Plan: | Leidschenveen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0298HLeidschenvn-50VA |
De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Leidschenveen op.
In paragraaf 5.3 worden de bovengenoemde ontwikkelingen uitgebreider beschreven.
Het doel van bestemmingsplan Leidschenveen is:
Het plangebied ligt in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is als volgt en op kaart 1 aangegeven: Oude Middenweg, gemeentegrens met Zoetermeer, A12, Donau, Tiber.
kaart 1: ligging in de stad
Het bestemmingsplan Leidschenveen vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:
bestemmingsplan | vastgesteld | in werking getreden | onherroepelijk | ||
Leidschenveen | 25 november 1996 | 25 juni 1999 | |||
Roeleveen | 23 september 2010 | 17 december 2010 | 27 juli 2011 | ||
kaart 2: vigerende stedenbouwkundige regelingen
Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:
De wijze waarop bestemmingsplan Leidschenveen het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in hoofdstuk Planbeschrijving.
In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Leidschenveen aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan. In hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.
Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.
Leidschenveen is een wijk van Den Haag ontwikkeld op een locatie ten oosten van de stad in de oksel van de rijkswegen A4 en A12 en ligt in de Tedingerbroekpolder en de polder van Nootdorp. Deze polders zijn in de loop van de negentiende eeuw drooggemalen. Via sloten en tochten in het gebruikelijke rechthoekige verkavelingpatroon is het water uit de polders afgevoerd en werd het gebied geschikt gemaakt voor landbouw en veeteelt. Langs dijken als de Veenweg, die tevens als verkeerswegen functioneerden en de poldergebieden van elkaar scheidden, werden boerenhoeven gebouwd.
In 1990 is het gebied in de Vierde Nota Extra (VINEX) aangewezen als één van de gebieden rond Den Haag die ontwikkeld moesten worden als bouwlocatie om in de groeiende woningbehoefte in het zuidelijk deel van de Randstad te kunnen voorzien. De gemeente Leidschendam heeft daartoe een masterplan ontwikkeld, een bestemmingsplan vastgesteld en in 1995 zijn de eerste woningen in het gebied gerealiseerd.
In 2002 is de hele wijk Leidschenveen onderdeel geworden van het grondgebied van de gemeente Den Haag.
Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.
In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Leidschenveen aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.
Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Leidschenveen is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden; hierbij is het volgende aangetroffen:
Het plangebied is van orgine een landelijk gebied waarin de Veenweg, de oorspronkelijke bebouwing langs de Veenweg en de Veenwegwatering nog herkenbaar zijn als historische landschappelijke structuren.
Binnen het plangebied staan geen monumentale bomen.
Het gebied Leidschenveen maakt geen onderdeel uit van een Rijksbeschermd stadsgezicht noch van een gemeentelijk beschermd stadsgezicht.
In het plangebied zijn geen rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988:
De volgende (complexen van) gebouwen zijn aangewezen als gemeentelijk monument ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag:
Adres | Beschrijving |
Veenweg 79 | Neo-Renaissance stijl. Boerenhoeve uit het einde van de negentiende eeuw bestaande uit een erf met diverse opstallen waaronder een boerderij waarvan het woongedeelte is verfraaid tot statig herenhuis. |
Veenweg 107 | Boerenhoeve uit het einde van de negentiende eeuw bestaande uit een erf met boerderij en diverse opstallen. |
Veenweg 124 | Boerenhoeve uit 1882 bestaande uit een erf met voormalige T-huisboerderij |
Veenweg 196 | Boerenhoeve uit het einde van de negentiende eeuw bestaande uit een erf met T-huisboerderij |
Veenweg 204 | Boerenhoeve, genaamd Oranjestein, bestaande uit een erf met een uit 1900 daterende langhuisboerderij. |
Door het gebied loopt de Veenwegwatering. Deze waterloop is één van de oude waterlopen in het gebied en vormt de scheiding tussen de polder van Nootdorp en de Tedingerbroekpolder.
De Oude Middenweg met de daarlangs gelegen waterloop vormt de andere historische waterloop. Beide waterlopen staan haaks op de scheidingswetering Grootte Tocht ten noordoosten van Leidschenveen (tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en Rijnland).
Het bestemmingsplangebied is volgens de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een gebied met een opeenvolging van bodemlagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizenden jaren voor Chr. afgezet door de zee tijdens overstromingen van getijdegeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake was van overstromingen, vele eeuwen moerassig bleef.
Tot in de middeleeuwen bleef het veen doorgroeien, maar werd daarna geëxploiteerd als bron voor brandstof. Aan weerszijden van de Veenweg werd in steeds grotere hoeveelheden veen gedolven. Via de Veenweg vond de turf zijn weg naar huishoudens en werkplaatsen.
Daar waar in de Veenwegzone het oorspronkelijke veen nog aanwezig is, is sprake van een hoge archeologische verwachting. Langs de Veenweg en op het oorspronkelijke veen zijn, mogelijk al vanaf de Late Middeleeuwen, huizen en werkplaatsen gebouwd. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar op de kaart van Het hoogheemraadschap van Delfland uit 1712 door de cartograaf Kruikius.
Daar waar het veen is afgegraven is eventueel aanwezige archeologie reeds lang geleden verdwenen. Het betreffende gebied is reeds gedeeltelijk door de gemeente Den Haag onderzocht. Hieruit bleek dat er geen archeologische vindplaatsen te verwachten zijn.
In de stedenbouwkundige opzet van de Vinexlocatie Leidschenveen zijn de railverbinding Den Haag – Zoetermeer / Rotterdam, de wegverbinding knooppunt N14/A4 naar Zoetermeer en de Veenweg belangrijke structurele elementen. Op deze wijze zijn twee zones te onderscheiden:
Deze zones kruisen elkaar in het centrum van Leidschenveen. Hierdoor ontstaan er aan weerszijden van deze zones vier kwadranten. De Oude Polderweg / Oude Middenweg vormt de scheiding tussen de bedrijvenlocatie Forepark en de woonwijk Leidschenveen, aan de westzijde is dat de Donau. Deze opdeling resulteert in een zestal gebieden:
Dwars op de Zoetermeerse Rijweg vormt de Laan van Leidschenveen de andere hoofdontsluiting die aan de westzijde in het verlengde van de Ypenburgse Boslaan ligt en waaraan ook het Station Den Haag – Ypenburg is gelegen. Over deze lanen ligt tevens de tramverbinding Leidschendam – Delft (tram 19). Aan de oostzijde sluit deze laan aan op het Pijlkruidveld. De Veenweg vormt vanwege het smalle profiel en de betekenis in de waterstructuur van de polder de belangrijkste langzaamverkeersverbinding door het gebied en sluit aan op de Veenweg in Nootdorp.
Binnen deze hoofdstructuur zijn een centraal voorzieningengebied, vier woongebieden en een zone langs de Veenweg gerealiseerd. Door de concentratie van voorzieningen, waaronder detailhandel, dienstverlening en horeca, kantoren, maatschappelijke- en onderwijsvoorzieningen alsmede door de bebouwingsintensiteit is het Centrum een gebied dat contrasteert met de rest van Leidschenveen. Dit contrast komt ook tot uiting in de gestapelde woningbouw boven de voorzieningen, waardoor in het centrum een karakteristiek, afwijkend woonmilieu is ontstaan.
De woongebieden zijn als zelfstandige moderne tuindorpen vormgegeven elk met een eigen identiteit. Het water vormt in Leidschenveen het verbindende thema; op regelmatige afstanden worden de woonkernen doorsneden door singels in het openbare gebied. Het voor het gebied noodzakelijk water is meestal gekoppeld aan zichtlijnen, aan doorgaande langzaam verkeersroute of aan auto-ontsluitingen op de hoofdstructuur. Daarnaast vormen ze de ecologische verbindingen met de omringende polders. Langs de singels is de bebouwingintensiteit in z'n algemeenheid hoger dan in de achterliggende straten.
Veenwegzone
De Veenweg is het historische dijklint in de wijk Leidschenveen. Het historische karakter is bij de ontwikkelingen in Leidschenveen zoveel mogelijk bewaard gebleven. Kenmerkend voor het lint is de continuïteit van historisch profiel met een groen karakter, bestaande uit het boezemwater en de smalle rijweg, met aan beide zijde groene bermen. De bebouwing staat veelal op afstand en de kavels aan de overkant van het water zijn toegankelijk via bruggen. Het beeld van de Veenweg wordt daardoor voornamelijk gevormd door het water, de bruggen, de groene erven en bomen langs de weg. De bebouwing is daaraan ondergeschikt. Van de bebouwing zijn de kappen het meest zichtbaar. Af en toe is de bebouwing onderbroken en zijn er doorzichten naar het achterland en richting de woonwijk, dit zorgt voor afwisseling in het lint.
De bebouwing bestaat uit vrijstaande woningen en twee-onder-een-kap woningen, in verschillende grootte en verschijningsvormen, vrijwel allemaal met een kap. Ook zijn er nog historische boerderijen en woningen behouden gebleven. De Veenweg bestaat niet alleen uit het historische lint, maar beslaat ook het gebied achter deze kavels tot aan het tweede boezemsloot. Deze 'tweede linie' vormen de schakels met de naastgelegen woonwijken, het zijn informele duidelijk herkenbare clusters.
De Veenweg is verkeersluw gemaakt en vormt een belangrijke ontsluiting voor het langzaamverkeer in de wijk, maar is tevens een verbinding in het regionale fietsnetwerk richting Ypenburg en het Groene Hart.
Het Centrum
De ruimte die met het uiteen leggen van het spoor en de Zoetermeerse Rijweg is ontstaan, is ter plaatse van de kruising met de Veenweg benut voor de realisatie van een hoogwaardig wijkcentrum. Het centrumgebied heeft een hoge bebouwingsintensiteit en een hogere bouwhoogte en biedt plaats aan maatschappelijke voorzieningen, detailhandel, dienstverlening en horeca. In Leidschenveen is het centrum dé verbindende schakel tussen de vier woonkernen. Om deze reden wordt ter plaatse van het centrum de karakteristieke bebouwing langs de Veenweg en Broekweg onderbroken door een gebied met een meer stedelijke uitstraling. Via de 'overbouwing' van de Zoetermeerse Rijweg en de 'onderbouwing' van het spoor is het centrumgebied voortgezet in het akoestisch landschap, zodat het centrum letterlijk de vier woonwijken met elkaar verbindt. Het belang en de uitstraling van het centrum wordt mede versterkt door de RandstadRailhalte met daaronder de halte van de tramlijn 19 en buslijn 30.
De Velden
De buurt De Velden, gelegen in de noordwestelijk woonkern van Leidschenveen, bestaat uit een aantal vlakken of velden in een orthogonaal raamwerk van singels, straten en groene ruimten waarop gespeeld kan worden. De thematiek van de 'velden' is kenmerkend voor de woonsfeer en is terug te zien in de diverse verkavelingstypologieën en architectonische eenheden die per veld verschillend zijn.
De verkaveling van de buurt is opgebouwd uit stroken- en half gesloten blokverkavelingen, bestaande uit overwegend geschakelde rijwoningen variërend in hoogte en georiënteerd op de openbare ruimte en twee-onder-één kap woningen afgewisseld met gestapelde bouw. De gestapelde bouw loopt dwars door de buurt en markeert het midden van de buurt. Ook langs de rand van de plas, nabij het centrum, is gestapelde bouw gesitueerd. Bijzondere woon-werkwoningen zijn langs de Oude Middenweg gesitueerd en zorgen voor een relatie met de bedrijven in het gebied aan de overzijde van de weg.
De visuele verankering van het gebied in de omgeving is terug te zien aan een deel van het raamwerk dat parallel loopt aan de zichtlijnen. Via de langzaam verkeersroute en de openbaarvervoersbaan en de brug over de A4 is de buurt functioneel ook verbonden met Leidschendam.
Waterland
Waterland is de grootste woonkern van Leidschenveen en grenst aan de Landscheidingsdijk tussen Delfland en Rijnland. Deze waterkering scheidt tevens Leidschenveen van het Groene Hart. Het wonen aan dit polderlandschap wordt in Waterland voelbaar gemaakt door water als drager van de verkavelingstructuur vorm te geven. Naast de singels die heel Leidschenveen structureren, wordt Waterland gekenmerkt door dwarssingels met een asymmetrisch profiel en plassen. Ten zuiden wordt de wijk geprofileerd door de bochtige Zoetermeerse Rijweg en naastliggend 'akoestisch landschap'.
De buurt de Vissen is gelegen tussen twee groenstructuren/singels in het zuidwesten van Waterland. De zuidwestkant van de bebouwing in dit deel van Waterland vormt zich naar een langgerekte bocht in de Zoetermeerse Rijweg. Kenmerkend voor deze buurt zijn de drielaagse aaneengesloten eengezinswoningen met platte daken die in 'gekartelde' opstelling een langgerekt lint van bebouwing vormen. De gekartelde opstelling benadrukt meer de schaal van de individuele woning dan het langgerekte lint van de bebouwing. Hierdoor blijft de tuindorp-gedachte behouden in het ontwerp. De binnenwereld van deze buurt kenmerkt zich door drielaagse aaneengesloten eengezinswoningen. In het midden van de buurt ligt het Steureiland, waarop een losse schakeling van vrijstaande eengezinswoningen is te vinden.
