigen opzet, onafhankelijk van de omliggende bebouwing. De wijk wordt op vier plaatsen voor auto's ontsloten. De toegangswegen vertakken zich in doodlopende woonerven en woonpleintjes. Daarentegen is de wijk doorweven met fiets- en wandelpaden, veelal begeleid door groen. In deze structuur zijn clusters met woningbouw ingepast. De clusters zijn door verschillende architecten ontworpen, zodat de wijk een zeer gevarieerd karakter heeft. Het ontbreken van doorgaande wegen voor auto's, de inrichting met doodlopende woonerven en de in zichzelf gekeerde clusterstructuur geven de wijk een introvert en semi-openbaar karakter.

De bebouwing van Nieuw Waldeck is opgedeeld in de eerder genoemde, onafhankelijke clusters. Elk cluster heeft een eigen verkaveling en vormgeving. In veel gevallen zijn de woningen gegroepeerd rond doodlopende woonerven en pleintjes. Deze hebben een steenachtig karakter. Binnen- en achterterreinen zijn veelal via poorten te bereiken. Op veel binnenterreinen zijn halfverdiepte parkeergarages, vaak tot onder de bebouwing doorlopend en met een daktuin. Er zijn ook betrekkelijk veel carports in en onder de bebouwing.

2.4.1.1 Architectuur

De lintbebouwing langs de Oude Haagweg bestaat hoofdzakelijk uit eenvoudige arbeidershuizen uit het laatste kwart van de 19e eeuw van twee bouwlagen en een kap (evenwijdig aan de straat) en een aantal panden van drie bouwlagen met een kap. De achterliggende Tuinenbuurt is voornamelijk in twee fasen tot stand gekomen. Rond 1906 zijn de eerste reeksen arbeiderswoningen van twee bouwlagen en een kap gebouwd in een vlakke neorenaissancestijl. Tussen 1922 en 1926 is de tweede serie woningen tot stand gekomen. Deze bestaat uit één of twee bouwlagen met een kap.

Het hoofduitgangspunt bij de opbouw van woonmilieus in Nieuw Waldeck was het streven naar een grote variatie om zodoende de woning en de omgeving zoveel mogelijk een 'eigen gezicht' te geven. Nieuw Waldeck kreeg een geheel eigen opzet, onafhankelijk van de omliggende bebouwing, volgens de woningbouw en architectuuropvattingen van de jaren zeventig en tachtig. De kleinschalige verkaveling bracht een zeer tijdsgebonden en een voor die jaren herkenbare architectuur voort.

De woningtypen in Nieuw Waldeck variëren van eengezinswoningen en gestapelde maisonnettes tot flatwoningen. Zowel portiekontsluitingen, galerijontsluitingen als combinaties van beide komen voor. De architectuur is ook zeer gevarieerd door de asymmetrische massaopbouw van de meeste gebouwen, de onvolledige daken, sprongen en uitbouwen. In hoogte varieert de bebouwing tussen twee en vijf bouwlagen. De bebouwing van twee bouwlagen is in vrijwel alle gevallen voorzien van een kap.

2.4.1.2 Openbare ruimte

De wijk is door brede groenstroken in vier ongelijke sectoren gedeeld. Elk van de sectoren wordt onderverdeeld door waterstructuren, die schijnbaar willekeurig zijn aangelegd. Ze volgen echter goeddeels de waterstructuur van het tuinbouwgebied. De buurten kennen een dichte bebouwingsstructuur waarbij de woningen zijn gegroepeerd rond pleintjes met veelal doodlopende woonerven. Het ontbreken van doorgaande wegen voor auto's, de inrichting met doodlopende woonerven en de in zichzelf gekeerde clusterstructuur geven de wijk een introvert en semi-openbaar karakter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0004.png"

Puccinistraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0005.png"

Millerhof

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0006.png"

Rossinilaan

2.4.2 Verkeer en infrastructuur

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Het gemotoriseerde verkeer dient zo veel als mogelijk geordend en geconcentreerd te worden op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen. Goed functionerende hoofdwegen zorgen ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken vermindert. Onderstaande afbeelding verbeeldt de 'Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad, vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De vormgeving en inpassing van hoofdwegen zijn overeenkomstig de vigerende leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer ongewenst. De wijkontsluitingswegen transformeren daarom naar verloop van tijd steeds meer naar een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting overeenkomstig 30km/h-zones. De “Nota Straten, Wegen en Lanen (SWL)” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat inrichtingsvoorschriften voor de wegen in de gemeente. Deze nota schrijft de functionele eisen voor van de wegenstructuur, gebaseerd op een duidelijke hiërarchie en de ambitie om voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten te garanderen. De wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0007.png"

Palestrinaplantsoen

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0008.png"

Ontsluitingsstructuur Nieuw Waldeck

Het plangebied wordt door wijkontsluitingswegen als de Groen van Prinstererlaan, de Laan van Meerdervoort, de Oude Haagweg en de Lisztstraat ontsloten. Deze laatste twee sluiten aan op de Ockenburghstraat-Lozerlaan die via de N211 een directe aansluiting op de A4 heeft. De woonbuurten in Nieuw Waldeck worden vanaf de randen op vier plaatsen ontsloten voor autoverkeer. Doorgaand verkeer in de wijk wordt zodoende geweerd. Drie van de vier woonbuurten van Nieuw Waldeck zijn te bereiken via aansluitpunten op de hoofdverkeerswegen; één op de Laan van Meerdervoort (Palestinaweg) en twee op de Groen van Prinstererlaan (Mozartlaan en Maurice Ravelweg). De vierde woonbuurt wordt vanaf de Lisztstraat ontsloten. De ontsluiting binnen de wijk bestaat uit een aantal lussen en doodlopende straten die eindigen in een keerlus. De straten hebben een typische 'woonerf'-inrichting; een verblijfsgebied waar de auto als gast wordt beschouwd en een 30 km/h zone geldt. Tuinenbuurt kent zijn eigen orthogonale opzet met drie aansluitpunten; één op de Groen van Prinstererlaan en twee op de Oude Haagweg. In het plan is de ontsluiting van de wijk afgestemd op de categorisering volgens 'Duurzaam Veilig'. Hierin wordt uitgegaan van een maximum snelheid van vijftig kilometer per uur op de wijkontsluitingswegen en dertig kilometer per uur op de verblijfsstraten.

2.4.2.1 Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0009.png"

Langs Nieuw Waldeck lopen via de Oude Haagweg tramlijn 2 en vanuit Den Haag centrum via de Laan van Meerdervoort RandstadRaillijn 3. Over de Oude Haagweg, de Laan van Meerdervoort en de Groen van Prinstererlaan lopen nog enkele buslijnen.

2.4.2.2 Langzaam verkeer

Er is in Den Haag een herkenbaar stelsel van (hoofd)fietsroutes. In Nieuw Waldeck is een aantal wegen opgenomen als hoofdfietsroute en een aantal wegen als secundaire fietsroute. Deze fietsroutes sluiten buiten de wijk aan op fietsroutes richting belangrijke bestemmingen in Den Haag. De fietsroutes zijn geschikt gemaakt voor het fietsverkeer; soms door fietsstroken langs de doorgaande wegen of door vrij liggende fietspaden.

De fietsroutes binnen Nieuw Waldeck zijn:

  • Een hoofdfietsroute van noord naar zuid via de Groen van Prinstererlaan;
  • Een secundaire fietsroute van noord naar zuid via de Buitentuinen;
  • Een secundaire fietsroute van oost naar west dwars door Nieuw Waldeck via de groenzone.

De fietsroutes van noord naar zuid verbinden Nieuw Waldeck met het duingebied Kijkduin en met Houtwijk. De fietsroutes van oost naar west maken onderdeel uit van de doorgaande fietsroute van het centrum van Den Haag in de richting van Ockenburgh.

2.4.2.3 Parkeren

Het parkeerbeleid van Den Haag is opgenomen in het Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS 168473A). In juni 2015 heeft een update van dit parkeerbeleid plaatsgevonden door middel van de "Parkeerbrief 2015: aanpak parkeerdossier" (RIS 283326). In deze brief is een indeling gemaakt in drie typen woongebieden naar aanleiding van parkeerdrukmetingen, daarnaast is nog sprake van een restcategorie waarbij geen recente cijfers beschikbaar zijn.

Mede vanwege de ligging van Nieuw-Waldeck richting de rand van de stad is het autobezit relatief hoog. Parkeren is daarmee een aandachtspunt. Bij aanvragen voor een uitrit (alleen mogelijk bij erftoegangswegen) wordt beoordeeld of bij het toestaan van een uitrit de parkeercapaciteit op de openbare weg voldoende blijft voor het parkeren door bezoekers.  

Voor nieuw- of verbouwplannen geldt de voorwaarde dat op eigen terrein parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. Dit beleid en het bijbehorende toetsingskader zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571).

Op 3 maart 2016 is een aanpassing van het parkeerbeleid vastgesteld door de raad. Deze aanpassing van het beleid houdt in dat er bij uitbreiding van het vloeroppervlak van bestaande woningen geen parkeertoets meer hoeft plaats te vinden. Dit betekent dat het toevoegen van dakopbouwen niet leidt tot een hogere parkeerdruk of parkeereis en zijn deze bij recht mogelijk gemaakt

Analyse en telling in de wijk

Op basis van de in het voorjaar van 2018 gehouden parkeertellingen in o.a. het bestemmingsplangebied Nieuw Waldeck, is de parkeerdruk t.o.v. 2015 fors toegenomen. In meerdere woonstraten en buurten kampen bewoners met een bezettingsgraad van 85 tot 100% of zelfs boven de 100%. Conform het parkeerbeleid, zou nader onderzoek moeten uitwijzen welke maatregelen deze overlast het hoofd kunnen bieden.

Door de hoge parkeerdruk wordt er ook geparkeerd op de stoepen. Dit geeft vooral in smalle straten problemen wanneer de auto's in de woonstraten aan beide zijden van de straat geparkeerd worden. Niet alleen in de avonduren zorgt dit voor parkeerproblemen en een overmaat aan auto's in de straten. Ondanks voorkomende gevallen kan een gevaarlijke situatie ontstaan doordat hulpdiensten de straten niet tot nauwelijks in kunnen. Bij nieuw- of verbouwplannen streeft de gemeente dan ook zoveel mogelijk naar parkeervoorzieningen op eigen terrein. Hierbij worden ook gebouwde parkeervoorzieningen, hoofdzakelijk onder de woningen op maaiveld, ingezet ter bevordering van het gewenste woonmilieu.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0010.jpg"

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag ” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.

In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden, zoals NS-stations en de binnenstad. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Het hanteren van fietsparkeernormen is nodig om het fietsen in Den Haag te stimuleren en het beslag van het fietsparkeren op de schaarse openbare ruimte te kunnen reguleren. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

2.4.3 Groen

De groenvoorzieningen in Nieuw Waldeck bestaan uit lintvormige groene zones door en om de woonbuurten. Daarnaast zijn er nog de school- en kindertuinen, het speelterrein langs de Oude Haagweg, de randen langs de Groen van Prinstererlaan en het Pauline de Haan-Manifargespad. Het groengebied sluit of direct aan op aangrenzende soortgelijke gebieden, of is onderdeel van een stelsel van doorgaande, langzaam verkeersroutes, die ook buiten Nieuw Waldeck worden voorgezet en die de wijk koppelen aan grotere recreatiemogelijkheden buiten de wijk (structuurgroen). In de wigvormige strook langs de Mozartlaan bevinden zich schooltuinen en een stadsboerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0011.png"

Water- en groenstructuur Nieuw Waldeck

De ecologische kwaliteit van het groen is als volgt:

  • 1. De groenzones langs de Beethovenlaan, Buitentuinen en Mozartlaan zijn belangrijke vleermuisfoerageergebieden, net als de verbindende watergangen.
  • 2. Er loopt een vliegroute van laatvlieger. Dit is een moeilijk te mitigeren vleermuizensoort die onder druk staat. De vliegroute geeft aan dat ergens in die wijk een grote kolonie moet zitten.  Het is de enige van Den Haag, dus daar moeten we meer van weten.
  • 3. In de tuinenwijk (zuidwesten)  zit een huismuskolonie, die wel wat extra aandacht kan gebruiken.
  • 4. Aanvullend lid 1: de onder 1 genoemde groenzones staan op de rol voor opname in de motie uitbreiding ecozones. Dit is een mooie verbinding tussen Meer en Bos en Begraafplaats Westduin. Voor vleermuizen fungeert deze nu al zo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0012.png"

Strausslaan

2.4.4 Water

In Nieuw Waldeck is een stelsel van waterlopen aanwezig. Voor een groot deel is de oorspronkelijke waterstructuur in gevarieerde vorm, als sloot, singel of gracht, in het plan opgenomen. Dit geldt ook voor de waterlopen rond de Tuinenbuurt, die als waardevol worden beschouwd. Nieuw-Waldeck ligt in het boezemgebied. Er zijn geen waterkeringen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0013.png"

2.4.5 Bodem

De wijk Nieuw Waldeck was, net als andere westelijk gelegen delen, in gebruik door agrarische bedrijven tot de jaren '80 van de vorige eeuw. Veel tuinbouwbedrijven waren er ook gevestigd. Binnen het plangebied en in de directe omgeving daarvan hebben, naast tuinbouwbedrijven, slechts enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging gehad. Het gaat hierbij om een autoreparatiebedrijf, autohandelaar, fiets- en bromfietsreparatie- bedrijf aan de Oude Haagweg en een garagebedrijf, loodgietersbedrijf, chemische wasserij, metaalverwerkingsbedrijf en meubelfabriek ter plaatse van de Buitentuinen. Verder hebben bij een aantal woningen en woongebouwen ondergrondse huisbrandolietanks gelegen.


Voormalige sloten

Tijdens het bouwrijp maken van de wijk is een deel van de aanwezige sloten gedempt. Uit oude onderzoeken bleek dat deze demping soms is uitgevoerd met verontreinigd materiaal. De gedempte sloten dienen derhalve, met betrekking tot bodemverontreiniging, te worden gezien als verdachte deellocaties.


In en in de directe omgeving van Nieuw Waldeck zijn in bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Op een aantal locaties is de bodem verontreinigd met minerale olie ten gevolge van lekkage van de ondergrondse olietanks. Tijdens het verwijderen van de tanks zijn deze verontreinigingen veelal gesaneerd.

Ter plaatse van de Oude Haagweg 279-281, Stadstuinen, Buitentuinen 3 en Buitentuinen 20-22 e.o. zijn beschikkingen afgegeven voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging.

Voor de Oude Haagweg ging het daarbij om een verontreiniging van de grond en het grondwater met minerale olie en vluchtige aromaten. Deze bodemsanering is inmiddels afgerond. Een beperkte verontreiniging is achtergebleven.

Voor de locatie Stadstuinen en Buitentuinen 3 betreft de beschikking gevallen met ernstige bodemverontreiniging. De verontreinigingen bestaan uit respectievelijk minerale olie en uit minerale olie en zware metalen. Voor beide locaties is er geen sprake van spoedeisendheid. Inmiddels heeft er ter plaatse van de Buitentuinen 3 een bodemsanering plaatsgevonden.

Op de locatie Buitentuinen 20-22 e.o. is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging (grond en grondwater) met gechloreerde koolwaterstoffen. De verontreiniging is ontstaan door de bedrijfsactiviteiten van de voormalige chemische wasserij op de locatie. De sanering bevindt zich momenteel in een passieve fase. De achtergebleven grote restverontreiniging is het grondwater wordt momenteel nog gemonitord.


