Plan: | Bloemenbuurt 2020 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0323ABloemenbrt-50VA |
De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Bloemenbuurt 2020 op.
Het doel van bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur van de Bloemenbuurt in een juridisch-planologisch kader. Met het oog op een verantwoord beheer van de ruimtelijke structuur heeft het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 tot doel om de bestaande situatie zoveel mogelijk in stand te houden en indien mogelijk te versterken. De huidige ruimtelijke structuur van het plangebied kent een fysiek gezonde samenhang. Dit uit zich in de aanwezige openbare ruimte, de ruimtelijke samenhangende differentiatie, de relatie tussen openbaar en privé gebied, de bouwkundige staat van de woningen en voorzieningen en de kwaliteit van de architectuur. Het plan is in hoofdzaak een bestemmingsplan waarin de karakteristieke waarden van de wijk op het gebied van beeld, bebouwing en functies worden behouden en op onderdelen beter worden beschermd. Het betreft hier een overwegend conserverend bestemmingsplan, waarbij geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt. Wel is de mogelijkheid opgenomen voor het vergroten van woningen door het plaatsen van dakopbouwen. Dit in tegenstelling tot een deel van het plangebied Bloemenbuurt dat onder de beheersverordening viel die in 2015 is vastgesteld, "Bloemenbuurt-Laan van Meerdervoort". Daarin waren dakopbouwen uitgesloten. Er is voor de actualisering van het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2018 een nieuw bezonningsonderzoek uitgevoerd ten aanzien van de mogelijkheid voor dakopbouwen, waarbij het hele plangebied Bloemenbuurt is meegenomen, inclusief het deel dat onder de beheersverordening viel om zo een gelijkluidende dakopbouwenregeling te hebben voor het plangebied Bloemenbuurt.
Daarnaast wordt het bestemmingsplan geactualiseerd ten aanzien van de verbeelding, toelichting en bestemmingsregels, conform de nu geldende standaarden, inzichten en beleid. Hierbij wordt voldaan aan de thans geldende Standaard Voorschriften Bestemmingsplan Bepalingen (SVBP), waardoor het ook op perceelsniveau digitaal raadpleegbaar is op de landelijke site ruimtelijkeplannen.nl.
Het plangebied Bloemenbuurt 2020 ligt in het stadsdeel Segbroek van de gemeente Den Haag. Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 wordt grofweg begrensd aan de noordzijde door Segbroeklaan en een klein gedeelte van de Ranonkelstraat, aan de oostzijde door de Valkenboskade en de daaraan evenwijdige waterloop, aan de zuidzijde door de Laan van Meerdervoort en aan de westzijde door de Pioenweg en de Daal en Bergselaan. De begrenzing van het plangebied en de ligging in de stad worden weergegeven op kaart 1.
Figuur 1.1: ligging in de stad
Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | goedgekeurd | onherroepelijk | |||||
Bloemenbuurt | 27-11-2008 | 07-07-2009 | 07-07-2010 | |||||
Beheersverordening Bloemenbuurt-Laan van Meerdervoort | 01-10-2015 | 22-10-2015 |
In onderstaande kaart 2 wordt een overzicht gegeven van vigerende stedenbouwkundige regelingen voor een deel van gemeente Den Haag, waar het plangebied van het bestemmingsplan Bloemenbuurt in ligt.
Figuur 1.2: vigerende stedenbouwkundige regelingen
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:
De wijze waarop bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk Planbeschrijving.
In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Bloemenbuurt 2020 aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.
De Bloemenbuurt is gelegen op de zandgronden van de voormalige binnenduinen of “klingen”, een smalle strook grond tussen de Hanenburglaan en de Laan van Meerdervoort. Voor de aanleg van de wijk waren de duingronden ten oosten van de Bosjes van Pex reeds afgegraven en in gebruik genomen als warmoezenierstuinen. Het niveauverschil tussen de huidige Hyacinthweg en Daal en Bergselaan is hierdoor ontstaan. De Haagse Beek, die tot aan de Tweede Wereldoorlog vlak achter de huidige Sportlaan liep, vormde de logische geografische begrenzing van de noordwestelijke rand van de wijk.
De Bloemenbuurt, voornamelijk bedoeld als woonwijk voor de middenstand, is tussen 1915-1930 tot stand gekomen. Het bouwproces voltrok zich westelijke richting van de Valkenboskade tot aan de rand van de Bosjes van Pex. In de ontwikkeling van de Bloemenbuurt zijn vier fasen te onderscheiden:
Het Uitbreidingsplan Berlage uit 1908 laat voor de gehele Bloemenbuurt een stratenplan zien. Dit plan overschreed de toenmalige gemeentegrens met Loosduinen, dit tot 1923 iets ten zuidwesten van de huidige Goudenregenstraat was gelegen.
Figuur 2.1: Uitbreidingsplan Berlage uit 1908 met linksboven de opzet voor de Bloemenbuurt – bron:
HGA
De eerste fase was de uitleg van het gebied tussen de Valkenboskade en de lijn Azaleastraat – Goudenregenstraat. Kenmerkend voor dit plan is het grote aantal pleinachtige ruimten. Op de knooppunten van de belangrijkste verkeersontsluitingswegen zijn pleinen gesitueerd, bijvoorbeeld het Goudenregenplein. Landschappelijke elementen zoals de Valkenbosvaart en de vaart die langs de tegenwoordige Hanenburglaan liep, werden in het plan opgenomen. Het gebogen tracé van de Hanenburglaan herinnert hier nog aan. In de oorspronkelijke opzet werden tussen de Hanenburglaan en de Sportlaan de boerderijen Hanenburg en Kranenburg met de omringende groenpartijen gehandhaafd. Uiteindelijk kreeg ook dit gebied een woonbestemming.
De uitleg van de lijn Azaleastraat-Goudenregenstraat tot de huidige Savornin Lohmanlaan was oorspronkelijk de tweede fase, maar deze plannen zijn niet uitgevoerd. Wel is het opvallend dat de aanleg tot aan de Stokroosstraat in de hoofdopzet van de diagonalen van de Goudsbloemlaan en Azaleastraat sterk aan het plan Berlage herinnert. De straataanleg voor dit deel van de wijk is door de Dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting onder de naam “Laan van Meerdervoort II” ontworpen en tussen 1919-1922 gerealiseerd. Uitgangspunt voor het ontwerp was de bewust doorgevoerde scheiding tussen de verkeersstraten (Goudsbloemlaan en Azaleastraat) en de woonstraten. Voor de bijzondere opzet van het tuinstadwijkje “Daal en Berg” rond de Papaverhof (architect J. Wils-1920-1922) is het stratenplan enigszins aangepast. Een typisch Berlagiaans stedenbouwkundig gegeven is de entree van dit wijkje via de Klimophof. Door middel van een brede doorgang wordt de overgang bewerkstelligd van de openbare ruimte van het Goudenregenplein naar de intimiteit van de bebouwing rond de Klimophof en Papaverhof.
De derde fase betreft het zuidwestelijke deel van de Bloemenbuurt, begrensd door de Rozenstraat, Laan van Meerdervoort, Pioenweg en Daal en Bergselaan. Deze fase is tussen circa 1922-1926 tot stand gekomen en onder de naam “Laan van Meerdervoort III” in 1922 door de raad goedgekeurd. Kenmerkend voor dit plan is de eenvoud en regelmatigheid, hoofdverkeerswegen komen niet voor. Het belangrijkste onderdeel wordt gevormd door een groot sportterrein tussen de Rozenstraat en Zonnebloemstraat met aan de noordwestzijde een symmetrisch opgezet schoolgebouw; deze school is in de Tweede Wereldoorlog gesloopt. In 1926 werd aan de zuidwestzijde langs de Zonnebloemstraat een tweede scholencomplex gebouwd.
Figuur 2.2 Plan Laan van Meerdervoort III uit 1922
De vierde en laatste fase betreft het gebied van de voormalige tankgracht die is aangelegd door de Duitse bezettingsmacht in de Tweede Wereldoorlog. De oorspronkelijke bebouwing en stratenaanleg, ten noorden van de lijn Hanenburglaan – Sneeuwklokjestraat – Irisstraat – Goudsbloemlaan – Begoniastraat - het huidige sportterrein, is verdwenen.
In het gebied is naar de wederopbouwplannen van W.M. Dudok (Basisplan Sportlaan, 1947) in de loop van de jaren vijftig en zestig een nieuwe stedenbouwkundige invulling ontstaan. De kavels in het bewaard gebleven vooroorlogse deel van de wijk bestaan uit open en halfopen bouwblokken. Langs de randen en aan de Ieplaan zijn herenhuizen gebouwd. De overige bebouwing wordt grotendeels gevormd door portiekwoningen. Kenmerkend is de diversiteit in vormgeving en de afwisseling in bouwhoogten van twee en drie lagen. Door de geringe bouwhoogte en afwisselende gevelbeelden is het Berlagiaanse principe van de uniforme en monumentale gevelwand als stedenbouwkundig middel om ruimte te begrenzen en eenheid te scheppen niet verwezenlijkt.
Een belangrijk onderdeel van deze fase is het sportterrein tussen de Stokroosstraat en Zonnebloemstraat (sportpark Stokroosveld). Het terrein heeft enigszins aan stedenbouwkundige kracht ingeboet. Oorspronkelijk was het breder en minder diep (namelijk tot aan de Geraniumstraat) en liep er een as van de symmetrisch afgesloten noordzijde van het veld via de grond en de singels van het Chrysantenplein en de Pomonalaan naar het Pomonaplein. Tevens zijn aan de Ranonkelstraat in de Tweede Wereldoorlog, haaks op het sportpark gelegen, vijf hoogbouwflats aangelegd. Hiermee werd een kilometers lange groenstrook van Kijkduin naar Zorgvliet doorbroken.
Figuur 2.3: Basisplan Sportlaan – Wederopbouwplan W.M. Dudok
Cultureel erfgoed omvat 'sporen', objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.
In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Bloemenbuurt 2020 aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Bloemenbuurt 2020 is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden. De resultaten hiervan zijn in de paragrafen hieronder weergegeven.
De bebouwingsstructuur van de buurt kent een rechtlijnig wegenpatroon. De Bloemenbuurt valt in drie delen uiteen, elk met een eigen kenmerkende opbouw. Centraal ligt een denkbeeldige 'as', van het Chrysantplein en het Sportpark "Stokroosveld". Ter weerszijden liggen twee woonbuurten; de "Akeleistraat en omgeving" en de "Papaverhof en omgeving". Het meest zuidwestelijke deel van de Bloemenbuurt wordt gekenmerkt door eenvoud en regelmaat. De westelijk gelegen woonbuurt bestaat vooral uit woonbebouwing van twee en drie bouwlagen. De 'as' van de Bloemenbuurt wordt gekenmerkt door een variëteit aan bouwlagen. De oostelijk gelegen woonbuurt is hoofdzakelijk uitgevoerd in drie bouwlagen. Langs de Goudsbloemlaan en de Laan van Meerdervoort is de bebouwing overwegend drie bouwlagen. De bebouwing rond het Chrysantplein is de schakel tussen de woonbuurten aan weerszijden van de centrale as.
Een gedeelte van het plangebied betreft de z.g. wederopbouwstrook langs de Sportlaan-Segbroeklaan. Voor gehele stadswijken werden door de gemeente in de periode 1945-1965 stedenbouwkundige plannen opgesteld waarbij thema's als 'licht, lucht en groen', de wijkgedachte, rationalisatie en volkshuisvesting sleutelwoorden waren. Nieuwe wijzen van verkaveling deden hun intrede, zoals de strokenbouw en stempelverkaveling. De bebouwing aan de Sportlaan-Segbroeklaan kent deze structuur.
Binnen het plangebied staan 2 monumentale bomen;
- Klaproosstraat staat een 92 jaar oude Kaukasische Vleugelnoot (monument nummer 301) en
- Hyacinthweg staat op het veld tegen over nummer 86 een 63 jarige Japanse Kers (monument nummer 5303). Zie hiervoor de lijst met monumentale bomen Monumentale bomen (lijst) en bijbehorende kaart Monumentale bomen (kaart) bij de toelichting van dit plan.
De wederopbouwzone langs de Sportlaan-Segbroeklaan wordt o.a. gekenmerkt door de groenzone waardoor een zogenaamde 'parkway' (Segbroeklaan) doorheen loopt. De padenstructuur, de zichtlijnen en parkaanleg zijn kenmerkend voor de wederopbouw.
Op 1 november 2004, (RIS 120560) is een deel van het plangebied Bloemenbuurt 2020 door de gemeenteraad van Den Haag aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
In het plangebied zijn de volgende rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet:
Adres | Beschrijving |
Goudsbloemlaan 131-133, Segbroeklaan 618 | Het complex Segbroekcollege' bestaande uit het hoofdgebouw, de bijbehorende conciergewoning en het schoolplein met tuin rondom beide gebouwen. Naar ontwerp van architect J.J.P. Oud. |
Irisstraat 98-126 Magnoliastraat 7-9 Klimopstraat 1-31 Klimopstraat 2-48 en 58-128 Papaverhof 1-35 |
Complex middenstandswoningen uit 1920-1922 van Jan Wils in de stijl van het Nieuwe Bouwen. Complex bestaande uit eengezinswoningen, etagewoningen en het centraal gelegen plantsoen. |
Klaverstraat 7 | Het schoolgebouw van het Segbroekcollege met inpandige conciergewoning werd gebouwd in de periode 1949-1955 naar ontwerp van architect Sjoerd Schamhart (1919-2007), destijds in dienst van de Dienst Gemeentewerken van Den Haag. |
De volgende (complexen van) gebouwen zijn aangewezen als gemeentelijk monument ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag:
Adres | Beschrijving |
Kamperfoelieplein 29, Kamperfoelie straat 279 | Op een vrijstaand, rechthoekig kavel gesitueerde R.K. Parochiekerk van de H. Familie uit 1921-1922 naar ontwerp van de architect Jan Stuyt. Op de kavel staan verder een parochiehuis en de na de bouw bewaard gebleven bouwkeet. |
De architectuur in de Bloemenbuurt kent een grote diversiteit in typen en stijlen. De wijk was voornamelijk bedoeld voor de middenstand met een ruim aanbod aan herenhuizen, kleinere eengezinswoningen, boven- en benedenwoningen en portiekwoningen. Voor het merendeel van de bebouwing is in de vormgeving aansluiting gezocht bij de Amsterdamse School of de Nieuwe Haagse School. Ten zuidwesten van de Goudenregenstraat krijgt het bebouwingsbeeld naarmate de wijkgrens wordt genaderd een steeds uniformer karakter. In het begin zijn zowel stijlinvloeden van de Amsterdamse als de Nieuwe Haagse School waarneembaar, terwijl het laatste deel meer wordt beheerst door de horizontale lijn van de Nieuwe Haagse School.
Een hoogtepunt in architectonisch en stedenbouwkundig opzicht is het complex 'Daal en Berg' rond de Papaverhof van Jan Wils (1920-1922). De opzet bestaat uit verspringende rug-aan-rug-woningen rond een groot plantsoen, als ideaal van een tuinstad in combinatie met een hoge bebouwingsdichtheid. Rond de laagbouw van de Papaverhof zijn etagewoningen in vijf geschakelde blokken van drie bouwlagen met plat dak gelegen. De meest kenmerkende architectuur in de stijl van de Amsterdamse School wordt gevormd door de portiekwoningen aan de Goudsbloemlaan uit 1922-1923. De meest voorkomende beëindiging van de woningbouw is een platte dakbedekking. Slechts in enkele gevallen is er sprake van een kap, overwegend uitgevoerd als zadelkap.
In het plangebied komt een aantal bijzondere gebouwen of ensembles naar voren die extra aandacht verdienen en als zogenaamde 'unica' kunnen worden aangemerkt:
In het plangebied bevinden zich verschillende waterlopen, waaronder een deel van het tracé van de Haagse Beek. De huidige landschappelijke inpassing komt voort uit het wederopbouw plan van Dudok. Karakteristiek zijn de zachte kades, waarvan nog een deel van aanwezig is.
De overige waterlopen in het plangebied, ter plaatse van de Valkenboskade en het Chrysantplein, zijn van cultuurhistorische waarde. Zo gaat de vijver van het Chrysantplein een relatie aan met de waterpartij ter plaatse van het Pomonalaan/plein aan de overzijde van de Laan van Meerdervoort
Binnen het plangebied bevinden zich enkele cultuurhistorisch waardevolle zichtlijnen.
De eerste zichtlijn is die over de Goudenregenstraat, over de gehele lengte van deze straat is vanaf de Sportlaan de kerk aan het Kamperfoelieplein te zien. Deze as is een kenmerkend onderdeel van de stedenbouwkundige opzet van de wijk.
De tweede zichtlijn is die ter plaatse van het Chrysantplein. In samenhang met de waterpartij aan de overzijde van de Laan van Meerdervoort zorgt deze zichtlijn ervoor dat de twee wijken aan beide zijden van de Laan van Meerdervoort met elkaar worden verbonden. De kerk en de school zijn het begin en het eindpunt van deze zichtlijn.
De laatste waardevolle zichtlijn is die ter plaatse van de Daal en Bergselaan, het duidelijk zichtbare hoogteverschil vormt een essentieel onderdeel in ontstaansgeschiedenis van deze wijk.
Profielen
De bijzondere kwaliteiten van dit plangebied zijn onderzocht en omschreven in het Monumenten Inventarisatie Project (MIP '87), hierin zijn de volgende bijzondere kwaliteiten beschreven:
Het plangebied ligt volgens de geologische kaart van Den Haag nagenoeg geheel op een strandwal; een grofweg evenwijdig aan de kustlijn gelegen zandrug die enige duizenden jaren voor Christus door natuurlijke processen is gevormd. Strandwallen hebben een hoge archeologische verwachting, al vanaf de late steentijd (circa 2500 v. Chr.) waren ze geschikt voor menselijke bewoning. Op veel plekken binnen de gemeentegrenzen (en daarbuiten) zijn op de strandwallen archeologische resten aangetroffen uit de prehistorie, de Romeinse tijd en de middeleeuwen.
Hoewel in het plangebied tot op heden geen archeologische vondsten bekend zijn, bestaat dus op basis van de landschappelijke ligging een verwachting op archeologische resten uit de pre- en vroeghistorische perioden. Naar alle waarschijnlijkheid is er in de late middeleeuwen en nieuwe tijd, tot de 20ste eeuw, geen bewoning geweest. Het plangebied was toen onderdeel van een redelijk ongerept duingebied dat op de kaart van Cruquius uit 1712 staat aangeduid als de Klingen en Geestlanden. Wel is er mogelijk kleinschalig landbouw bedreven en is het gebied op andere wijze gebruikt, bijvoorbeeld voor het verbouwen van hakhout of het weiden van het vee. Op de kaart van Cruquius is tevens te zien dat langs de noordrand van het plangebied, op de overgang tussen strandwal en strandvlakte, een zone met landbouwpercelen aanwezig is. Eén van deze percelen betreft de boerderij Hanenburg die ook wordt genoemd in een 17de eeuws register. Naar mogelijke resten van deze boerderij is nooit gezocht, maar deze moeten zich bevinden ter hoogte van de Larixstraat. Waarschijnlijk is een en ander door de bouw van de huidige opstallen verdwenen, maar wellicht zijn nog resten van een deel van de boerderij in de bodem bewaard gebleven.
Aan het begin van de 20ste eeuw, voor de aanleg van de wijk in de jaren twintig, is het zuidwestelijke deel van het plangebied grotendeels afgezand en in gebruik geweest als tuinbouwgebied. Bij het afzanden zijn eventuele archeologische niveaus verloren gegaan. Er zijn uit die tijd geen meldingen van archeologische vondsten bekend. De boerderij Hanenburg en andere bebouwing in het plangebied zijn in 1943 op last van de Duitsers gesloopt voor de bouw van de Atlantikwall. Vooral de tankgracht, binnen het plangebied bij de Ranonkelstraat liggend, heeft een vernietigend spoor achtergelaten. De afbraak van vele huizen en gebouwen heeft na de oorlog op sommige plaatsen voor een nieuwe indeling gezorgd die ook weer met het nodige grondverzet gepaard is gegaan.
Figuur 2.4: archeologische verwachtingswaarde Bloemenbuurt
Er mag worden verwacht dat eventuele archeologische resten zich vrij dicht onder het oppervlak bevinden, omdat het plangebied niet, zoals zones dichterbij de kust, door dikke pakketten stuifzand van het Jonge Duin overstoven is geraakt. Dankzij eerdere vondsten op de strandwallen wordt aangenomen dat de meeste oude (prehistorische) cultuurlagen zich tussen 0,5 en 3,5 m +NAP bevinden. Deze lagen kunnen zowel aan de top van de strandwal voorkomen, maar ook op lagere niveaus als zij zijn overstoven. Hoewel op basis van de hoogteligging ervan uitgegaan wordt dat in een deel van het plangebied archeologische niveaus bij het ontzanden zijn verdwenen, is niet uit te sluiten dat in het overige deel archeologische niveaus nog aanwezig zijn.
Bovenstaande houdt in dat voor een deel van het bestemmingsplangebied een archeologische verwachting geldt. Op de verbeelding (plankaart) is dit vertaald in een dubbelbestemming 'Waarde Archeologie'.