Gelegen van noordwest naar zuidoost in het centrum van de wijk Waterland ligt een aantal buurten (Schelpdieren/libellen) met als hoofdkenmerk twee tot drielaagse eengezinswoningen in een gesloten of half-open bouwblok. Terugkerend thema van deze buurten is een binnenwereld met openbare ruimte. Aan de hoeken van de verschillende buurten treden verbijzonderingen op in de vorm van appartementen of patiowoningen.
Parallel aan voorgaande buurten ligt een groene singelstructuur (Libellesingel/ Eendenbrink) waaraan appartementencomplexen, urban villa's of vrijstaande woningen zijn gesitueerd. Het belangrijkste kenmerk van deze woningen is de ligging in de open groene structuur.
De buurten gelegen aan het open polderlandschap ten oosten van de wijk (Eenden/Watervogels) kenmerken zich door het opengewerkte bouwblok. Drielaagse eengezinswoningen of appartementen liggen ingebed in een herkenbaar waterlandschap. De polder ontmoet hier de woonomgeving.
De buurt Waterplanten is gelegen in het zuiden van Waterland. De open structuur van het polderlandschap is overal in de wijk aanwezig. De bebouwing kenmerkt zich door drielaagse twee- en drie-onder-een-kapwoningen in een speelse verkaveling.
De Lanen
De buurt De Lanen, zuidwestelijk gelegen in Leidschenveen, bestaat uit twee delen. Het ene deel wordt gevormd door een raamwerk van lanen dat haaks op de singels tussen de brede groenzone langs het spoor en de Polderweg/Donau ligt. Het andere deel betreft het overgangsgebied naar de Veenweg. De lanen hebben elk een of meerdere bomenrijen maar worden in verschillende profielen, op basis van hiërarchie onderscheiden. Eén van de lanen, de Laan van Leidschenveen, is extra breed en onderscheidt zich hierdoor van de overige lanen. Deze laan, tevens de wijkontsluitingsweg, bestaat uit gescheiden rijstroken ter weerszijden van een brede middenberm met bomenrijen waarin tevens de tram-/busverbinding naar Ypenburg en Delft is opgenomen. De overige lanen zijn smaller en bevatten lensvormige groengebieden waarop gespeeld kan worden. De bebouwing sluit aan bij het laankarakter van de wijk; gesloten of halfgesloten bouwblokken met statige, tamelijk lange, gevels. De bebouwingshoogte volgt de hiërarchie van de lanen; hoge wanden langs brede lanen, lagere langs smallere lanen en paden. De laanbebouwingsvorm wordt geaccentueerd door verbijzondering van de hoeken ter weerszijden van de laan en/of door middel van architectonische expressie en/of door lichte accenten in de bebouwingshoogte. Hierdoor zijn de lanen herkenbaar als architectonische eenheden. In het overgangsgebied naar de Veenweg is in plaats van gesloten wanden sprake van open stroken, zodat er doorzichten naar de Veenweg ontstaan.
de Dijken
Deze woonkern is het gebied dat als laatste ontwikkeld is. Het ligt tussen de Britse School langs de A12, de railverbinding met Rotterdam en de Veenweg. Mede door de realisatie van de Britse School langs de autosnelweg, is het gebied in tegenstelling tot het masterplan niet als een 'boswijk' vormgegeven. Het stedenbouwkundig patroon is vergelijkbaar met het gebied 'Waterland' maar met kleinere bouwblokken met rijen eengezinswoningen met kap, 'twee-onder-één-kap' woningen en vrijstaande woningen.
De stedenbouwkundige opzet van deze woonkern wordt sterk bepaald door de lange watergang langs het Kerkpolderpad waarlangs aan weerszijden bouwblokken in de dwarsrichting zijn verkaveld. Twee groene velden aan weerszijden van het Kerkpolderpad completeren de stedenbouwkundige opzet.
Met de auto is de omgeving van Leidschenveen snel bereikbaar. De Zoetermeerse Rijweg is de centrale ontsluitingsader van de wijk. De woongebieden takken met gelijkvloerse kruisingen direct aan op deze weg. De Zoetermeers Rijweg vormt de rechtstreekse verbinding met Zoetermeer; de N14 vormt de verbinding met de Haagse agglomeratie. Leidschenveen sluit aan op de A12 via de hoofdontsluitingsweg de Laan van Leidschenveen en via de Donau.
Leidschenveen is een uitstekend per openbaar vervoer ontsloten wijk. Door de realisatie van halten op de RandstadRaillijn Zoetermeer/Rotterdam met Den Haag zijn zowel het Haagse centrum als Zoetermeer en de Rotterdamse Regio rechtstreeks bereikbaar. Hetzelfde geldt voor de tramverbinding Delft - Leidschendam (tram 19). Deze OV-baan wordt mede gebruikt door buslijnen. De OV verbindingen zijn ook gericht op concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de regio.
Via het station Den Haag - Ypenburg heeft Leidschenveen een directe aansluiting op het landelijk spoorwegnet.
In Leidschenveen is een fijnmazig langzaam verkeersnet gerealiseerd. Rechtstreekse, doorgaande langzaam verkeersverbindingen vormen de verbinding tussen Leidschenveen en de omringende stedelijke agglomeratie en het buitengebied. Deze verbindingen door Leidschenveen sluiten aan op de regionale fietspadenstructuur. Binnen Leidschenveen verzorgen deze langzaam verkeersverbindingen, aangevuld met interne routes, de verbindingen tussen de woongebieden onderling en met de belangrijkste bestemmingen binnen het plangebied.
Ten behoeve van de aansluitingen op het omringende stedelijk gebied zijn twee fietsbruggen over de A4 gerealiseerd. Deze bruggen zijn essentieel voor korte, directe verbindingen tussen Leidschenveen en het centrum van Leidschendam, de sportvoorzieningen in de Vlietzone en de voorzieningen in Voorburg en Den Haag.
Bij de opzet van de wijk is uitgegaan van minimaal een parkeerplaast op eigen terrein. Leidschenveen kenmerkt zich door het grote aantal grondgebonden woningen. Bij deze woningen is in ieder geval een parkeerplaats op eigen terrein aanwezig. Bij gestapelde woningbouw zijn parkeerplaatsen in al of niet overdekte vorm op eigen terrein gesitueerd.
In de straten, lanen en langs de singels zijn openbare parkeerplaatsen langs trottoirs en op parkeerterreinen die tussen de woningen in zijn gelegen.
Leidschenveen is gunstig gesitueerd ten opzichte van de recreatiegebieden in de omgeving. De wijk ligt op korte afstand van bestaande en geplande recreatie- en natuurgebieden. De meeste voorzieningen zijn bedoeld voor extensieve recreatievormen. Met name de zone tussen de Vliet en de A4 (Vlietzone) biedt ruimte aan verschillende vormen van dagrecreatie en sport (Golfbaan Leeuwenbergh, tennisparken, volkstuinen, sportverenigingen, Drievliet e.d.). Deze zijn binnen 10 minuten fietsafstand van het centrum van Leidschenveen gelegen.
Het groene gebied rond de 'plasjes van Wiegel', in de oksel van de RandstadRaillijnen, grenst direct aan het 'Veld' van Leidschenveen. Het open, agrarische Groene Hart ten noordoosten van Leidschenveen biedt eveneens gelegenheid tot recreatie, met name door middel van bestaande en toekomstige wandel- en fietsvoorzieningen.
Direct grenzend aan het plangebied wordt op voormalige agrarische gronden een nieuw groen- en recreatiegebied aangelegd, genaamd de Nieuwe Driemanspolder (N3MP). Dit recreatiegebied zal tevens dienst doen als waterbergingsgebied.
Onderdeel van de Stedelijke Groene hoofdstructuur zijn de groene zones tussen de Donau en de Oude Polderweg, langs de Zoetermeerse Rijweg en de water/groenzone langs de wijk Waterland. Op de Oude Polderweg/Oude Middenweg staat een oude bomenrij.
In het plangebied liggen de volgende bestaande ecologische verbindingszones: Veenweg, Westmaasstraat, Kerkpolderpad, Bergermeerstraat, Donau, de zone langs de Zoetermeerse Rijweg (Madeliefveld, Goudkarpersingel, Spiegelkarpersingel, Graskarpersingel), zone langs de Krabbescheerkade tot en met de Libelsingel, Waterleliekade – Zwanenbloemkade, Herdersingel – Pleviersingel, IJseendsingel – Nonnetjesingel, Bergeendsingel, de gehele zone langs De Vissen. In deze zones komen ook veel natuurlijke oevers voor: Oude Polderweg, Gerard Doggerlaan – Rob Oosthoeklaan, Gorterlaan -Van der Stoklaan, Henk Kompagnelaan, Marcus Aureliuslaan – Ciceropad, Vrouw Avenweg, Donau, Rietpolderpad, Poelpolderstraat, Kerkpolderpad, Krabbescheerpad – Libelsingel, Waterleliekade – Zwanenbloemkade, Herdersingel – Pleviersingel. De bomenrij op de Oude Polderweg/Oude Middenweg is eveneens onderdeel van de verbindingszones.
Binnen het plangebied staan geen monumentale bomen.
In de waterstructuur van Leidschenveen is het ontwikkelingspatroon van het polderlandschap nog duidelijk herkenbaar. Deze oorsprong is mede van invloed geweest op de nieuwe waterstructuur in Leidschenveen. Niet alleen de Veenweg met de Veenwegwatering en de Landscheiding hebben een belangrijke functie in deze waterstructuur, ook de omringende polders maken onderdeel uit van dit watersysteem. De Veenweg, de Veenwegkade en de Landscheiding hebben in de nieuwe situatie primair een waterkerende functie en bestemming behouden. Als gevolg hiervan markeren zij in Leidschenveen tevens de overgangen en grenzen in het plangebied.
De woongebieden worden op regelmatige afstand doorsneden door singels in het openbaar gebied. Deze singels zijn noodzakelijk om Leidschenveen 'droog' te houden. Ze zijn meestal gekoppeld aan zichtlijnen en/of aan de langzaam verkeersroutes dwars door de woongebieden. De singels leggen ook een relatie met het bedrijventerrein Forepark langs de A4 en de A12. Dwarsverbindingen tussen de singels, met name de doorgaande waterpartijen achter de bebouwing van de Veenweg, versterken met name de interne oriëntatie in Leidschenveen. Doordat de polders in de omgeving vooral uit 'natte' leefgemeenschappen bestaan, is het water ook in ecologisch opzicht het verbindende thema tussen de vier woongebieden.
Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Binnen het plangebied betreft het autoreparatiebedrijven, een lasinrichting, een meubelmakerij een schildersbedrijf, een scheepsmakerij en diverse stortplaatsen. Tevens is het gebied in het verleden opgehoogd en zijn vele gedempte sloten bekend. Daarnaast zijn meerdere ondergrondse brandstoftanks bekend. Hiervan zijn de meeste verwijderd of onklaar gemaakt en is een enkeling nog in gebruik.
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Op verscheidene locaties is daaruit gebleken dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). De meeste gevallen zijn reeds gesaneerd. Een deel van de gevallen is volledig verwijderd door de verontreiniging te ontgraven. Een deel is gesaneerd middels isolatie van de verontreiniging door een leeflaag en/of een duurzame afsluitende laag (verharding/bebouwing) en gelden er gebruiksbeperkingen.
Leidschenveen wordt doorsneden door een groot aantal kabels en leidingen zoals hoofdtransportleidingen voor water en afvalwater. Deze liggen in het openbare gebied.
Het plangebied wordt doorsneden door de volgende watertransportleidingen:
Naast de bestaande leidingen is in het plan een reservering voor een nieuw aan te leggen drinkwatertransportleiding ~ 1000 mm opgenomen naar Ypenburg. Het tracé van deze leiding volgt de Oude Middenweg, de Zoetermeerse Rijweg en de Laan van Leidschenveen.
De planologisch relevante leidingen zijn voorzien van een dubbelbestemming waarin een aanlegvergunningstelsel is opgenomen ter voorkoming van werkzaamheden die een veilig en bedrijfszeker transport in gevaar kunnen brengen.
Over het plangebied liggen daarnaast drie straalverbindingen.
De voorzieningen in Leidschenveen zijn grotendeels in het centrale deel van Leidschenveen gerealiseerd. Tussen de RandstadRail lijnen en de Zoetermeerse Rijweg is een aantal gebieden te onderscheiden waar specifieke voorzieningen zijn geconcentreerd:
De enige kantorenlocatie in het plangebied ligt ten noorden van de RandstadRail halte Leidschenveen. Het grootste deel van het kantorencomplex wordt gebruikt door het CBS.
De bestaande historische linten (de Middenweg, de Polderweg en de Veenweg) bieden ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid en kantoren aan huis en/of atelierwoningen. In de woonbuurten worden ook kleinschalige bedrijfsactiviteiten en bedrijven aan huis aangetroffen.
Alleen in het winkelcentrum 't Hoge Veen zijn detailhandelsvestigingen aanwezig.
Zowel in het winkelcentrum 't Hoge Veen maar ook verspreid in de woongebieden zijn verschillende dienstverlende bedrijven aanwezig.
In het winkelcentrum 't Hoge Veen bevinden zich enkele vestigingen van lichte horeca. Aan de Harriët Freezerhof 201 bevindt zich Leerwerk Restaurant H'eerlijk. Bij Stadsboerderij Landzigt bevindt zich Lunchcafé De Smulhoeve.