Zeer plaatselijk worden elders in het plangebied sterk verhoogde gehalten aan zware metalen in grond aangetroffen. Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag uit 2013 blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld licht verontreinigd is met lood, zink en PAK (teerachtige stoffen). In de diepere bodemlagen worden geen verontreinigingen meer aangetoond.


Op nog niet alle verdachte deellocaties in het plangebied heeft bodemonderzoek plaatsgevonden. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.

Naast het feit dat nog niet overal bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien er voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

2.4.6 Kabels en leidingen

Onder de Lisztstraat en de Louis Armstrongkade loopt een drinkwatertransportleiding. Ter bescherming van deze leidingen is ter plaatste van de ligging een dubbelbestemming in de regels opgenomen.

.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Bedrijven en Kantoren

In de Tuinenbuurt komt langs de Oude Haagweg kleinschalige bedrijvigheid voor. Bedrijvigheid van enige omvang bestaat uit:

  • 1. de tuincentrum aan de Mozartlaan;
  • 2. de tuincentrum aan de Groen van Prinstererlaan;
  • 3. het garagebedrijf aan de Buitentuinen. Het garagebedrijf valt onder het Activiteitenbesluit en heeft zodoende geen milieuvergunning nodig.

In het plangebied bevinden zich in totaal 74 bedrijven, waarvan een groot aantal in de bouwnijverheid.

2.5.2 Detailhandel en Horeca

In het plangebied komt nauwelijks detailhandel voor. Er is één kleine buurtwinkel op de hoek van de Georges Bizetstraat met de Jules Massenetstraat. In de direct omliggende buurten is voldoende detailhandel aanwezig. Bij de opzet van Nieuw Waldeck is uitgegaan van deze winkelconcentraties. Deze winkelconcentraties zijn te vinden bij de Loosduinse Hoofdstraat, het Alphons Diepenbrockhof en het winkelcentrum aan de Treublaan/Laan van Meerdervoort.

Er is bijna geen horeca in het gebied aanwezig. Aan de Oude Haagweg bevindt zich een koffiehuis. en een kiosk voor lichte horeca.

2.5.3 Dienstverlening

Er zijn verschillende praktijkruimtes voor dienstverlening aanwezig in het gebied, waaronder een fysiotherapeut en 2 tandartspraktijken, respectievelijk aan de Rossinilaan 80 en de Léharstraat 48.

2.5.4 Kantoren

Er zijn geen kantoren in het gebied

2.5.5 Maatschappelijk
2.5.5.1 Onderwijs

In het plangebied bevindt zich momenteel een tweetal terreinen ten behoeve van onderwijsvoorzieningen. Het gaat hierbij om basisschool 'Het Lichtbaken' met peuterspeelzaal aan de Georges Bizetstraat 21. Daarnaast bevindt zich een vestiging van school voor voortgezet onderwijs in het gebied, het Maris College Waldeck aan de Toscaninistraat 187.

2.5.5.2 Welzijn

De volgende welzijnsvoorzieningen bevinden zich in het plangebied:

  • 1. De openbare bibliotheek 'Nieuw Waldeck', Rossinilaan;
  • 2. AC Waldeck – Werk, activiteiten en scholing voor gehandicapten, Billy Holidaystraat;
  • 3. Wijkcentrum de Geest, Georges Bizetstraat;
2.5.5.3 Maatschappelijk

In het plangebied bevindt zich een aantal woon- en zorgvoorzieningen in de vorm van woonzorgcomplexen, wooncomplexen voor seniorenhuisvesting en overige aangepaste woonvormen. Het gaat hierbij om de volgende complexen:

  • 1. Verzorgingshuis 'Wijndaelercentrum', Catharina van Rennesstraat;
  • 2. Woonvoorziening jeugdige gehandicapten 'De Schakel', King Olivereiland;
  • 3. Wonen met een plus 'Loosduinsehof', Louis Armstrongplein met maatschappelijke voorzieningen in de plint
  • 4. Gezondheidscentrum 'Nieuw Waldeck', Strausslaan;

2.5.6 Sport en recreatie

Sportvoorzieningen zijn niet in het plangebied aanwezig. Ten oosten van Nieuw-Waldeck zijn een verschillende sportvelden aanwezig bij de Albardastraat. Richting het westen bevinden zich sportvelden in Kijkduin/Ockenburg. Er bevinden zich wel een aantal speelterreinen in het gebied, aan de Oude Haagweg, Billie Holidaystraat, Rossinilaan en De Meent bij de Maurice Ravelweg.

2.5.7 Wonen

Voor het overgrote deel kan Nieuw Waldeck worden getypeerd als een woongebied met een grote diversiteit aan woonmilieus en woningtypen. Bij de ontwikkeling van de wijk is gebruik gemaakt van randen en entrees om zo een gevarieerde woonomgeving te realiseren. De wijk bestaat hierdoor uit kleinschalige eenheden waar bewoners zich 'thuis' kunnen voelen. De straten zijn verkeersluw, zodat er sprake is van een aantrekkelijk verblijfsgebied.

De in het plangebied voorkomende woningtypen zijn onder te verdelen in: eengezinswoningen, gestapelde maisonnettes en flatwoningen. Zowel portiekontsluitingen, galerijontsluitingen als combinaties van beide komen voor. Het woningaanbod is divers en wordt in zowel de koop- als de huursector gevonden.

In Nieuw Waldeck zijn in de jaren '70 en '80 zo'n 2.500 woningen gebouwd. Daarvan zijn ongeveer 1.000 woningen grondgebonden eengezinswoningen. Door de hoge dichtheid in de wijk zijn deze eengezinswoningen niet van een traditioneel type. De overige 1.500 woningen zijn gestapeld uitgevoerd, waarbij niet hoger is gebouwd dan vier lagen. Echter, in enkele woonblokken zijn er uitzonderingen gemaakt van vijf lagen hoog. Alle gestapelde woningen zijn uitgevoerd met een kwalitatieve buitenruimte in de vorm van een tuin, balkon of terras.

Tuinenbuurt bestond al voor de ontwikkeling van Nieuw Waldeck. Het gebied bestaat geheel uit grondgebonden eengezinswoningen. Ook de woningbouw uit de jaren zestig langs de Oude Haagweg bestond reeds voor de ontwikkeling van Nieuw Waldeck. Dit deelgebied bestaat uit een zestal galerijflats

2.5.7.1 Woonwagens

In het plangebied zijn geen locaties aangewezen noch woonwagens gesitueerd. Datzelfde geldt voor Woonboten.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.5.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 worden afgewogen. Het bestemmingsplan is conserverend van aard er zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

Visie Ruimte en Mobiliteit

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

beter benutten en opwaarderen van wat er is,

vergroten van de agglomeratiekracht,

verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,

bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

1. mobiliteit en bebouwde ruimte;

2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;

3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

De Actualisering 2016 van de Visie Ruimte en Mobiliteit is op 14 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten en op 12 januari 2017 in werking getreden. Hiermee zijn wijzigingen doorgevoerd in de Visie ruimte en mobiliteit, het Programma ruimte, de Verordening ruimte 2014 en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beiden de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.

De ladder voor duurzame verstedelijking voor Nieuw Waldeck 2018 is opgenomen in 3.2.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting.

Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

De Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's: De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat.

De metropoolregio zet zich in voor:

  • 1. Verbetering van de (internationale) bereikbaarheid van de metropoolregio;
  • 2. Economische vernieuwing
  • 3. Transitie naar toonaangevende duurzaamheid
  • 4. Attractiviteit van de regio

De beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat zijn in MRDH verband vastgelegd. Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP)(vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden) blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden;
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen.

Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan). De conserverende aard van onderhavig bestemmingsplan beoogt geen ontwikkelingen of strategische keuzen.

3.2.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren.

Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners behouden blijven voor de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is. In dit bestemmingsplan is een regeling voor dakopbouwen opgenomen.

In de paragraaf Planbeschrijving wordt de totstandkoming van en de regeling zelf nader toegelicht. Er wordt aangegeven waar wel en waar geen dakopbouwen zijn toegestaan. Gelet op de uitspraken van de Raad van State is het dakopbouwenbeleid aangescherpt. Dit doet zich met name voor in de gebieden waar de parkeerdruk hoger dan 90% is. Per bestemmingsplangebied wordt er maatwerk gemaakt. Dus afhankelijk van de parkeerdruk zal er sprake zijn van of, indien er stedenbouwkundig aanleiding is voor de mogelijkheid van dakopbouwen, het bij recht of het bij ontheffing mogelijk maken van een dakopbouw

3.2.4.3 Agenda ruimte voor de stad

De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, dec.2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.

Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitieopgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:

  • Kwaliteit van het proces door samen stad maken waar mogelijk ruimte aan initiatiefnemers, daarbij hoort ook experimenteerruimte die belangrijk is voor innovatie en dynamiek in de stad en ruimtelijke keuzen om antwoorden te bieden op de stedelijke en regionale opgaven.
  • Ruimtelijke kwaliteit, zoals groen, cultuurhistorisch erfgoed en de buitenruimte omdat die in belangrijke mate bijdraagt aan een aantrekkelijke leefomgeving en het economisch vestigingsklimaat.
  • Kwaliteit door integrale samenhang met sociaal-maatschappelijke opgaven, zoals de opgave om sociaaleconomische differentiatie, functiemenging en ruimte voor wijkeconomie te bevorderen in wijken waar dat nodig is gelet op bijvoorbeeld werkloosheid.

Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet.

Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda.

Voor het betreffende plangebied worden geen richting gevende uitspraken gedaan of conclusies getrokken; het plan is conserverend van aard. Echter is in deze agenda niet opgenomen dat voor dit specifieke plandeel van stadsdeel Loosduinen geen ruimte is voor verdichting, verduurzaming en vergroening. In het algemeen kan worden gesteld dat in de periode tot 2025 in de stad voldoende plancapaciteit aanwezig moet zijn voor het bouwen van 2000 tot 2500 woningen per jaar. Voor wat betreft dit plangebied wordt aangegeven dat in rustige gebieden het accent ligt op de bestaande woningkwaliteit, stadsherstel en optimalisatie. 

Energiebeleid in Agenda Ruimte voor de Stad

De ontwikkeling naar een nieuwe circulaire economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en ruimte voor maatschappelijk initiatief zijn bij uitstek kansen voor het thema duurzaamheid.

De gemeente Den Haag hanteert de Trias energetica.; energie besparen, energie duurzaam opwekken en een restant overblijvende energiebehoefte zo duurzaam mogelijk voorzien.

De ambitie van Den Haag is om is 2040 Klimaatneutraal zijn. Daartoe zullen tot 2023 25.000 á 30.000 woningen en 5000 bedrijfspanden klimaatneutraal gemaakt moeten worden. Voor alle 44 wijken van de stad zullen op termijn een eindbeeld geschetst worden hoe klimaatneutraal er voor die wijken uit kan zien. In drie gebieden van de stad zal de gemeente het voortouw nemen. Dit zijn Den Haag Zuidwest, het Centraal Innovatie District/Binckhorst en Mariahoeve.

In een 7-tal andere wijken nemen Duurzaam Den Haag en verenigde bewoners het initiatief. Zo'n initiatief is er in de Vruchtenbuurt (RIS299076, Update Energietransitie,feb. 2018)

Tien procent van de stad heeft geen aardgas achter de voordeur, maar een vorm van collectieve verwarming, meestal stadsverwarming. Die bestaande infrastructuur is op bijgaande kaart aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0014.png"

Om in bestaande wijken het aardgasgebruik uit te faseren tot 2040 zullen alle natuurlijke investeringsmomenten in vastgoed en de openbare ruimte benut moeten worden om de duurzame energieinfrastructuur op tijd mogelijk te maken. De keuze welke maatregelen voor de hand liggen zal de komende jaren vorm krijgen. Grofweg zijn er enkele varianten. Een all electric wijk, een collectieve warmtewijk of een mix hiervan. Collectieve warmtevoorziening heeft maximaal een temperatuurniveau van 70 °C met 40 °C retour (geschikt voor geothermische bron op 2 á 3 km diepte), of 40-20°C of lage temperatuur op 15-10°C, geschikt voor Warmte koude opslag in de ondiepe (tot 200m) ondergrond.

Vooral in all electric wijken zal het electranet verzwaard moeten worden en zijn mogelijk extra onderstations nodig. In ieder geval zullen gecombineerde ingrepen in de openbare ruimte voor de hand liggen.

Bij een verdergaande electrificatie van de mobiliteitsvloot zal het beroep op het electranet tijdelijk vergroot worden en zullen accu's meer voor opslag van stroom gebruikt gaan worden om het net niet onnodig te belasten.

Mochten er zich kansen voor transformatie voordoen zijn de hieronder genoemde punten vanuit Agenda Ruimte voor de Stad onder andere leidend voor het opstellen van een Programmatisch Uitwerkingskader:

Bij vergroenen ligt de focus op de groene buitenruimte (kust), ontmoeting, klimaatbestendigheid

  • Vergroenen op gebouwniveau d.m.v. groene daken en verticale (gevel) tuinen.
  • Vergroenen van bedrijventerreinen.
  • Groene verkavelingstypen in naoorlogse wijken.
  • Vergroten soortendiversiteit groen (minder kwetsbaar).
  • Behouden van binnentuinen d.m.v. opnemen in bestemmingsplannen.
  • Toekomstige versterking kustverdediging inzetten om de kustbeleving en de relatie tussen stad en zee te versterken (ruimtelijke kwaliteit).
  • Groene (fiets)routes vanuit de 'warme stad' naar het 'Cool landschap'.
  • Multifunctionele inrichting: combineren stedelijk gebruik en waterbuffering in stadsranden (ter ontlasting van het stedelijke boezemwater).
  • Koesteren en versterken van de stedelijke groenstructuur.
  • Verdichting combineren met vergroening en waterbuffering.
  • Tijdelijke waterberging in plantsoenen.
  • Waterpleinen.
  • 'Zachte' verstedelijking in voormalige stadsranden met beperkte hoeveelheid verharding.
  • Waterbuffering combineren met landschapsontwikkeling en recreatie.

Bij verduurzamen ligt de focus op duurzame mobiliteit, energie, flexibiliteit

Energie:

  • Gasloos vanuit nieuwbouw.
  • Collectieve warmtenetten.
  • Opwekken van duurzame energie 'energieplekken' (zon en wind).
  • Voldoende openbare ruimte voor inpassing van ondergrondse warmte- en koude netten.
  • Haagse kansen: kustverdediging combineren met energieopwekking (wind en stroom).
  • Bij nieuwbouw aandacht voor oriëntatie op zon (energiebesparing).
  • Systemen voor energieopwekking en distributie zichtbaar maken (bewustwording).
  • Duurzaamheidsmaatregelen (materialen) bv. reflecterend, doorlatend.

Verkeerskundig kader:

  • Ontsluiting
  • Parkeren
  • Langzaam verkeer fiets- en wandelpaden bevorderen om autoverkeer te beperken.
  • Ruimtelijk ontwerp van sterroutes in het hoofd fietsnet.
  • Detaillering van de stedelijke ruimte voor fietsers en voetgangers (beleving en comfort).
  • Korte afstanden tussen wonen, werken en voorzieningen.
  • Scheiding doorgaande autoroutes en 'luwe' langzaam verkeerroutes.
  • Fijnmazigheid fietsroute netwerk.
  • Integreren van sportvoorzieningen in de openbare ruimte (kustlandschap, landgoederen, (sport)parken, lanen).
  • Veilige verbindingen tussen onderwijs-, spel- en sportvoorzieningen.
  • Brede speeltrottoirs en speelstraten.
  • Voldoende voorzieningen voor fietsenstalling, ook in oude wijken.