De Bloemenbuurt kent een grote samenhang tussen de stedenbouwkundige hoofdstructuur, de verkaveling en de bebouwing. De hoogte opbouw is doorgaans gerelateerd aan de situering van de bebouwing aan een hoofdverkeersweg, gebiedsontsluitingsweg of woonstraat. De stedenbouwkundige structuur van de buurt kent een rechtlijnig wegenpatroon. De Bloemenbuurt valt in drie delen uiteen, elk met een eigen kenmerkende opbouw. Centraal ligt een denkbeeldige 'as', van het Chrysantplein en het Sportpark "Stokroosveld". Ter weerszijden liggen twee woonbuurten; de "Akeleistraat en omgeving" en de "Papaverhof en omgeving". Het meest zuidwestelijke deel van de Bloemenbuurt wordt gekenmerkt door eenvoud en regelmaat. De westelijk gelegen woonbuurt bestaat vooral uit woonbebouwing van twee en drie bouwlagen. De 'as' van de Bloemenbuurt wordt gekenmerkt door een variëteit aan bouwlagen. De oostelijk gelegen woonbuurt is hoofdzakelijk uitgevoerd in drie bouwlagen. Langs de Goudsbloemlaan en de Laan van Meerdervoort is de bebouwing overwegend drie bouwlagen. De bebouwing rond het Chrysantplein is de schakel tussen de woonbuurten aan weerszijden van de centrale as. Een gedeelte van het plangebied is in 2004 (rv 176, RIS 120560) aangewezen tot gemeentelijk beschermd stadsgezicht. Het betreft de z.g. wederopbouwstrook langs de Sportlaan-Segbroeklaan. Voor gehele stadswijken werden door de gemeente in de periode 1945-1965 stedenbouwkundige plannen opgesteld waarbij thema's als ‘licht, lucht en groen, de wijk gedachte, rationalisatie en volkshuisvesting sleutelwoorden waren.
Nieuwe wijzen van verkaveling deden hun intrede, zoals de strokenbouw en stempelverkaveling. Die delen van de stad die voor deze periode het meest typerend zijn en waarvan de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit het best bewaard is gebleven, zijn aangewezen als gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
De schoolgebouwen zijn in het oudste deel van de wijk verspreid over de buurt aangelegd. Ten zuidwesten van de Goudenregenstraat zijn de scholen geconcentreerd in de directe omgeving van het Sportpark Stokroosveld. Het belangrijkste kerkelijke bouwwerk is de Bethlehemkerk aan de Laan van Meerdervoort. Ten noordoosten van de Goudenregenstraat is de aaneenschakeling van bouwblokken met verschillende stijlvormen vrij groot, waardoor verscheidene locaties een weinig samenhangend beeld te zien geven. Ten zuidwesten van de Goudenregenstraat krijgt het bebouwingsbeeld, naarmate de wijkgrens wordt genaderd, een steeds uniformer karakter. In het begin zijn zowel stijlinvloeden van de Amsterdamse als Nieuwe Haagse School waarneembaar terwijl het laatste deel meer wordt beheerst door de horizontale lijn van de Nieuwe Haagse School. Een stilistische uitzondering vormt de vrij gelegen bebouwing tussen de Vogelkersstraat, Lijsterbesstraat en Laan van Meerdervoort. Naar de opzet van een tuinstadwijk zijn hier geschakelde en losse herenhuizen in landschappelijke stijl met karakteristieke dakvormen gerealiseerd. Tot de hierboven beschreven bijzondere kwaliteiten in het plangebied behoren tevens: de opzet van besloten “binnenruimten” tussen bredere doorgaande straten, de opvallende ensemblewaarde van de woonbebouwing in de Sneeuwbalstraat met zijn verspringende rooilijn, de open bebouwing aan de rand van de wijk aansluitend op het groen van Wapendal en de Bosjes van Pex, de lineaire groenstructuur van de Ieplaan en delen van de Thomsonlaan evenals het groen en water van de Valkenboskade en het Chrysantplein.
Architectuur
De architectuur in de Bloemenbuurt kent een grote diversiteit in typen en stijlen. De wijk was voornamelijk bedoeld voor de middenstand met een ruim aanbod aan herenhuizen, kleinere eengezinswoningen, boven- en benedenwoningen en portiekwoningen. Voor het merendeel van de bebouwing is in de vormgeving aansluiting gezocht bij de Amsterdamse School of de Nieuwe Haagse School. Ten zuidwesten van de Goudenregenstraat krijgt het bebouwingsbeeld naarmate de wijkgrens wordt genaderd een steeds uniformer karakter. In het begin zijn zowel stijlinvloeden van de Amsterdamse als de Nieuwe Haagse School waarneembaar, terwijl het laatste deel meer wordt beheerst door de horizontale lijn van de Nieuwe Haagse School. Een hoogtepunt in architectonisch en stedenbouwkundig opzicht is het complex 'Daal en Berg' rond de Papaverhof van Jan Wils (1920-1922). De opzet bestaat uit verspringende rug-aan-rug-woningen rond een groot plantsoen, als ideaal van een tuinstad in combinatie met een hoge bebouwingsdichtheid. Rond de laagbouw van de Papaverhof zijn etagewoningen in vijf geschakelde blokken van drie bouwlagen met plat dak gelegen. De meest kenmerkende architectuur in de stijl van de Amsterdamse School wordt gevormd door de portiekwoningen aan de Goudsbloemlaan uit 1922-1923. De meest voorkomende beëindiging van de woningbouw is een platte dakbedekking. Slechts in enkele gevallen is er sprake van een kap, overwegend uitgevoerd als zadelkap. In het plangebied komt een aantal bijzondere gebouwen of ensembles naar voren die extra aandacht verdienen en als zogenaamde ‘unica’ kunnen worden aangemerkt:
Openbare ruimte
Het Sportpark Stokroosveld zorgt voor een grote openheid in de buurt, maar is beperkt toegankelijk. Daarnaast bevinden zich ten westen van dit groengebied aan de overkant van de Ranonkelstraat nog verschillende groenstroken bij hoogbouw. De meest westelijke groenstrook begrenst de Bloemenbuurt. Deze groenstrook loopt door tot aan de Irisstraat en het noordelijke gedeelte van de Bloemenbuurt. In het noordelijke en oostelijke gedeelte van het plangebied bevinden zich bijzondere openbare ruimten aan de Sneeuwklokjesstraat, het Goudenregenplein, het Irisplein en het plein aan de Wingerdstraat. Oostelijk liggen binnenpleinen van de woonblokken aan de Klaverstraat, het Chrysantplein en in het zuidwesten aan de Hyacintweg. Door bebouwing zijn beperkingen ontstaan voor de openbaarheid en zichtbaarheid van de openbare ruimte. De aanleg van het scholencomplex aan de Klaverstraat heeft de visuele verbinding tussen het Pomonaplein en het Sportpark onderbroken. Door middel van een poort is in de buurt een continuïteit bewerkstelligd tussen een belangrijke stadsstraat met aanliggend plein en een achterliggende woonbuurt, namelijk tussen het Goudenregenplein en de Klimophof / Papaverhof.
Het plangebied wordt door meerdere hoofdverkeerswegen ontsloten. De belangrijkste wegen in dit deel van de stad zijn de Segbroeklaan, de Laan van Meerdervoort, de Goudenregenstraat en de Azaleastraat. Daarnaast zijn de Daal en Bergselaan (het gedeelte tussen de Sportlaan en Zonnebloemstraat), de Zonnebloemstraat en de Goudsbloemlaan voornamelijk aangewezen voor de gebiedsontsluiting. De verkeersstructuur van de woonbuurten kenmerkt zich door de afwezigheid van hoofdverkeerswegen. De woonstraten hebben een verblijfsfunctie en sluiten direct aan op de gebiedsontsluitingswegen. De Segbroeklaan en de Laan van Meerdervoort geven aansluiting op de Kijkduinsestraat die overgaat in de Ockenburghstraat en via de N211 een directe aansluiting op Rijksweg A4 geeft.
De hoofdverkeerswegen in en rondom Bloemenbuurt worden gekenmerkt door de breedte van de ruimte, de inrichting, begroeiing en opbouw van de gevelwanden. Op deze wegen geldt een maximum snelheid van 50 km/h. Tot de hoofdverkeerswegen behoren de Laan van Meerdervoort, de Segbroeklaan, de Azaleastraat en de Goudenregenstraat. Deze straten onderscheiden zich van de overige routes doordat ze grootschaliger zijn opgezet en een hogere verkeersintensiteit kennen.
Gebiedsontsluitingswegen hebben een buurtontsluitend karakter, doorgaans met een iets minder breed profiel en lagere gevelwanden. De belangrijkste gebiedsontsluitingswegen zijn de Daal en Bergselaan (tussen de Sportlaan en Zonnebloemstraat), de Goudsbloemlaan, de Zonnebloemstraat en de Thomsonlaan. De gebiedsontsluitingswegen zorgen voor aansluiting van de buurt op het hoofdverkeerswegennet en hebben in veel gevallen een functie voor het openbaar vervoer en hulpdiensten. Op deze wegen geldt een maximumsnelheid van 30 km/h.
De woonstraten hebben primair een functie voor de ontsluiting van de aangrenzende woningen. Dit is zichtbaar in de profielopbouw, de hoogte van de aangrenzende bebouwing en de inrichting van de straten. Alle niet eerder genoemde straten behoren tot dit stratentype. Deze straten vallen onder de 30 km zone.
In het plangebied loopt één tramlijn, namelijk tramlijn 12 vanuit Den Haag centrum via de Laan van Meerdervoort, de Goudenregenstraat, de Nieboerweg en Duivelandsestraat naar Duindorp en het strand, waar een keerlus opgenomen is. Vanuit Den Haag centrum loopt RandstadRail 3 via de Laan van Meerdervoort tot aan de Pisuissestraat en vice versa.
De ontsluitingswegen en straten zijn, met behulp van fietsstroken, voor het fietsverkeer geschikt gemaakt. Vrij gelegen fietspaden komen niet voor.
De parkeerdruk in de Bloemenbuurt is vergelijkbaar met andere wijken uit de jaren ’20- ’40. De hoge woning dichtheid in de wijk door de aanwezigheid van veel portiek etagewoningen, het relatief gering aantal vierkante meters openbare ruimte en de toename van het autobezit zorgen met name in de avonduren voor parkeerproblemen.
De groenvoorzieningen in de Bloemenbuurt bestaan op wijkniveau uit:
Op buurtniveau komen verspreid kleinere groen- en waterelementen voor, die onderdeel uitmaken van het stedenbouwkundige raamwerk en de verbinding vormen tussen de woonomgeving en het wijkgroen. Voorbeelden hiervan zijn: Papaverhof, Hyacinthplein, Klaverstraat velden, Wingerdplein, Irisplein, Sneeuwbalplein en het heringerichte Goudenregenplein.
Er zijn verschillende waterlopen in het plangebied. Rond het sportveld ligt een waterloop, langs de gehele noord-west grens en de Valkenboskade zijn waterlopen te vinden. De waterlopen behoren grotendeels tot het poldergebied, dat een lager peil kent. Het deel van het plangebied dat in het polderbied ligt heeft een waterpeil van -0,40 tot 0,70 m NAP.
Aan de Noord-Westzijde bevindt zich de Haagse Beek; in ecologische opzicht de belangrijkste waterloop. Deze waterloop maakt onder deel uit van het boezemgebied. Er zijn verder geen keringen aanwezig. Het Haagse Beekdeel heeft een flexibel peil van 1,35 tot 1,50 m NAP.
Figuur 2.5: Waterpeilen Bloemenbuurt (bron Hoogheemraadschap van Delfland)
Het plangebied ligt volgens de geologische kaart van Den Haag nagenoeg geheel op een strandwal; een grofweg evenwijdig aan de kustlijn gelegen zandrug die enige duizenden jaren voor Christus door natuurlijke processen is gevormd.
Door het plangebied loopt een drinkwatertransportleiding. Hiervoor is een dubbelbestemming "Leiding-Water' opgenomen om deze transportleiding voor drinkwater te borgen en te beschermen.
De Bloemenbuurt kent een winkelconcentratie aan de Goudsbloemlaan ter hoogte van de Anemoonstraat. In de Anemoonstraat zit op het binnenterrein een supermarkt. Aan de Goudenregenstraat tussen de Sneeuwklokjesstraat en de Segbroeklaan bevindt zich een klein winkelgebied met veel woonwinkelaanbod. Het overige veelal kleinschalige detailhandelsaanbod in de buurt is verspreid, zoals bijvoorbeeld rondom het Goudenregenplein. Het gemeentelijk beleid voor deze buurt gaat uit van minimaal het behoud van de winkelconcentraties die tot de hoofdwinkelstructuur behoren. Hiertoe wordt de winkellocatie aan de Goudsbloemlaan gerekend. Uitbreiding van het aantal buurtwinkellocaties is geen uitgangspunt. Eventuele realisatie van een nieuwe locatie kan alleen bij verplaatsing/ opheffing van een bestaande winkellocatie. Bedrijvigheid is in een aantal straten te vinden, één concentratie bevindt zich in de Wingerdstraat. In de Wingerdstraat zijn enkele (leegstaande) garagebedrijven, een schildersbedrijf en een loodgieterbedrijf gevestigd.
In het plangebied zijn diverse horecavestigingen aanwezig. De meesten horeca komt voor in de Goudenregenstraat, Goudenregenplein, Valkenboskade, Goudsbloemlaan, Lijsterbesplein en Berberisstraat. De horeca varieert van lichte horeca in de vorm van afhaalpizzaria, snackbar, lunchroom en gelateria tot middelzware horeca in de vorm van een restaurant, brasserie of café/bar. Horeca kan voorkomen in de woonbestemming, maar dan met een functieaanduiding op de planverbeelding voor horeca in categorie 1 of 2. In de gemengde bestemming is lichte horeca (categorie 1) streeks bestemd en middelzware horeca met een functieaanduiding op de planverbeelding aangegeven tot en met categorie 2. Beleid ten aanzien van horeca is terug te vinden in hoofdstuk 3 paragraaf 3.8.3.
In de Bloemenbuurt bevinden zich vier scholen. Drie van de vier scholen liggen in de directe omgeving van het Sportpark Stokroosveld:
In de directe nabijheid van de laatste school ligt peuterspeelzaal Flip (Hyacinthweg 1).
In het plangebied bevinden zich twee woon- en zorg voorzieningen voor ouderen. Het gaat om de volgende complexen:
In het plangebied bevindt zich een aantal bijzondere voorzieningen die op onderstaande afbeelding zijn aangegeven:
Verder bevinden zich in het plangebied twee religieuze centra:
In het plangebied komen ook sportvoorzieningen voor, deze zijn gelegen op Sportpark Stokroosveld aan de Stokroosstraat en beslaan een handbalveld, korfbalveld en sportvelden voor de aangrenzende scholen. Daarnaast is er een fitness centrum gevestigd aan de Anemoonstraat. Voetbal- en tennisvelden bevinden zich direct grenzend aan de Bloemenbuurt, aan de Daal en Bergselaan.
De Bloemenbuurt is een typische vooroorlogse uitbreidingswijk. De wijk heeft een grote variatie in woningtypen. De meeste woningen zijn grondgebonden woningen, beneden- en bovenwoningen. Daarnaast komen er, in mindere mate, ook portieketagewoningen en galerijflats voor. Ten zuidwesten van de Goudenregenstraat heeft het bebouwingsbeeld een uniform karakter. De bebouwing rond de Papaverhof zijn etagewoningen in vijf geschakelde blokken van drie bouwlagen met plat dak.
Het bebouwingsbeeld van de Bloemenbuurt kent een grote diversiteit in typen en stijlen. Kleinschalige bedrijven komen verspreid over de wijk voor. Herenhuizen zijn voornamelijk gelegen langs delen van de Laan van Meerdervoort en de Vogelkersstraat. Ruim opgezette middenstandswoningen zijn over de gehele wijk verspreid. De overige bebouwing bestaat voornamelijk uit portiekwoningen en enkele beneden- en bovenwoningen.
Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.
De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.
De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf 5.6.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen.
Conclusie:
De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 worden afgewogen. Het bestemmingsplan is conserverend van aard, er zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang. In 2016 is een Besluit tot wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in verband met de herziening van de Beleidslijn kust en enige andere wijzigingen van kracht geworden.
Conclusie:
Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Naar verwachting zal in 2021 de nieuwe Omgevingswet in werking treden. Hierbij hoort een rijksbrede visie op de leefomgeving; de Nationale Omgevingsvisie (NOVI), die de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte zal vervangen. De ontwerp-NOVI heeft ter inzage gelegen van 20 augustus tot en met 30 september 2019. In de ontwerp-NOVI zijn 21 nationale belangen en opgaven benoemd, waarbij de volgende 4 prioriteiten worden onderscheiden:
1. Ruimte voor Klimaatadaptatie en energietransitie;
2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
3. Sterke en gezonde steden en regio's;
4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Bij het kiezen tussen strijdige ruimtelijke belangen worden drie afwegingsprincipes gehanteerd: combinatie van functies gaat voor enkelvoudige functies; kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; afwentelen wordt voorkomen. Bij vaststelling zal de NOVI ook een uitvoeringsagenda bevatten. Samen met de regio's wil het rijk samenwerkingsafspraken opnemen in Gebiedsagenda's.
Conclusie:
De Nationale Omgevingsvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 worden afgewogen.
Omgevingsvisie Zuid-Holland
Met het oog op de invoering van de Omgevingswet heeft de provincie Zuid-Holland al het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving gebundeld in een Omgevingsvisie, Omgevingsverordening en bijbehorende programma's.
De Omgevingsvisie is op 1 april 2019 in werking getreden en geldt als structuurvisie. Naast de beleidskeuzes bevat de visie een beschrijving van de ruimtelijke hoofdstructuur van de provincie Zuid-Holland en de omgevingskwaliteit. De Omgevingsvisie omvat de volgende wettelijk verplichte plannen:
De provincie wil met haar omgevingsvisie een uitnodigend perspectief bieden, zonder een beoogde eindsituatie te schetsen. Daarom omvat de Omgevingsvisie geen eindbeeld voor 2030 of 2050, maar wel ambities die voortkomen uit actuele maatschappelijke opgaven. De provincie ziet zes richtinggevende ambities in de fysieke leefomgeving. Deze zijn:
Omgevingsverordening Zuid-Holland
De provinciale Omgevingsverordening als bedoeld in artikel 4.1 Wet ruimtelijke ordening is per 1 april 2019 in werking getreden en vertaalt het beleid uit de Omgevingsvisie in regels. Deze regels zijn bindend voor gemeentelijke bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen. De verordening bevat onder andere regels omtrent de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking voor stedelijke ontwikkelingen, de aanwijzing van kantorenlocaties, het opnemen van bedrijfsbestemmingen en de bescherming van natuurgebieden.
Toetsing bestemmingsplan aan provinciaal beleid
Afdeling 6.2 van het provinciale beleid gaat over bestemmingsplannen en de toetsing aan provinciale belangen. Hieronder wordt nader ingegaan op de toetsing van het provinciale beleid in relatie tot het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020:
In het bestemmingsplan zijn geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen voorzien.
Er is één kantoor in de Goudenregenstraat/Thomsonlaan. In het bestemmingsplan worden geen nieuwe kantoorlocaties mogelijk gemaakt.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan is geen sprake van een bedrijventerrein.
Er is detailhandel aanwezig in de Goudenregenstraat, Goudsbloemlaan, Goudenregenplein en langs de Laan van Meerdervoort. Er wordt in dit bestemmingsplan geen nieuwe detailhandel mogelijk gemaakt.
Binnen het plangebied van het bestemmingsplan zijn geen gronden aanwezig waarop een regionale waterkering ligt en valt niet binnen binnen het buitendijks gebied.
Binnen het plangebied zijn geen delen van het Natuurnetwerk Nederland gelegen. Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat er geen sprake is van effecten op het Natuurnetwerk Nederland - gebied.
Binnen het plangebied is geen molen-, landgoed of kasteelbiotoop aanwezig.
In het plangebied komen gebieden voor waar archeologische resten en sporen worden verwacht. In het bestemmingsplan is daarom een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' opgenomen voor die gebieden. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de Romeinse Limes.
Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden om windturbines mogelijk te maken.
Voor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar hoofdstuk 5, paragraaf 5.5.1.
Conclusie:
Het bestemmingsplan betreft een actualisatie van het betreffende plan, waardoor er geen nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien die het provinciaal belang treffen. Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is in overeenstemming met het provinciale beleid.
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden. De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH werkt vanuit twee agenda's. De Strategische Bereikbaarheidsagenda Vervoersautoriteit en de Agenda Economisch Vestigingsklimaat. De metropoolregio zet zich in voor:
Het Stadsgewest Haaglanden heeft per 1-1-2015 zijn werkzaamheden beëindigd. De beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat worden in MRDH verband gecontinueerd. Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (RSP)(vastgesteld in 2008 door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden) blijft voor de overige beleidsterreinen vooralsnog van kracht; het is een integraal plan voor:
Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:
Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen het samenwerkingsverband op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisure voorzieningen en detailhandel.
Conclusie:
Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.
De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie. De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. De groei van het aantal inwoners en arbeidsplaatsen zijn niet grootschalig voorzien in onderhavig plangebied. Er vindt meer een natuurlijke groei plaats.
In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan). Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 grenst niet aan een van deze kansenzones en er zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien die voortkomen uit de structuurvisie.
De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.
De Haagse Verdichting houdt voor Bloemenbuurt 2020 in, dat onderzocht wordt hoe invulling kan worden gegeven aan:
In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met 'respect voor' en 'kennis van' de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren.
De maatregel die vanuit de Agenda voor Haagse Verdichting van toepassing is, is de toepassing van dakopbouwen op de bestaande woongebouwen. Deze maatregel past binnen de ambitie verbetering stedelijk gebied. Zodoende kunnen huidige bewoners behouden blijven voor de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is. In dit bestemmingsplan is een regeling voor dakopbouwen opgenomen.
Vijflagen (Verdichten Langs Openbaar Vervoerroutes/ VELOV-studie 2005).
In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2008 was aanvankelijk voorzien dat langs doorgaande wegen met goede openbaar vervoer bereikbaarheid, bewoners de mogelijkheid werd geboden om te onderzoeken of hun woning vergroot en gesplitst kon worden tot 5 lagen. Deze mogelijkheid werd als recht bestemd. In het vervolgtraject werd dit (ontwikkel) recht vernietigd door de Raad van State. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt de feitelijke en onderzochte maximale goot-en nokhoogte mogelijk.
De Agenda Ruimte voor de stad (RIS295016, door de raad vastgesteld op 15 december 2016) is het richtinggevend document voor de ruimtelijke ontwikkeling van de stad en als zodanig de ruimtelijke onderlegger voor de nog op te stellen Omgevingsvisie die, wanneer de nieuwe Omgevingswet van kracht wordt, ook voor gemeenten verplicht gesteld is.