De volgende scholen bevinden zich in het plangebied:
Kinderopvang
In het plangebied bevinden zich de volgende welzijnsvoorzieningen:
In het plangebied bevinden zich twee gezondheidscentra:
Scouting Satoko Kitahara ter plaatse van Stadsboerderij Landzicht.
In het plangebied bevinden zich de volgende sportvoorzieningen:
In het plangebied bevinden zich op een groot aantal plekken speelvoorzieningen:
Adrianus van Driellaan, Beemsterhof, Bergermeerstraat, Eendenbrink, Eendenplein 2x, Epicurushof
Fintplantsoen, Fluitekruidveld, Frans Robbelaan, Geerpolderstraat, Gelderwoudsestraat, Glazenmakerhof, Goudkarpersingel 2x, Goudvisplein, Graskarpersingel, Grietpolderstraat 2x, Henk Gottlieblaan, Henk Kompagnelaan, Houtkade, Jan Bootlaan, Judostraat, Klaverveld, Krabbescheerkade, Lisdoddeveld 3x, Loire, Martina van Dethlaan, Meijepolderstraat, Middenstip, Mimi Knagelaan, Molenpolderstraat, Pieter van der Meulenlaan, Pijlkruidveld, Poelpolderstraat, Purperreigerstraat, Pythagorasplantsoen, Rietkade, Schelpenhof, Senecastraat, Slobeendpad, Spiegelkarpersingel, Spireaveld, Sportpad, Tedingeroord, Tennisbaan, Tiber, Tom Navislaan, Visdiefjestraat 3x, Vlietpolderstraat, Vrouw Avenweg 2x, Waterskistraat, Waterspinhof 2x, Watervogelstraat 2x Westmaasstraat, Wibo Lanslaan, Wielerbaan, Wijkermeerhof, Wilgenkade, Zaagbekstraat 2x, Zandberglaan, Zilverreigerstraat, Zoetermeerse Rijweg, Zwanenbloemkade.
Rond 1995 is door de voormalige gemeente Leidschendam gestart met de ontwikkeling van dit woongebied en na de gemeentelijke herindeling in 2002 is het gebied door de gemeente Den Haag verder ontwikkeld.
Het grootste deel van de woningbouw bestaat uit eengezinswoningen maar er zijn ook appartementen, maisonnettes, ouderenwoningen, watervilla’s en werkwoningen. Ongeveer 70% van de woningen bestaat uit koopwoningen en huurwoningen in de vrije sector. De overige 30% van de woningen bestaat uit woningen in de sociale huur. Daarnaast is er veel ruimte voor groen en water. Een belangrijk kenmerk van deze wijk is de variatie aan prijs, type en grootte van de woningen.
In het plangebied bevinden zich geen woonschepen.
Aangrenzend aan het plangebied ligt de woonwagenlocatie Bob Oosthoeklaan. Hierop is het bestemmingsplan Woonwagenlocaties 2009 van toepassing.
In het plangebied zijn geen woonwagens aanwezig en worden geen nieuwe woonwagens mogelijk gemaakt.
Het bestemmingsplan Leidschenveen vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, metropoolregio en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.
De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.
De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de regels en op de verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.
Ladder voor duurzame verstedelijking
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen waarin nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt de treden van de ladder moet worden doorlopen.
De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Leidschenveen worden afgewogen.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.
Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.
Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.
Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Leidschenveen geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.
In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.
De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.
Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:
Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:
Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.
Samenhang tussen visie, programma's en verordening
De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.
Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.
De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.
De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
De ladder voor duurzame verstedelijking voor Leidschenveen is opgenomen in paragraaf 5.2.
Het bestemmingsplan Leidschenveen is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.
Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:
Op 1 januari 2015 is de Stadsregio Haaglanden opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag. Het RSP is echter nog steeds het actuele beleid. Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.
Voor Den Haag /dit bestemmingsplan hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:
Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor Kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.
Het bestemmingsplan Leidschenveen is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.
De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.
De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting.
In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan). Leidschenveen maakt geen onderdeel uit van één van deze 5 kansenzones.
Het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) (Rv 98 november 2014; RIS 276321) geeft inzicht in de ruimtelijke agenda van Den Haag en de bijbehorende fysieke investeringsprojecten. Het programma is gebaseerd op het coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht” (RIS 273442).
Het IpSO 2015 biedt een samenhangend overzicht van de lopende projectenportefeuille en kijkt vooruit naar nieuwe investeringen.
De Haagse bevolking groeit, maar de economische ontwikkeling en de banengroei blijft daarbij achter. Den Haag staat voor de uitdaging om de bevolkingsgroei op te vangen, economische ontwikkeling en banengroei te stimuleren en tegelijkertijd de kernkwaliteiten van Den Haag te behouden en te versterken.
De gemeente zet in op nieuwe duurzame groei. Voorheen lag het accent van de investeringen op gebouwen. Nu gaat het ook om investeringen in de buitenruimte en de bereikbaarheid van de stad. Enkele gebieden bieden specifieke kansen voor werkgelegenheid en ondernemerschap. De zogeheten kerngebieden. Het gaat om de Binckhorst, het Centraal Station, Hollands Spoor, Laan van NOI, de Haagse kust, de Internationale Zone, Spuikwartier en de Leyweg. In andere gebieden vervult de gemeente een faciliterende rol en nodigt zij anderen uit om in Den Haag te investeren.
In het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2010-2014 (IpSO) is besloten om een duidelijke focus aan te brengen bij de stedelijke ontwikkeling. In een aantal gebiedsontwikkelingen, waaronder leidschenveen, neemt de gemeente daardoor sindsdien niet langer een actieve initiërende rol voor de ontwikkeling en de gereserveerde middelen zijn komen te vervallen.
Binnen Leidschenveen zijn op een aantal locaties nog ontwikkelingen mogelijk. Deze locaties zullen door particulieren ontwikkeld worden.
De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.
De Haagse Verdichting houdt voor Leidschenveen 2015 in dat onderzocht wordt en invulling kan worden gegeven aan:
In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, de identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen. De verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij vindt het Haagse college een goede ontwikkeling. Nieuwbouw in een waardevolle omgeving vergt een “maatwerkbenadering”; behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.
Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een extra bouwlaag in de vorm van een dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is.
In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouwen opgenomen. De hoogtes die zijn opgenomen op de verbeelding volgen uit de vigerende uitwerkingsplannen. Op een aantal locaties bieden deze hoogtes nog ruimte om een uitbreiding van de woningen te realiseren.
Woningsplitsing wordt slechts onder bepaalde voorwaarden mogelijk gemaakt middels een binnenplanse afwijking.
De Tweede Kamer heeft in november 2009 ingestemd met de moderniseringsplannen voor de monumentenzorg van de minister van OC&W (MoMo). Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het BRO gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is een betere borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en drukken ze hun stempel op toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of stadsgezicht aanwijzen, maar ze beïnvloeden wel de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.
De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.
Het plangebied Leidschenveen maakt geen deel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht.
Cultuurhistorie is van groot belang voor de leefomgeving in Zuid-Holland. Tientallen eeuwen ontginnen en bouwen, wonen en werken hebben deze provincie gemaakt tot een cultuurlandschap bij uitstek. Niet alleen oude molens, boerderijlinten of stadsgezichten maar ook dijken, verkavelingspatronen en archeologische vindplaatsen getuigen daarvan.
Deze cultuurhistorische waarden bepalen in sterke mate de identiteit en kwaliteit van een gebied of plek, en op die manier dus ook de leefbaarheid en het welbevinden van bewoners en bezoekers.
De provincie Zuid-Holland heeft, vanwege de grote betekenis van cultuurhistorie voor onze leefomgeving, vanaf 1997 de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) opgesteld: een kaart met overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland.
De provincie wil deze cultuurhistorie behouden of inpassen bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Om dit mogelijk te maken heeft de provincie zogenoemde Regioprofielen Cultuurhistorie opgesteld.
De zestien regioprofielen dienen als een handreiking en sturingskader voor gemeenten, waterschappen, terreinbeheerders en adviesbureaus om cultuurhistorie op te nemen in ruimtelijke plannen. Ze zijn een uitwerking van de algemene richtlijnen voor cultuurhistorie in ruimtelijke plannen zoals die staan in de Provinciale Structuurvisie (paragraaf 5.7.4). Zo zijn op de Kwaliteitskaart van de structuurvisie de topgebieden en kroonjuwelen voor cultureel erfgoed aangegeven. Daarnaast geeft de Provinciale Structuurvisie ook algemene richtlijnen voor archeologie, molenbiotopen en landgoederen. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening.
Het plangebied behoort niet tot één van de zestien topgebieden.
In paragraaf 2.3.1.4 worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.
Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 'In het verleden ligt het heden' (Rv 127 - 2011; RIS 180680) geeft de gemeente aan hoe ze zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg. De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij. Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden op de gemeentelijke website.
Archeologische verwachting binnen het plangebied
Het bestemmingsplangebied is volgens de Nieuwe geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een gebied met een opeenvolging van bodemlagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizende jaren voor Chr. afgezet door de zee en tijdens overstromingen van getijdegeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake was van overstromingen, vele eeuwen moerassig bleef.
Tot in de middeleeuwen bleef het veen doorgroeien, maar werd daarna geëxploiteerd als bron voor brandstof. Aan weerszijden van de Veenweg werd in steeds grotere hoeveelheden veen gedolven, via de Veenweg vond de turf zijn weg naar huishoudens en werkplaatsen.
Daar waar in de Veenwegzone het oorspronkelijke veen nog aanwezig is, is sprake van een hoge archeologische verwachting. Langs de Veenweg en op het oorspronkelijke veen zijn, mogelijk al vanaf de Late Middeleeuwen, huizen en werkplaatsen gebouwd. Dit is bijvoorbeeld zichtbaar op de kaart van Het hoogheemraadschap van Delfland uit 1712 door de cartograaf Kruikius. De Veenweg zal daarom een dubbelbestemming krijgen op de plankaart als “Waarde-Archeologie”.
De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (Rv 162 - 2005; RIS 129360) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:
Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:
Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.
In de nota zijn voor de wijk Leidschenveen een kaart met de "Stedelijke Groene Hoofdstructuur" en een kaart met "Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur" opgenomen.
Onderdeel van de Stedelijke Groene hoofdstructuur zijn de groene zones tussen de Donau en Oude Polderweg, langs de Zoetermeerse Rijweg en de water/groenzone langs de wijk De Vissen. Op de Oude Polderweg overgaand in de Oude Middenweg staat een bomenrij.
De Groene Hoofdstructuur van Den Haag bepaalt voor een belangrijk deel het karakter van de stad.
Dit groen heeft vele functies, één daarvan is de functie als stedelijke ecologische hoofdstructuur, dat wil zeggen de drager van de stedelijke natuur en verbindingsstructuur voor de omliggende natuur.
De Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag is beschreven in de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones 2008-2018 (Rv 5 - 2009; RIS 159450). Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SEHS bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De Stedelijke Ecologische hoofdstructuur is opgenomen op kaart (RIS 151912). De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.
De kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren worden grotendeels bepaald door inrichting, gebruik en beheer. Daar ligt dan ook het accent op.
In onderstaande afbeelding zijn alle ecologische verbindingszones weergegeven.
Het plangebied maakt gedeeltelijk deel uit van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur. Per locatie binnen het netwerk van ecologische verbindingszones wordt gekeken welke mogelijkheden er zijn om de natuurlijke ontwikkeling te bevorderen, zoals de aanleg van natuurvriendelijke oevers, de aanplant van inheemse bomen/struiken, het inzaaien van een kruidenrijk bloemenmengsel of de aanplant van een bijen-/vlindervriendelijk bollenmengsel.
Behoudenswaardige bomen
Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (Rv 97 - 2010; RIS 174540). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen.
De aanwezigheid van volwassen bomen maakt een leefomgeving aantrekkelijker, aldus het initiatiefvoorstel inzake behoudenswaardige bomen in Den Haag. Zo dempen bomen extreme temperaturen, halen ze schadelijke stoffen uit de lucht en maken ze bij hoogbouw valwinden onschadelijk. Het voorstel (Rv 104 - 2011; RIS 166340) is uitgewerkt in de “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel) bouwplannen.
Binnen het plangebied staan geen monumentale bomen.
Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter, dat waar enigszins mogelijk en geïndiceerd, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger dit percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting op het Haags rioolstelsel en uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen (Rv 84.2011/2; RIS 181878).
In dat streven moet echter óók worden betrokken de wens van bewoners om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoetgekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij het Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een vergunningsvrije regeling op te nemen voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen in het achtererfgebied. De maximale oppervlakte aan aan- en bijgebouwen die vergunningsvrij gerealiseerd mag worden en het maximale percentage dat bebouwd mag worden is afhankelijk van de oppervlakte van het bebouwingsgebied.
Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het beheer van de primaire waterkering en het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de regels. Deze waterparagraaf bevat een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.
Diverse beleidsstukken zijn van belang voor het thema water. De belangrijkste worden hieronder behandeld.
Europees
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Nationaal
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Provinciaal
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015 (Provinciale Staten 2009). In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2016-2021, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
Watertoets
Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: www.hhdelfland.nl/watertoets. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.
Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.