3.2.4.4 Ruimtelijk Economisch Investeringsstrategie (REIS)

De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:

  • 1. Central Innovation District,
  • 2. Kustontwikkeling,
  • 3. OV-bereikbaarheid,
  • 4. Next Generation woonwijken en
  • 5. Vitaal gezond langer thuis wonen.

Voor het betreffende plangebied wordt ingezet op vitaal gezond langer thuis wonen.

3.3 Cultureel erfgoed


De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2021 in werking treedt.

Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

Het betreft:

  • bescherming van stads- en dorpsgezichten
  • vergunningen tot wijziging, sloop of verwijdering van rijksmonumenten
  • verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie

Cultuurhistorisch zijn er in het plangebied geen noemenswaardige locaties of gebouwen. Verdere beschrijving van monumentaal beleid wordt achterwege gelaten.

3.3.1 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m² en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

    • 1. technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
    • 3. de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet 2016). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende, gecertificeerde archeologische partij.

Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden op: https://www.denhaag.nl/nl/in-de-stad/vrije-tijd-en-recreatie/kunst-en-cultuur/archeologie/beleidsnota-arc h eologie-2011-2020.htm

Onder verwijzing naar Hoofdstuk 2.3.2.1 De archeologie van het plangebied is in het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 geen dubbelbestemming archeologie is opgenomen.

3.3.2 De archeologie van het plangebied

Het bestemmingsplangebied ligt, zoals in hoofdstuk 2.3.2 reeds is beschreven in het strandwallenlandschap. Door de afzandingen en de nieuwbouw van de huidige wijk is waarschijnlijk het grootste deel van de archeologische waarden verdwenen en wordt aangenomen dat de ooit aanwezige cultuurlagen verdwenen zijn. Voor het bestemmingsplangebied worden daarom geen archeologische vondsten verwacht. Op de verbeelding is geen dubbelbestemming 'Waarde Archeologie' opgenomen.

3.4 Groen

3.4.1 Agenda Groen voor de stad

In de Agenda Groen voor de Stad (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.

Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst. Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.

De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0015.png"Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.

Voor het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 houdt het beleid in dat de belangrijke groenstructuren de bestemming Groen hebben gekregen.

In hoofdstuk 5 zal nader ingegaan worden op de wijze van bestemmen van de onderdelen van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.

In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0016.png"

3.4.3 Bomen

In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudens waardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).

In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden. Hieronder is een uitsnede van de websitekaart van de meest nabij gelegen levende monumenten. In de bijlagen wordt een kenmerken lijst van de monumentale bomen opgesomd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0017.jpg"

3.4.4 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878) over behoud groen(beleving) wijken.

In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunningsvrije staffelregeling te geven voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen in relatie tot de grootte van het achtererf. Deze regeling is opgenomen in artikel 2 sub f, bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (BOR) .

In dit bestemmingsplan wordt bij deze regeling aangesloten.

3.5 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de verbeelding en de voorschriften. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

3.5.1 Beleidskader

Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees en Rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).


Nationaal

Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de marine strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen marine strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren: de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.


Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Provincie

Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 - 2021 bestaat uit:

  • de onderdelen van de Visie Ruimte en Mobiliteit voor wat betreft de onderdelen die behoren tot het regionale waterbeleid, waaronder specifiek paragraaf 4.2: 'Water: versterking van de samenhang in identiteit, kwaliteit, en veiligheid', inclusief de kaarten 11 (Waterveiligheid) en 12 (Zoetwater-voorziening en oppervlaktewater); inclusief bijbehorende bijlagen.;
  • de Voortgangsnota Europese Kaderrichtlijn Water 2015 inclusief bijlagen, vastgesteld door PS van Zuid-Holland d.d. 14 oktober 2015 en
  • het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015, op de onderdelen: Waarborgen waterveiligheid, Regionale keringen (Normen compartimenteringdijken en voorlandkeringen(paragraaf 4.4.3 doelstelling 4) en Realiseren mooi en schoon water: het thema 'Water en natuur': opstelling beheerplannen voor Natura2000 gebieden, inclusief aanpak van verdroging (paragraaf 5.4.3, doelstelling 1) en het thema 'Vismigratie': opheffen vismigratieknelpunten (paragraaf 5.6.3).


Hoogheemraadschap van Delfland: Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap' heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 waarin de zorg voor water en veiligheid, een integrale aanpak en de toekomstbestendigheid van het watersysteem centraal staat. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:

  • de waterveiligheid,
  • het waterbeheer,
  • de waterkwaliteit en
  • het zuiveren van afvalwater.


Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels veranderen het waterbeheer de komende decennia ingrijpend. Het vergroten van waterbewustzijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van het Hoogheemraadschap Delfland in de komende planperiode. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten.


In het Waterbeheerplan wordt op hoofdlijnen het algemene beleidskader aangegeven voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.


Het hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van het grondwater. De doelen voor de komende planperiode onderscheiden zich in twee hoofdrichtingen. Allereerst is er een bestaand fysiek systeem met een uitgebreide infrastructuur. Deze infrastructuur moet zo efficiënt en effectief mogelijk in stand worden gehouden. Daarnaast moeten delen van dit fysieke systeem worden aangepast en verder ontwikkeld.


Naast samenwerking in beheer en uitvoering van projecten, werkt het Hoogheemraadschap van Delfland ook op strategisch en bestuurlijk niveau samen met andere overheden. De bestuurlijke en ambtelijke Watertafel tussen het hoogheemraadschap en gemeenten zijn daar een voorbeeld van. Voor Delfland is de watertoets hét instrument om aan de voorkant van de planprocessen met gemeenten de waterbelangen af te wegen. Door in het watertoetsproces pro-actiever te handelen wordt eerder aangeven welke alternatieven vanuit het water de voorkeur genieten, ook bij grote (infrastructurele) projecten.


In de steden is de nadruk steeds meer op het beheer van de openbare ruimte komen te liggen. Delfland ziet daarin kansen voor de uitoefening van zijn taken. Vooral bij reconstructies, wegonderhoud en rioolvervangingen worden hele buurten aangepakt waar de gemeente vroeger de situatie per straat bekeek. Er zijn voorbeelden van rioolvervangingsprojecten, waarbij gemeenten klimaatadaptatiemaatregelen en vergroeningsambities hebben meegenomen. Gemeenten en Delfland werken samen aan een werkwijze om bij beheer- en onderhoudsprojecten systeemverbeteringen mee te nemen.


Voor de lange termijn moet de waterveiligheid en het optimaal functioneren van het watersysteem gewaarborgd blijven. De doelen in dit kader zijn:

  • de bestaande waterkeringen op orde houden;
  • het systeem in stand houden en optimaal laten functioneren, zowel vanuit het oogpunt van kwaliteit als van kwantiteit;
  • zorgen voor water van de juiste kwaliteit op de juiste plek;
  • de ecologische waarde van het watersysteem te behouden en te versterken.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (07-07-2016 www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0018.png"

Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda Den Haag 2016-2020 (RIS 293272)

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.

De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.

2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.

3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.


Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2)

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voorbereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.


Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid, op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Bestemmingsplan Nieuw Waldeck is conserverend van aard en streeft geen ontwikkelingen na. Om die reden zijn maatregelen in de waterstructuur niet noodzakelijk.


Veiligheid en waterkeringen
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding. Binnen het plangebied Nieuw Waldeck zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0019.png"

Waterkwantiteit

Uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Bestemmingsplan Nieuw Waldeck is conserverend van aard en streeft geen ontwikkelingen na en is van toename van verharding geen sprake..


Het plangebied ligt binnen de boezem van Delfland (-0,43 m NAP). Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie geen waterbergingsopgave voor het plangebied.

Uiteraard is in Hoofdstuk 3.11 klimaatadaptatie aandacht voor het tegengaan van verstening en duurzame inrichting om gevolgen van klimaatverandering het hoofd te kunnen bieden. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen de percelen in het plangebied bestaan mogelijkheden voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen. Hiertoe werken het Hoogheemraadschap en de gemeente samen. Ook in de toekomst zal in omgevingsplannen aandacht voor klimaatbestendigheid nodig zijn. Grotere weersextremen vergen maatregelen ter voorkoming van onnodige verharding (voor- en achtertuin), regentonnen, groene daken, ontkoppeld hemelwater e.d. kunnen een grote bijdrage leveren aan het infiltreren van regenwater en tegengaan verdroging en bestrijding wateroverlast als gevolg van piekbelastingen tijdens vaker optredende extreme regenbuien.


Watersysteemkwaliteit en ecologie

In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Gesteld is dat de waterkwaliteit van het boezemwater niet mag verslechteren. Den Haag en Delfland hebben een bestuurlijke overeenkomst gesloten om de waterkwaliteit van deze wateren te verbeteren, bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen.


Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Voor Nieuw Waldeck geldt dat de thema's groen en openbare ruimte het participatieproces wordt opgestart om de kwaliteit en beleving te verbeteren.
In het gebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Onderhoud

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueelnodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland. Het onderhoud van het primaire watersysteem is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Het onderhoud van het secundaire watersysteem is in handen van aangelanden. Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.

Grondwater

Ontwikkelingen in dit bestemmingsplan hebben geen effect op het grondwater. Het betreft namelijk geen wijzigingen die in de bodem of op maaiveld plaatsvinden.

3.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet (2009) is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.


De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionaal beleid

De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.

De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.

In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In de paragraaf Verkeer en infrastructuur (2.4.2 Verkeer en infrastructuur) zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.

Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0020.png"

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. De “Nota Straten, Wegen en Lanen” (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat een uitwerking van het beleid uit de Haagse Nota Mobiliteit voor de wegen in de gemeente.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag . Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het Openbaar Vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

Parkeernormen

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0021.png"

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. De parkeernormregeling is door middel van een dynamische verwijzing aan dit bestemmingsplan verbonden.

Parkeersituatie

Het parkeerbeleid van Den Haag is opgenomen in het Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS 168473A). In juni 2015 heeft een update van dit parkeerbeleid plaatsgevonden door middel van de "Parkeerbrief 2015: aanpak parkeerdossier" (RIS 283326). In deze brief is een indeling gemaakt in drie typen woongebieden naar aanleiding van parkeerdrukmetingen, daarnaast is nog sprake van een restcategorie waarbij geen recente cijfers beschikbaar zijn.

Voor het plangebied Nieuw Waldeck 2018 geldt dat de parkeerdruk in sommige delen van het plangebied bijzonder hoog is. Op basis van parkeertellingen (2018) blijkt de parkeerdruk in de wijk op het maatgevende tijdstip meerdendeel boven 90% is. Vooral in de avonduren op werkdagen ligt de parkeerdruk hoog. In sommige straten kan de druk lager zijn zoals de omgeving van de Leharstraat waar zich een halfverdiepte parkeervoorziening bevindt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0022.jpg"

In Nieuw Waldeck 2018 is het autobezit relatief hoog. Parkeren is daarmee een aandachtspunt. Bij aanvragen voor een uitrit (alleen mogelijk bij erftoegangswegen) wordt beoordeeld of bij het toestaan van een uitrit de parkeercapaciteit op de openbare weg voldoende blijft voor het parkeren door bezoekers.

Voor nieuw- of verbouwplannen geldt de voorwaarde, dat op eigen terrein parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. Dit beleid en het bijbehorende toetsingskader zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571). Artikel 16 en 17 van de regels bevatten bepalingen op grond waarvan de parkeernormen op het plangebied van toepassing zijn.Hierbij is gekozen voor een dynamische verwijzing, waardoor bij de beoordeling van initiatieven en aanvragen altijd de op dat moment actuele parkeernormen en -eisen betrokken kunnen worden.

Op 3 maart 2016 is een aanpassing van het parkeerbeleid vastgesteld door de raad. Deze aanpassing van het beleid houdt in dat er bij uitbreiding van het vloeroppervlak van bestaande woningen geen parkeertoets meer hoeft plaats te vinden. Dit betekent dat het toevoegen van dakopbouwen niet leidt tot een hogere parkeerdruk of parkeereis en zijn deze bij recht mogelijk gemaakt.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0023.png"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0024.png"


Fiets parkeren

De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om  die reden gaat de gemeente  uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of  bestemmingsgebieden. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen  bij nieuwbouw en verbouw  van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).

Fietsparkeernormen

De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.

Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.

De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.

Ook hierbij is gekozen voor een dynamische verwijzing, waardoor bij de beoordeling van initiatieven en aanvragen altijd de op dat moment actuele fiets parkeernormen betrokken kunnen worden.

3.7 Wonen

3.7.1 Regionale woonvisie Haaglanden 2017 - 2021.

De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).

De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:

  • Een regionaal afgestemd woningbouwprogramma, waarmee tot 2020 jaarlijks 5.000 woningen worden toegevoegd aan de woningmarktregio.
  • Hierbij aandacht te hebben voor de opgave om meer stedelijke woonmilieus toe te voegen.
  • Gezamenlijk de opgave voor nieuwe sociale woningen in de regio (circa 12.000 tot 2025) op te pakken, en gelijk ook oog te hebben voor de kwaliteit en betaalbaarheid van de huidige voorraad.
  • Het aandeel middeldure huurwoningen verhogen binnen het totale nieuwbouwprogramma.

Om in 2050 tot een CO2- neutrale of energie-neutrale regio te kunnen zetten de gemeenten in op een volledige energietransitie van de gebouwde omgeving

  • Regionaal de intentie om vanaf 2018 geen woningen meer te bouwen met een aardgasaansluiting.
  • Intensievere samenwerking op het gebied van wonen en zorg. Dit middels een uniform registratiesysteem voor aangepaste woningen, en het gezamenlijk afspreken van het uitgangspunt dat wanneer een bewoner uit de regio wil verhuizen naar een andere gemeente in de regio, hun zorg- en/of begeleidingstoekenning moet kunnen meeverhuizen.

3.7.2 Woonvisie Den Haag 2017-2030

Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.

Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.

De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.

De woonvisie zet in op:

1. Een meer sociaal-inclusieve stad.

2. Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

3. Een meer toekomstbestendige woningvoorraad. Dit heeft zowel betrekking op de duurzaamheid van woningen als op de levensloopbestendigheid van woningen.

Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.

Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.

Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:

30% sociale huurwoningen voor de hele stad

20% middeldure huurwoningen (€710-900 euro, prijspeil 2017)

En een streven naar 25% middeldure koopwoningen.

Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad

Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.

Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.

Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.

Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.

Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.

3.7.3 Werkwoningen

De werkwoning is een flexibel woonconcept waarbij de werk-, bedrijfs- of praktijkfunctie is gekoppeld aan of geïntegreerd in de woonfunctie. De werkwoning komt ook voor onder de naam atelier- bedrijfs-, of praktijkwoning. In de nota 'Werkwoningen in de Haagse regio' (Commissiebrief - 2000; RIS 72582) worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor werkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, en gebieden langs doorgaande wegen en langs spoorwegen.

In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Voorbeelden hiervan zijn een architect, schoonheidsspecialiste of edelsmid. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast.

3.7.4 Bouwkundig splitsen

Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het eigen gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot bouwkundig splitsen van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.

Op 19 april 2017 is de Woonvisie Den Haag 2017-2030 vastgesteld. In deze visie staat de redeneerlijn voor één stedelijke beleidslijn met betrekking tot bouwkundig splitsen. De regels zijn vastgelegd middels een algemeen verbod in de Algemene Bouwregels. Onder bepaalde criteria kan worden afgeweken van het verbod.

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.