Voor de Agenda Ruimte voor de Stad zijn vier transitie opgaven van belang: de ontwikkeling naar een nieuwe economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en de opgave voor de overheid om in dit proces organiserend vermogen te tonen en ruimte te bieden voor maatschappelijk initiatief. Met behulp van negen principes voor stedelijke ontwikkeling wordt in de Agenda Ruimte voor de Stad aangegeven hoe de ontwikkelingen gestuurd wordt:
Het belang van veel lopende projecten wordt met deze agenda benadrukt. Goede uitvoering met ook oog voor de tijdelijke situatie vraagt een enorme inzet. Daarnaast zijn er een aantal grotere strategische ontwikkelingen geagendeerd in deze agenda.
Voor het betreffende plangebied worden geen richting gevende uitspraken gedaan of conclusies getrokken; het plan is conserverend van aard. Echter is in deze agenda niet opgenomen dat voor dit specifieke plandeel van stadsdeel Segbroek geen ruimte is voor verdichting. In het algemeen kan worden gesteld dat in de periode tot 2025 in de stad voldoende plancapaciteit aanwezig moet zijn voor het bouwen van 2000 tot 2500 woningen per jaar. Voor wat betreft dit plangebied wordt aangegeven dat in rustige gebieden het accent ligt op de bestaande woningkwaliteit, stadsherstel en optimalisatie.
Energiebeleid in Agenda Ruimte voor de Stad
De ontwikkeling naar een nieuwe circulaire economie, de vraag om een inclusieve en veerkrachtige samenleving, de roep om slimme stadsontwikkeling en ruimte voor maatschappelijk initiatief zijn bij uitstek kansen voor het thema duurzaamheid.
De gemeente Den Haag hanteert de Trias energetica.; energie besparen, energie duurzaam opwekken en een restant overblijvende energiebehoefte zo duurzaam mogelijk voorzien.
De ambitie van Den Haag is om is 2040 Klimaatneutraal zijn. Daartoe zullen tot 2023 25.000 á 30.000 woningen en 5000 bedrijfspanden klimaatneutraal gemaakt moeten worden. Voor alle 44 wijken van de stad zullen op termijn een eindbeeld geschets worden hoe klimaatneutraal er voor die wijken uit kan zien. In drie gebieden van de stad zal de gemeente het voortouw nemen. Dit zijn Den Haag Zuidwest, het Centraal Innovatie District/Binckhorst en Mariahoeve.
In zeven wijken neemt Duurzaam Den Haag en verenigde bewoners het initiatief. Zo'n initiatief is er in de Vruchtenbuurt (RIS299076, Update Energietransitie,feb. 2018). Tien procent van de stad heeft geen aardgas achter de voordeur, maar een vorm van collectieve verwarming, meestal stadsverwarming. Die bestaande infrastructuur is op bijgaande kaart aangegeven.
Figuur 3.1: Kaart bestaande warmtebronnen en leidingen gemeente Den Haag
Om in bestaande wijken het aardgasgebruik uit te faseren tot 2040 zullen alle natuurlijke investeringsmomenten in vastgoed en de openbare ruimte benut moeten worden om de duurzame energieinfrastructuur op tijd mogelijk te maken. De keuze welke maatregelen voor de hand liggen zal de komende jaren vorm krijgen. Grofweg zijn er enkele varianten. Een all electric wijk, een collectieve warmtewijk of een mix hiervan. Collectieve warmtevoorziening heeft maximaal een temperatuurniveau van 70 °C met 40 °C retour (geschikt voor geothermische bron op 2 á 3 km diepte), of 40-20°C of lage temperatuur op 15-10°C, geschikt voor Warmte koude opslag in de ondiepe (tot 200m) ondergrond.
Vooral in all electric wijken zal het electranet vezwaard moeten worden en zijn mogelijk extra onderstations nodig. In ieder geval zullen gecombineerde ingrepen in de openbare ruimte voor de hand liggen. Bij een verdergaande electrificatie van de mobiliteitsvloot zal het beroep op het electranet tijdelijk vergroot worden en zullen accu's meer voor opslag van stroom gebruikt gaan worden om het net niet onnodig te belasten.
Mochten er zich kansen voor transformatie voordoen zijn de hieronder genoemde punten vanuit Agenda Ruimte voor de Stad onder andere leidend voor het opstellen van een Programmatisch Uitwerkingskader (indien naar bijlage een verwijzing invoeren):
Bij vergroenen ligt de focus op de groene buitenruimte (kust), ontmoeting, klimaatbestendigheid
Bij verduurzamen ligt de focus op duurzame mobiliteit, energie, flexibiliteit
Energie:
Verkeerskundig kader:
De Ruimtelijke Economische Investeringsstrategie (RIS295004) komt tot stand in de context van lopende discussies, verkenningen en agenda's/visies, zoals Stad in Transitie, Agenda Ruimte voor de Stad, de nieuwe Woonvisie, de versterking van de Haagse economie, de Agenda Groen, de Binnenstadsagenda en het Regionaal Investeringsprogramma van de MRDH. Er wordt tevens gewerkt aan of voortgebouwd op drie elkaar versterkende uitvoeringsagenda's: de Agenda Ruimte voor de Stad, de Economische Agenda's en de Sociale Agenda. Deze agenda's worden onder meer uitgewerkt in vijf proposities:
Conclusie:
Ten aanzien van het plangebied zijn geen ontwikkelingen voorzien die voortkomen uit de Ruimtelijk Economisch Investeringsstrategie.
Het dakopbouwenbeleid in de Bloemenbuurt van de gemeente Den Haag kent zijn oorsprong bij de vaststelling van de Nota dakopbouwen Bloemenbuurt (RIS 116479, 2004).
Omdat dakopbouwen in principe in de hele stad wenselijk zijn, is het beleid en het mogelijk maken ervan uitgerold over andere wijken van Den Haag. In 2005 en 2006 is respectievelijk de Kaderstelling Dakopbouwen (RIS 127255, 2005) en Kadernota Dakopbouwen (RIS 135559, 2006) vastgesteld. Er is er een toetsingskader opgesteld (voor 9 gebieden) voor het afwijken van het bestemmingsplan om een dakopbouw mogelijk te maken. Bloemenbuurt maakt geen onderdeel uit van één van de negen gebieden, omdat hier reeds een nota dakopbouwen was gemaakt in 2004 en een herziening van het bestemmingsplan gaande was.
In 2010 is besloten om de kaderstelling en kadernota niet meer als toetsingskader te gebruiken, omdat uit ervaringen bleek dat de opgenomen contour (40 graden) niet altijd passend is voor de bestaande architectuur van het perceel waarop de dakopbouw zou komen. Tevens bleek uit jurisprudentie dat de kaart behorende bij de kadernota onvoldoende inzicht gaf in de gevolgen voor de bezonning bij het toestaan van dakopbouwen. Er is toen besloten om niet meer te werken met de contour, maar om in de regels de inhoud en hoogte te regelen. Dit is toegepast binnen het bestemmingsplan Bloemenbuurt.
In 2011 is het maatwerktoetsingskader voor dakopbouwen (in heel Den Haag) vastgesteld (RIS 180461, 2011). Er waren diverse regimes van kracht binnen het grondgebied van Den Haag. Zo waren er gebieden die nog steeds vielen onder de herziening uit 1999 (verbod dakopbouwen), bestemmingsplannen met een eigen regeling omtrent dakopbouwen (zoals Bloemenbuurt) en nieuwere vastgestelde bestemmingsplannen met daarin de meest recente regeling omtrent dakopbouwen. Met het vaststellen van het maatwerktoetsingskader is er eenduidigheid gekomen over de afweging omtrent het wel of niet toestaan van dakopbouwen aan de hand van criteria en de wijze van regelen in toekomstige bestemmingsplannen. Uitgangspunt is dat dakopbouwen in de hele stad zijn toegestaan, tenzij het uit stedenbouwkundig en/of cultuurhistorisch oogpunt niet verantwoord is. Een onderdeel hiervan is bezonning. Uit het bezonningsonderzoek moet blijken of een dakopbouw over het hele dakoppervlak kan liggen of een deel terug moet liggen. Den Haag hanteert hierbij de Haagse bezonningsnorm (RIS170509, 2010). Dit betreft de actualisering van de normen ten aanzien van bezonning en windhinder van 1996. In dit stuk wordt toegelicht dat voortaan de genoemde richtlijnen voor bezonning en windhinder als uitgangspunten worden gehanteerd bij de toetsing van stedenbouwkundige plannen en bouwplannen. Er is hierbij niet bepaald dat dit alleen geldt voor bepaalde gebieden in Den Haag, de norm is daarom gemeentebreed van toepassing.
Het maatwerktoetsingskader voor dakopbouwen uit 2011 is de grondslag voor het beleid dakopbouwen dat in dit bestemmingsplan is opgenomen.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Het betreft:
Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan. Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.
Het beleid voor cultureel erfgoed van provinciaal belang is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (paragraaf 3.5 Instandhouding en versterking van het cultureel erfgoed) en uitgewerkt in de Verordening Ruimte. Daarnaast is het cultureel erfgoed ook opgenomen in de provinciale kwaliteitskaart van de Visie Ruimte en Mobiliteit (thema Identiteitsdragers en Landschap). Het cultureel erfgoed van Zuid-Holland is een belangrijke drager van ruimtelijke kwaliteit. Zeker in combinatie met groen en water verhoogt het erfgoed de variëteit en daarmee de aantrekkelijkheid van stad en landschap. Deze toegevoegde waarde van erfgoed bevordert de provincie op diverse manieren:
De cultuurhistorische, aardkundige en archeologische waarden zijn gebundeld in de cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), die de basis vormt voor het provinciaal erfgoedbeleid. Het beschermende ruimtelijk beleid richt zich met name op een selectie van de CHS:
Voor dit bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 zijn de volgende kenmerkende structuren en elementen van belang:
Erfgoedlijnen
Naast bescherming en versterking van erfgoed stimuleert de provincie ook de beleving en benutting ervan. Dit is gericht op zeven erfgoedlijnen, een beleidscategorie gericht op beleving en benutting, waar geen afzonderlijk beschermingsregime aan is verbonden. Erfgoedlijnen zijn kenmerkende ensembles van erfgoed, landschap en water die beschikken over een groot recreatief-toeristisch potentieel. Het ruimtelijk beleid voor de erfgoedlijnen richt zich op de continuïteit van hun karakter, door behoud en versterking van de structuur, gecombineerd met het stimuleren van eigentijdse bestemmingen van dit erfgoed.
De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. Den Haag is een stad met een belangrijk cultuurhistorisch erfgoed. Er zijn talrijke monumenten en 30% van de stad is beschermd stadsgezicht. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Dat wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad. In het plangebied is op een groot aantal plekken sprake van beeldbepalende bebouwing met een hoge ensemblewaarde, zoals de Papaverhof. Deze bebouwing en haar structuur worden beschreven in 2.3.1.4 (kaart).
In de Agenda voor de Haagse verdichting (Rv 51 - 2005; RIS 159469) is verwoord dat verdichting in beschermde stadsgezichten moet bijdragen aan het versterken, dan wel herstellen van stedenbouwkundige structuren en het versterken van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor deze gebieden bestaan geen intensieve verdichtingsplannen. Verdichting moet met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden.
In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.
Het college van B&W heeft in 2011 de erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” (RIS 181127) uitgebracht. Het college noemt in deze nota de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Er dient te worden vastgelegd hoe we willen omgaan met nieuwbouw in een waardevolle omgeving, het thema 'nieuw tussen oud'. Dat vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevent waar dat kan.
In hoofdstuk 2 paragraaf 2.3.1.4 worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 3.3 van de Erfgoedwet als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.
Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument. Voor een overzicht van de monumentale gebouwen wordt verwezen naar hoofdstuk 2 paragraaf 2.3.1.4.
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (overgangsrecht Erfgoedwet). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 5.10 en 5.11 Erfgoedwet). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij. Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden op:
https://www.denhaag.nl/nl/in-de-stad/vrije-tijd-en-recreatie/kunst-en-cultuur/archeologie/beleidsnota-arc h eologie-2011-2020.htm
In het plangebied 'Bloemenbuurt' komen gebieden voor waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht, zoals aangegeven bij archeologische waarde categorie 2. Zie voor verdere toelichting de kaart bij hoofdstuk 2 paragraaf 2.3.2.
In de Agenda Groen voor de Stad (vastgesteld 15 december 2016, RIS294705) wordt geconstateerd dat door de toenemende bevolking en het bijbehorende ruimtebeslag de leefkwaliteit in het algemeen en het groen in het bijzonder soms onder druk komt te staan. Daarnaast zijn er onzekerheden en ontwikkelingen die de stad in de toekomst sterk zullen kleuren zoals de klimaatopgave, veranderingen in mobiliteit en de toenemende impact van informatietechnologie.
Omdat Den Haag een aantrekkelijke stad wil blijven voor bewoners, bezoekers en bedrijven, moeten er strategische keuzes worden gemaakt op het gebied van verdichting, vergroening en verduurzaming. De ambitie is een verdere kwalitatieve ontwikkeling van het Haagse groen, waarbij ruimte bestaat voor verandering en initiatief en bij ontwikkelingen groen toekomstbestendig wordt vormgegeven. Kortom: Groen kapitaal als basis voor een goede leefkwaliteit. In de reflectie op het vigerende beleid is geconstateerd dat vooral de nadruk is gelegd op het vastleggen van de zogenaamde Stedelijke Groene Hoofdstructuur (SGH), het groen in de stad dat op basis van de aanwezige waarden en de betekenis daarvan extra bescherming verdient. Om de kwaliteit van het Haagse groen verder te verankeren, is de SGH herijkt. Hiervoor zijn de beschrijvingen van de Haagse groengebieden getoetst, aangepast en aangevuld en verbanden gelegd met nieuwe thema's zoals duurzaamheid, gezondheid en recreatie. Het uitgangspunt was het goede te behouden en van waarde te laten zijn voor de toekomst. Bij anticipatie is gekeken naar de wenselijke ontwikkeling van het Haagse groen in een realistische context. Het doel is het Haagse groen kwalitatief te ontwikkelen. Daarom zijn in de nota per thema de kernkwaliteiten die moeten behouden, de uitdagingen die de komende jaren zijn voorzien, de ambities en het ontwikkelpad geschetst.
De stedelijke leefkwaliteit - en daarmee de waarde van het groen - is niet voor onze hele stad gelijk. Het is afhankelijk van gebiedskenmerken als bebouwingsgraad, aanwezigheid van infrastructuur en het gebruik van de ruimte (wonen, werken, recreatie, natuur). Voor het Haagse Groen kunnen de drie zones worden onderscheiden: de dichte stad, de halfopen stad en om de stad.
Figuur 3.2: Kaart Stedelijke groene hoofdstructuur 'Kernkwaliteiten'
Het Haagse Groen moet gezien worden als een vorm van kapitaal met de ecologische, de maatschappelijke en de economische waarde. Mede op basis van de stadsgesprekken en het online platform zijn deze waarden uitgewerkt in zes thema's: klimaat, biodiversiteit, gezondheid, ontspanning imago en ontwikkeling.
Voor het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 houdt het beleid in dat de belangrijke groenstructuren de bestemming Groen hebben gekregen.
In hoofdstuk 5 zal nader ingegaan worden op de wijze van bestemmen van de onderdelen van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.
De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.
In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones.
Figuur 3.3: Kaart Stedelijke ecologische hoofdstructuur
Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur Den Haag
De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
In het plangebied is het groen nabij de kruising Stokroosstraat en Ranonkelstraat/ Goudsbloemlaan en de groenstrook inclusief watergang rond het Stokroosveld onderdeel van de ecologische verbindingszone en maakt daarmee onderdeel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur.
Het plangebied heeft direct raakvlak met Natura 2000 gebied Wapendal en Bosjes van Pex en Rode Kruisplantsoen.
Figuur 3.4 Natura 2000-gebied Wapendal en Westduinpark
In de nota Haagse bomen “Kiezen voor kwaliteit en diversiteit” (RIS 158380) is het beleid met betrekking tot bomen in Den Haag verwoord. Het beleid rust op drie pijlers: duurzame groeiomstandigheden, meer verschillende boomsoorten en een evenredige verdeling van straatbomen over de stad.
Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel behoudenswaardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel- en) bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met behoudens waardige Bomen uitgebreid door het Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag (RIS 265314).
In de Algemene Plaatselijke Verordening is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden.
In het plangebied staan 2 monumentale bomen: een 92 jaar oude Kaukasische Vleugelnoot en een 63 jarige Japanse Kers. Voor beiden bomen is apart beheer en onderhoudsplan opgesteld. De locatie van de bomen is terug te vinden in bijlage 1+2 van deze toelichting.
Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Zie voor deze en andere duurzaamheids en klimaat maatregelen paragraaf 3.2.4.3. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878) over behoud groen(beleving) wijken.
In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunningsvrije staffelregeling te geven voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen in relatie tot de grootte van het achtererf. Deze regeling is opgenomen in artikel 2 sub f, bijlage II van het Besluit Omgevingsrecht (BOR).
In dit bestemmingsplan wordt bij deze regeling aangesloten.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de planverbeelding (plankaart) en de regels. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.
Europees en Rijksbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. De waterkwaliteit is afgelopen jaren verbeterd en ingezet wordt om de komende jaren nog meer te verbeteren. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers). Deze richtlijnen zijn overgenomen in de waterbeheerplannen door lagere overheden en beheerders zoals het Hoogheemraadschap Delfland.
Nationaal
Het nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2). Dit plan vervangt het Nationaal Waterplan 2009-2015 inclusief alle tussentijdse wijzigingen. Het NWP2 geeft het integrale kader voor het waterbeleid van het Rijk voor de komende zes jaar en geeft uitvoering aan de Europese richtlijnen voor waterkwaliteit, de mariene strategie en de overstromingsrisico's. De Stroomgebiedbeheerplannen, het Programma van maatregelen mariene strategie, de Beleidsnota Noordzee en de Overstromingsrisicobeheerplannen maken onderdeel uit van het NWP2. Tegelijk met het NWP2 is het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren 2016-2021(Bprw) vastgesteld met daarin de operationele uitwerking van het NWP2 voor de rijkswateren:de rollen en taken van Rijkswaterstaat en de hoofdlijnen van het beheer en onderhoud. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met dit NWP2 wordt een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het landelijke watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdien vermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewust zijn in Nederland. Uitwerking hiervan vindt plaats in de waterplannen van lagere overheden en waterbeheerders zoals in het regionaal waterplan.
Provinciaal
Het beleid van de Provincie Zuid Holland is gebaseerd op het besluit van 29 juni 2016 waarin is aangegeven dat het Regionaal waterplan Zuid-Holland 2016 – 2021 bestaat uit:
Al deze onderdelen worden beschreven in de waterbeheerplannen van de desbetreffende (gebied-) beheerders.
Hoogheemraadschap van Delfland: Waterbeheerplan 2016-2021
In het Waterbeheerplan 5 (WBP 5) 'Strategie richting een toekomstbestendig en samenwerkingsgericht waterschap' heeft het Hoogheemraadschap van Delfland de strategie voor de uitvoering van de kerntaken voor de komende jaren beschreven. Het is de leidraad voor het handelen van Delfland in de planperiode 2016-2021 waarin de zorg voor water en veiligheid, een integrale aanpak en de toekomstbestendigheid van het watersysteem centraal staat. Bij de uitvoering van het WBP 5 staan de kerntaken vanzelfsprekend voorop:
Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels veranderen het waterbeheer de komende decennia ingrijpend. Het vergroten van waterbewust zijn is daarom verweven in alle programma's en handelingen van het Hoogheemraadschap Delfland in de komende planperiode. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten.
In het Waterbeheerplan wordt op hoofdlijnen het algemene beleidskader aangegeven voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.
Het hoogheemraadschap draagt zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater, het beheer van de waterkeringen en het kwantiteitsbeheer van het grondwater. De doelen voor de komende planperiode onderscheiden zich in twee hoofdrichtingen. Allereerst is er een bestaand fysiek systeem met een uitgebreide infrastructuur. Deze infrastructuur moet zo efficiënt en effectief mogelijk in stand worden gehouden. Daarnaast moeten delen van dit fysieke systeem worden aangepast en verder ontwikkeld.
Figuur 3.5: Watersysteem Den Haag
Naast samenwerking in beheer en uitvoering van projecten, werkt het Hoogheemraadschap van Delfland ook op strategisch en bestuurlijk niveau samen met andere overheden. De bestuurlijke en ambtelijke Watertafel tussen het hoogheemraadschap en gemeenten zijn daar een voorbeeld van. Voor Delfland is de watertoets hét instrument om aan de voorkant van de planprocessen met gemeenten de waterbelangen af te wegen. Door in het watertoetsproces pro-actiefer te handelen wordt eerder aangeven welke alternatieven vanuit het water de voorkeur genieten, ook bij grote (infrastructurele) projecten.
In de steden is de nadruk steeds meer op het beheer van de openbare ruimte komen te liggen. Delfland ziet daarin kansen voor de uitoefening van zijn taken. Vooral bij reconstructies, wegonderhoud en rioolvervangingen worden hele buurten aangepakt waar de gemeente vroeger de situatie per straat bekeek. Er zijn voorbeelden van rioolvervangingsprojecten, waarbij gemeenten klimaatadaptatiemaatregelen en vergroeningsambities hebben meegenomen. Gemeenten en Delfland werken samen aan een werkwijze om bij beheer- en onderhoudsprojecten systeemverbeteringen mee te nemen.
Voor de lange termijn moet de waterveiligheid en het optimaal functioneren van het watersysteem gewaarborgd blijven. De doelen in dit kader zijn:
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten opgesteld. In de Handreiking Watertoets (07-07-2016 www.hhdelfland.nl/watertoets) worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht en op welke wijze deze in het plan dienen te worden verwerkt.
Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda Den Haag 2016-2020 (RIS 293272)
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2)
Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.
Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen naast hun wettelijke verantwoordelijkheid, op eigen initiatief maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Bestemmingsplan Bloemenbuurt is conserverend van aard en streeft geen ontwikkelingen na. Om die reden is een watertoets niet noodzakelijk.
Veiligheid en waterkeringen
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding. Binnen het plangebied Bloemenbuurt zijn geen primaire boezem- en polderwatergangen noch waterkeringen aanwezig.
Waterkwantiteit
Uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Bestemmingsplan Bloemenbuurt is conserverend van aard, streeft geen ontwikkelingen na en daardoor is van toename van verharding geen sprake.
Het plangebied kent twee vastgestelde waterpeilen: boezempeil -0,43 m NAP en de Haagse Beek dat mag fluctureren tussen +1m35 en +1m 55 NAP. Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie geen waterbergingsopgave voor het plangebied.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Het boezemwater binnen het plangebied is een KRW-lichaam. De waterkwaliteit hiervan niet mag verslechteren. Den Haag en Delfland hebben een bestuurlijke overeenkomst gesloten om de waterkwaliteit van deze wateren te verbeteren, bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen. De Haagse Beek, onderdeel van de ecologische verbindingszone, kent een hoger peil (2.4.4.). Deze peilen maken onderdeel uit van de leggerkaart HHD.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Voor Bloemenbuurt geldt dat de thema's groen en openbare ruimte het participatieproces wordt opgestart om de kwaliteit en beleving te verbeteren.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet (2009) is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.
De gemeente Den Haag maakt onderdeel uit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). De MRDH is sinds 2015 de samenwerking van 23 gemeenten die hun krachten hebben gebundeld om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit (Va) en Economisch Vestigingsklimaat (EV). Ter voorbereiding op de Vervoersautoriteit is in 2013 de Strategische Bereikbaarheidsagenda (SBA) voor de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) opgesteld. De SBA is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsagenda Bereikbaarheid 2016-2025 die invulling geeft aan de gezamenlijke regionale mobiliteitsopgaven in de metropoolregio. In de Uitvoeringsagenda wordt een samenhangend pakket aan maatregelen voorgesteld voor de periode 2016-2025. De Uitvoeringsagenda is vastgesteld op 1 juli 2016.
De Uitvoeringsagenda gaat er van uit dat het belang van het openbaar vervoer en de fiets toeneemt, mede vanwege leefbaarheid van de steden. Met het openbaar vervoer wordt voortgebouwd op het succes van RandstadRail en is de inzet om een schaalsprong te maken voor het openbaar vervoer naar de economische centra. Ook wordt ingezet op meer vraaggestuurd vervoer in combinatie met gemeentelijk vervoer voor doelgroepen op tijden en plaatsen waar het gewone openbaar vervoer geen oplossing is. Voor de fiets gaat de Uitvoeringsagenda uit van de realisatie van meer snelle routes en een uitbreiding van de fietsparkeerplaatsen. Voor het wegverkeer ligt de nadruk op een betere betrouwbaarheid door gecoördineerd verkeersmanagement en door het stimuleren van alternatieven voor spitsverkeer en het afbouwen van de noodzakelijke weginfrastructuur voor een goede bereikbaarheid van de economische centra. De Uitvoeringsagenda zet voor wat betreft de verbetering van de verkeersveiligheid in op o.a. gedragsbeïnvloeding en doelgroepenbenadering. Op het punt van de innovatie biedt de Uitvoeringsagenda ruimte voor de toepassing van nieuwe technieken en mobiliteitsdiensten samen met het bedrijfsleven en kennisinstellingen.
In de Uitvoeringsagenda staan diverse projecten en maatregelen genoemd voor de periode 2016-2025.
Een voorbeeld van twee thema's uit het uitvoeringsprogramma zijn:
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) voor het openbaar vervoer. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations. In hoofdstuk 2 paragraaf 2.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het openbaar vervoer binnen het plangebied aangegeven.
Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de Vervoersautoriteit van de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
Figuur 3.6 Openbaar vervoer (hoofdstructuur)
Door de Goudenregenstraat rijdt een tram. Het bestemmingsplan Bloemenbuurt is geen onderdeel van de Randstadrail. De Randstadrail rijdt over de Laan van Meerdervoort, gelegen direct grenzend aan de Bloemenbuurt.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer dient zo veel als mogelijk geordend en geconcentreerd te worden op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen. Goed functionerende hoofdwegen zorgen ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken vermindert. Onderstaande afbeelding verbeeldt de 'Hoofdstructuur wegverkeer" uit de Haagse Nota Mobiliteit. De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad, vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De vormgeving en inpassing van hoofdwegen zijn overeenkomstig de vigerende leefbaarheidseisen en milieunormen. In de woonwijken is doorgaand autoverkeer ongewenst. De wijkontsluitingswegen transformeren daarom naar verloop van tijd steeds meer naar een inrichting als "stadslaan": wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting overeenkomstig 30km/h-zones. De "Nota Straten, Wegen en Lanen (SWL)" (rv 10-2017, RIS 280303_150224) bevat inrichtingsvoorschriften voor de wegen in de gemeente. Deze nota schrijft de functionele eisen voor van de wegenstructuur, gebaseerd op een duidelijke hiërarchie en de ambitie om voldoende afwikkeling van de verschillende verkeerssoorten te garanderen. De wegbeelden betreffen niet alleen het verkeer, maar hebben ook te maken met de ruimtelijke inpassing van wegen. Daarbij gaat het ook om groen, water, openbare ruimte en stedenbouwkundige structuur van de stad.
Binnen de Bloemenbuurt kent de Goudenregenstraat de verkeerskundige functie van wijkontsluitingsweg. De overige wegen zijn erftoegangswegen.
Figuur 3.7: Hoofdwegenstructuur Den Haag
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de "nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473)". Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en is in 2016 op een beperkt aantal onderdelen gewijzigd en aangevuld (Rv21: RIS 291425_160223). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. de parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan. Het overzicht met de parkeernormen uit de "Nota Parkeernormen Den Haag" is in dit bestemmingsplan in bijlage 3 van de regels opgenomen.
De parkeernormen opgenomen in bijlage 3 bij de regels van het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 en aangehaald in de bouw- en gebruiksregels van dit bestemmingsplan kunnen in de planperiode gewijzigd worden, indien daar aanleiding toe bestaat en daar een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt. In dat geval gelden de dan vastgestelde parkeernormen.
Het parkeerbeleid van Den Haag is opgenomen in het Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS 168473A). In juni 2015 heeft een update van dit parkeerbeleid plaatsgevonden door middel van de "Parkeerbrief 2015: aanpak parkeerdossier" (RIS 283326). In deze brief is een indeling gemaakt in drie typen woongebieden naar aanleiding van parkeerdrukmetingen, daarnaast is nog sprake van een restcategorie waarbij geen recente cijfers beschikbaar zijn.
Voor het plangebied Bloemenbuurt geldt dat de parkeerdruk in sommige delen van het plangebied hoog is. Op basis van parkeertellingen (2017) blijkt de parkeerdruk op het maatgevende tijdstip nog wel onder 90% is.
Mede vanwege de ligging van de Bloemenbuurt richting de rand van de stad is het autobezit relatief hoog. Parkeren is daarmee een aandachtspunt. Bij aanvragen voor een uitrit (alleen mogelijk bij erftoegangswegen) wordt beoordeeld of bij het toestaan van een uitrit de parkeercapaciteit op de openbare weg voldoende blijft voor het parkeren door bezoekers.
Voor nieuw- of verbouwplannen geldt de voorwaarde dat op eigen terrein parkeergelegenheid moet worden gerealiseerd. Dit beleid en het bijbehorende toetsingskader zijn vastgelegd in de Nota Parkeernormen Den Haag (RIS 181571).
Op 3 maart 2016 is een aanpassing van het parkeerbeleid vastgesteld door de raad. Deze aanpassing van het beleid houdt in dat er bij uitbreiding van het vloeroppervlak van bestaande woningen geen parkeertoets meer hoeft plaats te vinden. Dit betekent dat het toevoegen van dakopbouwen niet leidt tot een hogere parkeerdruk of parkeereis en zijn deze in het bestemmingsplan 'Bloemenbuurt 2018' voor woningen bestemd als 'Wonen-1' bij recht mogelijk gemaakt.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Binnen de Bloemenbuurt maakt de Goudenregenstraat onderdeel uit van het hoofdfietsroutenetwerk. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
Figuur 3.8: Hoofdwegenstructuur fiets
Fiets parkeren
De aantrekkelijkheid van een reis per fiets wordt mede bepaald door de beschikbaarheid en kwaliteit van de fietsparkeervoorziening bij herkomst en bestemming. Daarnaast wil de gemeente voorkomen dat de kwaliteit van de buitenruimte onder druk komt te staan doordat fietsen teveel geparkeerd worden op plaatsen met een intensief gebruik van de openbare ruimte. Om die reden gaat de gemeente uit van het faciliteren en sturen op het stallen van fietsen bij belangrijke bestemmingen of bestemmingsgebieden. Daarnaast hanteert de gemeente fietsparkeernormen bij nieuwbouw en verbouw van kantoren, bedrijven en voorzieningen. Het gemeentelijke beleid ten aanzien van het stallen van fietsen is vastgelegd in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” (RIS 294386).
Fietsparkeernormen
De gemeente Den Haag heeft in de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” normen vastgesteld voor de aanwezigheid van fietsparkeerplaatsen bij kantoren, bedrijven en voorzieningen. Deze fietsparkeernormen worden toegepast bij nieuwbouw en verbouw waarvoor een omgevingsvergunning verplicht is. Bij de bepaling van de fietsparkeernormen is het faciliteren van het groeiende fietsgebruik het uitgangspunt geweest.
Voor het fietsparkeren bij woningen is de eis uit het bouwbesluit van toepassing, waarin is aangegeven dat bij woningen een berging aanwezig is. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor een woongebouw kan in de aanvraag verzoeken om afwijking van de prestatie-eisen die het Bouwbesluit stelt aan buitenbergingen, anders genoemd verzoeken om toepassing van gelijkwaardigheid. In de “Beleidsregels Bergingen nieuwe woongebouwen Den Haag 2017” (RIS297288) staat aangegeven onder welke voorwaarden collectieve fietsstallingen kunnen worden gebouwd in plaats van afzonderlijke fietsbergingen per woning.
Figuur 3.9 Zonering fietsparkeernormen
De fietsparkeerbehoefte van een ontwikkeling met een niet-woonfunctie wordt berekend aan de hand van het bouwplan en de daarbij behorende parkeernorm. Voor het vaststellen van de fietsparkeereis wordt vervolgens de berekende parkeerbehoefte afgezet tegen de specifieke kenmerken en grootte van het bouwplan en tegen de omgeving van het bouwplan. Indien er concrete aanleiding bestaat om de berekende fietsparkeerbehoefte bij te stellen, is het aan de ontwikkelaar om aan te tonen op grond waarvan dat nodig is. Dubbelgebruik kan daar bijvoorbeeld een aanleiding voor zijn. Aan de parkeereis kan op eigen terrein worden voldaan of door middel van een storting in het fietsparkeerfonds (of een combinatie). Fietsparkeerplaatsen die op eigen terrein worden gerealiseerd dienen goed bereikbaar en comfortabel te zijn. Bij afkoop van de fietsparkeereis door middel van een storting in het parkeerfonds, dient de gemeente te voorzien in de behoefte van fietsparkeerplaatsen door realisatie en exploitatie van (openbaar toegankelijke) fietsparkeervoorzieningen. Tenslotte worden de afspraken tussen ontwikkelaar en gemeente vastgelegd voor de nieuw- en verbouwplannen waarmee het beoogde gebruik van de fietsparkeeroplossingen kan worden bewaakt.
Het overzicht met de fietsparkeernormen uit de “Beleidsregels Fietsparkeernormen Den Haag 2016” is in dit bestemmingsplan in bijlage 5 van de regels opgenomen.
De negen gemeenten in de regio Haaglanden vormen al jaren een gezamenlijke woningmarktregio. Na het opheffen van het Stadsgewest Haaglanden in 2014 is de samenwerking voortgezet middels een bestuurlijke tafel Wonen. Om de woningmarktregio verder te versterken is in 2017 een nieuwe een regionale woonvisie opgesteld voor de periode 2017 – 2021 (Ris-nummer 296460).
De regionale woonvisie kiest er voor om te streven naar een ongedeelde regionale woningmarkt. Dit wil zeggen een woningmarkt waar er voor alle inwoners voldoende betaalbare en gewenste woningen verspreid over de gemeenten in de regio beschikbaar zijn. De regionale woonvisie benoemt daarnaast meerdere gezamenlijke opgaven op het gebied van sociale woningbouw, woningbouwprogrammering, duurzaamheid, wonen en zorg en verbetering van het bestaande vastgoed. Dit is vertaald naar de volgende doelstellingen:
Het woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Den Haag 2017-2030 (RIS296833, 29 juni 2017). Den Haag is een groeiende stad in een tijd waarin veranderingen steeds sneller gaan en die de maatschappelijke en economische verhoudingen blijvend veranderen. Het is een uitdaging om mensen, bedrijven en banen aan de stad te blijven binden. Om een fijne, leefbare en groene woonstad te blijven moeten we zorgen dat de sociaaleconomische verschillen niet te groot worden en moeten we overstappen op een nieuwe vorm van energievoorziening.
Den Haag heeft een gunstige uitgangspositie als aantrekkelijke woonstad. De unieke ligging aan zee, het levendige centrumgebied, prettige woonwijken en een sterk internationaal profiel. Om deze positie nog verder te versterken zet de woonvisie in op een 'stedelijke, attractieve en inclusieve stad in 2030'. Dit betekent dat Den Haag meer onderscheidende en aantrekkelijke stedelijke woonmilieus biedt, dat wonen in de stad betaalbaar is voor iedereen én wijken op de toekomst zijn voorbereid en meer gemengd zijn. Het (sloop-)nieuwbouw, transformatie- en verbeterprogramma geeft ruim baan aan deze ambitie en volgt de groei van de stad.
De gemeente Den Haag gaat voor de langere termijn uit van een jaarlijks netto bouwprogramma van 2000-2500 woningen. De ruimte om te groeien is beperkt. Den Haag zal zich voor groei moeten richten op binnenstedelijke locaties (de zogenaamde inbreidingslocaties), transformatie van bestaande gebouwen en gemengde woon-werkgebieden. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen. Het is van belang om hierbij zorgvuldig om te gaan met bestaand groen en bestaande wijken. Een andere uitdaging is het verkleinen van de sociaaleconomische verschillen tussen wijken.
De woonvisie zet in op:
Ad 1) Een meer sociaal-inclusieve stad.
Een aantrekkelijke en gastvrije stad is sociaal inclusief: een stad zonder te grote sociaaleconomische verschillen. De aanwezigheid en spreiding van voldoende betaalbare woningen in de stad voor minder financieel draagkrachtige huishoudens is hierin een belangrijke opgave.
Voor de woningbouwproductie is dit vertaald in een gemiddelde woningbouwproductie van:
Daarbij sturen we op een meer evenwichtige spreiding van de sociale woningbouw over de stad
Ook wordt ingezet op het borgen van voldoende betaalbare woningen voor kwetsbare groepen en wordt gestuurd op de verbetering en vernieuwing van kwetsbare wijken, o.a. via de aanpak 'Nieuwe Generatie Stadswijken'. Streven is meer differentiatie in de woningvoorraad aan te brengen. Eventuele afname van de sociale voorraad in deze wijken dient elders in de stad, maar ook in de regio te worden gecompenseerd.
Ad 2) Het verder uitbouwen van Den Haag als aantrekkelijke en gastvrije woonstad.
Dit is een voorwaarde voor het vasthouden en aantrekken van stedelijk talent. Doel is om voor deze groepen die bijdragen aan het internationale, gastvrije, levendige en economische profiel van Den Haag nog meer onderscheidende stedelijke woon(werk)milieus te ontwikkelen. In het bouwprogramma wordt daarom nadrukkelijk rekening gehouden met de woonvoorkeuren van stedelijke doelgroepen young urban professionals, stedelijke gezinnen, studenten, empty-nesters en expats.
Ad 3) Een meer toekomstbestendige woningvoorraad.
Het streven is dat in 2030 de woningvoorraad voldoet aan de duurzame en woontechnische eisen. Dit betekent dat het onderhoud van woningen op orde is en dat in 2030 tenminste 50% van de woningen wordt verwarmd met een niet-fossiele warmtebron. Voor nieuwbouw betekent dit dat woningen niet langer zijn aangesloten op het gasnet. Verder wordt ingezet op een groter en gevarieerder aanbod aan geschikte woningen en woonzorgvormen voor (langer) zelfstandig thuis wonen.
De woningvoorraad van de Bloemenbuurt bestaat uit ca. 6% sociale huurwoningen t.o.v. 32% in Den Haag als geheel (2017). Met het oog op differentiatie van wijken en compensatie van mogelijke afname van sociale huur in kwetsbare wijken elders (zoals hierboven beschreven), heeft bij nieuwbouwmogelijkheden in Bloemenbuurt sociale huur in het woningprogramma prioriteit, mede afhankelijk van de lokale inpassingsmogelijkheden.
Woonagenda 2019 - 2023
Op 14 maart 2019 heeft de raad de Woonagenda 2019-2023 vastgesteld (RIS301880). De woonagenda vormt het actuele woonbeleid van Den Haag en is hiermee een concrete uitwerking van de Woonvisie. De woonagenda vervangt de uitvoeringsagenda bij de Woonvisie Den Haag. Belangrijke elementen van de woonagenda zijn:
De werkwoning is een flexibel woonconcept waarbij de werk-, bedrijfs- of praktijkfunctie is gekoppeld aan of geïntegreerd in de woonfunctie. De werkwoning komt ook voor onder de naam atelier- bedrijfs-, of praktijkwoning. In de nota 'Werkwoningen in de Haagse regio' (Commissiebrief - 2000; RIS 72582) worden potentiële ontwikkelingslocaties genoemd voor werkwoningen. Genoemd worden overgangsgebieden tussen woonwijken en bedrijfsterreinen, en gebieden langs doorgaande wegen en langs spoorwegen.
In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Voorbeelden hiervan zijn een architect, schoonheidsspecialiste of edelsmid. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast.
Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot bouwkundig splitsen van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen.
Op 19 april 2017 is de Woonvisie Den Haag 2017-2030 vastgesteld. In deze visie staat de redeneerlijn voor één stedelijke beleidslijn met betrekking tot bouwkundig splitsen.
Op 14 maart 2019 heeft de raad in de Woonagenda 2019 - 2023 bepaald dat bouwkundig splitsen nog maar in een beperkt aantal buurten in Den Haag wordt toegestaan. Dit nieuwe strengere beleid is per 1 juli 2019 in de huisvestingsverordening opgenomen. Bloemenbuurt valt niet in een dergelijke buurt. In het bestemmingsplan is daarom een algemeen verbod opgenomen voor het bouwkundig splitsen en geen (binnenplanse) afwijkingsmogelijkheid opgenomen.
Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit
De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.
De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:
Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.
Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.
Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het midden en klein bedrijf. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.
De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.
Daarnaast is het van belang dat er alle ruimte is in de stad voor middelbaar beroepsonderwijs, praktijkonderwijs en voorzieningen die de aansluiting onderwijs-arbeidsmarkt verbeteren.
De strategische kaders van de Economische Visie zijn in 2015 doorvertaald in twee economische agenda's. Het college heeft daarbij gekozen voor drie strategische lijnen gericht op de ontwikkeling van economie en werkgelegenheid:
Agenda Stedelijke Economie
Op 23 maart 2015 heeft het college tevens de Agenda Stedelijke Economie vastgesteld (RIS281393). Den Haag maakt werk van goede dienstverlening in combinatie met lage lasten en minder regeldruk voor bedrijven in de stad. Ook de beschikbaarheid van passende (kleinschalige) bedrijfsruimte - met name op binnenstedelijke bedrijventerreinen - die tegemoet komt aan snel veranderende behoeften en eisen van bijvoorbeeld de maakindustrie speelt daarbij een rol. De komende jaren blijven we hierop krachtig inzetten, onder andere met voortzetting van het programma voor kleinschalige bedrijfsruimte, het Ondernemersportaal en de verbetering van de dienstverlening. Vier sporen worden gevolgd:
Startup economy - aantrekken en vasthouden van jonge veelbelovende ondernemingen (startups) en creatief talent om de transitie naar een innovatieve economie te versnellen. We ontwikkelen in de stad het creatief ecosysteem. Daarbij gaat het om sterke economische clusters om diensten en producten aan te bieden en samen te ontwikkelen, ruimte voor cross overs en Smart City-projecten, inspirerende netwerken voor uitwisseling van kennis en diensten, voldoende getalenteerde professionals, toegang tot start- en/of doorgroeikapitaal, (fysieke) voorzieningen en programma's om te experimenteren, uiteenlopende vormen van universitair en hoger onderwijs en bovenal een heldere profilering.
Toerisme - meer toeristen verleiden om Den Haag te bezoeken, langer in onze stad te verblijven en daarmee meer geld uitgeven. De ambitie van het college is om het toerisme met minimaal 3% per jaar te laten groeien. Dit willen we mede bereiken door meer toeristen meerdaags in onze stad te laten verblijven en een groter aandeel van de overnachtingen van de G4 in Den Haag te realiseren. Prioriteit ligt daarvoor bij versterking van de kwaliteit van onze belangrijkste toeristische gebieden (Binnenstad en Scheveningen), uitbreiding van het toeristisch aanbod in de breedte en een grotere economische impact van evenementen op de stad.
Acquisitie internationale congressen en bedrijven - meer internationale congressen aantrekken vanwege de hoge bestedingen per congresbezoeker en meer internationale bedrijven naar Den Haag halen voor groei van onze belangrijke economische clusters. Hiervoor wordt ingezet op kwaliteitsgroei van de internationale zone, kantorenlocaties en versterking het aanbod aan congresvoorzieningen.