Wateragenda en Toekomstbestendig Haags water!
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.
In de visie 'Toekomstbestendig Haags water!' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden. Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.
De ambitie is: "Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad." Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:
Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2)
Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.
Gemeentelijk Rioleringsplan
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2016-2020 (RIS 289287). Opgave voor dit vijfde plan (2016-2020) is de behaalde winst vast te houden en gedegen voor bereid te zijn op uitdagingen in de toekomst. In de nieuwe planperiode wordt extra nadruk gelegd op verdere verbetering van de service, op de communicatie en de samenwerking met de partners in de openbare ruimte. Daarnaast krijgt duurzaamheid extra aandacht. Als gevolg van de klimaatverandering nemen de jaarlijkse hoeveelheid neerslag en het aantal hevige regenbuien toe. Die lijn zal zich in de toekomst verder voortzetten. Den Haag kan klimaatverandering niet voorkomen. We kunnen wel maatregelen nemen die de gevolgen ervan beperken. Het vasthouden van regenwater is belangrijk en dat lukt het best in gebieden waar groen en water aanwezig is. Door aandacht bij plannen voor ontwikkeling en herstructurering van de openbare ruimte kan de stad geleidelijk meer klimaatbestendig worden gemaakt zonder dat dit extra geld kost De klimaatverandering zal er onder meer toe leiden dat het vaker en harder zal regenen. Tegelijkertijd worden ook langere periodes van droogte verwacht. Dit zal effect hebben op de grondwaterstand. Vooral gebieden met relatief weinig oppervlaktewater zijn kwetsbaar. Met behulp van metingen en scenariostudies zijn aandachtsgebieden bepaald voor grondwater. In deze gebieden komt de gemiddelde ontwateringsdiepte in 2050 in een natte periode op een niveau waarbij hinder en overlast zou kunnen optreden. In deze aandachtsgebieden wordt intensiever gemeten en vindt bij meldingen van overlast onderzoek plaats. Bij nieuwbouwprojecten wordt in samenwerking met het hoogheemraadschap Delfland de (verplichte) watertoets uitgevoerd waarbij nu ook het grondwatersysteem wordt beschouwd. Met de uitkomsten dient dan rekening te worden gehouden bij het bepalen van de bestemming van de gronden, bijvoorbeeld met het oog op het bebouwen en daarna beheren van de openbare ruimte.
Bewoners en ondernemers zijn belangrijke partners bij het realiseren van de doelstellingen die in het Gemeentelijk Rioleringsplan worden beschreven. Eigenaren kunnen maatregelen nemen om regenwater beter vast te houden en/of vertraagd af te voeren, zoals door het aanleggen van groene daken en door het verminderen van verharding in tuinen en op binnenterreinen. Eigenaren zijn zelf verantwoordelijk voor het treffen van bouwkundige maatregelen om problemen met water in kelders, tuinen en kruipruimtes tegen te gaan, maar ook – in geval van verkeerd gebruik - voor het aanpakken van verstoppingen in hun aansluiting op de riolering. Het is belangrijk dat eigenaren en ondernemers goed op de hoogte zijn van de verdeling van verantwoordelijkheden, zodat zij weten wat zij zelf moeten doen en waarvoor zij bij de gemeente terecht kunnen. De komende periode spant de gemeente zich in om die groeiende bewustwording verder te faciliteren.
Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er moet voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.
Veiligheid en waterkeringen
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.
Binnen het plangebied zijn primaire boezem- en polderwatergangen aanwezig. Deze zijn in de regels en op de verbeelding als 'Water' worden opgenomen. In deze paragraaf moet worden aangeven of door nieuwe ontwikkelingen het verhard oppervlak toeneemt en, indien van toepassing, op welke wijze dit gecompenseerd zal worden.
In het gebied zijn waterkeringen aanwezig. De kernzone van deze waterkeringen is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' op de verbeelding.
Waterkwantiteit
Het bestemmingsplan maakt enkele ontwikkelingen mogelijk. Het betreffen locaties die ook op basis van het voorgaande bestemmingsplan reeds ontwikkeld mochten worden, maar waar tot op heden nog geen sprake was van concrete initiatieven. Net als in het voorgaande bestemmingsplan worden de ontwikkelingen die nog niet concreet genoeg zijn met een uitwerkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. Voor alle ontwikkellocaties is een watertoets uitgevoerd door Antea (Toelichting watertoets ontwikkellocaties bestemmingsplan Leidschenveen, projectnummer 49146 d.d. 29 april 2016). Deze watertoets is als Bijlage 3 bij de toelichting opgenomen.
Uit de watertoets blijkt dat de totale toename in verharding 53.314 m2 is, waarvoor 5.357 m2 watercompensatie nodig is. Dit is allemaal berekend met de ‘Watersleutel’ van Delfland waarbij geen rekening is gehouden met andere manieren van het bergen of vertragen van water. Er wordt in het voorliggend plan in totaal 5.359 m² oppervlaktewater gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de eis dat de ontwikkeling van de acht locaties geen verslechtering van de waterhuishouding mag opleveren.
De ontwikkellocaties A, B en F hebben een tekort aan waterberging binnen het eigen gebied, maar dit wordt opgevangen in de ontwikkeling van de andere vijf ontwikkellocaties. Dit is mogelijk omdat alle acht de ontwikkellocaties binnen hetzelfde peilgebied liggen. De te graven watercompensatie moet zodanig worden aangesloten op het huidige watersysteem, dat het watersysteem goed blijft functioneren. Voor het graven van water dient een watervergunning te worden aangevraagd bij Hoogheemraadschap van Delfland.
Om te borgen dat bij nadere uitwerking van de ontwikkellocaties ook daadwerkelijk de benodigde watercompensatie wordt gerealiseerd, wordt in de uitwerkingsregels van de bestemmingen Gemengd-uit te werken en Woongebied-uit te werken een bepaling opgenomen dat bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid negatieve effecten op de waterhuishouding dienen te worden gecompenseerd.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
In het plangebied bevinden zich KRW-waterlichamen. Het boezemwater binnen het plangebied is een KRW-lichaam. De waterkwaliteit hiervan niet mag verslechteren. Den Haag en Delfland hebben een bestuurlijke overeenkomst gesloten om de waterkwaliteit van deze wateren te verbeteren, bijvoorbeeld door het aanleggen van natuurvriendelijke oevers of vispaaiplaatsen.
Afvalwater en riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.
De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.
In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de "Regionale Nota Mobiliteit" (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe Regionale Structuurplan en van de Nationale Nota Mobiliteit vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. Op 1 januari 2015 is de Stadsregio Haaglanden opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (MRDH). De RNM is echter nog steeds het actuele regionale beleid. De RNM richt zich op de plannen die de MRDH heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten de MRDH en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2011 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Verkeer algemeen
Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers, en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Openbaar vervoer
Het openbaar vervoer speelt een belangrijke rol als drager van ruimtelijke ontwikkelingen. Het dient te zorgen voor aantrekkelijke en snelle vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, naar het centrum en andere belangrijke attractiepunten. Onderstaande kaart over het openbaar vervoer laat het streefbeeld zien van het openbaarvervoer netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.
De komende jaren staan binnen de gemeente Den Haag ingrijpende verbeteringen van het openbaar vervoer op stapel. Dat gebeurt aan de hand van de toekomstplannen van het stadsgewest Haaglanden voor Randstadrail en breed trammaterieel. Deze ambitieuze plannen onder de naam 'Netwerk RandstadRail' gaan onder meer over het geschikt maken van bestaande tramlijnen voor breder trammaterieel en de aanleg van Parkeer+Reis-terreinen bij diverse stations.
In paragraaf 2.4.2 zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door de MRDH.
Autoverkeer
Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.
De hoofdwegen zorgen voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen.
In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is.
Fietsverkeer
Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.
Parkeren
Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota Parkeerkader Den Haag 2010-2020 (RIS168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.
Parkeernormen
De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571) en de recente wijziging hiervan d.d. 3 maart 2016 (RIS 291425). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.
Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.
Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan. Het overzicht met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in Bijlage 3 opgenomen.
In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.
Fiets parkeren
De gemeente hanteert voor functies, die in de Nota Parkeernormen Den Haag onder de noemer Kantoren, Bedrijven en Voorzieningen staan, een norm van 1 fietsparkeerplaats per 3 medewerkers.
De metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) is in 2014 van start gegaan. De MRDH bestaat uit twee pijlers, de Vervoersautoriteit en het Economisch Vestigingsklimaat. Onlangs heeft de OESO in de Metropolitan Review Rotterdam The Hague gesteld dat er kansen liggen voor een betere samenwerking op het gebied van wonen in de regio. Hierdoor lijkt het voor de hand liggend om een woonvisie op te stellen voor dit grotere gebied. Wonen behoort op dit moment echter nog niet tot het takenpakket van de MRDH. De regio Rotterdam-Rijnmond heeft in 2014 een regionale woonstrategie opgesteld, die geldig is tot 2020. Wegens bovenstaande reden is het opportuun om met de Haaglandengemeenten een eigen regionale woonvisie op te stellen. De regionale woonvisie zal hierbij wel ingaan op de uitdagingen en vragen die zijn opgeworpen in de OESO-rapportage. De regionale woonvisie maakt, net als de lokale woonvisie, gebruik van de meest recente onderzoeksgegevens van het WoonOnderzoek Nederland (WoON). Naast een analyse van de trends en ontwikkelingen in de regio zal er worden ingegaan op het woningbouwprogramma in de regio, de behoefte naar onderscheidende woonmilieus, de betaalbaarheid van de woningen in de regio, duurzaamheid en flexibiliteit in de woningen en de regionale ontwikkelingen. De bredere scope biedt daarmee het grotere verhaal waarbinnen de lokale woonvisie de Haagse prioriteiten voor de komende jaren geeft. De regionale woonvisie zal naar verwachting in het najaar aan de gemeenten worden aangeboden.
Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020 (Rv 132 - 2009; RIS 167788) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.
Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen.
Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Elke sfeer dient ook de kwalitatief bijpassende woningen te krijgen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.
Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare wijken krijgt de verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.
Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.
Het plangebied Leidschenveen is één van de meest recente uitbreidingswijken van Den Haag. De woonsfeer is relaxed wonen aan de stadsrand. Dit komt tot uiting door een goede beschikbaarheid van alledaagse voorzieningen, gemengd met een goede bereikbaarheid en een relatief ruime, groene opzet. In de Woonvisie is het gebied getypeerd als een suburbaan woonmilieu. In dit woonmilieu worden gemiddeld 30 tot 40 woningen per hectare gebouwd. Uiteraard zijn er binnen het woonmilieu variaties in de intensiteit van bebouwing mogelijk. De verschijningsvorm kenmerkt zich door veelal lange straten/zichtlijnen met lange blokken grondgebonden woningen afgewisseld met vrijstaande woningen en kleinschalige appartementencomplexen. Op project- en woningniveau dienen de vraag en de specifieke woonwensen van stedelijk georiënteerde huishoudens centraal te staan. Mede vanwege de huidige samenstelling van de woningvoorraad in het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg ligt de prioriteit bij goedkope huur- en koopwoningen. Wat doelgroepen betreft, ligt de voorkeur bij woningen voor starters en senioren. Dit kan zich onder andere vertalen in het benutten van mogelijkheden voor particulier opdrachtgeverschap.
De werkwoning is een flexibel woonconcept waarbij de werk-, bedrijfs- of praktijkfunctie is gekoppeld aan of geïntegreerd in de woonfunctie.
In de bestemming "Wonen" is (standaard, op basis van jurisprudentie) ruimte voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Hieronder wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, cosmetisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dan wel het uitoefenen van een ambacht geheel of gedeeltelijk door middel van handwerk. Voorbeelden hiervan zijn een architect, schoonheidsspecialiste of edelsmid. Een aan huis verbonden beroep of bedrijf is toegestaan op voorwaarde dat de woonfunctie van het perceel daardoor niet wordt aangetast.
Op 1 oktober 2015 heeft de gemeenteraad de huisvestingsverordening 2015-2019 vastgesteld. In dit besluit is onder meer vastgelegd dat een vergunning tot woningsplitsing kan worden geweigerd, wanneer door bouwkundige splitsing (woningvorming) woningen van minder dan 40m2 woonvloeroppervlak ontstaan en/of de parkeerdruk in het gebied hoger is dan 90%. Bouwkundige splitsing (woningvorming) wordt daarom niet bij recht toegestaan in de regels.
Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit
De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.
De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:
Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.
Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.
Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.
De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.
Functiemengingstrategie
De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren is functiemenging een goed instrument. In de notitie 'Functiemengingstrategie (Rv 88 - 2005; RIS127027): Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen. Vooral combinatiegebouwen met praktijk - en kantoorruimte (tandarts, kapper en accountantskantoor) en wonen moeten worden gestimuleerd.
De VNG heeft de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' opgesteld. In de handreiking staan uitgebreide lijsten met richtafstanden die aangehouden moeten worden om voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten en gevoelige functies zoals wonen.
In de richtafstandenlijst zijn bedrijven ingedeeld in milieucategorieën, waarbij per bedrijf is aangegeven wat de afstand tot een rustige woonwijk dient te zijn. Deze afstanden kunnen als basis worden gehanteerd, maar zijn indicatief. Er kan, afhankelijk van het omgevingstype, van worden afgeweken. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' kunnen de afstanden uit de richtafstandenlijst bijvoorbeeld met één afstandstap worden verminderd.