Daarnaast is het van belang dat er alle ruimte is in de stad voor middelbaar beroepsonderwijs, praktijkonderwijs en voorzieningen die de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt verbeteren.

De strategische kaders van de Economische Visie zijn in 2015 doorvertaald in twee economische agenda's. Het college heeft daarbij gekozen voor drie strategische lijnen gericht op de ontwikkeling van economie en werkgelegenheid:

  • Versnellen van de transitie naar een internationaal concurrerende, innovatieve kenniseconomie met sterke economische sectoren. Dit wordt uitgewerkt in de Agenda Kenniseconomie;
  • Het versterken van de stedelijke economie door de omzet- en groeimogelijkheden voor het midden- en kleinbedrijf in onze stad te vergroten. De Agenda Stedelijke Economie zet hiervoor de prioriteiten op een rij;
  • Aanvalsplan Den Haag maakt werk en Aanvalsplan jeugdwerkloosheid. Inzet hiervan: meer mensen uit de bijstand en aan het werk, op school of een combinatie daarvan.

Agenda Kenniseconomie

Op 23 maart 2015 heeft het college de Agenda Kenniseconomie vastgesteld (RIS281394). Deze Agenda vormt een propositie aan de partners in de stad en de regio om verder te werken aan de economische transitie van Den Haag. Een dynamische economie waarbinnen bedrijven, instellingen, onderwijs en overheden investeren in kennis en talent en daarbij alert inspelen op kansen die innovaties en maatschappelijke veranderingen bieden. De ambitie is om de komende jaren het aanwezige potentieel optimaal te benutten. De inzet is daarbij gericht op het versterken van de economische structuur via de clusters Vrede en Recht, The Hague Security Delta, Finance en Legal, IT/TECH (waaronder telecom) en Energie. Kansrijke ontwikkelingen liggen ook in de verbindingen (cross overs) tussen deze clusters, zoals Smart City, big data voor toepassingen bij vraagstukken rond vrede en recht en arbitrage. Nieuwe thema's als Food, Water, Zorg en Circulaire economie zijn daarbij ook aan de orde.

Agenda Stedelijke Economie

Op 23 maart 2015 heeft het college tevens de Agenda Stedelijke Economie vastgesteld (RIS281393). Den Haag maakt werk van goede dienstverlening in combinatie met lage lasten en minder regeldruk voor bedrijven in de stad. Ook de beschikbaarheid van passende (kleinschalige) bedrijfsruimte - met name op binnenstedelijke bedrijventerreinen - die tegemoet komt aan snel veranderende behoeften en eisen van bijvoorbeeld de maakindustrie speelt daarbij een rol. De komende jaren blijven we hierop krachtig inzetten, onder andere met voortzetting van het programma voor kleinschalige bedrijfsruimte, het Ondernemersportaal en de verbetering van de dienstverlening. Vier sporen worden gevolgd:

Startup economy - aantrekken en vasthouden van jonge veelbelovende ondernemingen (startups) en creatief talent om de transitie naar een innovatieve economie te versnellen. We ontwikkelen in de stad het creatief ecosysteem. Daarbij gaat het om sterke economische clusters om diensten en producten aan te bieden en samen te ontwikkelen, ruimte voor cross overs en Smart City-projecten, inspirerende netwerken voor uitwisseling van kennis en diensten, voldoende getalenteerde professionals, toegang tot start- en/of doorgroeikapitaal, (fysieke) voorzieningen en programma's om te experimenteren, uiteenlopende vormen van universitair en hoger onderwijs en bovenal een heldere profilering.

Toerisme - meer toeristen verleiden om Den Haag te bezoeken, langer in onze stad te verblijven en daarmee meer geld uitgeven. De ambitie van het college is om het toerisme met minimaal 3% per jaar te laten groeien. Dit willen we mede bereiken door meer toeristen meerdaags in onze stad te laten verblijven en een groter aandeel van de overnachtingen van de G4 in Den Haag te realiseren. Prioriteit ligt daarvoor bij versterking van de kwaliteit van onze belangrijkste toeristische gebieden (Binnenstad en Scheveningen), uitbreiding van het toeristisch aanbod in de breedte en een grotere economische impact van evenementen op de stad.

Acquisitie internationale congressen en bedrijven - meer internationale congressen aantrekken vanwege de hoge bestedingen per congresbezoeker en meer internationale bedrijven naar Den Haag halen voor groei van onze belangrijke economische clusters. Hiervoor wordt ingezet op kwaliteitsgroei van de internationale zone, kantorenlocaties en versterking het aanbod aan congresvoorzieningen.

Branding - kwaliteitsimpuls branding en marketing Den Haag.

Op 23 maart 2015 heeft het college het Aanvalsplan Werkgelegenheid, “Den Haag maakt werk”, gepresenteerd (RIS281391). Hoofdlijnen van de inzet:

  • Meer werk voor werklozen
  • Meer jongeren op school of aan het werk
  • Meer mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt (incl. mensen met arbeidshandicap) aan het werk.

Dit doet de gemeente samen met werkgevers, sociale partners, het UWV, onderwijsinstellingen. Er wordt nadrukkelijk gebruik gemaakt van de infrastructuur en de kracht van de stadsdelen en wijken.

3.8.1 Bedrijven
3.8.1.1 Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.

De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.

In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.

3.8.2 Detailhandel
3.8.2.1 Provinciaal beleid

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.

Te ontwikkelen centra

Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:

  • Internationale centra: Den Haag centrum en Rotterdam centrum;
  • Nieuwe centra: Zoetermeer Stadshart, Rijswijk in de Bogaard, Rotterdam Alexandrium I, Rotterdam Zuidplein en Leidschendam Leidsenhage;
  • Historische binnensteden: Leiden centrum, Delft binnenstad, Dordrecht binnenstad en Gouda binnenstad.


Te optimaliseren centra

De andere aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status 'Optimaliseren' volgens het 'nee-tenzij-principe'. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.

Overige aankoopplaatsen

De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:

  • 1. Mede uit het oogpunt van leefbaarheid, kan dynamiek in de dagelijkse sector binnen de bestaande structuur in principe ruimte worden geboden.
  • 2. Het voorzieningenniveau houdt logischerwijs niet altijd gelijke tred met de bevolkingsgroei. Een sterke bevolkingsgroei (die recent plaats heeft gevonden of aanstaande is) kan daarom een rechtvaardiging bieden voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.
  • 3. Saldering als gevolg van herstructurering kan tot slot eveneens een reden zijn voor een beperkte toename van het winkelvloeroppervlak.


Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)-bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO) en wordt zonodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. De provincie biedt ruimte voor een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat detailhandel in de bestaande centra moet plaatsvinden.

Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, wordt uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in centra.

Het huidige winkelvloeroppervlak kan in omvang verminderd worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren. De regio Haaglanden vormt hierop een uitzondering. Door vermindering van winkelvloeroppervlak en planvoorraad wordt verder disfunctioneren van de detailhandelsstructuur voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit niet verder aangetast. Het overzicht van de winkelleegstand toont de noodzaak aan om detailhandelsontwikkelingen vooral te concentreren in de provinciale structuur voor reguliere detailhandel en op PDV-locaties en tegelijkertijd het (plan)aanbod te reduceren.

3.8.2.2 Regionaal beleid

De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken.

Het door het Stadsgewest Haaglanden in november 2013 vastgestelde Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 blijft uitgangspunt voor het beleid in de regio.
Het Stadsgewest Haaglanden streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.

Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst in metropoolverband.

Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • 1. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur.
  • 2. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • 3. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • 4. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • 5. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties.
  • 6. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • 7. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • 8. Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • 9. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio Haaglanden te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen.

3.8.2.3 Gemeentelijk beleid

Op 23 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de 'Detailhandelsnota - Den Haag' vastgesteld. De nota geeft de ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel in Den Haag. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Hoofdwinkelstructuur


Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuurwordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2'.


Rek en krimp


Vastgesteld, in Actieprogramma Den Haag Winkelstad - RIS 179496

Onder de rek- en krimpgebieden kunnen een aantal uiteinden van langgerekte stedelijke winkelstraten en soms ook straten die vlak bij grotere winkelgebieden liggen ('schaduwstraten') worden verstaan. Daarnaast gaat het om solitaire gebieden die niet tot de hoofdwinkelstructuur worden gerekend en daar ook niet op aansluiten met een variatie aan functies, waaronder detailhandel. Deze gebieden vragen in de huidige tijden om een andere benadering, met een brede bestemming, met vestigingsmogelijkheden voor winkels (zoals starters) en ruimte voor andere bedrijvigheid. Hier wordt het toekomstperspectief bepaald door de markt.


Plangebied


In het plangebied is maar in zeer beperkte mate detailhandel aanwezig. Het betreft hier een fietsenhandel aan de Oude Haagweg, een kleine supermarkt centraal in het gebied en een tweetal tuincentra langs de randen (Mozartlaan en Groen van Prinsterenlaan). Op relatief korte afstanden bevinden zich (buiten het plangebied) de winkelcentra Savornin Lohmanplein, Waldeck en Loosduinen.

Markten, straathandel en kiosken


Het beleid rondom handel in de buitenruimte is vastgelegd in de Nota markten, Straathandel en Kiosken 2016-2021 (RIS 283882, 2015). Ambitie is: levendige handel in een aantrekkelijke buitenruimte. Dat moet leiden tot een gelijk speelveld met meer banen, meer ruimte voor ondernemerschap, meer kwaliteit, meer diversiteit, meer klanten, meer bezoekers van buiten de stad en betere inbedding in de omgeving.

In de Nota wordt een belangrijk onderscheid gemaakt in het al dan niet ambulante karakter van de markten, straathandel en kiosken. Ambulante handel is het te koop aanbieden of venten van goederen via deur-aan-deurverkoop, aan willekeurige gegadigden op de weg of vanuit een kraam, verkoopwagen of grondplaats op een markt of een standplaats. Ambulante handel onderscheidt zich van de gevestigde 'sedentaire' detailhandel (de winkels) en horeca door het mobiel zijn van de verkooppunten.

Er komt meer ruimte om te ondernemen. Er komen nieuwe standplaatsen en er kunnen ook nieuwe markten komen. Het speelveld moet voor alle bestaande en nieuwe kiosk- en standplaatshouders, markthandelaren en venters duidelijk en gelijk zijn. Voor hen, maar ook voor andere gebruikers van de openbare ruimte moet helder zijn waar de grenzen liggen, wat wel kan en mag en wat niet. Ambulante handel vergroot daar de aantrekkelijkheid en de levendigheid van een gebied, voorziet in een behoefte, kan economisch gedijen en zet de leefbaarheid niet onder druk. Daardoor blijft de openbare ruimte echt openbaar.

Er wordt dus een helder onderscheid gemaakt tussen standplaatsen en kiosken. Het verschil zit in het al dan niet ambulante/mobiele karakter van de voorziening.

Standplaatsen
Standplaatsen zijn in de openbare ruimte gelegen plaatsen (dus niet op een marktterrein) waar vanuit een mobiele verkoopinrichting, zoals een wagen, een foodtruck, een kraam of een tafel, goederen worden verkocht, ambachten worden uitgevoerd of eten en drinken wordt verstrekt. Er zijn drie soorten standplaatsen:

Ambulante standplaatsen die door verschillende vergunninghouders voor een beperkte periode worden ingenomen, op vooraf bepaalde tijden (een of meer dagdelen per week). Deze standplaatsen moeten aan het eind van de verkoopdag worden ontruimd.

Incidentele standplaatsen. Deze zijn steeds kortdurend en moeten aan het eind van de verkoopdag worden ontruimd.

Seizoensplaatsen. Vergunninghouders kunnen op aan te wijzen vaste locaties handel drijven gedurende het verkoopseizoen van hun product. Denk bijvoorbeeld aan een oliebollenkraam.

Kiosk

Een kiosk is een op zichzelf staand gebouw geplaatst in de buitenruimte, dat wordt gebruikt voor consumptieve en/of detailhandelsdoelstellingen. Om de omvang van het gebouw enigszins te beperken wordt voor nieuwe kiosken in principe een maximale maat van 25m2 toegestaan. Soms dient een kiosk als horeca-uitgiftepunt. Een kiosk is als permanent bouwobject in een bestemmingsplan opgenomen. Voor een kiosk moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden afgegeven. Een bijzondere vorm van een kiosk is het horecapaviljoen, zoals de bekende Haagse koffiehuizen. Een horecapaviljoen is doorgaans groter dan een voor detailhandel aangewezen kiosk (voor nieuwe initiatieven in principe maximaal 40 m2) en biedt zitgelegenheid binnen en vaak ook buiten (terras). Voor een horecapaviljoen is een horecavergunning vereist.

  • In het verleden zijn situaties ontstaan waarin standplaatsen zijn uitgegroeid tot kiosken zonder aan de daarvoor geldende regels te voldoen. Dit wordt gecorrigeerd waar dat kan. Betreffende ondernemers krijgen (met uitzondering van enkele uitzonderlijke situaties) binnen een overgangsperiode de keuze om hun verkooppunt aan te passen tot een kiosk die voldoet aan de daarvoor gestelde regels of om weer ambulant te worden.
  • Voor nieuwe kiosken wordt een terughoudend beleid gehanteerd. Voor nieuwe kiosken is alleen plaats als zij aantoonbaar bijdragen aan de ruimtelijke en economische versterking van een winkel- of toeristisch gebied. Er zal dan goed moeten kunnen worden beargumenteerd dat een kiosk meerwaarde heeft ten opzichte van ambulante handel vanaf een standplaats. Bij verzoeken voor nieuwe kiosken zal onder meer worden gekeken naar:
    • 1. maximale omvang: max. 25 m2 (voor een horecapaviljoen max. 40 m2)
    • 2. geschiktheid van de locatie: alleen in of bij de hoofdwinkelstructuur of toeristische gebieden
    • 3. gevolgen voor het verkeer: de kiosk mag geen verkeershinder opleveren of ten koste gaan van parkeerruimte
    • 4. openings- en sluitingstijden: deze sluiten aan bij die van de winkels in het gebied.

In het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 wordt geen ambulante handel mogelijk gemaakt. Wel is aan de Oude Haagweg een kiosk met horeca gelegen.

3.8.3 Horeca
3.8.3.1 Horecavisie

Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.

In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • Ontwikkeling van de Haagse economie en groei van werkgelegenheid;
  • Ruimte voor vernieuwing en innovatieve concepten;
  • Een gelijk speelveld voor ondernemers;
  • Een toegankelijk en veilig horecaklimaat;
  • Meewegen van bewonersbelangen in beleidskeuzes.


De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken.

Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.

Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019

Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.


Horeca in winkelgebieden

Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte en/of middelzware horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.


Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%)

Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.

In het betreffende plangebied Nieuw Waldeck 2018 is geen sprake van winkelgebieden dan wel winkelstraten.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Op 28 juni 2018 heeft de gemeenteraad het geactualiseerde Integraal Huisvestingsplan (IHP) voor het basisonderwijs in de stadsdelen Loosduinen en Segbroek (RIS298036) vastgesteld. Het IHP betreft een planmatige benadering van de onderwijshuisvesting en verschaft inzicht in de mogelijk te nemen maatregelen op basis van onder meer ruimtebehoefte en kwaliteit van de huisvesting.

Voor de in Nieuw Waldeck gelegen basisschool “Het Lichtbaken” is in dit IHP bepaald dat de bestaande huisvestingssituatie aan de Georges Bizetstraat 21 blijft gehandhaafd.