De regionale productie en werkgelegenheid is voor ruim een kwart aangewezen op bedrijventerrein. Behoud en uitbouw van dit segment van de economie van Haaglanden vraagt dus ook voor de toekomst om een gevarieerd aanbod aan ruimte.
De regionale bedrijventerreinenstrategie bevat naast de ruimtelijk-economische programmering van de regionale bedrijventerreinen ook een afspraak over compensatie van verlies van binnenstedelijk bedrijventerrein. In het plangebied is geen regionaal noch provinciaal bedrijventerrein gesitueerd. Aangezien dit bestemmingsplan conserverend van aard is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, zal dit thema niet verder belicht worden.
Bedrijventerreinen zijn belangrijk voor de werkgelegenheid binnen de gemeente Den Haag. Van de ruim 255.000 arbeidsplaatsen in de stad bevinden er zich ruim 34.000 op de bedrijventerreinen, hetgeen neerkomt op ruim 13% van de totale werkgelegenheid (op 1 januari 2014).
Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om de ondernemers die gebonden zijn aan de stad in de stad zelf te faciliteren. In het plangebied is geen stedelijk bedrijventerrein gesitueerd. Aangezien dit bestemmingsplan conserverend van aard is en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden, zal dit thema niet verder belicht worden.
De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd. In het plangebied zijn functiemenging middels een aanduiding op de planverbeelding (plankaart) terug te vinden, door middel van onder anderen een functie aanduiding zoals "bedrijf", "dienstverlening", "dansschool" en "kantoor".
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.
De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.
Te ontwikkelen centra
Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:
Te optimaliseren centra
De andere aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status 'Optimaliseren' volgens het 'nee-tenzij-principe'. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.
Overige aankoopplaatsen
De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:
Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)-bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO) en wordt zonodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. De provincie biedt ruimte voor een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat detailhandel in de bestaande centra moet plaatsvinden.
Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, wordt uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in centra.
Het huidige winkelvloeroppervlak kan in omvang verminderd worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren. De regio Haaglanden vormt hierop een uitzondering. Door vermindering van winkelvloeroppervlak en planvoorraad wordt verder disfunctioneren van de detailhandelsstructuur voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit niet verder aangetast. Het overzicht van de winkelleegstand toont de noodzaak aan om detailhandelsontwikkelingen vooral te concentreren in de provinciale structuur voor reguliere detailhandel en op PDV-locaties en tegelijkertijd het (plan)aanbod te reduceren.
Bestaande detailhandel in de Bloemenbuurt wordt in dit bestemmingsplan gefaciliteerd, maar uitbreiding van het aantal detailhandelsfuncties kunnen op basis van het provinciaal detailhandelsbeleid niet meer toegelaten worden in de Bloemenbuurt.
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) neemt taken over van het in 2015 opgeheven Stadsgewest Haaglanden De MRDH is een samenwerkingsverband van 23 gemeenten die hun krachten bundelen om het gebied beter bereikbaar te maken en het economisch vestigingsklimaat te versterken.
Het door het Stadsgewest Haaglanden in november 2013 vastgestelde Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 blijft uitgangspunt voor het beleid in de regio.
Het Stadsgewest Haaglanden streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.
Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door het Stadsgewest Haaglanden.
Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio Haaglanden te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen. Deze zijn opgenomen in 'de detailhandelsladder'.
De Detailhandelsnota Den Haag (Rv 112- 2005; RIS127850) geeft de gewenste ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.
Hoofdwinkelstructuur
Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (Rm 54 - 2014; RIS 270670) maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2. Sinds de vorige monitor uit 2009 zijn er acht winkelgebieden afgevallen en zes nieuwe bijgekomen. Zes winkelgebieden zijn opgedeeld in een kerngebied en een rek- en krimpflank (niet behorende tot de Hoofdwinkelstructuur), met als doel het winkelaanbod verder te concentreren in een krachtig kerngebied.
De landelijke detailhandelssector heeft sinds de vorige monitor in 2009 een moeilijke periode doorgemaakt. De economische crisis met daarbij dalende bestedingen en consumentenvertrouwen heeft het winkellandschap beïnvloed. Daarnaast verplaatsen steeds meer bestedingen zich naar het internet. Tenslotte is de demografie in beweging met o.a. een groei van het aantal kleine huishoudens, vergrijzing en verkleuring. Positief punt hierbij is dat de bevolking in Den Haag is gegroeid en dat blijft doen de komende jaren, met daarmee een vergroting van het aantal consumenten en bestedingen.
In de Bloemenbuurt 2020 is de Anemoonstraat en Goudenregenplein aangewezen tot hoofdwinkelstructuur.
Rek en krimp
Vastgesteld, in Actieprogramma Den Haag Winkelstad - RIS 179496
Onder de rek- en krimp gebieden kunnen een aantal uiteinden van langgerekte stedelijke winkelstraten en soms ook straten die vlak bij grotere winkelgebieden liggen ('schaduwstraten') worden verstaan. Daarnaast gaat het om solitaire gebieden die niet tot de hoofdwinkelstructuur worden gerekend en daar ook niet op aansluiten met een variatie aan functies, waaronder detailhandel. Deze gebieden vragen in de huidige tijden om een andere benadering, met een brede bestemming, met vestigingsmogelijkheden voor winkels (zoals starters) en ruimte voor andere bedrijvigheid. Hier wordt het toekomstperspectief bepaald door de markt.
Plangebied
In het plangebied behoort winkelcentrum Bloemenbuurt tot de hoofdwinkelstructuur en zijn op die manier in dit bestemmingsplan verwerkt. Voor de rek- en krimpgebieden is aangegeven dat bij de herziening van het betreffende bestemmingsplan de bestemming wordt verbreed. Het accent van het detailhandelbeleid zal dus vooral liggen op behoud en versterking van de hoofdwinkelstructuur.
Markten, straathandel en kiosken
Het beleid rondom handel in de buitenruimte is vastgelegd in de Nota markten, Straathandel en Kiosken 2016-2021 (RIS 283882, 2015). Ambitie is: levendige handel in een aantrekkelijke buitenruimte. Dat moet leiden tot een gelijk speelveld met meer banen, meer ruimte voor ondernemerschap, meer kwaliteit, meer diversiteit, meer klanten, meer bezoekers van buiten de stad en betere inbedding in de omgeving.
In de Nota wordt een belangrijk onderscheid gemaakt in het al dan niet ambulante karakter van de markten, straathandel en kiosken. Ambulante handel is het te koop aanbieden of venten van goederen via deur-aan-deurverkoop, aan willekeurige gegadigden op de weg of vanuit een kraam, verkoopwagen of grondplaats op een markt of een standplaats. Ambulante handel onderscheidt zich van de gevestigde 'sedentaire' detailhandel (de winkels) en horeca door het mobiel zijn van de verkooppunten.
Er komt meer ruimte om te ondernemen. Er komen nieuwe standplaatsen en er kunnen ook nieuwe markten komen. Het speelveld moet voor alle bestaande en nieuwe kiosk- en standplaatshouders, markthandelaren en venters duidelijk en gelijk zijn. Voor hen, maar ook voor andere gebruikers van de openbare ruimte moet helder zijn waar de grenzen liggen, wat wel kan en mag en wat niet. Ambulante handel vergroot daar de aantrekkelijkheid en de levendigheid van een gebied, voorziet in een behoefte, kan economisch gedijen en zet de leefbaarheid niet onder druk. Daardoor blijft de openbare ruimte echt openbaar.
Er wordt dus een helder onderscheid gemaakt tussen standplaatsen en kiosken. Het verschil zit in het al dan niet ambulante/mobiele karakter van de voorziening.
Standplaatsen
Standplaatsen zijn in de openbare ruimte gelegen plaatsen (dus niet op een marktterrein) waar vanuit een mobiele verkoopinrichting, zoals een wagen, een foodtruck, een kraam of een tafel, goederen worden verkocht, ambachten worden uitgevoerd of eten en drinken wordt verstrekt. Er zijn drie soorten standplaatsen:
Kiosk
Een kiosk is een op zichzelf staand gebouw geplaatst in de buitenruimte, dat wordt gebruikt voor consumptieve en/of detailhandelsdoelstellingen. Om de omvang van het gebouw enigszins te bepreken wordt voor nieuwe kiosken in principe een maximale maat van 25m² toegestaan. Soms dient een kiosk als horeca-uitgiftepunt. Een kiosk is als permanent bouwobject in een bestemmingsplan opgenomen. Voor een kiosk moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden afgegeven. Een bijzondere vorm van een kiosk is het horecakiosk, zoals de bekende Haagse koffiehuizen. Een horecakiosk is doorgaans groter dan een voor detailhandel aangewezen kiosk (voor nieuwe initiatieven in principe maximaal 40 m²) en biedt zitgelegenheid binnen en vaak ook buiten (terras). Voor een horecapaviljoen is een horecavergunning vereist.
In het verleden zijn situaties ontstaan waarin standplaatsen zijn uitgegroeid tot kiosken zonder aan de daarvoor geldende regels te voldoen. Dit wordt gecorrigeerd waar dat kan. Betreffende ondernemers krijgen (met uitzondering van enkele uitzonderlijke situaties) binnen een overgangsperiode de keuze om hun verkooppunt aan te passen tot een kiosk die voldoet aan de daarvoor gestelde regels of om weer ambulant te worden.
Voor nieuwe kiosken wordt een terughoudend beleid gehanteerd. Voor nieuwe kiosken is alleen plaats als zij aantoonbaar bijdragen aan de ruimtelijke en economische versterking van een winkel- of toeristisch gebied. Er zal dan goed moeten kunnen worden beargumenteerd dat een kiosk meerwaarde heeft ten opzichte van ambulante handel vanaf een standplaats. Bij verzoeken voor nieuwe kiosken zal onder meer worden gekeken naar:
In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is ambulante handel toegestaan in de Goudsbloemlaan, het betreft een weekmarkt. Daarnaast zijn er kiosken gesitueerd in het plantsoen van de Rozenstraat, Azaleaplein, Goudenregenplein en Goudsbloemlaan. Deze zijn met een bouwvlak en met een functie aanduiding specifieke vorm van detailhandel - kiosk opgenomen op de planverbeelding.
Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.
In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken. Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.
Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019
Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.
Horeca in winkelgebieden
Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Op sommige locaties is een concentratie tot maximaal 60% lichte en/of middelzware horeca wenselijk. Dat is in onderhavig plangebied echter niet aan de orde. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woningpanden) in het betreffende winkelgebied.
Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten (max. 30%)
Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% van het aantal panden alleen mogelijk in de categorie 'licht'.
De aanwezige horeca is in dit bestemmingsplan specifiek bestemd met een functieaanduiding voor horeca in de woonbestemming. In de gemengde bestemming is lichte horeca toegelaten en aanwezige horeca in categorie tot en met 2 specifiek bestemd met een functieaanduiding (zie paragraaf 5.6 voor een nadere toelichting op de wijze van bestemmen van horeca). In dit plan zijn geen nieuwe horeca vestigingen voorzien. Voor een paar panden waar horeca toegelaten was met een functieaanduiding voor horeca, is deze functieaanduiding van de planverbeelding gehaald. De betreffende panden zijn geruime tijd niet meer als zodanig in gebruik en uit onderzoek blijkt dat er geen exploitatievergunning horeca-inrichting voor deze locaties zijn.
De Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' (Rv 132 - 2013; RIS 260889) is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verdere diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormt een á twee ontwikkelingen aan de snelweg. In Bloemenbuurt komen geen hotels voor en aangezien de wijk niet in een toeristisch kerngebied ligt, maakt het bestemmingsplan ook geen nieuwe hotels mogelijk. Alleen de vestiging van een Bed & Breakfast is onder voorwaarden mogelijk. In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2018 zijn dan ook geen hotelvoorzieningen opgenomen.
Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' (RV 31 - 2010; RIS 170032). Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook opgericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. In plangebied Bloemenbuurt bevindt zich geen grootschalige Kantoreneenheid waarvoor transformatie beleid ingezet kan worden.
Voor onderwijs worden in de “Haagse Educatieve Agenda 2018 – 2022, Ontwikkel kansen in Den Haag” (RIS298592) beleidsambities beschreven. Belangrijke ambities zijn het streven naar kansengelijkheid, het aantrekken en opleiden van voldoende, vakbekwame en innoverende onderwijsprofessionals, kinderen leren samenleven, het stimuleren op onderwijs dat bijdraagt aan de economie van de stad, het creëren van een brede leer- en ontwikkelomgeving, het bieden van een passende plek voor iedere leerling en het realiseren van voldoende toekomstbestendige schoolgebouwen.
Wat betreft onderwijshuisvesting voor primair, (voortgezet) speciaal- en voortgezet onderwijs biedt de nota “Onderwijshuisvesting in Den Haag, Op weg naar een stedelijk integraal huisvestingsplan” (RIS301793) een nader richtinggevend kader. Op het gebied van onderwijshuisvesting streeft de gemeente naar voldoende onderwijshuisvesting van goede kwaliteit (in gebruik, maar bijvoorbeeld ook qua duurzaamheidsprestaties), op toegankelijke plekken met een zo evenwichtig mogelijke spreiding van schoolgebouwen over de stad.
Peuterspeelzaalwerk
De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of wordt verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.
Kinderopvang
Het doel van de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (Rv 85 2001; RIS 85329) is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang, zij het dat als gevolg van nieuwe wetgeving (Besluit gevoelige bestemmingen uit 2015) het criterium 5 is gewijzigd. Werd sinds 2001 de situering met voorkeur gezocht nabij (of aan) ontsluitingswegen, in het nieuwe beleid wordt er gestuurd op locaties buiten de zones langs wegen waar meer dan 10.000 voertuigen per etmaal rijden. Daarmee stelt de gemeente een analoge regeling op aan de eisen die gesteld worden langs rijks- en provinciale wegen. Dit vergroot overigens het vestigingsgebied.
Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:
Voor de Bloemenbuurt gaat dit de vestiging tegen aan de Laan van Meerdervoort, de Segbroeklaan en de Goudenregenstraat. In het bestaande bestemmingsplan waren langs deze wegen al geen kindercentra toegestaan, maar was op basis van de beoordeling aan de toen geldende criteria de vestiging wel te regelen met een afwijking van het bestemmingsplan. Deze mogelijkheid is met deze verruiming van de criteria afgesneden. In de bestemmingen waar kinderopvang rechtstreeks in de bestemming is toegelaten (Maatschappelijk-3 en Sport) liggen in het plangebied Bloemenbuurt 2020 niet aan doorgaande wegen. In de bestemming Kantoor aan het Goudenregenplein is een kinderopvang ook rechtstreeks toegelaten, maar op deze enige Kantoor bestemming binnen het plangebied is een kinderopvang al aanwezig (bestaand recht).
In het plangebied bevinden zich vijf scholen (zie hoofdstuk 2 paragraaf 2.5.2.1 voor een nadere toelichting op de onderwijsvoorzieningen) De in het plangebied aanwezige onderwijsvoorzieningen zijn in dit bestemmingsplan specifiek bestemd (zie hoofdstuk 5 paragraaf 5.5 voor een nadere toelichting op de wijze van bestemmen van onderwijsvoorzieningen). Deze liggen tevens ook niet aan doorgaande wegen in het plangebied. Er zijn geen nieuwe onderwijsvoorzieningen in dit plan voorzien.
Het plangebied is in lijn met de criteria voor nieuwe kinderopvang centra. Eventuele nieuwe initiatieven in de overige bestemmingen binnen het plangebied Bloemenbuurt 2020 moeten van geval tot geval worden afgewogen.
De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan maatschappelijke ondersteuning 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162). Doel van het gemeentelijke welzijnsbeleid is dat Hagenaars actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging.
Het Meerjarenbeleidsplan heeft het karakter van een kadernota, waarin in grote lijnen de missie, hoofddoelen, centrale thema’s en het financiële raamwerk worden geschetst. Het vormt daarmee de paraplu voor verschillende (nog op te stellen) uitvoeringsprogramma’s, waarin de kaders per beleidsgebied worden vertaald in concrete doelen, activiteiten, tijdsfaseringen en financiële middelen.
De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
1. Het bevorderen van de participatie van Hagenaars;
2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare Hagenaars.
Bij participatie gaat het om het aanbieden van faciliteiten om deelname van Hagenaars in wijken
& buurten én in stedelijke netwerken te bevorderen. Bij ondersteuning gaat het om het bieden van
voorzieningen voor Hagenaars in kwetsbare posities, om zo zelfstandig mogelijk deel te kunnen nemen aan de samenleving.
In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 zijn enkele welzijnsvoorzieningen aanwezig. Deze worden aangegeven op de planverbeelding als Maatschappelijk-1-3.
In het bestemmingsplan uit 2008 is voor de bestemming "Maatschappelijk" een percentage opgenomen voor de actuele en aanvullende uitbreiding ten dienste van de bestemmingen en het meest doelmatig functioneren hiervan. De gewijzigde methodiek in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020, ten aanzien van het opnemen van bouwvlakken rondom bestaande bebouwing waar bebouwing is/mag plaatsvinden, in plaats van een percentage te benoemen hoeveel er bebouwd mag worden van het bestemmingsvlak, maakt dat er vierkante meters toegekende bouw ruimte wordt weg bestemd. Daarmee vervalt ook de mogelijkheid voor uitbreiding ten behoeve van beter functioneren of efficienter ruimte gebruik. Dit is onwenselijk, ook niet de bedoeling vanuit maatschappelijk beleid en kan planschade opleveren.
Het alsnog benutten van deze bouw ruimte wordt in dit bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 alsnog mogelijk gemaakt. Bij een volgende actualisering van het plan zullen vervolgens, indien in de tussenliggende periode er hiervoor geen aanvraag om omgevingsvergunning wordt ingediend, deze onbenutte bouw ruimte worden geschrapt. Om deze reden is bij de regels van de bestemmingen Maatschappelijk (artikel 6,7 & 8) de onbenutte ruimte aan vierkante meters per perceel waar dat speelt, met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen.
In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.
Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.
Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.
In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 wordt deze vorm niet vertegenwoordigd.
Het college wil accommodaties in de stad optimaal benutten door verschillende functies met elkaar te combineren zoals bibliotheken, zorg, welzijn, onderwijs en sport. Daarnaast wil het college de kracht van onder meer sportverenigingen beter benutten voor behoeften en vraagstukken uit de buurt. In het Buurthuis van de Toekomst werken sportclubs, scholen, culturele instellingen en andere organisaties in de wijk met elkaar samen. In de bestemming 'Sport' is hiervoor een regeling opgenomen. Er is naast een sportkantine ook kinderopvang mogelijk.
Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft huisvestingsproblemen. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek Gebedsruimte in Den Haag (2005; RIS 132713), geeft voor een periode van 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. De omschrijving van de bestemming Maatschappelijk (M) is daarom zo omschreven dat ook gebedsruimten mogelijk zijn.
In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 wordt de kerk aan de Daal en Bergselaan de bestemming Maatschappelijk-2 toegekend. In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2018 zijn enkele welzijnsvoorzieningen aanwezig. Deze worden aangegeven op de planverbeelding als Maatschappelijk-1-3.
In het bestemmingsplan uit 2008 is voor de bestemming "Maatschappelijk" een percentage opgenomen voor de actuele en aanvullende uitbreiding ten dienste van de bestemmingen en het meest doelmatig functioneren hiervan. De gewijzigde methodiek in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020, ten aanzien van het opnemen van bouwvlakken rondom bestaande bebouwing, in plaats van een percentage bebouwing te benoemen maakt dat er vierkante meters bij recht toegekende vierkante meters aan bouw mogelijkheid wordt weg bestemd. Daarmee vervalt ook de mogelijkheid voor uitbreiding.
Het alsnog benutten van deze vierkante meters aan bouw mogelijkheid wordt in dit bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 op een andere manier behouden. Om deze reden is bij de regels van de bestemmingen artikel 6, 7 en 8 de mogelijkheid opgenomen om de vierkante meters aan bouwmogelijkheid per perceel waar dat speelt, met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid alsnog mogelijk te maken. Er zijn ook locaties binnen de bestemmingen "Maatschappelijk" waarbij de bouwmogelijkheid al is gebruikt of waarvan in het bestemmingsplan van 2008 een eerder goedgekeurde bouw-/ omgevingsvergunning niet op de verbeelding van het plan uit 2008 is overgenomen, waardoor het de feitelijke bouwmogelijkheid ook al gebruikt is. Deze locaties zijn hoek Stokroosstraat/ Geraniumstraat/ Resedastraat, hoek Zonnebloemstraat/ Klaverstraat, hoek Stokroosstraat/ Klaverstraat, Anemoonstraat (buurthuis bij Jumbo), hoek Goudsbloemstraat/ Segbroeklaan, Egelantierstraat/ Aucubastraat.
De locaties binnen de bestemming "Maatschappelijk" die nog wel bouwmogelijkheid hebben buiten het bouwvlak door de gewijzigde methodiek, zijn hieronder in figuur 3.10 opgenomen en tevens in bijlage 10 van de regels.
Figuur 3.10 bouwmogelijkheid voor 4 locaties binnen de bestemming "Maatschappelijk".
Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 (Cb - 2005; RIS 127846) naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau. Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën.
In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 komen geen leisurevoorzieningen voor en wordt om die reden verder niet beschreven.
De Haagse sport is aantrekkelijk, toegankelijk en bereikbaar voor alle Hagenaars. De Hagenaar moet een leven lang kunnen sporten. Om dat te bereiken is het van belang aan te sluiten op de wensen, behoeften en mogelijkheden van alle inwoners. Dit betekent dat drempels, die sommige groepen ervaren om te sporten, moeten worden weggenomen. En ook dat er aansluiting wordt gezocht met andere terreinen, organisaties en maatschappelijke doelen. Om dit mogelijk te maken beschrijft de sportnota, uit 2015 (RIS 283153), de te leveren inspanningen:
Het aantal inwoners van Den Haag stijgt de komende jaren verder en de gemeente wil dat de sportdeelname (aanzienlijk) toeneemt. Dit betekent dat de beschikbare sportruimte behouden moet blijven en voor zover mogelijk efficiënter worden gebruikt. Hiervoor zijn diverse maatregelen te treffen, zoals herontwikkelingen van bestaande terreinen, aanleg van kunstgras, realiseren van tijdelijke sportvoorzieningen e.d. Voor wat betreft de fysieke situatie dient er aandacht te worden besteed aan:
Verbetering kwaliteit (verenigings)accommodaties door:
op/aan verenigingsaccommodaties;
In de Bloemenbuurt 2020 wordt Stokroosveld bestemd als Sportbestemming.