Een aparte staat van bedrijfsactiviteiten voor functiemenging is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen. Ze vermeldt welke bedrijfsactiviteiten uit oogpunt van hinder en gevaar goed inpasbaar zijn in gebieden met functiemenging (stadscentra, winkelcentra, woonwerkgebieden met kleinschalige vooral ambachtelijke bedrijvigheid, gebieden langs stadstoegangswegen met meerdere functies).
Er is in deze lijst gekozen voor een andere categorieaanduiding dan in de algemene richtafstandenlijst:
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden de volgende randvoorwaarden:
In Leidschenveen is in de woongebieden sprake van bedrijven of beroepen aan huis. Zelfstandige bedrijven zijn er nauwelijks binnen het plangebied.
Provinciaal beleid
De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.
Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.
De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvatten het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie.
Te ontwikkelen centra
Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal. Het gaat om de volgende locaties:
Te optimaliseren centra
De andere aankoopplaatsen met een bovenlokale functie krijgen de status 'Optimaliseren' volgens het 'nee-tenzij-principe'. Dit betekent dat gewerkt wordt aan de verbetering van de (concurrentie)positie met alle denkbare middelen, in principe zonder netto toevoeging van winkelmeters. Een eventueel beperkte uitbreiding van winkelmeters staat in het teken van structuurverbetering van het centrum.
Overige aankoopplaatsen
De overige aankoopplaatsen zullen veelal niet in omvang kunnen groeien omdat zij soms minder toekomstperspectief hebben. Zij komen dan in aanmerking voor herstructurering (facelift, herprofilering of functieverandering) met aandacht voor de leefbaarheid van kleine kernen en buurten. Voor deze categorie centra kan eventuele groei van het winkeloppervlak in de volgende drie situaties aan de orde zijn:
Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig. De provincie beoordeelt de toelichting op het bestemmingsplan waarin de uitkomsten van deze regionale afstemming zijn opgenomen.
Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)-bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO) en wordt zonodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd. De provincie biedt ruimte voor een aantal uitzonderingen op de hoofdregel dat detailhandel in de bestaande centra moet plaatsvinden.
Vanuit ruimtelijke overwegingen en het beleid om bedrijventerreinen voor reguliere bedrijven te behouden, wordt uitbreiding van de perifere, solitaire en verspreide detailhandel zeer terughoudend benaderd. Buiten de centra van steden, dorpen en wijken wordt alleen ruimte geboden aan enkele specifieke branches die vanwege aard of omvang van de goederen niet goed inpasbaar zijn in centra.
Het huidige winkelvloeroppervlak kan in omvang verminderd worden om de detailhandelsstructuur ruimtelijk optimaal te kunnen laten functioneren. De regio Haaglanden vormt hierop een uitzondering. Door vermindering van winkelvloeroppervlak en planvoorraad wordt verder disfunctioneren van de detailhandelsstructuur voorkomen en de ruimtelijke kwaliteit niet verder aangetast. Het overzicht van de winkelleegstand toont de noodzaak aan om detailhandelsontwikkelingen vooral te concentreren in de provinciale structuur voor reguliere detailhandel en op PDV-locaties en tegelijkertijd het (plan)aanbod te reduceren.
Regionaal beleid
Het Stadsgewest Haaglanden heeft in november 2013 de Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 vastgesteld.
Op 1 januari 2015 is de Stadsregio Haaglanden opgegaan in de Metropoolregio Rotterdam-Den Haag (MRDH). De Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 is echter nog steeds het actuele beleid.
De MRDH streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert de MRDH de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio.
Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door de MRDH.
Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen. Deze zijn opgenomen in 'de detailhandelsladder'.
Gemeentelijk beleid
De Detailhandelsnota Den Haag (Rv 112- 2005; RIS127850) geeft de gewenste ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.
Hoofdwinkelstructuur
Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (Rm 54 - 2014; RIS 270670) maken 68 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2. Sinds de vorige monitor uit 2009 zijn er acht winkelgebieden afgevallen en zes nieuwe bijgekomen. Zes winkelgebieden zijn opgedeeld in een kerngebied en een rek- en krimpflank (niet behorende tot de Hoofdwinkelstructuur), met als doel het winkelaanbod verder te concentreren in een krachtig kerngebied.
De landelijke detailhandelssector heeft sinds de vorige monitor in 2009 een moeilijke periode doorgemaakt. De economische crisis met daarbij dalende bestedingen en consumentenvertrouwen heeft het winkellandschap beïnvloed. Daarnaast verplaatsen steeds meer bestedingen zich naar het internet. Tenslotte is de demografie in beweging met onder andere een groei van het aantal kleine huishoudens, vergrijzing en verkleuring. Positief punt hierbij is dat de bevolking in Den Haag is gegroeid en dat blijft doen de komende jaren, met daarmee een vergroting van het aantal consumenten en bestedingen.
Ambulante handel
Ambulante handel is onder te verdelen in warenmarkten, kiosken en straathandel/venten. Omtrent de ambulante handel op vaste standplaatsen buiten warenmarkten, merkt de Detailhandelsnota op dat het in winkelstraten de levendigheid vergroot en daarop een belangrijke aanvulling kan zijn. De nota streeft een beperkt aantal standplaatsen per winkelconcentratie na. De Straathandelsverordening Den Haag (Rv 1991; RIS 011315) laat vaste standplaatsen voor straathandel toe indien het bestemmingsplan dat toelaat.
Detailhandel binnen het plangebied
In Leidschenveen behoort het winkelcentrum 't Hoge Veen tot de hoofdwinkelstructuur. In de rest van het plangebied is geen detailhandel aanwezig en dit wordt ook niet mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan.
Den Haag wil met de kracht van horeca de aantrekkelijkheid van Den Haag vergroten, de ontwikkeling van gebieden met grote economische betekenis verder aanjagen en groei van werkgelegenheid in de horecasector stimuleren. De visie voor het gemeentelijk horecabeleid in de komende jaren wordt in de 'Horecavisie Den Haag' (RIS 288645) uiteengezet langs de belangrijkste thema's. Hiermee zet Den Haag in op het verder optimaliseren van de randvoorwaarden voor een bloeiend horecaklimaat in de stad.
In de horecavisie worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
De gemeente heeft als rol om afwegingen te maken tussen de belangen van ondernemers onderling en die tussen ondernemers en bewoners. Hierbij wordt uitgegaan van gebiedsprofielen voor de vestiging van horecazaken. Het resultaat is dat de kracht van Haagse horecaondernemers optimaal bijdraagt aan de quality of life voor bewoners, de aantrekkingskracht op (zakelijke) toeristen, een concurrerend vestigingsklimaat voor bedrijven en aan de werkgelegenheid in het algemeen.
Horecavisie: uitwerkingsplan 2016-2019
Het Uitwerkingsplan 2016-2019 (RIS 288643) maakt de vertaling van de Horecavisie naar concrete acties. In het uitwerkingsplan zijn een aantal regels en locaties specifiek benoemd.
Horeca in winkelgebieden
Den Haag streeft naar een optimale verhouding tussen winkels en horeca die winkelgebieden versterken. Daghoreca kan bijdragen aan de aantrekkelijkheid van een winkelgebied. Op een aantal pleinen kan de levendigheid in de avonduren worden versterkt, waardoor de verblijfstijd van de bezoeker wordt verlengd. Gekozen wordt nu voor het uitgangspunt van maximaal 30% lichte horeca in winkelgebieden. Het percentage heeft betrekking op het totaal aantal panden (niet-woonpanden) in het betreffende winkelgebied.
Horeca 'categorie licht' in de winkelstraten
Een goede balans tussen winkels/dienstverlening en horeca is nodig om een winkelgebied haar specifieke karakter en aantrekkingskracht te laten behouden. Concreet betekent dit: voldoende (dichtheid aan) winkels en daarnaast andere publiekgerichte functies zoals horeca, die overdag geopend zijn en de levendigheid en het winkelkarakter versterken. Om deze reden wordt een generiek uitgangspunt vastgesteld: maximaal 30% horeca in winkelgebieden binnen de hoofd-winkelstructuur. Om de dagfunctie van het gebied te versterken, en daarmee dichte puien overdag te voorkomen, is uitbreiding van het bestaande horeca-aanbod tot maximaal 30% alleen mogelijk met horeca in de categorie licht.
Hotelstrategie
De Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' (Rv 132 - 2013; RIS 260889) is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verdere diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies. Uitzondering hierop vormen één á twee ontwikkelingen aan de snelweg.
Horeca in het plangebied
Binnen het plangebied is horeca voornamelijk te vinden in het winkelcentrum. Daar wordt horeca in de categoroe licht in maximaal 30% van het aantal niet-woonpanden mogelijk gemaakt.
In Leidschenveen komen momenteel geen hotels voor en aangezien de wijk niet in een toeristisch kerngebied ligt, maakt het bestemmingsplan ook geen nieuwe hotels mogelijk. Alleen de vestiging van een Bed & Breakfast is onder voorwaarden mogelijk.
Het kantorenbeleid is vastgelegd in de nota 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' (RV 31 - 2010; RIS 170032). Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantorenmarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook op gericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd.
Volgens het provinciale beleid (AmvB Ruimte) is voor elke afwijking van het bestaande bestemmingsplan van meer dan 1000 m² bvo toevoeging aan kantoren een zogenaamde SER-laddertoets vereist. Deze toets vereist een aparte onderbouwing die het bouwplan ondersteunt en moet aan het bestemmingsplan c.q. bouwvergunning worden toegevoegd.
In Leidschenveen bevindt zich één kantoorpand. Nieuwe kantoren worden niet mogelijk gemaakt.
Het 'Lokaal onderwijsplan 2006-2010 'Haagse klasse(n)' biedt een richtinggevend kader ten behoeve van schoolbesturen (Rv 164 -2005; RIS 131462). In dit beleidsdocument staat de autonomie van de schoolbesturen ten aanzien van het onderwijsleerproces, de kwaliteitszorg en alle overige 'schoolinterne zaken' centraal. De kernwoorden zijn autonomievergroting, professionalisering, privatisering, marktwerking en schaalvergroting. Uitgangspunt van het beleid van het ministerie van OCW is dat de professionals in de scholen meer ruimte moeten krijgen om het onderwijs in te richten naar hun eigen professionele inzichten. Is er voldoende goed onderwijs beschikbaar, dan wordt de stad tevens een prettige vestigingsplaats voor werknemers en werkgevers.
Voor de onderwijshuisvesting en spreiding van onderwijsvoorzieningen betekent dit dat er naar gestreefd wordt om scholen zo goed mogelijk te huisvesten en met inachtneming van de wettelijke mogelijkheden een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad te bevorderen. Dit uit zich in de volgende doelstelling: 'Er is in Den Haag voldoende onderwijsaanbod beschikbaar, dat afgestemd is op de behoeften en capaciteiten van de leerling/ student, dat algemeen toegankelijk is en met de juiste spreiding over de stad.' Om deze doelstelling te behalen wordt ook aangesloten bij de nota 'Visie op Onderwijshuisvesting Den Haag 2000-2010' die de gemeenteraad in 2001 heeft vastgelegd (RIS 86719). In het licht van de uitvoering van deze nota heeft de raad bepaald dat nieuwbouw ter vervanging van schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, prioriteit heeft en dat bij de realisering daarvan onder meer rekening wordt gehouden met bouwkundige eisen ten aanzien van moderne arbeidsomstandigheden en adaptief onderwijs. Daarnaast wordt een goede spreiding van de onderwijsvoorzieningen bevorderd. Het betreffende schoolgebouw dient gemoderniseerd te worden om zodoende goed afgestemd te zijn op de eisen van het huidige onderwijs en bijbehorende voorzieningen.
Voor het stadsdeel Leidschenveen / Ypenburg is op 23 januari 2014 een Integraal Huisvestingsplan Onderwijs vastgesteld. Dit voorziet in het handhaven van de bestaande onderwijsvoorzieningen binnen het plangebied.
Peuterspeelzaalwerk
De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of wordt verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.
In het plangebied Leidschenveen liggen geen GOA-basisscholen.
Kinderopvang
Het doel van de nota beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (Rv 85 2001; RIS 85329) is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.
Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:
Binnen het plangebied bevinden zich enkele vestigingen van kinderopvang binnen de bestaande maatschappelijke voorzieningen (clusters van scholen) en in het centrumgebied.
De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn opgenomen in het meerjarenbeleidsplan maatschappelijke ondersteuning 'Zorg voor elkaar' 2011-2014 (Rv 66 - 2011; RIS 180162). Doel van het gemeentelijke welzijnsbeleid is dat Hagenaars actief deelnemen en voor elkaar klaarstaan, zich inzetten voor een ander, de buurt of een vereniging.
Het Meerjarenbeleidsplan heeft het karakter van een kadernota, waarin in grote lijnen de missie, hoofddoelen, centrale thema’s en het financiële raamwerk worden geschetst. Het vormt daarmee de paraplu voor verschillende (nog op te stellen) uitvoeringsprogramma’s, waarin de kaders per beleidsgebied worden vertaald in concrete doelen, activiteiten, tijdsfaseringen en financiële middelen.