Voorts blijft ook de bestaande huisvestingssituatie van de vestiging van het Maris College Waldeck aan de Toscaninistraat 187 gehandhaafd.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of zich verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

Kinderopvang

Op 19 april 2001 heeft de gemeenteraad de 'Nota ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' vastgesteld. Geschikte locaties voor kinderopvang zijn moeilijk te vinden. De meeste bestemmingsplannen zijn niet afgestemd op de grote groei van behoefte aan kinderopvangplaatsen. Met deze nota is een instrument gecreëerd om geobjectiveerd en gestructureerd te beslissen over de vestiging van kindercentra. De belangen van omwonenden verliest het college daarbij niet uit het oog. De in de nota opgenomen voorwaarden (ruimtelijke criteria) staan borg voor een zorgvuldige afweging van belangen. In de nota staan de (stedenbouwkundige) voorwaarden waaraan locaties voor nieuwe kindercentra (kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen) moeten voldoen om deze centra ruimtelijk in te kunnen passen in de stad:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001)
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk)
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.

Aanvullend op de bovenstaande beleidsnota heeft wethouder Dekker in brieven (november 2007 en februari 2009) aan de Commissie Jeugd en Burgerschap aangegeven welke acties van de gemeente bij de uitbreiding van buitenschoolse opvang worden ingezet. De verwachting is dat de wachtlijsten verder zullen groeien. De gemeente zal als regisseur fungeren bij het vinden van geschikte locaties om zo de groeiende wachtlijsten te verkorten. Een bestemmingsplan is een instrument dat een dergelijke faciliterende rol kan vervullen.

In het plangebied is in lijn met de bovenstaande criteria kinderopvang, al dan niet middels welzijnsvoorzieningen toegestaan in alle panden met een Maatschappelijke bestemming. Eventuele overige initiatieven tot vestiging van kindercentra in deze gebieden moeten van geval tot geval worden afgewogen.

3.9.2 Welzijn en Zorg

De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan maatschappelijke ondersteuning 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162). Doel van het gemeentelijke welzijnsbeleid is dat Hagenaars actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging.

Het Meerjarenbeleidsplan heeft het karakter van een kadernota, waarin in grote lijnen de missie, hoofddoelen, centrale thema’s en het financiële raamwerk worden geschetst. Het vormt daarmee de paraplu voor verschillende (nog op te stellen) uitvoeringsprogramma’s, waarin de kaders per beleidsgebied worden vertaald in concrete doelen, activiteiten, tijdsfaseringen en financiële middelen.

De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
1. Het bevorderen van de participatie van Hagenaars;
2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare Hagenaars.

Bij participatie gaat het om het aanbieden van faciliteiten om deelname van Hagenaars in wijken
& buurten én in stedelijke netwerken te bevorderen. Bij ondersteuning gaat het om het bieden van
voorzieningen voor Hagenaars in kwetsbare posities, om zo zelfstandig mogelijk deel te kunnen nemen aan de samenleving.

3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen
3.9.3.1 Publieke Gezondheidszorg

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.

3.9.3.2 Jeugdverblijven

De Wet op de jeugdverblijven (geldend vanaf 01-07-2016) zorgt voor wettelijk toezicht op volledig privaat gefinancierde internaten waar kinderen verblijven. Deze internaten – die naar aard verschillen van Turks-Nederlandse internaten tot huizen waar slachtoffers van loverboys worden opgevangen – krijgen onder andere een meldplicht jegens het college van burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente, dienen een kwaliteitskader met voorgeschreven onderwerpen vast te stellen en dienen een onafhankelijke vertrouwenspersoon aan te stellen.

Verder dient de houder en alle bij het jeugdverblijf betrokkenen die met minderjarigen in aanraking komen te beschikken over een verklaring omtrent het gedrag. De wet beoogt de controleerbaarheid en transparantie van de situatie in jeugdverblijven te vergroten om uiteindelijk de ongestoorde ontwikkeling en de veiligheid van kinderen die aldaar verblijven zo veel mogelijk te vergroten.

3.9.4 Levensovertuiging

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft huisvestingsproblemen. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek Gebedsruimte in Den Haag (2005; RIS 132713), geeft voor een periode van 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. In het plangebied zijn geen religieuze functies aanwezig

3.10 Sport en recreatie

3.10.1 Sport

De Haagse sport is aantrekkelijk, toegankelijk en bereikbaar voor alle Hagenaars. De Hagenaar moet een leven lang kunnen sporten. Om dat te bereiken is het van belang aan te sluiten op de wensen, behoeften en mogelijkheden van alle inwoners. Dit betekent dat drempels, die sommige groepen ervaren om te sporten, moeten worden weggenomen. En ook dat er aansluiting wordt gezocht met andere terreinen, organisaties en maatschappelijke doelen. Om dit mogelijk te maken beschrijft de sportnota, uit 2015 (RIS 283153), de te leveren inspanningen:

  • Sport-inclusief denken: het besef dat sport en bewegen kan helpen bij tal van maatschappelijke vraagstukken dient breed omarmd te worden, zowel in de sport als in andere sectoren.
  • Maatwerk en innovatie: de huidige samenleving - die zich kenmerkt door complexiteit, diversiteit en snelle veranderingen - vraagt om de inzet op slimme verbindingen en passende methoden die aansluiten bij de stad, bij specifieke organisaties en bij de wijk en zijn bewoners.
  • Eigentijds sportvoorzieningenbeleid: de verwachte bevolkingstoename in Den Haag vraagt om efficiënt ruimtegebruik. Dat betekent nadrukkelijke inzet op multifunctionele, duurzame en laagdrempelige sportvoorzieningen, op medegebruik en op sportief gebruik van buitenruimte.
  • Verenigingssport centraal: de sportverenigingen vormen hèt fundament van de Haagse sport en moeten worden gekoesterd en ondersteund, zonder daarbij andere sportverbanden (de zogeheten anders en niet georganiseerde sport) en sportbehoeften te veronachtzamen.

Het aantal inwoners van Den Haag stijgt de komende jaren verder en de gemeente wil dat de sportdeelname (aanzienlijk) toeneemt. Dit betekent dat de beschikbare sportruimte behouden moet blijven en voor zover mogelijk efficiënter worden gebruikt. Hiervoor zijn diverse maatregelen te treffen, zoals herontwikkelingen van bestaande terreinen, aanleg van kunstgras, realiseren van tijdelijke sportvoorzieningen e.d. Voor wat betreft de fysieke situatie dient er aandacht te worden besteed aan:

  • Het optimaliseren van de toegankelijkheid van de sportaccommodaties voor Hagenaars met een beperking;
  • efficiënt gebruik van sportaccommodaties bevorderen door het:

- ontwikkelen van plannen voor uitbreiding van de capaciteit voor groeisporten door herinrichting van sportparken;

- uitbreiden van het aantal kunstgrasvelden met als vuistregel minimaal één kunstgrasveld per sportpark;

- onderzoeken noodzaak van en mogelijkheden voor extra binnensportcapaciteit door plaatsing van tijdelijke (blaas)hallen;

- onderzoeken van de noodzaak en haalbaarheid van uitbreiding van de capaciteit aan (ondiep) zwemwater ten behoeve van school- en leszwemmen in het centrumgebied;

  • Verbetering kwaliteit (verenigings)accommodaties door:

- Stimuleren van de aanpak van het onderhoud van verenigingsopstallen

- Stimuleren voor het aanbrengen van energiebesparende maatregelen op/aan verenigingsaccommodaties

  • Verbeteren van de toegankelijkheid van sportparken door het wegnemen van hekken. Hiervoor zal in samenwerking met andere beleidsafdelingen en de verenigingen een plan van aanpak worden opgesteld om een verbinding te leggen tussen de buitenruimten en de sportaccommodaties. Dit is gericht op het optimaliseren van de kwaliteit en capaciteit van sportvoorzieningen en de buitenruimte;
  • Starten van een pilot gericht op de ontwikkeling van een multifunctioneel 'Sport en Beweegpark voor de wijk";
  • Voortzetten van de lijn om laagdrempelige sportieve mogelijkheden in de buitenruimte te realiseren, gericht op diverse doelgroepen; dit in nauwe samenwerking en afstemming met andere gemeentelijke afdelingen;
  • Het (voortzetten) van de ondersteuning van de maatschappelijke wijkfunctie van sportverenigingen. De nadruk ligt op het versterken van de sportclubs die deze functie al vervullen door het equiperen en ondersteunen van sportorganisaties;

Binnen de grenzen van bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 liggen geen sportvelden en sport accommodaties.

3.10.2 Volkstuinen

De ' Nota Volkstuinen in Den Haag' (Rv 206 - 2008; RIS 156058) is opgesteld met als doel een beter beeld te krijgen van de huidige en toekomstige situatie van volkstuinen in de gehele stad en een advies op te stellen voor de (ruimtelijke) omgang met volkstuinen in Den Haag. Zo kan de Nota een handreiking bieden wanneer er sprake is van strijdige ruimteclaims. Naar verwachting zal de vraag naar volkstuinen op de middellange termijn eerder toe- dan afnemen. Handhaving van het huidige aanbod aan volkstuinen is dan ook het uitgangspunt van deze nota. Dit hoeft niet altijd handhaving van het aanbod op de huidige locaties te zijn. Volkstuincomplexen kunnen ook verplaatst worden, al dan niet met uitplaatsing van de bestaande verenigingen. Wanneer een volkstuincomplex bij ontwikkelingen wel op de huidige locatie kan blijven, maar niet volgens de huidige opzet, moet bekeken worden of het bestaande volkstuincomplex toch niet in te passen is. Dit kan bijvoorbeeld door het ruimtegebruik zo te optimaliseren dat er op een kleiner oppervlak nog net zo veel, dan niet meer, volkstuinen gerealiseerd kunnen worden. Indien individuele volkstuincomplex echt niet meer op de huidige locatie kunnen blijven en ook niet herplaatst kunnen worden, is er nog de mogelijkheid van opheffing. Dit kan vrijwillig of door onteigening.

Binnen het plangebied van Nieuw Waldeck 2018 zijn meerdere volkstuinen aanwezig. Deze volkstuinen zijn door middel van een functieaanduiding positief bestemd.

3.10.3 Spelen

De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.

Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 - 150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 - 600 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   > 750 m²  

In dit bestemmingsplan worden binnen de bestemmingen en de verschillende verkeersbestemmingen bij recht speelplekken mogelijk gemaakt.

3.11 Duurzaamheids- en milieubeleid

3.11.1 Duurzaamheidsbeleid

Den Haag Duurzaam Agenda 2015 - 2020

In het coalitieakkoord wordt nadrukkelijk aandacht voor gevraagd voor duurzaamheid. Specifiek in het hoofdstuk duurzaam denken en doen. Maar ook bij andere onderwerpen als bereikbaarheid, wonen, wijkaanpak en stedelijke economie. Dit in vervolg op de ingezette koers met de Kadernota Op weg naar een Duurzaam Den Haag (2009), de Integrale nota milieu en duurzaamheid (2013) en de Backcastingstudie waarin wordt beschreven wat gedaan moet worden om in 2040 daadwerkelijk CO2 neutraal te zijn. Duurzaamheid wordt zo steeds integraler onderdeel van het gemeentelijk werkveld waarbij enerzijds de basis op orde moet zijn en worden gehouden, maar anderzijds zijn er ook onderwerpen waarop komende periode extra inspanning nodig is. De Den Haag Duurzaam Agenda 2015-2020 (RIS 283893) verbindt het coalitieakkoord met de breedte van de gemeentelijke werkzaamheden en brengt, met vier prioriteiten, focus aan voor nieuw beleid. Die vier prioriteiten zijn:

  • verder verlagen van de CO2 uitstoot;
  • uitbreiden en verduurzamen van het warmtenet;
  • klimaatbestendig maken van de stad;
  • versterken van duurzame Haagse Kracht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0336ANieuwWald-50VA_0025.png"

Den Haag maakt het duurzaam

De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.

Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waarin groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaat neutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.

Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'

Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)

De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders. Dit document biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaat neutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.

  • Het Klimaatplan Den Haag (RIS 180174) en de Energievisie Den Haag 2040 (Cb 2011:RIS 180173).
  • Het Uitvoeringsplan 'Klimaatbestendig Den Haag' (Cb 2012;RIS 252427) beschrijft op hoofdlijnen welke effecten van klimaatverandering voor Den Haag relevant zijn, hoe de gemeente daar mee omgaat en welke acties de komende periode worden uitgevoerd.
  • Het Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (Cb 2012; RIS 251776) beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van lopen en fietsenbewegen en bouwen en hergebruik van gebouwen
  • Het uitvoeringsplan “bestaande woningen, duurzame woningen!” (RIS 176840) is een plan dat concrete maatregelen bevat om de bestaande woningen in de stad duurzamer te maken.
  • Duurzaam bouwen in Den Haag. Nieuwbouw in het plangebied dient minimaal te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Tevens dient nieuwbouw aardgasloos ontwikkeld te worden.

Klimaatadaptatie

Bij elke nieuwe ruimtelijke ontwikkeling zal, afhankelijk van de opgave en de locatie, bezien moeten worden welke duurzame energiebronnen aangeboord worden. Ook de aanpassing aan de klimaatverandering is in hoge mate een ruimtelijk vraagstuk. Meer warme zomers en een toenemende kans op extreme weersituaties vragen bij een verdere ontwikkeling van de stad om het vergroten van afvoer- en absorptievermogen in stedelijke watersystemen en het voorkomen van 'hitte-eilanden' en hittestress.

In de afgelopen jaren is steeds meer aandacht gekomen voor klimaatverandering. Naast de overheid kunnen ook particuliere initiatieven bijdragen aan het klimaatbestendiger inrichten van het terrein. Binnen de percelen in het plangebied bestaan mogelijkheden voor creatieve, simpele en efficiënte oplossingen om water of vasthoudmaatregelen aan te leggen of toe te passen.

Voor het realiseren van relatief eenvoudige klimaatadaptieve maatregelen en voorzieningen als groene dakbedekking op gebouwen -waarvoor (nog) een subsidieregeling bestaat in Den Haag- en het in de bodem infiltreren van hemelwater is geen omgevingsvergunning vereist. Voor dat soort maatregelen en voorzieningen hoeven in een bestemmingsplan geen regels te worden opgenomen.

Een bestemmingsplan kan wel regels bevatten voor het realiseren van voorzieningen voor de berging van hemelwater, het vrij houden van bebouwing van overloopgebieden, het vrij houden van bebouwing langs beken of van lage plekken die natuurlijke waterbergingen vormen, het ophogen van gronden of het realiseren van bouwwerken ter voorkoming van overstromingen en andere voorzieningen en bouwwerken met een mogelijke impact op de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.

Ook in de toekomst zal in omgevingsplannen aandacht voor klimaatbestendigheid nodig zijn. Grotere weersextremen vergen maatregelen ter voorkoming van onnodige verharding (voor- en achtertuin), regentonnen, groene daken, ontkoppeld hemelwater e.d. kunnen een grote bijdrage leveren.

3.12 Overig sectoraal beleid

In het plangebied zijn ook functies aanwezig waarvoor apart beleid is geformuleerd om nieuwe vestiging zo veel mogelijk te voorkomen. De bestaande vestigingen mogen worden voortgezet op grond van de beleidsstukken die hieronder worden behandeld.

3.12.1 Belwinkels

In bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 worden geen belwinkels mogelijk gemaakt.

Hoofdstuk 4 Fysieke leefomgevingsaspecten

4.1 Inleiding

De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, natuurbescherming en bodem.