In het bestemmingsplan uit 2008 is voor de sportbestemming op het Stokroosveld aan de Stokroosstraat/ Ranonkelstraat en Daal en Berselaan een percentage opgenomen voor de actuele en aanvullende uitbreiding ten dienste van de clubs en het meest doelmatig functioneren hiervan. De gewijzigde methodiek van het onderhavige bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020, beschrijving in bouwvlakken, betekent dat er een groot deel van de aanvullende bij recht toegekende vierkante meters aan bouw mogelijkheid wordt weg bestemd. Daarmee vervalt ook de mogelijkheid voor uitbreiding ten behoeve van beter functioneren of efficiënter ruimte gebruik (gebouwen, zoals sporthal e.d). Dit is onwenselijk vanuit sportbeleid en kan daarnaast planschade opleveren.
Het alsnog benutten van deze vierkante meters aan bouw mogelijkheid wordt in dit bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 op een andere manier behouden. Om deze reden is bij de regels van de bestemmingen artikel 9 de mogelijkheid opgenomen om de vierkante meters aan bouw mogelijkheid met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid alsnog mogelijk te maken.
Voor de locatie aan de Stokroosstraat (sportvelden) is bouwmogelijkheid opgenomen buiten het bouwvlak door de gewijzigde methodiek (figuur 3.10) en tevens opgenomen in bijlage 10 van de regels.
Figuur 3.11 bebouwingsmogelijkheid binnen de bestemming "Sport".
3.11.2 Spelen
De nota Spelen in de stad 2015 – 2018 (RIS 157604 en RIS 281389) heeft als ambitie om in de stad een goed aanbod te bieden aan speelplekken voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Dat betekent dat er voldoende speelplekken moeten zijn voor zowel de kinderen als de jongeren. Deze speelplekken moeten aansluiten bij de wensen die leven in de stad. Bij de aanleg van speelplekken wordt daarom de omgeving nauw betrokken. Gebruikers, ouders en bewoners willen zich bij speelplekken meer verantwoordelijk voelen (mede-eigenaarschap), als zij bij de aanleg van die speelplek nauw betrokken zijn.
Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaande tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.
Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:
leeftijdscategorie | aantal kinderen per speelplek | actieradius | speeloppervlakte | ||
0 tot 6 jaar | 50 tot 75 kinderen | 100 - 150 meter | 200 m² | ||
7 tot 12 jaar | 75 tot 100 kinderen | 400 - 600 meter | 500 m² | ||
13 tot 18 jaar | 100 tot 125 kinderen | 1.000 meter | > 750 m² |
Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.
Uitgaande van de onderstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouwvariant Stadsrand. De gemiddelde bezetting is hier 2.996 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.
Woonmilieu | Gemiddelde woning bezetting in deze nieuwbouw |
Centrum stedelijk | 2,742 |
Stedelijk vooroorlogs | 2,260 |
Groen stedelijk | 1,779 |
Stedelijk naoorlogs | 2,160 |
Stadsrand 20e eeuw | 2,152 |
Stadsrand modern | 2,996 |
Werkgebieden | 2,245 |
Totaal | 2,702 |
Tabel Woonmilieu huidige situatie naar 7 milieus (incl. Werkgebieden)
Bron: Bevolkingsprognose Den Haag 2006-2022 blz.96
Daar waar in de richtlijn 3% niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dienen de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.]
In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:
In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 worden binnen de algemene gebruik en bouwregels bij recht speeltoestellen mogelijk gemaakt.
Kadernota duurzaamheid - schone energie in een groene stad (5 maart 2019, RIS 301829)
Samen met alle inwoners van Den Haag werkt de gemeente aan een stad die schoner, groener en duurzamer wordt. Zo wordt duurzaam denken én doen een nog belangrijker onderdeel van de Haagse mores: duurzaam is de nieuwe norm. Om duurzame ontwikkeling hanteerbaar te maken richt de gemeente zich op vier thema's: de overgang naar schone energie, een aantrekkelijke leefomgeving, schone mobiliteit en het hergebruik van grondstoffen. Doel is om op de gestelde doelen concrete resultaten te boeken en deze resultaten via monitoring zichtbaar te maken. Dit gaat de gemeente doen in de vorm van een jaarlijkse Programmabrief Duurzaamheid en een jaarlijkse Voortgangsbrief Duurzaamheid. Per thema is een plan van aanpak en een werkagenda voor de periode 2019-2022 opgesteld. De laatste kan invloed hebben op bestemmingsplannen en concrete projecten.
Energie
Den Haag zet betekenisvolle en concrete stappen naar het doel van een klimaatneutrale stad in 2030. Hiermee sluit de gemeente aan op de besluiten van de rijksoverheid die op energieterrein zijn genomen. Dit betekent onder andere dat elk nieuw gebouw klimaatneutraal en dus zonder aardgas wordt opgeleverd. Bij grootschalige renovaties is aardgasvrij het uitgangspunt. Daarnaast is de ambitie om in de periode 2018-2022 25.000 tot 30.000 bestaande woningen van duurzame energie te voorzien of ze hierop voor te bereiden, zodat ze klaar zijn om aangesloten te worden op schone energie. Per wijk worden wijkenergieplannen opgesteld. In deze plannen zal worden beschreven welke toekomstige energievoorziening in de wijk beschikbaar is en hoe de overstap wordt gemaakt. Verder is de ambitie dat ieder geschikt dak in Den Haag zonnepanelen, zonneboilers heeft, groen is of anders wit.
Leefomgeving
Het opvangen van de groei van de stad dient met de ambitie van een gezonde, aangename leefomgeving gepaard gaan. Dit vraagt een maximale inzet op klimaatbestendigheid (omgaan met wateroverlast en hitte) en een sterk vooruitgang in milieukwaliteit. Klimaatbestendigheidsmaatregelen moeten zo mogelijk samenvallen met andere fysieke werkzaamheden in de stad, zoals gebiedsontwikkelingen, herinrichtingen en grootschalig onderhoud.
Groen in de stad wordt kwalitatief ontwikkeld, zodat groen toekomstbestendig wordt. In intensiveringsgebieden zal groen in, op, en aan gebouwen een belangrijk middel zijn om bij te dragen aan de verschillende functies van groen in de stad (natuurontwikkeling, bijdragen aan klimaatbestendigheid, bieden plekken voor rust en ontspanning).
Voorts wordt ingezet op schone lucht en bodem, aangename omgevingsgeluidsniveau en externe veiligheid. Halen van milieunormen is hierbij niet voldoende. Uitganspunt is dat ontwikkelingen in de stad op een verantwoorde wijze worden mogelijk gemaakt. Een afgewogen gebruik en beheer van de boven- én ondergrond worden steeds belangrijker.
Mobiliteit
Den Haag kiest vooral voor vervoer dat weinig ruimte vraagt, duurzaam en gezond is: lopen, fietsen, lichte elektrische voertuigen (LEV's) en OV. Bij het inrichten van de buitenruimte krijgt dit prioriteit. Daarbij is extra aandacht voor de mensen met een beperking.
Den Haag zet in op schoon vervoer. Dat doet de gemeente onder meer door het stimuleren van elektrische voertuigen. Elektrische auto's kunnen bijdragen aan een evenwicht tussen vraag en aanbod van stroom en aan een efficiënt gebruik van het stroomnetwerk in de stad.
De groei van de stad vraagt om een andere organisatie van parkeren, rekening houdend met de omstandigheden en behoeften per wijk. Alternatieven worden gestimuleerd, zoals het gebruik van (elektrische-) deelauto's. De parkeernormen voor nieuw woongebouwen worden flexibeler en meer gebiedsgericht; binnen het invloedsgebied van de OV-corridors en rond OV-knopen kan een lagere parkeernorm gaan gelden.
Grondstoffen
Den Haag wil inzetten op hergebruik dat lokaal het meest kansrijk is en de meeste impact heeft. Met dat doel voor ogen zal Den Haag zich concentreren op zes sporen: gebruiksgoederen delen en hergebruiken, hergebruik uit huishoudelijk afval, hergebruik uit de bouw, plastic terugdringen, voedselverspilling tegengaan, ondernemers ondersteunen in grondstoffenmanagement.
De gemeente stelt eisen aan circulair gebruik van materialen en grondstoffen bij al haar opdrachten in zowel de bouw en sloop van gebouwen als de grond-, weg- en waterwerkzaamheden in de buitenruimte. Daarnaast zal de gemeente bij gebiedsontwikkeling en gronduitgifte het circulair gebruik van materialen en grondstoffen stimuleren middels gunningscriteria in ontwikkelcompetities. Grote winst is te behalen met slimme, modulaire ontwerpoplossingen in bouwprojecten.
Bij het uitwerken van bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 zijn vooral thema's leefomgeving en mobiliteit leidend. Beleid rondom energie en grondstoffen wordt vooral in de bouwplannen meegenomen.
Uitvoeringsplan Duurzame Stedenbouw (2012; RIS 251776)
Het document beschrijft de belangrijkste principes van duurzame stedenbouw en gaat in op voor Den Haag relevante opgaven, zoals op het vlak van energieverbruik terugdringen, kust-klimaat-groen aanpassingen aan klimaatverandering, het stimuleren van loop en fiets bewegingen en bouwen en hergebruik van gebouwen. Duurzame stedelijke ontwikkeling betekent kiezen voor schone en gezonde systemen, rekening houdend met de eindgebruiker en met de mogelijkheid van geleidelijke vernieuwing. Stedenbouwkundige en planologische keuzes ten aanzien van de situering van functies, afstemming tussen functies en (ruimtelijke) inrichtingselementen, grondgebruik (dichtheden), structuren en maatvoering kunnen bijdragen aan een duurzame ontwikkeling. Het doel is een adaptieve stedelijke omgeving die met zorgvuldig gebruik van grondstoffen en zonder ingrijpende aanpassingen lang meegaat en mooi kan verouderen. Den Haag kiest voor stedelijkheid en efficiënt grondgebruik, met een lage milieubelasting, minder energieverbruik en een beperkte mobiliteitsbehoefte. Dit betekent in grote lijnen voor plangebied dat er ingezet wordt op hoge dichtheid bij een OV-knooppunt.
Dit is een belangrijke opgave voor de stedenbouwkundige planvorming in plangebied. Een duurzaam ingerichte stedelijke omgeving betekent een aantrekkelijke stad waar mensen graag wonen en werken. Duurzaamheid is dus is een belangrijke vestigingsconditie voor bewoners, bedrijven en instellingen.
Duurzaam bouwen in Den Haag
Nieuwbouw in het plangebied dient te voldoen aan de beleidskaders voor duurzaam bouwen uit het Bouwbesluit en de daaraan gekoppelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Vanaf 2015 geldt dat voor woningbouw minimaal voldaan moet worden aan een EPC van 0,4. In 2020 wordt de EPC verder verlaagd tot het niveau van energieneutraal bouwen. Ook voor utiliteitsgebouwen geldt een vergelijkbare aanscherping. Bij nieuwbouwontwikkelingen dient tijdig rekening te worden gehouden met deze bijstelling van de EPC. Ook worden met ingang van 1 januari 2015 scherpere eisen gesteld aan de thermische schil van een gebouw, de zogeheten Rc waarde. Verder is sinds 2015 voor alle vastgoed een energielabel verplicht.
GPR beleid: GPR staat voor Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen. De Gemeente Den Haag voert als algemeen beleid dat minimaal voldaan moet worden aan een GPR-waarde van 7 voor woningbouw en 8 voor utiliteitsbouw. Voor nieuwe kantoren en andere utiliteitsgebouwen wordt minimaal een GPR van 8 gevraagd (Kantorenstrategie 2010-2030, RIS 170032). Een GPR-waarde van minimaal 7 of hoger kan opgenomen worden in de gronduitgifte. Volgens het gemeentelijk beleid mogen initiatiefnemers ook andere instrumenten gebruiken, mits minimaal een vergelijkbare ambitie wordt geleverd (bijvoorbeeld BREEAM, LEED).
Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is in overeenstemming met het duurzaambouwenbeleid.
In het plangebied zijn ook functies aanwezig waarvoor apart beleid is geformuleerd om nieuwe vestiging zo veel mogelijk te voorkomen. De bestaande vestigingen mogen worden voortgezet op grond van de beleidsstukken die hieronder worden behandeld.
In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (vastgesteld d.d. 25 november 2004, onherroepelijk d.d. 27-09-2005) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
De Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk reguleert verder vestigingen waar opslag van vuurwerk tot 10.000 kg is toegestaan. Deze vestigingen komen in het plangebied niet voor. Omdat deze vestigingen, mede vanwege de hoge woondichtheid van het gebied niet gewenst zijn, maakt het bestemmingsplan deze vestigingen niet mogelijk.
De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, natuurbescherming en bodem.
Wijzigingswet Wet milieubeheer
De wijzigingen van de m.e.r.-richtlijn zijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd in de Wijzigingswet Wet milieubeheer. In deze wet zijn alleen de noodzakelijke wijzigingen vastgelegd. Met name wordt géén gebruik gemaakt van de mogelijkheid om ondergrenzen voor de m.e.r.- beoordelingsplichtige activiteiten aan te geven.
De procedurele en inhoudsvereisten voor de m.e.r.-beoordeling waren al grotendeels vastgelegd in de wetgeving tot nu toe. Zo was al geregeld dat de m.e.r.-beoordelingsbeslissing binnen 6 weken moet plaatsvinden. Nu is in artikel 7.16 een uitgebreide lijst van te overleggen gegevens opgenomen voor initiatiefnemers. Maar deze verschillen niet heel veel van wat gebruikelijk is.
Aanpassing van het Besluit m.e.r.
Met de aanpassing van het Besluit m.e.r., zoals deze 7 juli 2017 in werking is getreden, gelden deze procedurele en inhoudsvereisten ook voor activiteiten onder de drempelwaarden, dus in het geval van een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Het belangrijkste verschil met een m.e.r.-beoordeling voor gevallen boven de drempelwaarde is dat het bevoegd gezag geen mededeling hoeft te doen van zijn beslissing omtrent de vraag of een MER moet worden gemaakt door een kennisgeving en ter inzage legging niet nodig is. De beslissing dat er (g)een MER moet worden gemaakt, maakt uiteindelijk deel uit van het m.e.r.(beoordelings)-plichtige besluit (omgevingsvergunning of bestemmingsplan).
Gevolgen voor de bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor afwijking of milieu
Voor de formeel m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten boven de drempelwaarden is er qua procedure niet zo heel veel veranderd. Hier moest altijd al een m.e.r.-beoordelingsbeslissing worden gepubliceerd. Nieuw is wel dat eventuele mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen bij de beoordeling, maar dat moet dan wel worden vastgelegd in het bestemmingsplan of de omgevingsvergunning. Voor vormvrije m.e.r.-beoordelingsplichtige projecten geldt nu, net als bij formele m.e.r.- beoordelingsplichtige projecten, dat bij besluiten op aanvraag (aanmeldingsnotitie) er binnen 6 weken moet worden beslist of een MER moet worden gemaakt. Waar het bevoegd gezag zelf initiatiefnemer is moet nu (net als bij een formele m.e.r.-beoordeling) ook bij een vormvrije m.e.r.-beoordeling voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan een m.e.r.-beoordelingsbeslissing zijn genomen. Deze hoeft niet apart te worden gepubliceerd, maar zal in de praktijk wel meegaan bij de terinzagelegging van het ontwerpbesluit c.q. -plan.
Stedelijke ontwikkelingsprojecten
Dat een m.e.r-beoordelingsbeslissing moet worden gemaakt is een aandachtspunt voor een aantal activiteiten die in kolom 1 vallen. Een belangrijk voorbeeld is categorie D 11.2 uit de bijlage van het Besluit m.e.r., stedelijke ontwikkelingsprojecten: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Als de gevalsomschrijving (drempelwaarde) niet meer bepalend is voor de noodzaak van een m.e.r.- beoordelingsbeslissing valt hier opeens heel veel onder.
Samenvattende conclusie
Uit voorgaande blijkt dat bij veel (meer) plannen een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, bestaand uit een apart besluit in een zo vroeg mogelijke planfase op basis van een zelfstandig document waarin expliciet wordt aangetoond of er sprake is van belangrijke nadelige milieueffecten nadat er een afweging heeft plaatsgevonden aangaande de volgende drie criteria:
Omdat er geen drempelwaarden meer gelden en er geen duidelijke definitie van stedelijke ontwikkelingsprojecten is opgenomen, is het bij het mogelijk maken van een paar woningen al snel een discussiepunt 'wel of geen stedelijk ontwikkelingsproject'.
Door de omgevingsdienst Haaglanden wordt beoordeeld of voor de genoemde activiteiten welke in het Besluit milieueffectrapportage zijn opgenomen eerst een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Daar is wel enige nuancering op zijn plaats. Uit uitspraken van de Raad van State volgt namelijk dat er wel sprake moet zijn van activiteiten met een zekere omvang. Er begint zich al wel een zekere lijn af te tekenen in de jurisprudentie, maar veel blijft afhankelijk van de aard en omvang van het concrete project en het gebied waarbinnen dit plaatsvindt.
De Afdeling heeft dat bijvoorbeeld expliciet overwogen dat dat het geval is voor de ontwikkeling van volumineuze detailhandel met een oppervlakte van 17.000 m2 (ABRvS 24 december 2014,201307608/1/R1, r.o. 20.3) en 95 woningen (ABRvS 27 mei 2015, 201404713/1/R3, r.o. 13.2). Onduidelijk is of een nieuw muziekcentrum (ABRvS 28 november 2012, 201112213/1/R4, r.o. 5), 14 woningen (ABRvS 19 december 2012, 201201154/1/R4, r.o. 8.3 en 17 woningen (ABRvS 20 februari 2013, 201208192/1/R3, r.o. 5.3) als een stedelijk ontwikkelingsproject kwalificeren.
Natura 2000 gebieden
In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden.
Onder het Westduinpark wordt “Westduinpark & Wapendal inclusief Bosjes van Poot” verstaan. In onderstaande kaart zijn de verschillende deelgebieden op kaart weergegeven. Westduinpark & Wapendal maken deel uit van een aaneenschakeling van Natura-2000 gebieden die in het duinlandschap langs de Noordzeekust zijn gelegen (de aaneenschakeling is hier en daar onderbroken door onder andere bebouwing, zoals steden als Den Haag of Katwijk). Ten noorden van het Westduinpark ligt het Natura 2000-gebied Meijendel & Berkheide en ten zuiden ligt het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.
Figuur 4.1 deelgebieden in het Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal
Het plangebied grenst aan Bosjes van Poot Wapendal welke onderdeel uitmaakt van Natura 2000-gebied. Het gebied Westduinpark, wat onderdeel uitmaakt van Natura 2000, ligt op ca. 0,5 km van het plangebied. Het onderhavige bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
Conclusie
Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 betreft een actualisering van het huidige bestemmingsplan. In deze actualisering worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en daarmee is dit plan een conserverend bestemmingsplan. Wel zijn bestaande en reeds uitgevoerde ontwikkelingen van afgelopen decennia meegenomen en wordt nieuw beleid met betrekking tot vergoten van bestaande woningen mogelijk gemaakt. Voor een volledige beschrijving van deze ontwikkelingen wordt verwezen naar Hoofdstuk 5 Planbeschrijving. Geconcludeerd kan worden, doordat er geen nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt, dat er geen aanleiding is voor een separate vormvrije - m.e.r.- aanvraag (aanmeldingsnotitie) en beoordeling. De verdere fysieke leefomgevingsaspecten ten aanzien van dit plangebied worden in de hierna volgende paragrafen beschreven.
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 meter van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
Gemeentelijk beleid
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Conclusie
Uit de gegevens die beschikbaar zijn via de provinciale risicokaart blijkt dat binnen het plangebied en in de omgeving daarvan geen bedrijven zijn gelegen die vanuit het oogpunt van externe veiligheid relevant zijn. Er vindt binnen het plangebied of de omgeving daarvan geen vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor plaats. Ook zijn er binnen het plangebied of in de directe omgeving geen buisleidingen gelegen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Verder gelden geen belemmeringen voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Aangezien het plangebied niet binnen het invloedsgebied van enig risicobron ligt, is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet vereist. Toetsing aan het gemeentelijk beleid kan daarom eveneens achterwege blijven.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.
De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:
Conclusie
Er worden in het plangebied Bloemenbuurt 2020 geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. Derhalve is toetsing aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder niet aan de orde.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Conclusie
Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 maakt geen ontwikkelingen mogelijk en heeft daarmee dan ook geen gevolgen voor de luchtkwaliteit.
De wet- en regelgeving voor de groene waarden betreft de Wet natuurbescherming, de Wet milieubeheer, de Gemeentewet en de Wet ruimtelijke ordening.
De bescherming van de groene waarden kent in de wet- en regelgeving verschillende invalshoeken: gebiedsbescherming, soortenbescherming, bomenbescherming areaalbescherming en netwerkbescherming. Op elk wordt ingegaan.
In de Wet natuurbescherming (Wnb) is de gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura2000-gebieden, overgenomen uit de Natuurbeschermingswet 1998. Hieraan voorafgaand is in januari 2006 de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998 en sinds 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.
In Den Haag dient rekening te worden gehouden met de Natura2000-gebieden: Meijendel & Berkheide (inclusief Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark & Wapendal (inclusief Bosjes van Poot) alsmede Solleveld & Kapittelduinen (inclusief landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen). Dit betreft Habitatrichtlijngebieden. Er zijn geen Vogelrichtlijngebieden in de gemeente Den Haag.
Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura 2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden. Is er op grond van de Wet milieubeheer (Wm) sprake van een passende beoordeling dan is een MER nodig. Voor de andere gevallen kent de Wm de vormvrije merbeoordeling. In het bestemmingsplan dient aangegeven te worden in hoeverre de uitvoering van het plan onder de verplichtingen vanuit deze wet valt.
Het plangebied ligt voor een klein gedeelte tegen het Natura2000-gebied aan en voor het grootste deel op ongeveer 0,5 to 1 km van Natura2000-gebied Westduinpark & Wapendal (incl. Bosjes van Poot).
Figuur 4.2: Plangebied i.r.t. Natura 2000-gebied Westduinpark & Wapendal
Conclusie
Er worden met het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat er geen sprake is van effecten op het Natura 2000-gebied.
Om het nationale ruimtelijke beleid te borgen in bestemmingsplannen is op grond van de Wet ruimtelijke ordening door het Rijk het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) van kracht. Daarin wordt de mogelijkheid geboden om stelsels van natuurgebieden van internationaal of nationaal belang aan te wijzen dat strekt tot de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten - het natuurnetwerk Nederland. Deze gebieden moeten bij provinciale verordening worden aangewezen en hun ligging geometrisch vastgelegd. Ook de Wnb kent een gelijke bepaling voor dit netwerk. De door Provinciale Staten van Zuid-Holland vastgestelde Verordening Ruimte 2014 vervult deze functie. In artikel 2.3.2.1 van deze verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan voor gronden binnen dit netwerk, met bestaande natuur, waarvan de plaats geometrisch is bepaald en verbeeld op Kaart 8 , geen bestemmingen aanwijst die de instandhouding en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden significant beperken, of leiden tot een significante vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van die gebieden.
Binnen het plangebied zijn geen delen van het Natuurnetwerk Nederland gelegen, zie onderstaande afbeelding. Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, zodat er geen sprake is van effecten op het Natuurnetwerk Nederland - gebied.
Figuur 4.3: Plangebied ten opzichte van Natuurnetwerk Nederland
De Wet natuurbescherming heeft de bescherming van planten- en diersoorten uit de Flora- en faunawet overgenomen. De Wet natuurbescherming gaat ervan uit dat zonder uitdrukkelijke toestemming geen schade mag worden toegebracht aan beschermde dieren of planten. Dit betekent dat het gaat om het effect van een handeling op beschermde soorten.
De wet kent drie aparte beschermingsregimes voor:
Hierbij zijn enkele wijzigingen geweest in welke soorten beschermd zijn. De Wet natuurbescherming legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door eisen te stellen aan de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Wet natuurbescherming een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.
Conclusie
Er worden met het bestemmingsplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De herziening van dit bestemmingsplan heeft dan ook geen effect op beschermde soorten (zoals vleermuizen) in het gebied. Wel dienen toekomstige ontwikkelingsplannen conform de Wet natuurbescherming uitgevoerd te worden.
De Wnb beschermt geen houtopstanden binnen de bebouwde kom. Waar de grens van de bebouwde kom ligt, wordt bepaald door de gemeenteraad. Anders dan de naam wellicht doet vermoeden, gaat het hier niet om de grens van de bebouwde kom op grond van de Wegenverkeerswet. Aangezien de gemeente op 1 januari 2017 nog geen (nieuwe) komgrens op grond van deze wet heeft vastgesteld geldt volgens artikel 9.9 van de Wnb de komgrens zoals die door de gemeenteraad op 5 maart 1998 is vastgesteld onder de Boswet (RIS 021312).
Deze gebieden vallen per 1 januari 2017 onder de werking van de Wnb. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantingsplicht.
De Wnb kent voor de meld- en herplantingsplicht voor het vellen van houtopstanden. Houtopstanden die onder de werking van de Wet natuurbescherming vallen, mogen alleen worden gekapt als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Allereerst moet de kap van te voren worden gemeld. Voor dunningen is de meldings- en herplantingsplicht niet van toepassing. Anders dan onder de Boswet moet de kap vanaf 1 januari 2017 worden gemeld bij Gedeputeerde Staten van de provincie. Provinciale staten kunnen bij verordening regels stellen over de melding en bepalen welke gegevens moeten worden verstrekt, de termijn en de wijze waarop moet worden gemeld en over de wijze waarop moet worden herbeplant. Na de (gemelde) kap dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Het herbeplanten van het perceel kan plaatsvinden door aanplant, bezaaiing, natuurlijke verjonging of op andere wijze realiseren van een nieuwe houtopstand.
Conclusie
Het plangebied Bloemenbuurt 2020 valt niet onder de werking van de Boswet.
Ook voor de reikwijdte van te beschermen houtopstanden is in de Wnb grotendeels aangesloten op de Boswet. Wederom geldt de meld- en herplantingsplicht voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen. De term 'houtopstand' is gedefinieerd als een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend. Niet voor alle houtopstanden die aan deze vereisten voldoen, geldt de meld- en herplantingsplicht. Net zoals onder de werking van de Boswet zijn bomen op erven en tuinen en een rij wilgen of populieren op of langs landbouwgronden uitgezonderd. Ook is in de Wet natuurbescherming gedacht aan de praktische problemen bij de productie van hout als biomassa. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantingsplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst, de beplanting na 1 januari 2013 is aangelegd en aan bepaalde beplantingseisen is voldaan. Italiaanse populieren, linden, paardenkastanjes en treurwilgen worden vanaf 1 januari 2017 -in tegenstelling tot voorheen onder de Boswet - wél beschermd.
In de op grond van de Gemeentewet door de gemeenteraad vastgestelde Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is de bescherming van bomen vastgelegd. Volgens de APV van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540). Door deze bescherming kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een omgevingsvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Monumentale bomen hebben een hogere beschermingsstatus. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag is op de website van de gemeente Den Haag de meest actuele lijst en kaart terug te vinden en in de bijlage zijn de twee levende monumenten opgenomen.
Binnen het plangebied ligt een klein deel van de ecologische zone Haagse Beek. De ecologische functie van het water wordt hoofdzakelijk vervuld door het water binnen het de Haagse Beek. Binnen deze ecologische zone zorgt het water voor het creëren van verbindingzones voor watergebonden leefgemeenschappen van verschillende diersoorten. Op de verbeelding van het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is de Haagse Beek aangegeven met de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.
De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben enkele bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij om een chemische wasserij en twee benzine bewaarplaatsen. Verder zijn bij enkele gebouwen ondergrondse huisbrandolietanks bekend. De meeste van deze tanks zijn reeds gesaneerd.
Op en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hierbij is op twee locaties gebleken dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume) of bij de overschrijding van de interventiewaarde voor asbest van 100 mg/kg.ds.
Het eerste geval betreft de locatie Goudsbloemlaan 98 en omgeving te Den Haag (locatiecode AA051805597). Deze verontreiniging met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen is gesaneerd, waarbij er een kleine restverontreiniging is achtergebleven, waarvoor passieve nazorg geldt. Het tweede geval betrof een verontreiniging met zware metalen en PAK, welke eveneens is gesaneerd.
Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond voor een aantal locaties binnen het plangebied (0 - 0,5 m-maaiveld) is gelegen in de zone B1 en gemiddeld licht verontreinigd is met kwik en matig met PCB. De ondergrond (0,5 - 2,0 m-mv) is gelegen in zone O2 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.
Conclusie
Op nog niet alle verdachte deellocaties in het plangebied heeft bodemonderzoek plaatsgevonden. Voor die delen van het plangebied waar in de toekomst eventueel herinrichting en/of nieuwbouw zal plaatsvinden en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien op deze locaties herinrichting en/of nieuwbouw zal plaatsvinden, zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf 5.3 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.6 een verantwoording van de in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 gemaakte keuze gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.7 en de bestemmingen globaal beschreven worden.
Bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is een overwegend conserverend bestemmingsplan. De bestaande situatie en het huidige functioneren worden vastgelegd. Deels zijn de bestaande rechten uit het geldende bestemmingsplan uit 2008 overgenomen en deels de bestaande situatie (op basis van uitgevoerde inventarisaties, luchtfoto's, hoogte kaarten etc.). Deze zijn opnieuw en op onderdelen conserverender vastgelegd om de bestaande kenmerken en structuren van de wijk nog beter te behouden en te beschermen. Dit betekent niet dat er in Bloemenbuurt geen nieuwe ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Er zijn verschillende instrumenten, zoals een postzegelbestemmingsplan of een (uitgebreide) afwijkingsprocedure waarmee ontwikkelingen alsnog mogelijk gemaakt kunnen worden. Daarnaast wordt in de volgende paragraaf 5.3 beschreven welke kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen wel worden toegelaten in dit bestemmingsplan.
De gemeente Den Haag stimuleert dakopbouwontwikkelingen, omdat:
In het vorige bestemmingsplan Bloemenbuurt is voor veel woningen de mogelijkheid om een dakopbouw te realiseren reeds mogelijk gemaakt. De onderzoeken uit 2008 die hieraan ten grondslag lagen bleken echter niet altijd even nauwkeurig. Zo bleken voorwaarden waaronder een dakopbouw mocht wordt gerealiseerd niet erg 'gebruiksvriendelijk' en zaten er enkele gebreken in het bezonningsonderzoek. Hierdoor is er op verschillende woningen ten onrechte geen mogelijkheid voor een dakopbouw voorzien. In dit geactualiseerde bestemmingsplan Bloemenbuurt zijn de onnauwkeurigheden uit het verleden hersteld. Tegelijkertijd is de stedenbouwkundig/planologische afweging aangescherpt.
Concreet wordt in het bestemmingsplan Bloemenbuurt veel ruimte geboden aan dakopbouwen. De locaties hiervoor zijn bepaald aan de hand van de volgende stappen:
Stedenbouwkundig komen enkel, niet monumentale, woongebouwen met maximaal drie lagen en een plat dak (of combinatie tussen platte daken en dakschilden) in aanmerking voor het onderzoek naar de geschiktheid van een dakopbouw. Dit geldt voor eengezinswoningen en meergezinswoningen. In de volgende paragrafen en stappenplan zal voor deze bebouwing de verdere afweging voor de geschiktheid van een dakopbouw plaatsvinden.
Figuur 5.1: Bepalen van onderzoeksgebied voor dakopbouwen
In deze paragraaf wordt voor het eerder bepaalde onderzoeksgebied (in paragraaf 5.3.2) de doorlopen bezonningsstudie beschreven. De gemeentelijk vastgestelde bezonningsnorm (RIS180461, 2011) vormt binnen het bezonningsonderzoek de leidraad. Deze gaat uit van een minimale bezonning van 2 uur op 19 februari bij een zonnestand van 10 graden of hoger. De meetpunten liggen hierbij op de 75 centimeter hoogte van het midden van de voor- en achtergevel. Indien woningen in de huidige situatie niet aan de bezonningsnorm voldoen, wordt een verdere verslechtering als gevolg van een dakopbouw niet toegestaan. Daarnaast wordt uitgegaan van een excessenregeling. Deze regeling houdt in dat de afname van de bezonning op woningen niet meer dan 50% mag bedragen op de normdata.
Om de bezonningsimpact te bepalen is voor het plangebied een 3d-model opgebouwd met daarin alle binnen het bestemmingsplan vastgelegde bebouwing. Bergingen, schuttingen en andere vergunningsvrije (en vaak veranderlijke) invullingen (of bomen) zijn bewust buiten beschouwing gelaten, omdat de norm dient te gelden voor de bebouwing van het bestemmingsplan. In het bezonningsmodel zijn bovenop de hoofdbouwmassa van het onderzoeksgebied (beschreven in vorige paragraaf) dakopbouwvolumes toegevoegd en heeft een gedetailleerde bezonningsstudie plaatsgevonden. In eerste instantie zijn alle blokken doorgerekend met een dakopbouw over het gehele pand. Vervolgens is voor locaties waar de Haagse bezonningsnorm niet wordt gehaald een optimalisering gesimuleerd. Hierin wordt bepaald hoever de dakopbouw terug moet liggen.
Het bezonningsonderzoek, te raadplegen in bijlage 3 'Bezonningsonderzoek behorende bij de toelichting van het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020", toont aan dat bij 42 situaties (clusters van meetpunten) aanpassingen benodigd zijn van de dakopbouw in verband met de bezonning. In onderstaande paragraaf wordt ingegaan op de stedenbouwkundige afweging. Indien er bij de stedenbouwkundige afweging daadwerkelijk gekozen wordt voor een dakopbouw, zal de dakopbouw toegelaten worden met een terugligging ten opzichter van de gevel (setback) in verband met de bezonning. In gevallen waar de bezonning geen probleem is mag de dakopbouw, indien stedenbouwkundig gewenst, over het hele dakvlak plaatsvinden.
Na de bepaling van het onderzoeksgebied voor dakopbouwen en de bezonningsstudie, vindt de stedenbouwkundig/planologische afweging plaats. Hierin wordt rekening gehouden met de volgende criteria:
Op basis van bovenstaande afwegingmethodiek zal het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020" zowel aanvullende dakopbouwmogelijkheden als dakopbouwbeperkingen bevatten, zoals te zien is in onderstaande kaart. De argumentatie voor deze keuzen wordt toegelicht in volgende paragrafen.
Figuur 5.2: Wijzigingen ten opzichte van vigerend bestemmingsplan Bloemenbuurt (of beheersverordening)
Behoud van eerder planologisch vastgelegde dakopbouwmogelijkheden in Bloemenbuurt
Het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020" behoudt, ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan "Bloemenbuurt" van 2008 óf de beheersverordening "Bloemenbuurt Laan van Meerdervoort" veel ruimte voor dakopbouwen in de wijk. Concreet gaat het hierbij om dakopbouwen bovenop:
Aanvulling op het voorgaande bestemmingsplan Bloemenbuurt
Het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020" biedt, ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan "Bloemenbuurt" van 2008 óf de beheersverordening "Bloememnbuurt Laan van Meerdervoort", aanvullende mogelijkheden voor dakopbouwen bovenop:
Daarnaast zullen binnen het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020" dakopbouwvlakken worden toegevoegd op een beperkt aantal locaties, die eerder voor een extra bouwlaag in aanmerking kwamen. Een dakopbouwmogelijkheid verschilt er ten opzichte van de eerdere extra bouwlaagmogelijkheid, onder andere, in dat er geen zelfstandige woning mag ontstaan. Hierdoor neemt bijvoorbeeld de parkeerdruk niet toe. Ten tijde van het vorige bestemmingsplan is de extra bouwlaagmogelijkheid in de praktijk plaatselijk gebruikt geweest voor een uitbreiding van de onderliggende woning, dus feitelijk voor een dakopbouw. Mede als gevolg van verschillende precedenten is besloten de eerdere extra bouwlagenregeling te vervangen door een dakopbouwregeling, bovenop:
De overige locaties die in het vorige bestemmingsplan in aanmerking kwamen voor een extra bouwlaag komen niet in aanmerking voor een dakopbouw. Wel zal de mogelijkheid tot extra bouwlaag worden gehandhaafd als afwijkingsbevoegdheid, met stedenbouwkundige voorwaarden.
Het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020" biedt, evenals het vorige bestemmingsplan "Bloemenbuurt" en de beheersverordening "Bloemenbuurt Laan van Meerdervoort", geen ruimte voor een dakopbouw bovenop:
Voor wat betreft het volume en de vorm van de dakopbouw kan in relatie tot voorgevel gekozen worden voor de volgende drie typologieën:
Figuur 5.3: Dakopbouwtypologie
In bovenstaande afbeelding is de gewenste dakopbouwtypologie, per architectonische entiteit, in kaart gebracht. De keuze voor de geschikte dakopbouwtypologie wordt gemaakt aan de hand van:
Enkel in het geval van voortschrijdend inzicht, bestaande uit een stevig stedenbouwkundig (lange lijnen) en architectonisch verhaal, kan van de genoemde typologiekeuzen worden afgeweken. In sommige gevallen kan een dakopbouw met dakschild boven de voorgevel ook voorstelbaar zijn op plekken, waar in de plankaart een kleine terugligging (bv. 1 meter) is aangegeven. De noklijn van het dakschild dient in zo geval wel minimaal met de aangegeven afstand terug te liggen.
Dakopbouwen worden in het bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020" mogelijk gemaakt door op de planverbeelding (plankaart) op betreffende percelen een aanduiding [sba-dob] (specifieke bouwaanduiding - dakopbouw) te leggen. Deze aanduiding wordt dus gelegd op het deel van het dakvlak dat bebouwd mag worden met een dakopbouw. Deze wordt geometrisch bepaald op basis van bovengenoemde afronding van de stedenbouwkundige verantwoording. Aan de bouwaanduiding wordt de regel van een maximale bouwhoogte van 3,5 meter gekoppeld.
In het plangebied "Bloemenbuurt 2020" zijn afgelopen decennia een aantal projectbesluiten en omgevingsvergunningen verleend die in deze actualisatie van het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het betreft onder andere:
Binnen de bestemming Wonen - 1 en de bestemming Wonen - 2 is voor die locaties, die eerder in aanmerking kwamen voor extra bouwlagen, in artikel 14.3 respectievelijk in artikel 15.3 een afwijkingsmogelijkheid voor extra bouwhoogte opgenomen. Dit betreft de locaties die eerder in aanmerking kwamen voor extra bouwlagen op basis van het thans geldende bestemmingsplan "Bloemenbuurt"uit 2008. Hiervoor is nu een afwijkingsmogelijkheid voor extra bouwhoogte opgenomen. Het gaat hierbij om een groot deel van de bebouwing langs hoofdontsluitingswegen, belangrijke straten en groenstructuren (Fahrenheitstraat, Goudsbloemlaan, Segbroeklaan, Stokroosstraat, Rozenstraat en Zonnebloemstraat). Zie hiervoor bijlage 9 Onbenutte bouwlagen behorende bij de regels van dit bestemmingsplan. Ten tijde van het geldende bestemmingsplan "Bloemenbuurt" uit 2008 is de ruimte voor extra bouwlagen hier ontstaan als gevolg van de Structuurvisie Den Haag 2020 'Wereldstad aan Zee', met als doel om te kunnen verdichten langs lange lijnen.
De extra bouwhoogte (uitgedrukt in meters), mag evenals de eerdere extra bouwlagenregeling onder een aantal voorwaarden worden gebruikt voor extra woningen. Het is dan ook zeker niet hetzelfde als een dakopbouwmogelijkheid, die enkel dient ter uitbreiding van de ondergelegen woning. In het geval er sprake is van gestapelde woningbouw is de afwijkingsmogelijkheid voor extra bouwhoogte (voorheen dus extra bouwlagen) vanzelfsprekend geen exclusief recht van de bovenwoning.
Voorwaarden
De ruimtelijke stedenbouwkundige toetsingscriteria voor extra bouwlagen zullen het uitgangspunt hebben dat bij een afwijkingsmogelijkheid getoetst wordt op de inpassing van te realiseren bebouwing in de bestaande stedelijke structuur en geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat (bv. privacy, bezonning en voorkoming van windhinder en parkeerproblematiek). Daarbij zullen de volgende voorwaarden gaan gelden:
I. De situering van de extra bouwlaag dient zodanig te zijn, dat de (het) perce(e)l(en) aan de overzijde van de straat gelegen geen onevenredige schaduwhinder ondervind(t)(en). Er is sprake van een onevenredige schaduwhinder, indien als gevolg van de plaatsing van de extra bouwlaag tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19 februari- 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10° niet zijn gewaarborgd;
II. Aan de achterzijde van het gebouw, waarop de extra bouwlaag zal worden geplaatst, dient de situering van de extra bouwlaag zodanig te zijn, dat de aangrenzende percelen en/ of aan de achterzijde gelegen percelen en de daarbij behorende tuinen als gevolg van de extra bouwlaag geen onevenredige schaduwhinder ondervinden;
Nadere eisen kunnen gesteld worden ten opzichte van de situering en/of opbouw van het bouwvolume. Eveneens zullen daartoe strekkende nadere eisen gesteld kunnen worden ter waarborging van de identieke situering en opbouw van het bouwvolume binnen het desbetreffende woonblok waarop de extra bouwlaag geplaatst zal worden.
Deze voorwaarden, die grotendeels overeenkomen met het vigerende bestemmingsplan "Bloemenbuurt", worden ten opzichte van het ontwerp-bestemmingsplan toegevoegd in de regels van het vast te stellen bestemmingsplan "Bloemenbuurt 2020".
Ongewenste solitaire toevoegingen
Het is niet de bedoeling dat een extra bouwlaag wordt gebruikt voor de toepassing van solitaire dakopbouwen. Daarnaast is het bovenop alle, hiervoor in aanmerking komende, panden ruimtelijk onvoorstelbaar, omdat:
Tot slot zal de extra bouwlagenregeling plaatselijk vervangen worden door een dakopbouwregeling. Concreet geldt dit voor locaties waar precedenten van dakopbouwen aanwezig zijn, zoals aan de Rozenstraat (even zijde: 30 t/m 120) met een licht hellend zadeldak en de drielaagse meergezinswoningen aan de Goudsbloemlaan (14 t/m 61).
Conclusie
De bestaande bouwrechten voor een/twee extra bouwlagen uit het thans geldende bestemmingsplan "Bloemenbuurt" worden niet meer bij recht, maar via een afwijkingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan. Aan deze bevoegdheid worden diverse voorwaarden verbonden, zoals hierboven opgesomd, waardoor voorkomen wordt dat de ruimtelijke kwaliteit, stedenbouwkundige samenhang en de leefomgeving worden aangetast.
Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.
De ontwikkelingsruimte (dakopbouwen, onbenutte bouw ruimte e.d.) in dit plan vormt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Nadere toetsing van dit plan aan de regels van de Ladder is in dit geval niet nodig. Verder worden in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die van belang zijn voor de ladder voor duurzame verstedelijking.
Het duurzaamheidsbeleid van de gemeente is beschreven in de kadernota Duurzaamheid (5 maart 2019, RIS 301829) en de bijbehorende jaarlijkse programmabrief. Deze duurzaamheidsparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met het duurzaamheidsbeleid van de gemeente.