De volgende hoofddoelen zijn geformuleerd:
1. Het bevorderen van de participatie van Hagenaars;
2. Het ondersteunen van de meest kwetsbare Hagenaars.
Bij participatie gaat het om het aanbieden van faciliteiten om deelname van Hagenaars in wijken
& buurten én in stedelijke netwerken te bevorderen. Bij ondersteuning gaat het om het bieden van
voorzieningen voor Hagenaars in kwetsbare posities, om zo zelfstandig mogelijk deel te kunnen nemen aan de samenleving.
In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.
Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.
Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben waar ze al dan niet met begeleiding kunnen wonen. Daarnaast is er behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden in de vorm van een opvang.
Buurthuis van de Toekomst
Het college wil accommodaties in de stad optimaal benutten door verschillende functies met elkaar te combineren zoals bibliotheken, zorg, welzijn, onderwijs en sport. Daarnaast wil het college de kracht van onder meer sportverenigingen beter benutten voor behoeften en vraagstukken uit de buurt. In het Buurthuis van de Toekomst werken sportclubs, scholen, culturele instellingen en andere organisaties in de wijk met elkaar samen.
Stadsboerderij Landzigt, jongerencentrum Ut Plekkie en Sportvereniging Leidschenveen zijn aangewezen als Buurthuis van de Toekomst.
Het gemeentelijke sportbeleid (Rv 7 - 2011; RIS 177242) is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.
De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:
De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.
De nota Spelen in de Stad (Cb 2008; RIS 155281) vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Zowel kwantiteit als kwaliteit speelt daarbij een rol.
Landelijk is het gebruikelijk om bij speelbeleid uit te gaan van een driedeling: kinderen van 0 tot 6 jaar, jeugd van 7 tot 12 jaar, en jongeren van 13 tot 18 jaar. De actieradius van deze leeftijdscategorieën verschilt. Jongere kinderen worden geacht zich zelfstandig minder ver te kunnen verplaatsen dan oudere.
Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:
leeftijdscategorie | aantal kinderen per speelplek | actieradius | speeloppervlakte | ||
0 tot 6 jaar | 50 tot 75 kinderen | 100 - 150 meter | 200 m² | ||
7 tot 12 jaar | 75 tot 100 kinderen | 400 - 600 meter | 500 m² | ||
13 tot 18 jaar | 100 tot 125 kinderen | 1.000 meter | 750 m² |
Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.
In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:
De bestaande speelplekken zijn opgenomen in paragraaf 2.5.6. In de algemene regels is een regeling opgenomen voor het mogelijk maken van speelvoorzieningen.
Den Haag maakt het duurzaam
De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' (2013, RIS269129) biedt een populaire samenvatting van het integrale duurzaamheids- en milieubeleid. Het doel van de nota is mensen te inspireren en te verbinden met ideeën en daadkracht om zo een stap extra te zetten naar een duurzame samenleving. De nota bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen.
Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaatneutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.
Duurzaamheid is beleidsmatig verankerd in de Kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag', een Klimaatplan, een Energievisie en in een aantal uitvoeringsplannen op het gebied van energie, klimaat, duurzame stedenbouw en duurzaam bouwen.'
Kadernota Op weg naar een duurzaam Den Haag (2009)
De kadernota 'Op weg naar een duurzaam Den Haag' (Cb 2009; RIS 165334) biedt een strategisch kader dat zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De kadernota bundelt het aspect 'duurzaamheid' rond de thema's Energie, Stedenbouw, Mobiliteit, Openbare Ruimte, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie. Doel is een klimaatneutrale stad in 2040. Daarbij wordt uitgegaan van de People, Planet, Profit benadering: 'een ontwikkeling moet aansluiten op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'. De belangrijkste duurzaamheidsplannen staan hieronder opgesomd.
Het gebiedsgericht milieubeleid in de volgende paragraaf beschrijft de ambities van deze thema's voor het plangebied Leidschenveen.
Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid
Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er zijn zes gebiedstypen gedefinieerd.
Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:
De volgende ambities zijn voor het gebiedstype Wonen van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.
Thema | Ambitie Gebiedstype Wonen |
Bodem | Extra |
Externe veiligheid | Maximaal |
Geluid | Maximaal |
Lucht | Maximaal |
Mobiliteit | Extra |
Schoon | Extra |
Water | Ambities per poldereenheid |
Natuur | Extra |
Klimaat | Maximaal |
De uitwerking van het gebiedsgericht milieubeleid voor Leidschenveen is opgenomen in hoofdstuk 5
De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:
In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen en bodem.
Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen.
Bij het bestemmingsplan Leidschenveen behoeft geen Mer te worden opgesteld.
Toetsingskader
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van activiteiten die een risico voor de omgeving kunnen opleveren, zoals milieurisico's, transportrisico's en risico's die kunnen optreden bij de productie, het vervoer en de opslag van gevaarlijke stoffen in inrichtingen. Bij de (her)inrichting van een gebied bepaalt de externe veiligheidssituatie mede de ruimtelijke (on)mogelijkheden.
In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gelezen in samenhang met de regels omtrent externe veiligheid moet worden onderzocht of er sprake is van aanwezigheid van risicobronnen in de nabijheid van de locatie waarop het Wro besluit betrekking heeft en dienen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR), en de eventuele toename hiervan, berekend te worden.
In het externe veiligheidsbeleid wordt doorgaans onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting of langs een vervoersas. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen.
Risicovolle inrichtingen
Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Voor het PR geldt volgens het Bevi een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6-contour mogen dan ook geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt. Uitsluitend om gewichtige redenen mogen nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6-contour gerealiseerd worden. Daarnaast bevat het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR rondom deze inrichtingen.
Tot risicovolle inrichtingen behoren ook mijnbouwinrichtingen en inrichtingen voor de opslag van explosieven.
Vervoer gevaarlijke stoffen
Op 1 april 2015 zijn de Wet basisnet en het Besluit externe veiligheid transport (Bevt) in werking getreden. De Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is daarmee komen te vervallen.
De wegen in beheer bij het Rijk zijn aangewezen als basisnetroute. Het bevoegd gezag neemt bij het vaststellen van een besluit dat betrekking heeft op gronden in de omgeving van een basisnetroute, ten aanzien van nieuw toe te laten kwetsbare objecten, de basisnetafstand in acht en houdt daarmee rekening ten aanzien van nieuw toe te laten beperkt kwetsbare objecten. De basisnetafstand volgt uit bijlage I van de Regeling basisnet. In de gemeente Den Haag zijn voor de A4, tussen Knooppunt Ypenburg en de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg, en de A13 basisnetafstanden vastgelegd.
Daarnaast worden voor daartoe aangewezen rijkswegen binnen een zone van 30 meter vanaf de rand van de rijksweg beperkingen opgelegd vanwege eventuele plasbranden (plasbrandaandachtsgebied). De aanwijzing volgt eveneens uit bijlage I van de Regeling basisnet. Het betreft dezelfde wegvakken als hierboven genoemd.
In een veiligheidszone of een plasbrandaandachtsgebied worden op bouwplanniveau op grond van de Regeling Bouwbesluit nadere eisen gesteld aan kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Voor het gedeelte van het plan dat binnen 200 m van een weg ligt waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (transportroute), moet in de toelichting het groepsrisico worden verantwoord.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevt situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Met een beperkte verantwoording kan worden volstaan wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Op 27 juni 2013 heeft de gemeenteraad een nieuw routeringsbesluit voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld (raadsvoorstel, RIS258608 en besluitenlijst, RIS260481 onder E.2). Het vervoer van routeplichtige stoffen (zoals LPG en propaan) is aan venstertijden gebonden, met het oog op de veiligheid. Tijdens kantoortijden (tussen 8.00 uur en 18.00 uur gedurende werkdagen) is het vervoer van routeplichtige stoffen op de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg niet toegestaan. Deze beperking geldt niet gedurende het weekend. Tijdens de venstertijden worden tankwagens met routeplichtige stoffen gedwongen de rijksweg via bebording te verlaten (K14-borden met vermelding van venstertijden) en via een eveneens gemarkeerde keerlus in omgekeerde richting hun weg op de rijksweg te vervolgen (zogenaamde 'gesloten verklaring'). In voornoemd besluit zijn ook de Lozerlaan en de Ockenburghstraat aangewezen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Voor dit traject gelden geen venstertijden.
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking (Bevb) getreden. Voor nieuwe situaties is de grenswaarde voor het PR ter plaatse van kwetsbare objecten 10-6 per jaar; voor beperkt kwetsbare objecten geldt dan een richtwaarde van 10-6 per jaar. Langs buisleidingen moeten belemmeringenstroken in acht worden genomen waarbinnen geen bebouwing (zowel boven- als ondergronds) of ondergrondse tanks zijn toegestaan. Daarnaast hanteert de Gasunie de Algemene VELIN voorwaarden voor grondroer- en overige activiteiten.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico wordt beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010.
Ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico onderscheidt het Bevb situaties waarin een 'volledige' verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk is en situaties waarin met een beperktere verantwoording kan worden volstaan. Er zijn twee situaties waarin volstaan, kan worden met een beperkte verantwoording:
1. Indien het bestemmingsplan betrekking heeft op het gebied tussen de 100% letaliteitszone en de 1% letaliteitszone van de buisleiding, of
2. Wanneer het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde (OW) bedraagt of het groepsrisico (uitgedrukt in relatie tot de OW) met minder dan 10% toeneemt en tevens onder de oriëntatiewaarde blijft.
Gemeentelijk beleid
De Nota externe veiligheid Den Haag is op 27 juni 2013 door de gemeenteraad vastgesteld (raadsvoorstel, RIS259485 en besluitenlijst, RIS260481, onder E.1). De belangrijkste uitgangspunten zijn hieronder vermeld:
In het kader van ruimtelijke ontwikkelingen worden in de nota 3 niveaus onderscheiden met elk hun eigen ambitieniveau:
- Structuurvisieniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwikkelen
- Bestemmingsplanniveau --> Veiligheidsgeïntegreerd ordenen
- Bouwplanniveau: --> Veiligheidsgeïntegreerd ontwerpen.
Wanneer beoogde ruimtelijke ontwikkelingen een overschrijding van het groepsrisico tot gevolg kunnen hebben, wordt het gemeentebestuur in een vroeg stadium actief bij het proces betrokken. Er is een expliciet collegebesluit ten aanzien van de verantwoording van het groepsrisico waarbij de kosteneffectiviteit van maatregelen in beschouwing wordt genomen.
Advies Veiligheidsregio Haaglanden
De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Veiligheidsregio Haaglanden om advies gevraagd. In het advies heeft de Veiligheidsregio Haaglanden de volgende punten naar voren gebracht:
Risicobronnen en effecten
Het plangebied ligt in de nabijheid van de risicobronnen met het transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen: de transportroutes gevaarlijke stoffen rijksweg A12 en A4 en de hoge druk aardgastransportleidingen W-514-01 en A-517. Het ergst denkbare scenario voor deze risicobronnen is een BLEVE van een tankwagen met brandbaar gas, het volledig vrijkomen van de inhoud van een (tank)wagen met een giftige vloeistof of gas, of een fakkelbrand van een hoge druk aardgastransportleiding. Door de aanwezigheid van deze risicobronnen kunnen binnen het plangebied hitte-, druk- en/of giftige effecten optreden. De kans dat deze scenario's plaatsvinden is zeer klein.
Risico voor de omgeving
Het concept ontwerpbestemmingsplan maakt een aantal ontwikkelingen mogelijk, waaronder de bouw van maximaal 89 appartementen, 26 eengezinswoningen en enkele nog uit te werken ontwikkelingen met functiebestemming “gemengd” en “woongebied”. Door deze ontwikkelingen nemen de risico's toe.
In het concept ontwerpbestemmingsplan is het groepsrisico van de verschillende risicobronnen niet beschouwd.
A. Geadviseerd wordt om de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A12 en A4 en de hoge druk aardgastransportleidingen in het ontwerpbestemmingsplan te beschouwen en indien noodzakelijk te verantwoorden.
Geadviseerde maatregelen
Om de kans op incidenten te verkleinen, de effecten van incidenten te beperken en de zelfredzaamheid van de aanwezigen te verbeteren, worden de volgende maatregelen geadviseerd:
B. Afschakelbare ventilatie (effectbeperking)
C. Vluchtweg van risicobron af (verhogen zelfredzaamheid)
D. Voorbereiding interne organisatie (verhogen zelfredzaamheid)
E. Risicocommunicatie (verhogen zelfredzaamheid)
Verwacht wordt dat dit advies voldoende informatie bevat om het groepsrisico aan te vullen, indien noodzakelijk een verantwoording van het groepsrisico op te stellen en om maatregelen te kunnen treffen. Naast het aspect externe veiligheid is voor de objecten ook het aspect brandveiligheid van belang. Hiervoor kunnen aanvullende maatregelen benodigd zijn.”
Wijze waarop de voorgestelde maatregelen worden geborgd
Onder A adviseert de Veiligheidsregio Haaglanden de hoogte van het groepsrisico als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A12 en A4 en de hoge druk aardgastransportleidingen te beschouwen en indien noodzakelijk te verantwoorden. Dat is gebeurd. Het rapport is als bijlage bij de toelichting opgenomen en de conclusies zijn beschreven onder het kopje "onderzoek en conclusie" eerder in deze paragraaf.
De overige geadviseerde maatregelen kunnen niet worden geborgd in het bestemmingsplan. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Voorbeelden hiervoor zijn een bouwplan en/of een afdeling communicatie.