4.2 Milieueffectrapportage

Het instrument van de Milieueffectrapportage is geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer en in het Besluit m.e.r. De Wet milieubeheer is een kaderwet waarin de uitgangspunten van het milieubeleid staan beschreven. In het Besluit m.e.r. staat wanneer een m.e.r. moet worden toegepast. Het besluit bevat bijlagen waaronder de C- en D-lijst. Door middel van deze lijsten kan bij het opstellen van een ruimtelijk plan worden beoordeeld of het plan een ontwikkeling omvat die een m.e.r.-(beoordelings)plicht kent. Overigens moet daarnaast worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling aanzienlijke milieueffecten kan hebben, waarbij naast de drempelwaarden ook de omstandigheden ter plaatse worden betrokken. Dit in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de EU van 15 oktober 2009 (C-225/08). Bij een m.e.r.-plicht dient een milieueffectrapportage gemaakt te worden en bij een m.e.r.-beoordelingsplicht dient een afweging te worden gemaakt door het bevoegd gezag of een m.e.r. opgestart zal worden.

Vormvrije - m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit  in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.

Conclusie

Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan waarin geen (grootschalige) ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Er is geen aanleiding voor een separate vormvrije - m.e.r.- beoordeling.

4.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden. In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden. In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.

Risicovolle inrichtingen

Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen. Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen. De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.

Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd. In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.

Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.

Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan.

Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten. De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording: 1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of 2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.

Gemeentelijk beleid

De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:

De gemeente richt zich op het vasthouden en bieden van ontwikkelingsmogelijkheden voor de bestaande bedrijvigheid en het ontwikkelen van nieuwe bedrijvigheid.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op vier gebiedstypen: woongebieden, buitengebieden, gemengde gebieden, risicoarme bedrijventerreinen (inclusief buitengebieden) en bedrijventerreinen met risicovolle bedrijven/inrichtingen.

Bij nieuwe ontwikkelingen in woongebieden staat de veiligheid voorop. In woongebieden worden dan ook geen nieuwe risicobronnen van betekenis, zoals LPG-tankstations, toegelaten.

Op de bedrijventerreinen hanteert de gemeente een minder streng veiligheidsregime en is de komst van inrichtingen met enige risicobelasting (lichtere vorm van risicovolle bedrijven) onder voorwaarden mogelijk.

Bij externe veiligheidsknelpunten, besteedt de gemeente eerst aandacht aan bronmaatregelen om het risico te verkleinen. Pas daarna komen effectmaatregelen aan de orde. In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:

1. Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen

2. Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen

3. Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.

Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.

Onderzoek

Door de Omgevingsdienst Haaglanden is onderzoek gedaan naar de gevolgen van externe veiligheid voor onderhavige planontwikkeling. Hieruit blijkt dat uit het oogpunt van externe veiligheid er geen belemmeringen zijn voor het plan. Risicobronnen bevinden zich op dusdanig grote afstand dat deze geen invloed op het gebied hebben. De dichtstbijzijnde risicobronnen zijn een onbemand tankstation aan de Oranjewoudstraat op circa 350 meter en de route gevaarlijke stoffen (Ockenburgstraat) op circa 500 meter afstand van het plangebied. Het plangebied ligt buiten de 200 meter zone van de route die tot ruimtelijke beperkingen kan leiden en buiten het invloedsgebied (355 meter) van de route. Voor het onbemand tankstation gelden geen veiligheidsafstanden tot externe objecten.

4.4 Geluid

4.4.1 Wet Geluidshinder

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidgevoelige objecten. Als geluidgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

Woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven, ligplaatsen voor woonboten en woonwagenstandplaatsen.

4.4.2 Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven (volgens de Wet geluidhinder) niet in het onderzoek te worden betrokken, maar wel op basis van een goede ruimtelijke ordening.

Aangezien het een conserverend bestemmingsplan betreft (er worden geen nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt), is gelet op het bovenstaande, geen akoestisch onderzoek en geen procedure hogere grenswaarden in het kader van de Wgh te worden gevolgd.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 maakt geen ontwikkelingen mogelijk.

De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer (zie ook bijlage 2 van de Wet Milieubeheer) vormen dan ook geen beletsel voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.

4.6 Bodem

Wettelijk kader

Een verontreinigde bodem kan zorgen voor gezondheidsproblemen en tast de kwaliteit van het natuurlijk leefmilieu aan. Daarom is het belangrijk om bij ruimtelijke plannen de bodemkwaliteit mee te nemen in de overwegingen. De Wet bodembescherming (Wbb), het Besluit bodemkwaliteit en de Woningwet stellen grenzen aan de aanvaardbaarheid van verontreinigingen. Indien bij planvorming blijkt dat (ernstige) verontreinigingen in het plangebied aanwezig zijn, wordt op basis van de aard en omvang van de verontreiniging én de aard van de ruimtelijke plannen beoordeeld welke gevolgen dit heeft.

Wet bodembescherming

De Wet bodembescherming (Wbb) regelt zaken rond bodembescherming en bodemsanering. Vertrekpunt van de Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is functiegericht saneren. De wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;

b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;

c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. Het is niet nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

In de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodem bedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat ter plaatse van de planlocatie met name om glastuinbouwbedrijven, benzinestations, schilderwerkplaatsen, autogarages, metaal- en houtbewerkingsinrichtingen, drukkerijen, verfspuitinrichtingen, (chemische) wasserijen, en brandstofdetailhandels.

Er zijn diverse ondergrondse brandstoftanks bekend, waarvan de meeste gesaneerd en/of verwijderd zijn.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) is gelegen in zone 81 en gemiddeld licht verontreinigd is met lood en PAK en matig met PCB. De ondergrond (0,5- 2,0 m-maaiveld) is gelegen in zone 02 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.

Het plangebied is niet gelegen in een milieubeschermingsgebied voor grondwater.

Binnen het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken verricht. Hierbij zijn drie gevallen van ernstige bodemverontreiniging aangetroffen. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume), of bij de overschrijding van de norm voor asbest van 100 mg/kg.ds.

Twee gevallen zijn volledig gesaneerd. Het derde geval (omgeving Buitentuinen 20-22) betreft een verontreiniging met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen, waarvan de sanering nog in uitvoering is.

Niet alle locaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek conform NEN-5740 moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Indien er een vermoeden is van het voorkomen van asbest in de bodem dient deze eveneens op asbest te worden onderzocht conform NEN 5707. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Conclusie:
De behandelde thema's vormen geen belemmering voor een verdere planvorming.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf 5.3 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.5. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.6 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

Bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 is een conserverend bestemmingsplan. De bestaande situatie en huidige functioneren worden vastgelegd.

5.3 Ontwikkelingen

5.3.1 extra bouwlagen
5.3.1.1 Vijf bouwlagen

Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven volgt uit de structuurvisie en de agenda voor de Haagse Verdichting dat voor bebouwing langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van de mogelijkheid om minimaal vijf bouwlagen te realiseren.

Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan immers een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria aan de hand waarvan besloten wordt of verdichting wordt toegepast wordt zijn:

  • de betekenis van de route in de stad;
  • de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing;
  • de bestaande ruimtelijke kwaliteit;
  • het (Rijks)beschermd stadsgezicht.

In het plangebied komen de volgende wegen voor verdichting in aanmerking met een minimale bouwhoogte van 5 lagen: De Oude Haagweg en de Groen van Prinstererlaan.

Het is echter niet aannemelijk dat er binnen de planperiode van dit bestemmingsplan (10 jaar) een bouwplan tot verdichting langs deze wegen wordt ontwikkeld. Ook individuele aanvragen zijn niet te verwachten. De bebouwing bestaat grotendeels uit 2 of 3 lagen met een plat dak of met een kap. Een ontwikkeling om te verdichten in de toekomst blijft mogelijk. Wanneer de kans zich voordoet en de gemeente hieraan wil meewerken, kan een aparte planologische procedure worden gevolgd. De bestaande bebouwing (goot- en bouwhoogten) is daarom opgenomen in dit bestemmingsplan.

Overigens dient op basis van de structuurvisie sprake te zijn van herstructurering (uitspraak Raad van State 200907208/1/R1). Hiervan is in onderhavige plangebied geen sprake.

5.3.1.2 Dakopbouwen (extra bouwlaag)

De gemeente Den Haag wil dakopbouwen mogelijk maken omdat:

  • deze vorm van woninginnovatie een (duurzame) bijdrage kan leveren in het vergroten van woningoppervlaktes;
  • het een alternatief is voor verhuizen naar een grotere woning elders waardoor de sociale structuur minder onder druk komt te staan;
  • vasthouden van middeninkomens;
  • het past binnen de binnenstedelijke verdichtingsopgave (gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid).


Binnen 10 jaar na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een bestaande woning d.m.v. een dakopbouw (extra bouwlaag) ten behoeve van het eigen gebruik, zal het college geen medewerking verlenen aan een aanvraag om een omgevingsvergunning tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen .

Bij de inventarisatie zijn drie uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Het moet gaan om uitbreiding van woningen. Onder andere bedrijfspanden en garageboxen komen niet in aanmerking voor een dakopbouw
  • 2. Het betreft twee- en drielaagse bebouwing met een plat dak (zowel eengezins- als meergezinswoningen). Woningen met een duidelijke kapconstructie of gootlijn aan de straatzijde en bebouwing die al minimaal vier bouwlagen hoog is komen niet in aanmerking voor een dakopbouw. (Een uitzondering hierop is de 4-laagse bebouwing langs de lange lijnen zie 5.3.4.1).
  • 3. De bestaande planologische rechten uit het vigerende bestemmingsplan worden gerespecteerd.


Vervolgens wordt rekening gehouden met de stedenbouwkundige inpassing van de locaties die volgens de eerste inventarisatie in aanmerking komen voor een dakopbouw. De volgende aspecten spelen hierbij een rol:

  • Straatprofielen: het betreffende straatprofiel moet voldoende ruim bemeten zijn om dakopbouwen aan één of twee kanten toe te voegen. Hierbij speelt enerzijds de lichtinval en de bezonning van de gevels een rol, maar ook de verhoudingen tussen straatbreedte en hoogte van de omliggende bebouwing (minimale verhouding straat - gevelwand ongeveer 1:1).
  • Binnenterreinen: het betreffende binnenterrein moet voldoende maat hebben om ophoging van de aanliggende bebouwing mogelijk te maken. Hierbij spelen met name lichtinval en de mate van bezonning van de gevels een rol.
  • Hoogte stedelijke omgeving: (1) hoe hoog zijn de omliggende panden? Hoe verhoudt zich het toevoegen van een dakopbouw tot het omliggend stedelijk gebied? De behoefte aan dakopbouwen speelt met name bij twee of drie bouwlagen in de bestaande situatie.
  • Dakvormen: dakopbouwen liggen het meest voor de hand bij platte daken en zeer flauw hellende daken (vlieringen; geen stahoogte);
  • Ensemblewaarde: Van invloed op de keuze is of een gebied is aangewezen als Rijks- of gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Hierbij wordt met name gekeken naar de stedenbouwkundige samenhang.
  • Architectuur: de architectuur van het pand kan van invloed zijn op de positionering van de dakopbouw op het dakvlak, maar is niet bepalend voor het al dan niet toestaan van een dakopbouw.


De aanvraag voor een dakopbouw wordt altijd voorgelegd aan de welstandscommissie.
In de stedenbouwkundige verantwoording wordt geen onderscheid gemaakt tussen woningen in
particulier eigendom of corporatie bezit.


De volgende stappen zijn doorlopen:

1. Inventarisatie twee- en drielaagse platte bebouwing en bestaande planologische rechten uit het vigerende bestemmingsplan

2. Stedenbouwkundige afweging over de wenselijkheid van een dakopbouw.

3. Noodzaak tot bezonningsonderzoek.

4. Stedenbouwkundige afronding waar dakopbouwen mogelijk zijn.

5. Vertaling naar het bestemmingsplan

1. Inventarisatie en bestaande planologische rechten uit het vigerende bestemmingsplan

In het vigerende bestemmingsplan "Nieuw Waldeck" van 27 november 2008 zijn de in het plangebied aanwezige woningen op de verbeelding (plankaart) weergegeven met de aanduiding 'maximum aantal bouwlagen'.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van de gebouwen en woningen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. Voorts bleek uit de verrichte inventarisaties dat het maximum aantal bouwlagen niet altijd overeenkomt met de daadwerkelijk gerealiseerde bouwlagen en voorts zijn veel woningen uitgevoerd met een kap. De onbenutte bouwlagen zijn nog niet gerealiseerd en gezien het uitgekristalliseerde karakter van de wijk, waarbij de woningen en woonappartementen vaak een complexe vormentaal hebben en bovendien erg compact gebouwd zijn, zijn deze ook in planologische zin niet meer wenselijk om opnieuw en als directe bouwmogelijkheid te bestemmen in dit actualiseringsplan.

Er is daarom voor gekozen om de feitelijke bouwhoogten vast te leggen op de digitale verbeelding (plankaart). De in het voorafgaande bestemmingsplan bewust opgenomen maar nog onbenutte bouwlagen zijn geïnventariseerd en eventueel het alsnog benutten ervan behoort via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid tot de mogelijkheden. Bij een volgende actualisering van het plan zullen vervolgens, indien in de tussenliggende periode er hiervoor geen aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, deze onbenutte bouwlagen in zijn geheel worden geschrapt.

2. Stedenbouwkundige overwegingen

Voor de onbenutte bouwlagen uit het vorige bestemmingsplan, die staan aangeduid op de aparte bijlage 5, is geen stedenbouwkundige beoordeling nodig. Deze extra bouwlagen kwamen voort uit het vijf lagen beleid dat voorschreef dat langs hoofdwegen de bebouwing minimaal vijf lagen mag worden. Dit beleid is echter volgens de huidige inzichten achterhaald.

Verder zijn dakopbouwen maar ook andere woningvergrotingen in principe slechts toegestaan mits het op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze gerealiseerd kan worden. In de regels voor Wonen-2 is hiervoor de volgende voorwaarde opgenomen:

  • het uitbreiden en/of vergroten van gebouwen is uitsluitend toegestaan indien dit de architectonische kwaliteit en/of de stedenbouwkundige waarde van het ensemble waarvan het te vergroten of uit te breiden gebouw deel uitmaakt niet verstoort.

3. Noodzaak tot bezonningsonderzoek

Voorop gesteld dat een bezonningsonderzoek alleen is benodigd voor nieuwe situaties. Bestaande juridisch planologische situaties dienen in beginsel te worden gerespecteerd, daarmee ook de onbenutte bouwmogelijkheden uit het voorgaande plan, en kan deze aanvullende eis niet worden gesteld. Verder wijst een bezonningsonderzoek uit dat:

  • Een verhoging van de bestaande bebouwing geeft bij een deel van de gevels van omliggende woningen extra schaduw. De invloed is vastgesteld op de toetsingsdatum 19 februari. De zonnestanden op deze datum komen met een verschuiving van een uur in verband met de zomertijd vrijwel overeen met die op 21 oktober. Behoudens de maanden november, december en januari is in de rest van het jaar door hogere zonnestanden doorgaans een veel kleinere invloed te verwachten.
  • Een bezonningsstudie is alleen vereist voor nieuwe situaties. De bestaande juridisch planologische bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan zijn gerespecteerd en op een aparte kaart in beeld gebracht (bijlage 2 bij de regels). In de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2 is hiervoor een aparte afwijkingsbevoegdheid opgenomen.