Het plangebied is een bestaand woongebied, in dit bestemmingsplan zijn geen maatregelen in de openbare ruimte in het kader van klimaatbestendigheid voorzien. Mogelijk worden in de toekomst klimaatbestendige maatregelen genomen in groen- en waterstructuren in het plangebied. Indien nodig, zullen voor die aanpassingen van het openbaar gebied aparte ruimtelijke procedures worden gevolgd.
Voor de verduurzaming van bestaande woningen zijn geen specifieke regels in dit bestemmingsplan opgenomen. Het Besluit ruimtelijke ordening voorziet reeds in het vergunningvrij toepassen van diverse duurzame maatregelen aan bestaande woningen.
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'digitale verbeelding' en de 'analoge verbeelding'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting en is digitaal raadpleegbaar. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.
De analoge verbeelding wordt, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.
Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.
Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.
Beleidskader | Vertaling in het bestemmingsplan | |||||||||||||||||||||||||||||||
Ruimtelijk beleid | ||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. | De ladder voor duurzame verstedelijking is beschreven in hoofdstuk 5 paragraaf 5.4.1. In het plan worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt waarvoor de ladder voor duurzame verstelijking op het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 niet van toepassing is | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het Omgevingsbeleid van de provincie zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur. | Het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is in overeenstemming met het provinciaal beleid. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Structuurvisie / Haagse Verdichting / Agenda Ruimte voor de Stad houdt voor Bloemenbuurt 2020 in dat invulling wordt gegeven aan: | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen. |
In het voorgaande bestemmingsplan was er voor een aantal locaties planruimte geboden om extra bouwlagen te realiseren. Voor deze locaties is in dit plan een afwijkingsbevoegheid opgenomen waarin voorwaarden benoemd zijn die hierbij van belang zijn. De locaties zijn opgenomen in een kaart, welke als bijlage 9 bij de regels is gevoegd. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
Dakopbouwen regeling in Bloemenbuurt 2020 |
Daar waar een dakopbouw mogelijk is, is een specifieke bouwaanduiding dakopbouw op de verbeelding opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen; | Er is aangesloten op de landelijke regeling voor het vergunningvrij bouwen van aan- en bijgebouwen. Buiten het vergunning vrij bouwen worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt ten aanzien van aan- en bijgebouwen. In de regels van het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is daardoor niets opgenomen ten aanzien van aan- en bijgebouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Plangebied Bloemenbuurt | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Cultureel erfgoed | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Cultuur historische waarde, archeologie | ||||||||||||||||||||||||||||||||
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. | De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie hoofdstuk 2 paragraaf 2.3.2). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Water en leidingen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Waterhuishouding | De aanwezige watergangen in het plangebied hebben de bestemming water gekregen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
In het plangebied ligt gedeeltelijk een drinkwatertransportleiding en ligt er een rivierwatertransportleiding. | Er is voor de drinkwatertransportleiding en voor de rivierwatertransportleiding een dubbelbestemming Leiding - Water opgenomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Groen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf 4.6) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. | Aan de stedelijke ecologische verbindingszone (Haagse Beek) is ter bescherming hiervan de gebiedsaanduiding "Overige zone - ecologische verbindingszone" opgenomen. Daarnaast heeft de groenstrook aan de overzijde van de Goudsbloemlaan en het groen bij de knoop Ranonkelstraat/ Goudsbloemlaan alsmede de groenstrook inclusief watergang rond het Stokroosveld ook de gebiedsaanduiding "Overige zone - ecologische verbindingszone" gekregen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Verkeer en parkeren | ||||||||||||||||||||||||||||||||
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie. | De bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: Goudenregenstraat. De bestemming Verkeer-Straat ziet op alle straten in het plangebied: Thomsonlaan, Goudsbloemlaan, Goudenregenplein, Azaleastraat, Zonnebloemstraat, Cyclaamstraat, Daal en Bergselaan, gedeeltelijk Orchideestraat, gedeeltelijk Hyacinthweg, gedeeltelijk Primulastraat, Azaleaplein en Pioenweg. Alle straten in het plangebied die niet als hoofdverkeersweg of straat kunnen worden geclassificeerd, vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat (30 km/uur verblijfsstraten). | |||||||||||||||||||||||||||||||
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte. | In bijlage 3, 4 en 5 van de regels is het parkeerbeleid van gemeente Den Haag opgenomen. Omdat de komende jaren de mobiliteit en het autobezit blijven toenemen, zal de parkeerbehoefte en de druk daarvan op de openbare ruimte niet minder worden. Hiervoor is gericht beleid nodig. De Parkeernormen zijn aan de orde bij nieuw- en verbouw van vastgoed. Wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd toetst de gemeente of aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, waaronder of er in voldoende mate wordt voorzien in parkeercapaciteit ten behoeve van het bouwplan. De parkeerbehoefte geeft aan welke parkeercapaciteit er in theorie beschikbaar moet zijn binnen (of in de omgeving van) het bouwplan. Aan de hand daarvan wordt de parkeereis opgesteld, waarin wordt aangegeven welk aantal parkeerplaatsen daadwerkelijk gerealiseerd dient te worden. Deze parkeereis is juridisch bindend. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wonen | ||||||||||||||||||||||||||||||||
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen. | De woningvoorraad van de Bloemenbuurt bestaat uit ca. 6% sociale huurwoningen t.o.v. 32% in Den Haag als geheel (2017). Met het oog op differentiatie van wijken en compensatie van mogelijke afname van sociale huur in kwetsbare wijken elders (zoals hierboven beschreven), heeft bij nieuwbouwmogelijkheden in Bloemenbuurt sociale huur in het woningprogramma prioriteit, mede afhankelijk van de lokale inpassingsmogelijkheden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Economie | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Bedrijven |
Er zijn alleen bedrijven in het plangebied die ondergeschikt zijn aan de woonfunctie, danwel kleinschalig van aard zijn. Bedrijfsvestigingen zijn onder de bestemming Kantoor en onder de bestemming Wonen -1 met een aanduiding op de verbeelding gebracht en zijn alleen in categorie A toegestaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Detailhandel en Dienstverlening |
Er is detailhandel aanwezig in de Goudenregenstraat, Goudsbloemlaan, Goudenregenplein en langs de Laan van Meerdervoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Horeca |
In het plangebied zijn diverse horecavestigingen aanwezig. De meesten horeca komt voor in de Goudenregenstraat, Goudenregenplein, Valkenboskade, Goudsbloemlaan, Lijsterbesplein en Berberisstraat. De horeca varieert van lichte horeca in de vorm van afhaalpizzaria, snackbar, lunchroom en gelateria tot middelzware horeca in de vorm van een restaurant, brasserie of café/bar. Horeca kan voorkomen in de woonbestemming, maar dan met een functieaanduiding op de planverbeelding voor horeca in categorie 1 of 2. In de gemengde bestemming is lichte horeca (categorie 1) streeks bestemd en middelzware horeca met een functieaanduiding op de planverbeelding aangegeven tot en met categorie 2. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kantoren |
Er is één kantoor in de Goudenregenstraat/Thomsonlaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 zijn drie bestemming voor maatschappelijke doeleinden en voorzieningen gedefinieerd. Er wordt een onderscheid gemaakt in medisch en zorg Maatschappelijk - 1, religie Maatschappelijk-2 en onderwijs en openbare voorzieningen Maatschappelijk-3. Tevens is door de gewijzigde methodiek in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020, ten aanzien van het opnemen van bouwvlakken rondom bestaande bebouwing, in plaats van een percentage bebouwing te benoemen, bouw mogelijkheid wegbestemd bouw ruimte aan vierkante meters per perceel waar dat van toepassing is te behouden, wordt met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 mogelijk gemaakt. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Sport en recreatie | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Sport | De bestaande sportvoorzieningen in het plangebied zijn in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 opgenomen. De sportvoorzieningen aan de Stokroosstraat hebben de bestemming "Sport" gekregen. Tevens is door de gewijzigde methodiek in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020, ten aanzien van het opnemen van bouwvlakken rondom bestaande bebouwing, in plaats van een percentage bebouwing te benoemen, bouw mogelijkheid wegbestemd. De mogelijkheid om deze bij recht verkregen onbenutte bouw ruimte aan vierkante meters per perceel waar dat van toepassing is te behouden, wordt met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 mogelijk gemaakt. |
Erfgoed | ||||||||||||||||||||||||||||||||
Cultureel waarden, gemeentelijk beschermd stadsgezicht | Vertaling in het bestemmingsplan | |||||||||||||||||||||||||||||||
Het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse. | De bestaande ruimtelijke structuur is ongewijzigd op de planverbeelding overgenomen. Het historische patroon van straten, stegen en open ruimten is geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen. De schaal van de bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van bouwvlakken. Daarbij zijn de huidige goot- en bouwhoogtes opgenomen. De hoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de planverbeelding staat aangegeven. |
|||||||||||||||||||||||||||||||
De profilering en inrichting van de openbare ruimte | De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om). | |||||||||||||||||||||||||||||||
De verkavelings- en bebouwingsstructuur | De verkavelings- en bebouwingsstructuur is geborgd door per perceel een bouwvlak op te nemen waarbinnen de hoofdbebouwing is gerealiseerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De vormgeving van de bebouwing, in het bijzonder de kappen en gevels | De vormgeving van de bebouwing wordt gereguleerd door de Welstandsnota. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Erfgoedwet / Monumentenverordening Den Haag verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijks- / gemeentelijk beschermd stadsgezicht. | De cultuurhistorische waarden van het deel van het gemeentelijk beschermd stadsgezicht worden in dit bestemmingsplan beschermd. De toelichting op de aanwijzing tot gemeentelijk beschermd stadsgezicht is als bijlage 4 bij de regels opgenomen. De gebiedsaanduiding “overige zone - gemeentelijk beschermd stadsgezicht” is gericht op behoud en bescherming van deze waarden en verwijst naar de bijlage. | |||||||||||||||||||||||||||||||
De Erfgoedwet legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie hoofdstuk 3 paragraaf 3.3.2) Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. | De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie hoofdstuk 2 paragraaf 2.3.2.2). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld. |
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Gronden met de bestemming ‘Gemengd’ zijn bestemd voor wonen, detailhandel, dienstverlening, wijk- en welzijnsvoorzieningen en bestaande horeca-inrichtingen zijn met een functieaanduiding (h) op de verbeelding en in de regels met een categorie tot en met 2 aangegeven. Met uitzondering van wonen, zijn alle andere toelaatbare functies alleen op de begane grond toegestaan. Het wonen is juist uitsluitend op de bovenverdiepingen toegestaan.
In dit bestemmingsplan is de bestemming “Groen” relatief gedetailleerd aangegeven. In ieder geval zijn alle waardevolle plantsoenen, die onderdeel uitmaken van de groene hoofdopzet van de wijk, in deze bestemming opgenomen. Kleine snippers, zoals grasbermen, die geen deel uitmaken van een groenstructuur op buurtniveau, zijn niet in deze bestemming opgenomen, maar zijn opgenomen binnen de verkeersbestemmingen. Ook zijn speelvoorzieningen toegestaan.Tot slot zijn de bestaande en aanwezige kiosken in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 opgenomen met de aanduiding "specifieke vorm van detailhandel - kiosk" (sdh - ki). In een voormalige kiosk aan de Rozenstraat 1a is een schoonheidssalon gevestigd en dit pand heeft een functieaanduiding "dienstverlening" (dv) gekregen. De is de fietsenstalling ter plaatse van de locatie Blauwe Druifjespad/ Goudsbloemlaan is aangeduid met de aanduiding "specifieke vorm van verkeer - fietsenstalling" (sv - fs).
Deze bestemming maakt kantoren en kinderopvang mogelijk. Tevens is met een functieaanduiding (b) op de verbeelding en in de regels een bestaand bedrijf aangegeven.
Deze bestemming maakt medische en paramedische voorzieningen, verpleeg- en/of verzorgingshuis met bijbehorende woningen mogelijk. Tevens is door de gewijzigde methodiek in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020, ten aanzien van het opnemen van bouwvlakken rondom bestaande bebouwing, in plaats van een percentage bebouwing te benoemen, bouw mogelijkheid wegbestemd. De mogelijkheid om deze bij recht verkregen onbenutte bouw ruimte aan vierkante meters per perceel waar dat van toepassing is te behouden, wordt met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 mogelijk gemaakt.
Deze bestemming ziet op verspreid liggende kerkgebouwen in het plangebied. De bestemming "Maatschappelijk - 2" voorziet in de functie "religie". Tevens is door de gewijzigde methodiek in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020, ten aanzien van het opnemen van bouwvlakken rondom bestaande bebouwing, in plaats van een percentage bebouwing te benoemen, bouw mogelijkheid wegbestemd. De mogelijkheid om deze bij recht verkregen onbenutte bouw ruimte aan vierkante meters per perceel waar dat van toepassing is te behouden, wordt met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 mogelijk gemaakt.
Deze bestemming maakt onderwijs, bibliotheek, openbare dienstverlening, verenigingsleven, peuterspeelzalen en kinderopvang mogelijk. Tevens is door de gewijzigde methodiek in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020, ten aanzien van het opnemen van bouwvlakken rondom bestaande bebouwing, in plaats van een percentage bebouwing te benoemen, bouw mogelijkheid wegbestemd. De mogelijkheid om deze bij recht verkregen onbenutte bouw ruimte aan vierkante meters per perceel waar dat van toepassing is te behouden, wordt met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 mogelijk gemaakt.
Deze gronden zijn bestemd voor sportvelden met bijpassende voorzieningen zoals club en kleedruimten. Daarnaast is binnen deze bestemming kinderopvang mogelijk. Al dan niet overdekte tribunes zijn ook toegestaan. Licht- en vlaggenmasten mogen maximaal achttien meter hoog zijn.In de gewijzigde methodiek in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 is, ten aanzien van het opnemen van bouwvlakken rondom bestaande bebouwing, in plaats van een percentage bebouwing te benoemen, bouw mogelijkheid wegbestemd. De mogelijkheid om deze bij recht verkregen onbenutte bouw ruimte aan vierkante meters per perceel waar dat van toepassing is te behouden, wordt met een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 mogelijk gemaakt.
Artikel 10 Verkeer - Hoofdverkeersweg
In deze bestemming vallen de binnen het plangebied aanwezige gebiedsontsluitingswegen voor autoverkeer, openbaar vervoer en langzaam verkeer. De bestemming voorziet ook in parkeer- en groenvoorzieningen.
Woonstraten zijn bestemd als “Verkeer - Straat”. Het onderscheid is afgestemd op de categorisering volgens ‘Duurzaam Veilig’ (waarin wordt uitgegaan van een maximum snelheid van vijftig kilometer per uur op de hoofdontsluitingswegen en dertig kilometer per uur op de woonstraten en buurtontsluitingen). Ook zijn binnen de bestemming kunstwerken alsmede voorzieningen voor parkeren en groen opgenomen.
Artikel 12 Verkeer - Verblijfsstraat
De bestemming omvat de verblijfsstraten binnen het plangebied. Daarnaast zijn voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen toegestaan. Tevens zijn terrassen mogelijk daar, waar aangrenzend de bestemming horeca is toegelaten.
In het bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 zijn de belangrijke waterlopen opgenomen in de bestemming “Water”. In deze bestemming is het mogelijk bruggen te maken ten behoeve van het langzaam verkeer.
Binnen deze woonbestemming liggen zowel woningen als gestapelde woningen. Op de planverbeelding zijn de bebouwingsvlakken en de toegestane bouwhoogte vastgelegd. De bebouwingsgrenzen zijn strak om de hoofdgebouwen neergelegd. De bijbehorende tuinen zijn aangemerkt als bijbehorende erven. Daarop is bebouwing in de vorm van éénlaagse aan-, uit en bijgebouwen mogelijk. Er is geen onderscheid gemaakt tussen eengezins- en meergezinswoningen. In het plangebied komen wooncomplexen voor met verschillende hoogtes. Binnen de bestemming "Wonen -1" zijn naast woningen ook tuinen, erven en, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan. Bestaande functies binnen de bestemming "Wonen-1", zoals bedrijven, kantoren, dienstverlening, welzijnsvoorzieningen, detailhandel en horeca inrichtingen, zijn op de planverbeelding specifiek met een functie aanduiding aangegeven. Ook wordt binnen deze bestemmingen voor bepaalde percelen, onder voorwaarden, ruimte geboden om een dakopbouw te realiseren met verwijzing naar de beschreven systematiek in paragraaf 5.3 Dakopbouwen en kapverdiepingen. Ten aanzien van onbenutte bouwlagen die juridisch realiseerbaar waren onder het voorgaande bestemmingsplan Bloemenbuurt, is in dit bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020 een binnenplanse afwijking opgenomen waarbij medewerking kan worden verleend aan het toevoegen van één (3 meter) en of twee (6 meter) volledige bouwlagen, zoals opgenomen in bijlage 9 van de regels.
Binnen deze woonbestemming liggen alleen gestapelde woningen. Op de planverbeelding zijn de bebouwingsvlakken en de toegestane bouwhoogte vastgelegd. De bebouwingsgrenzen zijn strak om de hoofdgebouwen neergelegd. Ten aanzien van onbenutte bouwlagen die juridisch gerealiseerbaar waren onder het voorgaande bestemmingsplan Bloemenbuurt, is in dit bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020een binnenplanse afwijking opgenomen waarbij medewerking kan worden verleend aan het toevoegen van één (3 meter) volledige bouwlaag.
Binnen deze woonbestemming liggen woningen met verschillend maaiveld met de achterkant tegen elkaar aan (beide kanten zijn voorkanten). Op de planverbeelding zijn de bebouwingsvlakken en de toegestane bouwhoogte vastgelegd. De bebouwingsgrenzen zijn strak om de hoofdgebouwen neergelegd. De bijbehorende tuinen zijn aangemerkt als bijbehorende erven. Daarop is bebouwing in de vorm van éénlaagse aan-, uit en bijgebouwen mogelijk. Er is geen onderscheid gemaakt tussen eengezins- en meergezinswoningen. In het plangebied komen wooncomplexen voor met verschillende hoogtes. Binnen de bestemming "Wonen - 3" zijn naast woningen ook tuinen, erven en, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen toegestaan.
De goot- en bouwhoogte zijn aangegeven ten opzicht van 0m NAP. De reden hiervoor is dat er een groot hoogteverschil is tussen het aangrenzende terrein aan de voorzijde versus achterzijde van de woningen. Daarnaast zijn er woningen die met de achterzijde tegen elkaar aan zijn gelegen, waardoor sprake is van twee voorkanten.
Het bestemmingsplan kent ook dubbelbestemmingen, te weten: artikel 17 en artikel 18.
In de betreffende artikelen zijn regels opgenomen om de belangen die betrekking hebben op de dubbelbestemming te beschermen. Het belang van deze dubbelbestemming gaat op deze gronden voor op de andere bestemmingen die aan dezelfde gronden zijn toegekend. Ander gebruik en andere bebouwing is slechts mogelijk als de belangen van de dubbelbestemming zich er niet tegen verzetten. Hiermee worden de belangen van de transportleiding en de archeologische belangen beschermd.
Artikel 19 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 20 Algemene bouwregels
De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 23.
Artikel 21 Algemene gebruiksregels
In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:
Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.
Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 23. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Artikel 25 Algemene procedureregels
De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.
Overgangs- en slotregels
Artikel 27 Overgangsrecht
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de inwerking treding van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor vergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van inwerking treden van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Bloemenbuurt 2020'
Het bestemmingsplan Bloemenbuurt vormt in hoofdzaak een nieuw juridisch-planologisch kader voor een bestaande situatie. De regeling gaat uit van consolidatie van de bestaande situatie en aan de uitvoering hiervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Bovendien zijn met dit bestemmingsplan geen (nieuwe) bouwplannen voorzien, zoals genoemd in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), waarop kostenverhaal mogelijk is. De economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.
Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is op 2 maart 2018 aan de volgende instanties toegezonden:
Van de volgende instanties is een reactie ontvangen.
2. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
Rijkswaterstaat dankt voor het toesturen van het voorontwerpbestemmingsplan Bloemenbuurt 2018.
Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid ziet geen aanleiding om te reageren op dit plan, aangezien het geen relatie heeft met het hoofd(vaar)wegennet en hoofdwatersysteem. Rijkswaterstaat blijft in de toekomst graag op de hoogte van relevante ruimtelijke plannen.
Reactie Gemeente:
De reactie van Rijkswaterstaat Zuid-Holland wordt voor kennisgeving aangenomen.
3. Hoogheemraadschap van Delfland
Hoogheemraadschap van Delfland kan met het voorontwerp van het bestemmingsplan instemmen. De wijzigingen in dit bestemmingsplan hebben niet of nauwelijks invloed op de waterhuishouding. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven.
Daarnaast wijst Delfland in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, dat het kan zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijst Delfland naar www.hhdelfland.nl/watervergunning.
Reactie Gemeente:
De reactie van Hoogheemraadschap van Delfland wordt voor kennisgeving aangenomen.
8. HTM Personenvervoer NV
HTM deelt mee dat het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.
Reactie Gemeente:
De reactie van HTM Personenvervoer wordt voor kennisgeving aangenomen.
12. N.V. Nederlandse Gasunie
De Nederlandse Gasunie heeft het plan getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Op grond van deze toetsing komt de Gasunie tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.”
Reactie Gemeente:
De reactie van Nederlandse Gasunie wordt voor kennisgeving aangenomen.
Er wordt tijdens de ter visie legging van het plan een inloopavond voor bewoners en belanghebbenden georganiseerd. Het doel van deze avond is met bewoners, gebruikers en belanghebbenden van de Bloemenbuurt de dialoog aan te gaan over het ontwerp bestemmingsplan Bloemenbuurt. De bewoners worden tijdens deze avond in gelegenheid gesteld input te leveren en vragen te stellen over de actualisatie van het bestemmingsplan waarbij ook de mogelijkheden tot het indienen van een zienswijze wordt besproken.