Onderzoek externe veiligheid
Voor de ontwikkelingen die binnen het plangebied zijn opgenomen is door Antea een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd (Onderzoek externe veiligheid ontwikkellocaties Leidschenveen, projectnummer 409146, d.d. 29 april 2016). Dit onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd.
In het onderzoek is per ontwikkellocatie en per risicobron beschreven of er sprake is van een toename van het plaatsgebonden risico en/of van het groepsrisico. Er zijn 5 risicobronnen onderzocht: zwembad Active Health Centre Leidschenveen, hogedruk aardgasleiding A-517, hogedruk aardgasleiding W-514-01, hogedruk aardgasleiding W-539-01, vervoer van gevaarlijke stoffen over de A4 en vervoer van gevaarlijke stoffen over de A12.
Uit het onderzoek blijkt dat het zwembad Active Health Centre Leidschenveen geen relevante risicobron is in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen. Ook van de hogedruk aardgastransportleidingen W-514-01 en W-539-01 is gebleken dat deze geen relevante risicobronnen vormen in relatie tot de voorgenomen ontwikkelingen.
Plaatsgebonden risico
Uit het onderzoek blijkt dat er zich geen (geprojecteerde) kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten binnen de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour van de hogedruk aardgastransportleidingen en de route gevaarlijke stoffen bevinden. Het plaatsgebonden risico levert daarom geen belemmeringen op voor de voorgenomen ontwikkelingen.
Groepsrisico
Bij de ontwikkellocaties Laan van Leidschenveen/Donau (Aureliushof, locatie E in het onderzoek) en Vrouw Avenweg (naast het Gezondheidscentrum, locatie F in het onderzoek) is sprake van een lichte toename van het groepsrisico van de rijksweg A12 ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen. Het groepsrisico bevindt zich hier tussen de 0,1 en 0,2 keer de oriëntatiewaarde. De overige ontwikkelingen leiden niet tot een toename van het groepsrisico.
Aangezien alle ontwikkelingen ofwel binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgastransportleiding en/of het invloedsgebied van een route gevaarlijke stoffen over de weg zijn gelegen, dient er wel een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden. Deze verantwoording geldt ten aanzien van de rijksweg A4 (alle locaties), A12 (locaties E, F en 4) en de hogedruk aardgastransportleiding A-517 (locatie A, gelegen aan de Oude Middenweg/Henri Faasdreef) In de uitwerkingsregels van de bestemmingen Gemengd-uit te werken en Woongebied-uit te werken is daarom een bepaling opgenomen dat bij toepassing van de uitwerkingsplicht een verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden zoals omschreven in het onderzoek externe veiligheid in Bijlage 2 bij de toelichting.
Conclusie
Uit het onderzoek externe veiligheid blijkt dat het plaatsgebonden risico geen belemmeringen oplevert voor de voorgenomen ontwikkelingen. Bij twee ontwikkellocaties (locatie E en F in het onderzoek) is sprake van een lichte toename van het groepsrisico (tussen de 0,1 en 0,2 keer de oriëntatiewaarde) van de rijksweg A12 ten gevolge van de voorgenomen ontwikkelingen. De overige ontwikkelingen leiden niet tot een toename van het groepsrisico.
Wel is voor alle locaties een beperkte verantwoording van het groepsrisico verplicht ten aanzien van de rijksweg A4 (alle locaties), A12 (locaties E, F en 4) en de hogedruk aardgastransportleiding A-517 (locatie A). Deze verplichting is daarom als voorwaarde in de uitwerkingsregels van de bestemmingen Gemengd-uit te werken en Woongebied-uit opgenomen.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.
De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:
In het plangebied of in de directe omgeving zijn spoorwegen aanwezig. Voor de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in onderhavig bestemmingsplan dient derhalve rekening te worden gehouden met lawaai van railverkeer.
Reconstructie van wegen
Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.
Industrielawaai
In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.
Procedure hogere waarden
Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld.
Uit geluidsonderzoek is gebleken dat voor een drietal locaties langs de Veenweg waar bij recht nieuwbouw mogelijk wordt gemaakt de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden (zie Bijlage 4 “Akoestisch onderzoek Gebiedsonderzoeken bestemmingsplan Leidschenveen, locaties met een directe bouwtitel “, projectnummer 409146, d.d. 22 juni 2016).
Om op deze locaties nieuwbouw mogelijk te maken, is een procedure ontheffing hogere waarde doorlopen. In tabel 6.1 van het akoestisch onderzoek is per locatie aangegeven welke hogere waarden vastgesteld dienden te worden. Met het besluit hogere waarden zijn deze waarden verleend.
Globaal geluidsonderzoek uit te werken bestemmingen
Voor de locaties die zijn voorzien van een uit te werken bestemming is aan Antea gevraagd om globaal geluidsonderzoek uit te voeren. Uit dit onderzoek (Akoestisch onderzoek Gebiedsonderzoeken bestemmingsplan Leidschenveen, locaties met een nader uit te werken bestemming, projectnummer 409146 d.d. 23 juni 2016, zie bijlage 5) blijkt dat op alle vier de onderzochte ontwikkellocaties de geluidbelasting ten gevolge van één of meerdere wegen meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bedraagt. Voor deze locaties zal bij nadere invulling van de plangebieden mogelijk een hogere waarde moeten worden vastgesteld.
De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt ten hoogste 67,7 dB. De gecumuleerde geluidbelasting blijft daarmee beneden de maximaal aanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting van 69,5 dB.
Op een van de vier locaties bedraagt de geluidbelasting vanwege de Rijksweg A12 meer dan de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting van 53 dB. Dit betekent dat het niet zondermeer mogelijk is om woningbouw op deze locatie te plegen. Voor een nadere invulling van deze plannen zal gerichter gekeken moeten worden in hoeverre het mogelijk is op welke wijze aan de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting van 53 dB kan worden voldaan.
Conclusie
Uit geluidsonderzoek is gebleken dat voor een drietal locaties langs de Veenweg waar nieuwbouw mogelijk is de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. Voor deze locaties is daarom een besluit ontheffing hogere waarden vastgesteld.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan Leidschenveen maakt slechts enkele ontwikkelingen mogelijk die ruim binnen de definitie van 'niet in betekenende mate' vallen. De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen kortom niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen beletsel voor de beoogde ruimtelijke ontwikkelingen.
De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.
Het plangebied maakt geen deel uit of grenst niet aan een Natura 2000-gebied.
In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.
Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom, Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens.
De Boswet is hier niet van toepassing
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.
In het bestemmingsplangebied komen soorten van de lichtste beschermingscategorie voor zoals de egel en de gewone pad. Hiervoor geldt een algemene vrijstelling. In de wijk De Vissen komen langs de waterkanten rietorchissen voor (tabel 2). Daarnaast komen op enkele plekken de licht beschermde wilde marjolein (Oude Middenweg/Watervogelstraat) en veldsalie (omgeving Veenweg) (tabel 2). De watergangen vormen habitat voor de licht beschermde kleine modderkruiper (tabel 2) en de zwaar beschermde bittervoorn (tabel 3/Bijlage IV Habitatrichtlijn). In het gebied zijn zwaar beschermde broedvogels aanwezig zoals ekster, koolmees, fuut en kleine karekiet. In gebouwen verspreid over het gebied nestelen huismussen en mogelijk incidenteel gierzwaluwen. Daarnaast bevinden zich hier waarschijnlijk meerdere verblijfplaatsen van de gewone- en ruige dwergvleermuis en is belangrijk foerageergebied van verschillende soorten vleermuizen aanwezig (tabel 3/Bijlage IV Habitatrichtlijn). De verblijfplaatsen van vleermuizen en de nesten van huismussen en gierzwaluwen zijn het gehele jaar beschermd (www.ndff.nl; De Groene Ruimte, 2014a; De Groene Ruimte, 2014b; Mostert, 2012; De Groene Ruimte 2015a). Voor deze soorten worden bij eventuele ruimtelijke ontwikkelingen (zoals sloop) mogelijk één of meer verboden uit de Flora- en faunawet overtreden. Hiervoor moet een ontheffing aangevraagd worden, waarbij mitigerende maatregelen noodzakelijk zijn. Voor broedvogels geldt dat alle schade moet worden voorkomen. Een ontheffing voor ruimtelijke ontwikkelingen kan niet worden verleend. (Als in de toekomst activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van EZ goedgekeurde gedragscode, geldt voor tabel 2-soorten een vrijstelling.) Uit natuuronderzoek moet blijken welke effecten de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt hebben op deze soorten en of deze effecten voorkomen kunnen worden. Het bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van deze soorten.
Als soorten van de zwaarste beschermingscategorie aanwezig zijn, geldt:
- onderbouwing groot maatschappelijk belang
- toelichting op de afweging voor voorgenomen activiteit
- onderbouwing locatiekeuze en onderzoek naar alternatieve locaties.
Resultaten natuuronderzoek
In opdracht van de gemeente heeft Antea een natuurtoets uitgevoerd voor de ontwikkellocaties binnen het plangebied. Deze natuurtoets (Natuurtoets Ontwikkellocaties bestemmingsplan Leidschenveen, projectnummer 409146 d.d. 29 april 2016) is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd. De conclusie van het bureauonderzoek en het terreinbezoek is dat de Flora- en faunawet geen belemmering vormt voor het voorgenomen bestemmingsplan. Bij de uitvoering dient wel rekening gehouden te worden met algemeen voorkomende broedvogels. Daarnaast kan bij de uitvoeringsperiode, in het kader van de zorgplicht, rekening gehouden worden met vleermuizen en algemeen voorkomende amfibieën en vissen (zie paragraaf 6.1.2 en 6.1.3).
Maatregelen voor broedvogels
Voor de voorgenomen werkzaamheden waarbij bomen en struiken gekapt worden, dient rekening gehouden te worden met het broedseizoen (globaal half maart tot en met juli; afhankelijk van klimatologische omstandigheden). Er zijn geen belemmeringen vanuit de Flora- en faunawet aan de orde indien ten minste één van de volgende maatregelen genomen worden:
uitgevoerd (voorkeursmaatregel) indien geen broedvogels aanwezig zijn. Of in deze periode wordt het plangebied ongeschikt gemaakt voor broedvogels.
ecoloog gecontroleerd op actuele broedgevallen; bij gebleken aanwezigheid van broedende vogels moeten de werkzaamheden worden uitgesteld tot na het broedseizoen.
Conclusie
Uit de natuurtoets blijkt dat de Flora- en faunawet geen belemmering vormt voor het voorgenomen bestemmingsplan. Bij de uitvoering van de ontwikkelingen dient echter wel rekening gehouden te worden met algemeen voorkomende broedvogels.
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.
De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.
Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben bodembedreigende activiteiten plaatsgevonden. Binnen het plangebied betreft het autoreparatiebedrijven, een lasinrichting, een meubelmakerij een schildersbedrijf, een scheepsmakerij en diverse stortplaatsen. Tevens is het gebied in het verleden opgehoogd en zijn vele gedempte sloten bekend. Daarnaast zijn meerdere ondergrondse brandstoftanks bekend. Hiervan zijn de meeste verwijderd of onklaar gemaakt en is een enkeling nog in gebruik.
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Op verscheidene locaties is daaruit gebleken dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). De meeste gevallen zijn reeds gesaneerd. Een deel van de gevallen is volledig verwijderd door de verontreiniging te ontgraven. Een deel is gesaneerd middels isolatie van de verontreiniging door een leeflaag en/of een duurzame afsluitende laag (verharding/bebouwing) en gelden er gebruiksbeperkingen.
Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet er eventueel gesaneerd worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien er voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn moeten de bodemonderzoeken geactualiseerd worden.
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) gelegen is in zone B8 en gemiddeld niet verontreinigd is. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gelegen in zone O2 en is gemiddeld licht verontreinigd met PCB.
Het plangebied is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied.
Conclusie
Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden of waar uit onderzoek is gebleken dat sprake is van (ernstige) bodemverontreiniging, moet op het moment dat er sprake is van een concrete ontwikkeling (in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning) bodemonderzoek worden uitgevoerd en/of moet er eventueel gesaneerd worden.
In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en in paragraaf 5.3 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.5 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gegeven. Met deze keuze kunnen in paragraaf 5.6 de opzet van het bestemmingsplan en de bestemmingen globaal beschreven worden.
Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma. Als er (nog) geen regionaal programma is vastgesteld dan kan uit een positief advies van de regio blijken dat regionale afstemming heeft plaatsgevonden. Als de behoefte voldoende is gemotiveerd, wordt gekeken of aan deze behoefte kan worden voldaan door het benutten van locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stads- en dorpsgebied.
Ook in de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen. Gesteld wordt dat 'een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:
Regionale behoefte
Het bestemmingsplan maakt in Leidschenveen verschillende ontwikkelingen direct of middels een uitwerkingsbevoegdheid mogelijk. Het gaat om:
De eerste trede van de ladder betreft de behoefte aan het programma en de regionale afstemming van het programma.