4. Stedenbouwkundige afronding waar dakopbouwen mogelijk zijn.

De onbenutte bouwlagen uit het bestemmingsplan zijn door middel van een kaart geïnventariseerd en als bijlage gevoegd bij de regels van dit plan. Op basis van een binnenplanse afwijking in de bestemming Wonen - 1 en Wonen - 2 waarin naar de bijlage wordt verwezen waar deze situaties zich bevinden kan alsnog in planologische zin en op die betreffende locaties op basis van vigerende bouwrechten uit het oude bestemmingsplan medewerking worden verleend aan de realisering van een (gedeeltelijk) onbenutte bouwlaag en voor een aantal gevallen voor twee onbenutte bouwlagen uit het voorgaande bestemmingsplan.

5. Vertaling naar het bestemmingsplan

De niet gerealiseerde bouwlagen zijn geïnventariseerd en ondergebracht in een aparte onbenutte bouwlagenkaart (Bijlage 2 Onbenutte bouwlagen). Deze onbenutte bouwlagen zijn mogelijk op basis van het voorgaande bestemmingsplan.

Voor onbenutte bouwlagen is er geen sprake van een nieuwe ontwikkeling en zijn niet via een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding (plankaart) opgenomen. Er is voor gekozen om de feitelijke goot- en bouwhoogten vast te leggen op de digitale verbeelding (plankaart). De onbenutte bouwlagen zijn vervolgens geïnventariseerd en ondergebracht in een aparte onbenutte bouwlagenkaart (Bijlage 2).

Verder is door opname van een binnenplanse afwijking met een verwijzing naar de aparte onbenutte bouwlagenkaart binnen de bestemmingen Wonen - 1 en Wonen - 2 de mogelijkheid opgenomen om alsnog medewerking te verlenen aan het toestaan van extra onbenutte bouwlagen en weergegeven per locatie in de kleuren groen en blauw zoals weergegeven in Bijlage 2 Onbenutte bouwlagen. Voorts onder de voorwaarde dat daartoe een aanvraag om omgevingsvergunning voor is ingediend en daarover overeenkomstig is besloten.

Bij een volgende actualisering van het plan zullen vervolgens, indien in de tussenliggende periode er hiervoor geen aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, deze onbenutte bouwlagen in zijn geheel worden geschrapt.

5.3.1.3 Oude Haagweg 55

Ter plaatse van het gesloopte scoutinggebouw aan de Oude Haagweg 55 is, ten tijde van de ter inspraaklegging van dit bestemmingsplan, een bewonersinitiatief voor een buurttuin in ontwikkeling. De initiatiefnemers zijn op het probleem gestuit dat de grond verontreinigd is en dat die een slechte basis is voor het doel van een tuin. Het reinigen van de vervuiling is noodzakelijk.De daarvoor benodigde financiële middelen zijn (nog) niet beschikbaar. Het realiseren van dit burgerinitiatief is daardoor onzeker.

5.3.1.4 Parkeersituatie

Het parkeerbeleid van Den Haag is opgenomen in het Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS 168473A). In juni 2015 heeft een update van dit parkeerbeleid plaatsgevonden door middel van de "Parkeerbrief 2015: aanpak parkeerdossier" (RIS 283326). In deze brief is een indeling gemaakt in drie typen woongebieden naar aanleiding van parkeerdrukmetingen, daarnaast is nog sprake van een restcategorie waarbij geen recente cijfers beschikbaar zijn.

Voor het plangebied Nieuw Waldeck geldt dat de parkeerdruk nu (2015) op het maatgevende tijdstip lager is dan 90%.

Voor nieuw- of verbouwplannen geldt de voorwaarde dat op eigen terrein parkeergelegenheid moet worden gecreëerd. Dit beleid en het bijbehorende toetsingskader zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571). De normen welke in bijlage 4 van de Nota Parkeernormen Den Haag zijn opgenomen, zijn als Bijlage 3 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

Op 3 maart 2016 is een aanpassing van het parkeerbeleid vastgesteld door de raad. Deze aanpassing van het beleid houdt in dat er bij uitbreiding van het vloeroppervlak van bestaande woningen geen parkeertoets meer hoeft plaats te vinden. Dit betekent dat het toevoegen van dakopbouwen niet leidt tot een hogere parkeerdruk of parkeereis en zijn deze bij recht mogelijk gemaakt.

5.3.1.5 Afweging

Er is geen aanleiding om de rechten te verruimen ten opzichte van de eerder mogelijk gemaakte uitbreidingen. De woonerven hebben een sterke ensemblewaarde waarbij uitbreidingen, zoals in de vorm van dakopbouwen, dit ensemble kunnen verstoren. Andere mogelijkheden voor uitbreiding van de woning, zoals dakkapellen, zijn reeds mogelijk gemaakt via het vergunningsvrij bouwen. Op enkele plekken heeft het beleid 5 bouwlagen, extra bouwhoogte, mogelijk gemaakt. Voor de woningen langs de Groen van Pinkstererlaan en Oude Haagweg is de afweging gemaakt om deze bestaande rechten op te nemen in de vorm van een bouwvlak met vaste bebouwhoogte in plaats van een dakopbouw. Deze woningen zijn onderdeel van het ensemble van gestapelde (hoog)bouw. Hierbij zorgt de extra bouwlaag voor geen afbreuk van de ensemblewaarde.

5.4 Duurzaamheid

5.4.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan, dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.

Bedrijven, detailhandel en voorzieningen

In de regels van het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 zijn de bestaande bedrijfsactiviteiten, detailhandel en voorzieningen toegelaten. In dit plan zijn geen nieuwe bedrijfsactiviteiten, detailhandel en voorzieningen voorzien.

Geen nieuwe stedelijke ontwikkeling

De ontwikkelingsruimte in dit plan vormt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Nadere toetsing van de dit plan een de regels van de Ladder is in dat geval niet nodig. Het plan is daarmee in overeenstemming met de regels van de Ladder voor duurzame verstedelijking en de provinciale Verordening ruimte.

5.4.2 Duurzaamheid in dit bestemmingsplan

Het plangebied is een bestaand woongebied, in dit bestemmingsplan zijn geen maatregelen in de openbare ruimte in het kader van klimaatbestendigheid voorzien. Mogelijk worden in de toekomst klimaatbestendige maatregelen genomen in groen- en waterstructuren in het plangebied. Indien nodig, zullen voor die aanpassingen van het openbaar gebied aparte ruimtelijke procedures worden gevolgd.

Voor de verduurzaming van bestaande woningen zijn geen specifieke regels in dit bestemmingsplan opgenomen, Het Besluit ruimtelijke ordening voorziet reeds in het vergunningvrij toepassen van diverse duurzame maatregelen aan bestaande woningen.

5.5 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.5.1 Het digitale bestemmingsplan

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft ondermeer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:1000.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaardenruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aanbouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de verbeelding geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en verbeelding.

5.5.2 Keuze en verantwoording van bestemmingsplannen

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk beleid  
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden.   De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk Ladder voor duurzame verstedelijking. In het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor de ladder voor duurzame verstedelijking op van toepassing is.  
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur.   Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 is in overeenstemming met het provinciaal beleid.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.   Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 maakt geen uitbreiding van detailhandel mogelijk. Bestaande detailhandellocaties zijn rechtstreeks of met de functieaanduiding 'detailhandel' op de verbeelding aangegeven.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting / Agenda Ruimte voor de Stad
Dit houdt voor Nieuw Waldeck 2018 in dat invulling wordt gegeven aan:  
dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen.
 
In het plangebied komen de volgende wegen (routes) hiervoor in aanmerking: de Groen van Prinstererlaan en de Oude Haagweg. Het is echter niet aannemelijk dat er binnen de planperiode van dit bestemmingsplan (10 jaar) een bouwplan tot verdichting langs deze wegen wordt ontwikkeld. Ook individuele aanvragen zijn niet te verwachten. Een ontwikkeling om te verdichten in de toekomst blijft mogelijk. Wanneer de kans zich voordoet en de gemeente hieraan wil meewerken, kan een aparte planologische procedure worden gevolgd. De bestaande bebouwing is daarom opgenomen in dit bestemmingsplan.  
optoppen (dakopbouwen)   Binnen de bestemming Wonen - 1en Wonen - 2 is in lid 3 een binnenplanse afwijkingsregeling vervat die dakopbouwen en/of kapverdiepingen mogelijk maken Deze afwijkingsbevoegdheid geldt voor woninguitbreidingen die in het voorafgaande bestemmingsplan reeds waren toegestaan op grond van het zgn. vijf-bouwlagen beleid ingevolge de Structuurvisie/Haagse Verdichting/Agenda Ruimte voor de Stad. Hiervoor bevatten de regels een verwijzing naar de in de bijlage opgenomen Bestaande Bouwrechtenkaart en de daarop aangeduide onbenutte dakopbouwen en/of kapverdiepingen locaties. Daarnaast biedt de architectuur in een overwegend deel van het plangebied soms mogelijkheden tot uitbreiding zonder dat dit strijdig is met op de verbeelding vermelde bouwhoogtes. Voorzover hiermede de architectonische kwaliteit alsmede de stedenbouwkundige ensemble-waarde niet aangetast worden bieden de regels de mogelijkheid hieraan mee te werken.  
verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;   Er is aangesloten op de landelijke regeling voor het vergunningvrij bouwen van aan- en bijgebouwen.  
Plangebied Nieuw Waldeck 2018    
Cultureel erfgoed    
Cultuur historische waarde    
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   Uit het verrichte onderzoek is naar voren gekomen dat geen aanleiding bestaat de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" op te nemen.  
Water en leidingen  
Waterhuishouding   De aanwezige waterpartijen in het bestemmingsplan met de bestemming Water bestemd.  
In het plangebied zijn geen planologisch relevante rioolleidingen en drinkwatertransportleidingen aanwezig.    
Groen  
Het groen in de wijk sluit of direct aan op aangrenzende soortgelijke gebieden, of is onderdeel van een stelsel van doorgaande, langzaam verkeersroutes, die ook buiten Nieuw Waldeck worden voorgezet en die de wijk koppelen aan grotere recreatiemogelijkheden buiten de wijk (structuurgroen).   Het bestaande groen is als zodanig tot 'Groen" bestemd.  
Verkeer en parkeren  
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie   De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: Groen van Prinstererlaan en Lisztstraat. De bestemming Verkeer-Straat geldt voor de Maurice Ravelweg. Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat (30 km/uur verblijfsstraten).  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In de regels van het bestemmingsplan is een parkeereis opgenomen. Omdat de komende jaren de mobiliteit en het autobezit blijven toenemen, zal de parkeerbehoefte en de druk daarvan op de openbare ruimte niet minder worden. Hiervoor is gericht beleid nodig. De Parkeernormen zijn aan de orde bij nieuw- en verbouw van vastgoed. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd toetst de gemeente of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, waaronder of er in voldoende mate wordt voorzien in parkeercapaciteit ten behoeve van het bouwplan. De parkeerbehoefte geeft aan welke parkeercapaciteit er in theorie beschikbaar moet zijn binnen (of in de omgeving van) het bouwplan. Aan de hand daarvan wordt de parkeereis opgesteld, waarin wordt aangegeven welk aantal parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd dient te worden. Deze parkeereis is juridisch bindend.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   De bouwkundige staat van de woningen is goed te noemen. In Nieuw Waldeck is vooralsnog geen sprake van een grootschalige herstructureringsopgave in de woningbouw.  
Economie  
Bedrijven
 
Bedrijvigheid in het plangebied is te vinden in de Tuinenbuurt waar een garagebedrijf aan de Buitentuinen is gevestigd, alsmede enkele kleine bedrijfjes, waaronder een fietsenhandel met herstelinrichting aan de Oude Haagweg. Daarnaast bevinden zich in het plangebied 2 tuincentra (respectievelijk aan de Mozartlaan en de Groen van Prinstererlaan, een kleine supermarkt centraal in het plangebied. Langs de Oude Haagweg is voorts een koffiehuis en een horeca-kiosk gevestigd. In de plint van het Loosduinse Hof aan de Lisztstraat zijn gevestigd een praktijk voor fysio-therapie en een aan de hoofdfunctie gerelateerde horeca-vestiging. Verder zit aan de Holidaystraat een voorziening voor dagbehandeling.  
Detailhandel en Dienstverlening
 
Centraal in het plangebied bevindt zich een kleine supermarkt. Daarnaast is aan de Oude Haagweg een fietsenhandel gevestigd. Buiten de plangrenzen van dit bestemmingsplan liggen de winkelconcentraties op het De Savornin Lohmanplein, Waldeck en Loosduinen. Het gemeentelijk beleid voor deze buurt gaat uit van minimaal het behoud van de winkelconcentraties die tot de hoofdwinkelstructuur worden gerekend. Hiertoe wordt de hier genoemde winkelconcentraties gerekend. Aanwezige detailhandel is door middel van een aanduiding op de verbeelding specifiek bestemd.  
Horeca
 
De horeca binnen het plangebied is beperkt tot een koffiehuis en een horeca-kiosk in de vorm van een snackbar aan de Oude Haagweg, alsmede een buurtvoorziening in de plint van het Loosduinse Hof aan de Lisztstraat.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   In dit bestemmingsplan maakt op basis van het voorgaande bestemmingsplan een brede bestemming voor maatschappelijke doeleinden en een ruime definitie van maatschappelijke voorzieningen mogelijk.
Deze bestemming heeft betrekking op educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, verenigingsleven, onderwijs, jeugd- kinder- en buitenschoolse opvang, medische en paramedische voorzieningen en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, waaronder voorzieningen op het gebied van een verpleeg- en/of verzorgingshuis met bijbehorende woningen.  
Sport en recreatie  
Sport   In Nieuw Waldeck zijn geen sportvoorzieningen gevestigd.  
Overig    
De in de parapluherzieningen opgenomen functies (verkoop van vuurwerk, seksinrichtingen)
zijn niet aanwezig in het plangebied. Wel is het algemene beleid ten aanzien van deze functies in de algemene regels van dit plan verwerkt.  
 

5.6 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

1. Inleidende regels.

De inleidende regels (Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.

2. Bestemmingsregels.

De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 13) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.

3. Algemene regels.

De algemene regels (artikel 14 t/m 20) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.

4. Overgangs- en slotregels.

Het overgangsrecht is opgenomen in Artikel 21 en de slotregel in Artikel 22.

5.6.1 Inleidende regels

In Artikel 1 Begrippen worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.6.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is opgenomen voor het binnen het plangebied gevestigde garagebedrijf aan de Buitentuinen. Het consolideert ook qua bebouwingsmogelijkheden de bestaande situatie.

Artikel 4 Detailhandel

De in het plangebied aanwezige detailhandel is met deze bestemming positief bestemd. Behoudens de reguliere detailhandel bevinden zich binnen het plangebied twee tuincentra. Voor deze locaties is de functie-aanduiding "tc" opgenomen. Op grond van deze functie-aanduiding zijn op die locaties geen andere vormen van detailhandel toegestaan.

Artikel 5 Groen

In dit bestemmingsplan is het aanwezige groen in het plangebied relatief gedetailleerd aangegeven. Op de verbeelding zijn in ieder geval alle waardevolle plantsoenen die onderdeel uitmaken van de groene hoofdopzet van de wijk, met deze bestemming opgenomen. Kleine snippers, zoals grasbermen, die geen deel uitmaken van een groenstructuur op buurtniveau, zijn opgenomen binnen de verkeersbestemmingen. Ook zijn in deze bestemming de in het noordelijk plandeel aanwezige kinderboerderij en de in het plangebied aanwezige volks- annex schooltuinen opgenomen middels de functie-aanduidingen "kb" en "vt". Binnen de bestemming zijn speelvoorzieningen toegestaan. Tot slot is de kiosk voor lichte horeca aan de Oude Haagweg door de functie-aanduiding "h" opgenomen.

Artikel 6 Maatschappelijk

Deze bestemming heeft betrekking op:

  • a. medische en paramedische voorzieningen;
  • b. jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang;
  • c. bibliotheek;
  • d. peuterspeelzalen;
  • e. openbare dienstverlening;
  • f. welzijnsvoorzieningen;
  • g. ondergeschikte horeca;
  • h. wonen

Bij wonen gaat het om woonzorgappartementen. Middels de functie-aanduiding "on" zijn de bestemmingen waarop onderwijs geboden wordt apart aangeduid.

Artikel 7 Verkeer - Hoofdverkeersweg

Hoofdverkeerswegen bestaan uit wegen welke doorgaande routes voor (on)gemotoriseerd verkeer en openbaar vervoer betreffen en in hoofdzaak ten behoeve van de algemene ontsluiting van wijken zijn bedoeld. Binnen het plangebied betreft het de Groen van Prinstererlaan en de Lisztstraat.

Artikel 8 Verkeer - Straat en Artikel 9 Verkeer - Verblijfsstraat

Deze bestemmingen zien op straten met doorgaande rijbanen ten behoeve van de ontsluiting die niet voor doorgaand verkeer zijn aangewezen en die met name voor voetgangers en fietsers bestemd zijn.

Artikel 10 Water

Binnen het plangebied zijn de belangrijkste watergangen opgenomen in de bestemming water. De gronden binnen deze bestemming zijn bestemd voor

  • a. water;
  • b. vijver;
  • c. waterberging;
  • d. oever;
  • e. steiger;
  • f. taluds
  • g. bruggen voor fietsers en voetgangers.

Artikel 11 Wonen - 1

Deze bestemming heeft betrekking op de woningen die zijn gelegen in de Tuinenbuurt aan de Oude Haagweg. De bestemming staat toe:

a. wonen;

b. autoboxen;

c. tuinen en erven.

Een aantal woningen in dit plandeel zijn tevens in gebruik voor dienstverlening, detailhandel, ondergeschikte horeca en yoga. Door middel van specifieke functie-aanduidingen op de verbeelding is dit gebruik toegestaan.

Met verwijzing naar de beschreven systematiek in hoofdstuk 5.3.4. extra bouwlagen voor onbenutte bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan is een binnenplanse afwijking opgenomen waarbij medewerking kan worden verleend aan het toevoegen van volledige bouwlagen (één en/of twee).

Artikel 12 Wonen - 2

Deze bestemming heeft betrekking op de overige woningen die zijn gelegen in het plangebied. De bestemming staat toe:

  • a. wonen;
  • b. bergingen;
  • c. autoboxen;
  • d. toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken;
  • e. tuinen en erven.

Daarnaast zijn door middel van functie-aanduidingen een aanwezige parkeergarage en een kleine buurtwinkel toegestaan.

Met verwijzing naar de beschreven systematiek in hoofdstuk 5.3.4. extra bouwlagen voor onbenutte bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan is een binnenplanse afwijking opgenomen waarbij medewerking kan worden verleend aan het toevoegen van volledige bouwlagen (één en/of twee).

De mogelijkheid eventuele woninguitbreidingen, bijvoorbeeld door middel van bijvoorbeeld dakopbouwen, te realiseren is gekoppeld aan een nadere afweging op grond van de architectonische en stedenbouwkundige aanvaardbaarheid van daartoe in te dienen aanvragen voor een omgevingsvergunning.

Artikel 13 Leiding - Water

De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een drinkwaterleiding [van 300 mm of meer].

5.6.3 Algemene regels

Artikel 14 Anti-dubbeltelbepaling: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 17 Algemene afwijkingsregels.

Artikel 16 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in dit artikel. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 18 Algemene wijzigingsregels. Dit artikel voorziet erin, dat een op de verbeelding aangeduide functie-aanduiding kan worden verplaatst of verwijderd, indien:

  • a. het gebruik ten behoeve waarvan de functieaanduiding was opgenomen, voor ten minste één jaar is onderbroken;
  • b. het gebruik ten behoeve waarvan de functieaanduiding was opgenomen, is beëindigd doordat het pand voor de toegestane bestemming wordt gebruikt;
  • c. het gebruik ten behoeve waarvan de functieaanduiding is opgenomen, vanuit het woon- en leefmilieu ter plaatse niet langer aanvaardbaar wordt geacht.

Artikel 19 Algemene procedureregels. Dit artikel geeft de procedure aan, die in acht genomen moet worden indien gebruik wordt gemaakt van de in het bestemmingsplan opgenomen wijzigings- en uitwerkingsregels.

5.6.4 Overgangs- en slotregels.

Overgangs- en slotregels.

Artikel 21 Overgangsrecht.De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 22 SlotregelDit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 vormt in hoofdzaak een nieuw juridisch-planologisch kader voor een bestaande situatie. De regeling gaat uit van consolidatie van de bestaande situatie en aan de uitvoering hiervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Bovendien zijn met dit bestemmingsplan geen (nieuwe) bouwplannen voorzien, zoals genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarop kostenverhaal mogelijk is. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1. Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Nieuw Waldeck is op 12 juni 2018 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Rijkswaterstaat West - Nederland Zuid
  • 3. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 4. Dunea
  • 5. Omgevingsdienst Haaglanden
  • 6. GGD Haaglanden
  • 7. Politie Eenheid Den Haag
  • 8. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 9. HTM Personenvervoer NV
  • 10. Veolia Transport Haaglanden
  • 11. Stedin B.V.
  • 12. TenneT Regio West
  • 13. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 14. Stichting Wijkberaad Nieuw Waldeck
  • 15. Wijkvereniging Bohemen, Waldeck en Kijkduin
  • 16. Commissie Loosduinen

Van de volgende instanties is een reactie ontvangen.

2. Rijkswaterstaat West - Nederland Zuid

Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ziet geen aanleiding om te reageren op dit plan, aangezien het geen relatie heeft met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem.

Reactie:

De reactie van Rijkswaterstaat West - Nederland Zuid wordt voor kennisgeving aangenomen.

3. Hoogheemraadschap van Delfland

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Reactie:

De opmerkingen van het Hoogheemraadschap zijn terecht en in het bestemmingsplan verwerkt. Aan hoofdstuk 3.5.2 wordt toegevoegd:

Onderhoud

Delfland is verantwoordelijk voor het onderhoud van het primaire watersysteem en de waterkeringen. Dit betekent dat deze toegankelijk moeten zijn voor onderhoud. Ook houdt Delfland ruimte die eventueel nodig is voor dijk- of kadeverzwaring, vrij van andere, conflicterende functies. Het beheer en onderhoud van het watersysteem binnen het plangebied is vastgelegd in de Keur Delfland. Het onderhoud van het primaire watersysteem is in handen van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Het onderhoud van het secundaire watersysteem is in handen van aangelanden. Voor onderhoud van watergangen is het van belang rekening te houden met de benodigde onderhoudsstroken.

Grondwater

Ontwikkelingen in dit bestemmingsplan hebben geen effect op het grondwater. Het betreft namelijk geen wijzigingen die in de bodem of op maaiveld plaatsvinden.

4. Dunea

“Naar aanleiding van uw concept bestemmingsplan Nieuw Waldeck 2018 delen wij u het volgende mee.

Binnen de grenzen van het betreffend bestemmingsplan liggen belangrijke regionale watertransportleidingen met grote diameter van ons bedrijf. Deze zijn nog niet in uw plan opgenomen.

Het betreft drinkwatertransportleidingen van beton met een inwendige diameter van 0,8 meter en één van asbest cement met een inwendige diameter van 0,4 meter.

Deze leidinginfra is van groot belang voor de distributie van drinkwater.

In de herziening van het bestemmingsplan zien wij de ligging van onze drinkwatertransportleidingen graag geborgd door middel van het bestemmen van de leidingstroken (5 meter aan weerszijde van de drinkwatertransportleidingen), vermelding op de plankaart en vermelding van de door de leidingbeheerder gestelde voorwaarden.

De genoemde strookbreedte is van groot belang. Op deze strook mogen geen bebouwing of andere belemmeringen aanwezig zijn of komen. Binnen deze strookbreedte dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden te worden met de aanwezige transportleiding.

In de bijlage hebben wij op de tekening de drinkwatertransportleiding in een rode kleur aangegeven.

Een digitaal bestand van onze transportleidingen heb ik (6 april 2016) naar de heer [naam]van de afdeling Stedenbouw & Planologie, Dienst Stedelijke Ontwikkeling, gestuurd. En een actueel bestand afgelopen 22 juni naar geodesk@denhaag.nl.

Voor verdere informatie kunt u zich wenden tot ondergetekende.

Wij vertrouwen u met deze reactie voldoende te hebben geïnformeerd.

Een reactie uwerzijds zien wij met belangstelling tegemoet.”

Reactie:

De betreffende transportleidingen zijn op de Verbeelding toegevoegd. Voorts is artikel 13 Leiding - Water aan de regels toegevoegd. Hiermede zijn de belangen, waarop adressant doelt, beschermd.


13. N.V. Nederlandse Gasunie
Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid.

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen aardgastransportleiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Reactie:

De reactie van N.V. Nederlandse Gasunie wordt voor kennisgeving aangenomen.

14. Wijkberaad Nieuw Waldeck
“Het wijkberaad heeft het plan digitaal bekeken en is tot de volgende opmerkingen/bezwaren gekomen.

1. De Maurice Ravelweg staat nog steeds te boek als een Verkeer-Straat. Dat was in het oude bestemmingsplan zo opgenomen, omdat buslijn 21 (destijds 14) via de M. Ravelweg de wijk in reed, halteerde bij de basisschool het Lichtbaken en vervolgens weer de route vervolgde over de Groen van Prinstererlaan. Vlak na het inwerkingtreden van het bestemmingsplan 2008 is de halteplaats in Nieuw Waldeck opgeheven. Het is niet de verwachting dat deze halteplaats ooit weer zal terugkeren. Met de bezuinigingsdrift van de MRDH mogen wij al blij zijn als de bestaande lijnen en routes behouden blijven.

Ons verzoek is de Maurice Ravelweg in het bestemmingsplan 2018 te kenmerken als Verblijfsstraat. Dat is ook in overeenstemming met de huidige snelheidsbegrenzing tot 30 km/uur en analoog aan alle andere straten in Nieuw Waldeck.

2. De in punt 1 genoemde halteplaats van buslijn 14 was gesitueerd aan een keerlus, gelegen naast de basisschool Het Lichtbaken. Na de opheffing van deze halteplaats is de keerlus omgevormd tot een K&R-locatie t.b.v. de basisschool.

Het is wellicht handig te weten dat de voormalige keerlus als gevolg van een bewonersinitiatief omgevormd gaat worden tot een plek met meer gebruiksmogelijkheden dan keerlus, waardoor de locatie beter zal aansluiten bij de behoefte van de bewoners en onderdeel zal gaan uitmaken van de ecologische groenzone met speel- en ontmoetingsmogelijkheden die dwars door Nieuw Waldeck loopt. Evenwijdig aan het in het bestemmingsplan genoemde hoofdfietsroute van noord naar zuid.

3. Op de digitale kaart van ruimtelijkeplannen.nl staan niet de in de tekst van de toelichting vermelde aanduidingen als 'on' of ; dh'. Als op de desbetreffende plaats wordt geklikt verschijnt in de meeste gevallen wel de nodige informatie in het vak rechts op de kaart, maar niet altijd. Met name de twee tandartspraktijken aan de Léharstraat 148 en Rossinilaan 80 worden niet genoemd.

4. Naast het wijkcentrum De Geest aan de Georges Bizetstraat 25 ligt een volkstuin. De locatie is aangegeven als zijnde maatschappelijk. Dit is niet juist.

5. Ook aan de Oude Haagweg ter hoogte van huisnummer 55 bevindt zich een volkstuin annex voetbalveldje en speelmogelijkheden. De locatie wordt momenteel opnieuw ingericht. De voorheen aldaar gevestigde scoutinggroep De Rimboejagers is verhuisd naar landgoed Ockenburgh. De locatie is aangegeven als groen. Op zich kan dat, maar wellicht is een aanduiding vt ter hoogte van deze tuin op zijn plaats.

6. Aan de achterkant van het activiteitencentrum Waldeck Middin aan de Billie Holidaystraat 100 bevindt zich een looppad langs de vijver. Als naam is aangegeven Buitentuinen. Dat is niet juist. Het voetpad heeft geen naam.

7. De laatste opmerking betreft de tekst van de toelichting. Deze zit vol met tik- en taalfouten, incorrecte zinsbouw en inconsistente schrijfwijzen. Waarschijnlijk was nog niet goed naar de tekst gekeken en gaat dat nog gebeuren.

Wat betreft de inhoud staan bij kopje 2.4.1.2 Openbare ruimte zwaar verouderde foto's, ontbreekt bij kopje 2.4.2.1 Openbaar vervoer buslijn 21 route Albardastraat – Groen van Prinstererlaan, staan bij kopje 2.4.2.2 Langzaam verkeer de verkeerde richtingaanduidingen, staat er onder het kopje 2.5.3 Dienstverlening maar één tandartspraktijk terwijl er twee zijn, stemt de inleidende tekst bij kopje 2.5.5.3 Maatschappelijk niet overeen met de vermelding van het gezondheidscentrum, zijn er onder kopje 3.10.2 Volkstuinen twee tuinen i.p.v. vier tuinen genoemd en vermeldt kopje 5.3.1.4. Afweging dat voor woningen langs de Groen van Pinkstererlaan een afweging is gemaakt etc.

Gaarne verzoeken wij u ons verzoek voor de categorisering van de Maurice Ravelweg in te willigen en genoemde opmerkingen in de tekst van de toelichting dan wel digitale kaart te verwerken.”

Reactie:

ad 1. Gelet op het karakter van de Maurice Ravelweg, waarbij de woningen op relatief grote afstand van de weg liggen en de aanwezigheid van laanbeplanting, alsmede de functie van deze weg, het ontsluiten van de aangrenzende woonstraten op de rotonde Groen van Prinstererlaan, onderscheidt deze weg zich van de andere erftoegangswegen. De aan de weg toegekende bestemming Verkeer - Straat achten wij daarmede correct.

ad 2. De aan de keerlus toegekende verkeersbestemming staat de door adressant benoemde gebruiksmogelijkheden niet in de weg.

ad 3. De verbeelding is hierop aangepast.

ad 4. De verbeelding is hierop aangepast.

ad 5 De bestemming Groen verzet zich niet tegen de beoogde initiatieven.

ad 6 De naamsvermelding, die overigens geen juridische betekenis heeft, is van de verbeelding verwijderd.

ad 7. De tekst van de toelichting is kritisch bekeken en waar nodig gecorrigeerd. Ook zijn verouderde foto's vervangen door recentere opnames.

7.2 Inspraak- en participatieverordening

In juni 2018 heeft in vervolg op het Bro overleg een vooroverleg plaats gevonden met de vertegenwoordiger van de wijkvereniging. Verder wordt tijdens de ter visie legging van het plan in de wijk een inloopavond voor bewoners en belanghebbenden georganiseerd. Het doel van deze avond is met bewoners, gebruikers en belanghebbenden van Nieuw Waldeck de dialoog aan te gaan over het ontwerp bestemmingsplan. De bewoners worden tijdens deze avond in gelegenheid gesteld input te leveren en vragen te stellen over de actualisatie van het bestemmingsplan waarbij ook de mogelijkheden tot het indienen van een zienswijze wordt besproken.

Bijlagen bij toelichting