Door de afdeling DSO/Programmamanagement, Strategie en Onderzoek (PSO) van de gemeente Den Haag is onderzoek gedaan naar de regionale woningbehoefte. Basis voor dit onderzoek zijn de bevolkingsprognoses:
Beide prognoses berekenen vanuit de bevolkingsontwikkeling en de huishoudensontwikkeling hoeveel woningen nodig zijn. Hieruit volgt dat gedurende de planperiode (tot 2025) ca. 49.000 (Primos) tot 55.000 (provincie ZH) woningen nodig zijn binnen de regio Haaglanden
Gewenste toename van de woningvoorraad in Haaglanden 2015 t/m 2040, aantal woningen
Kijkende naar de harde en zachte planvoorraad blijkt dat binnen de regio Haaglanden 10.500 woningen de status juridisch hard hebben gekregen. De overige 30.310 woningen worden als zacht beschouwd (zie tabel 6).
Planvoorraad woningbouw Haaglanden (netto), naar status en jaar oplevering (incl. studentenhuisvesting)
Strikt genomen kan bij de toets op de woningbehoefte alleen rekening worden gehouden met de juridisch harde planvoorraad. Deze zijn immers vastgelegd in een vastgesteld plan en/of omgevingsvergunning. Wanneer we alleen de juridisch harde planvoorraad (10.500 woningen) binnen Haaglanden confronteren met de gewenste groei van de woningvoorraad dan blijkt (zie tabel 3) dat de harde planvoorraad veel lager is dan gewenste toename van de woningvoorraad. Voor de korte termijn (2015-2020) is er een tekort in een bandbreedte van circa 13.000 tot 21.000 netto toe te voegen woningen in geheel Haaglanden. Voor de lange termijn (2020-2040) is het tekort circa 84.000-92.000 netto toe te voegen woningen..
Gewenste toename woningvoorraad ten opzichte van de harde (netto) planvoorraad 2015-2040
Zelfs als we de volledige harde en zachte planvoorraad confronteren met de gewenste groei van de woningvoorraad dan blijkt op de korte termijn (2015-2020) een tekort van ca. 5.100 woningen (Provincie ZH). Op basis van de Primos-prognose is weliswaar een beperkt overschot te verwachten (ca. 3.100 woningen ), maar de kans dat dit zich daadwerkelijk zal voordoen is zeer gering. De volledige zachte planvoorraad zou in dat geval binnen vier jaar juridisch-planologisch mogelijk gemaakt moeten worden en daadwerkelijk moeten worden gebouwd. Dit is niet reëel. Kijkende naar de confrontatie van de volledige harde en zachte planvoorraad met de gewenste woningtoename op de lange termijn ontstaat een tekort van ca. 44.500 (Provincie ZH) tot ca. 53.000 (Primos) woningen.
Geconcludeerd kan worden dat zowel voor de korte als de lange termijn er onvoldoende harde plannen zijn om aan de gewenste groei van de regionale woningvoorraad (woningbehoefte) tegemoet te komen. Ook de zachte planvoorraad is (zeer waarschijnlijk) op de korte termijn en lange termijn onvoldoende om de gewenste groei van de woningvoorraad te accommoderen.
Naast deze kwantitatieve behoefte is er ook een kwalitatieve behoefte aan de woonmilieus dat wordt toegevoegd in het plangebied. Volgens de Grote Woontest Haaglanden is er op dit moment een tekort aan het woonmilieu 'woonwijk met vooral eengezinswoningen' binnen Den Haag. Het programma van de ontwikkellocaties draagt bij aan het toevoegen van dit woonmilieu.
Binnen het centrumgebied van Leidschenveen is op een aantal locaties hogere bebouwing voorzien in de vorm van appartementen. De behoefte aan appartementen ligt lager dan de behoefte aan eengezinswoningen doch ook in de regio is een groeiende behoefte aan appartementen op locaties dicht bij voorzieningen en concentratueplekken van openbaar vervoer. Het programma op de ontwikkelllocaties dragen bij tot dit woonmilieu.
Het bestemmingsplan Leidschenveen maakt de volgende ontwikkelingen mogelijk:
ontwik kelllocaties in Leidschenveen
Op de kavel naast het Mondriaancollege langs de Laan van Leidschenveen is een initiatief ingediend voor 89 appartementen met parkeren grotendeels op eigen terrein. Het project wordt ontwikkeld door BPD. Voor het project is inmiddels een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Het plan wordt conform in hit bestemmingsplan opgenomen.
Langs de Veenweg is een aantal kavels nog niet bebouwd. Voor die locaties zijn randvoorwaarden opgesteld die ruimte scheppen voor ontwikkelingen, maar die ervoor zorgen dat het groene karakter van het lint zoveel mogelijk behouden blijft. Dit groene open karakter blijft gehandhaafd wanneer er voldoende afstand tussen bebouwing en de Veenweg blijft en voldoende afstand tussen de woningen onderling, waardoor de tuinen het beeld bepalen. Ook de grootte van de bebouwing is bepalend voor de openheid en afwisseling in het lint, daarom zijn enkel vrijstaande woningen en twee-onder-een-kappers mogelijk en zijn er randvoorwaarden voor het bebouwingspercentage en hoogtes opgenomen. Bepalend bij randvoorwaarden voor bebouwingspercentages is de grootte van de kavel en wat er vergunningsvrij mogelijk is qua aan- en bijgebouwen. Voor onbebouwde kavels wordt tevens een maximaal aantal woningen per kavel aangegeven.
De randvoorwaarden gelden ook voor nagenoeg alle bebouwde kavels; hierdoor hebben deze kavels ontwikkel-gerichte randvoorwaarden. Er wordt een uitzondering gemaakt voor twee clusters bebouwing aan de Veenweg en de percelen met gemeentelijke monumenten. Daar wordt de bestaande bebouwing als uitgangspunt genomen en als zodanig op de verbeelding aangegeven.
Voor het merendeel van de woningen aan de Veenweg gelden de volgende randvoorwaarden:
Op een negental woonkavels aan het gedeelte aan de Veenkadewetering tussen Veenweg 137 en de Landscheiding Rijnland - Delfland mogen vrijstaande woningen in drie bouwlagen worden gebouwd, ontsloten aan de Veenweg zonder bijbehorende gebouwen.
Deze kavel (kavel A, B1 en B2) valt binnen de centrale zone van Leidschenveen. Zowel in het masterplan als het vigerende bestemmingsplan is op deze locatie een kantoorontwikkeling voorzien, die thans niet meer aan de orde is. Deze bestemming zal dus niet meer worden gerealiseerd. In onderhavig plan wordt een deel ven de gronden toegekend aan de groene dooradering van Leidschenveen langs de Zoetermeerse Rijweg en het deel aan de oude Middenweg krijgt een Gemengd - uit te werken bestemming.
Op deze locatie wordt gedacht aan een programma met appartementen (300) en/of 100 eengezinswoningen en circa 500m2 maatschappelijke voorzieningen met een hoogte van maximaal 30 meter.
Deza kavel (kavel G) is een van de resterende grote kavels in het centrum van Leidschenveen. Op deze kavel zijn maatschappelijke voorzieningen (religie), sportvoorzieningen en woningbouw voorzien.
Er worden thans initiatieven ontwikkeld om op deze kavel woningbouw te realiseren met appartementen en grondgebonden woningen aan de zijde van het Madeliefveld. De huidige verbinding tussen de Veenweg en het Pijlkruidveld over het huidge Madeliefveld wordt in het plan opgenomen. Het plan is te globaal van opzet zodat de locatie in het bestemmingsplan een Gemengd-uit te werken bestemming zal krijgen. Het programma omvat ca 250 woningen met een maximale bouwhoogte van 35 meter.
Het betreft hier de kavel (J) aan de Zoetermeerse Rijweg hoek Emmy Belinfantedreef. Het plan omvat de bouw van 38 eengezinswoningen die worden gerealiseerd door Heijmans. Voor het plan is inmiddels een aanvraag voor een omgevingsvergunnning ingediend maar is te globaal van opzet zodat de locatie in het bestemmingsplan een woongebied - uit te werken bestemming zal krijgen.
Het initiatief omvat de bouw van 26 eengezinswoningen in drie lagen. Het plan wordt ontwikkeld door AM-vastgoed. Er is echter nog geen concreet initiatief ingediend. Daarom wordt de locatie als Woongebied - uit te werken in het bestemmingsplan opgenomen.
Langs de Vrouw Avenweg, naast het Gezondheidscentrum, ligt een kavel die nog niet is ontwikkeld. Deze kavel is voorzien van de bestemmings Gemend-uit te werken, net als in het voorgaande bestemmingsplan. Aangezien op deze locatie de functie wonen niet was toegestaan, is de functieaanduiding "Wonen uitgezonderd" op de verbeelding opgenomen. Op deze kavel kunnen voorzieningen en/of bedrijven worden gerealiseerd.
In het plangebied zijn in het verleden een aantal projectbesluiten en omgevingsvergunningen verleend die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Van belang voor dit bestemmingsplan is de volgende vergunning:
Deze vergunning is verwerkt in het bestemmingsplan.
Zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven volgt uit de structuurvisie en de agenda voor de Haagse Verdichting dat voor bebouwing langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van de mogelijkheid om minimaal vijf bouwlagen te realiseren.
Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan immers een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria aan de hand waarvan besloten wordt of verdichting wordt toegepast wordt zijn:
In het plangebied zijn de Zoetermeerse Rijweg en de Laan van Leidschenveen doorgaande routes en komen in aanmerking voor bebouwing in vijf of meer bouwlagen. De gerealiseerde bebouwing langs deze wegen bestaat voor een deel al uit vijf of meer bouwlagen en deels was op basis van het voorgaande bestemmingsplan en/of uitwerkingsplan reeds bebouwing in (minimaal) 5 lagen toegestaan.
Uitgangspunt is dat dakopbouwen in de hele stad zijn toegestaan, tenzij het stedenbouwkundig niet verantwoord is. Per bestemmingplangebied wordt een duidelijke stedenbouwkundige afweging gemaakt waar dakopbouwen wel en niet mogelijk worden gemaakt. Dit kader biedt zowel voor potentiële aanvragers als voor omwonenden duidelijkheid waarom er wel of geen dakopbouw wordt toegestaan. Bij deze stedenbouwkundige verantwoording spelen de volgende aspecten een rol:
De bebouwing in Leidschenveen is in de afgelopen vijftien jaar gerealiseerd. Daarbij is uitgegaan van bouwhoogten die in de uitwerkingsplannen van het bestemmingsplan Leidschenveen zijn aangegeven. Er is kortom in het onderhavige bestemmingsplan uitgegaan van de planologische mogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan/uitwerkingsplan en niet van de feitelijke hoogtes. Dit betekent dat er hier en daar nog mogelijkheden zijn tot het realiseren van een extra bouwlaag/dakopbouw binnen de op de verbeelding opgenomen maximale bouwhoogtes. Er is daarom in dit bestemmingsplan geen regeling opgenomen voor dakopbouwen.
Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid
Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). zie ook 3.11.2 Gebiedsgericht milieubeleid.
Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:
Het plangebied Leidschenveen behoort tot het gebiedstype Wonen. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.
Thema | Welk ambitietype? | wordt de ambitie in het plangebied gerealiseerd? | Kwalitatieve uitwerking | ||
Bodem | Extra | gedeeltelijk | Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden | ||
Externe veiligheid | Maximaal | ja | Er vindt geen overschrijding plaats van de normen voor plaatsgebonden risico en groepsrisico als gevolg van de aan de zijde van de autosnelwegen gelegen gasleiding en het vervoer gevaarlijke stoffen. Bedrijven met een extern veiligheidsrisico mogen niet worden gevestigd. De opslag en verkoop van vuurwerk is uitsluitend via een afwijking mogelijk gemaakt. |
||
Geluid | Maximaal | ja | Het plangebied wordt omsloten door drukke doorgaande wegen zoals: de autosnelwegen A4 en A12. Langs de A12 zijn geluidschermen gerealiseerd. Aan de noordzijde van de Zoetermeerse Rijweg vormt de groene buffer in de vorm van een geluidwal een barriere voor het achter gelegen woongebied. Bij een deel van de bij recht mogelijk gemaakte woningen is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde. Hiervoor wordt een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde verleend, omdat stedenbouwkundige of bronmaatregelen niet of onvoldoende mogelijk zijn. |
||
Lucht | Maximaal | ja | De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, dragen niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. | ||
Mobiliteit | Extra | ja | Het plan leidt niet tot een significante toename van het verkeersaanbod. De ontwikkellocaties betreffen relatief kleine ontwikkelingen verspreid over het plangebied. Deze ontwikkelingen hebben een marginaal effect op de verkeersstromen binnen en buiten het plangebied. De geplande ontwikkelingen zorgen niet voor problemen in de verkeersafwikkeling. Dat geldt ook voor rijkswegen A4 en A12, inclusief de op- en afritten. Parkeernormen volgens de Nota parkeernormen, dubbelgebruik parkeerplaatsen. |
||
Schoon | Extra | ja | In de Kadernota Openbare Ruimte (2004) zijn richtinggevende kwaliteitsniveaus voor de kwaliteit en onderhoud van de openbare ruimte gegeven: Residentiekwaliteit geldt voor de inrichting en onderhoud van de openbare ruimte van alle woon- en werkgebieden. Op basis hiervan heeft het gemeentebestuur bepaald dat de wijk Leidschenveen wordt schoongemaakt en schoongehouden op Residentiekwaliteit. | ||
Water | Ambities per poldereenheid | ja | Binnen het thema water zijn de volgende onderwerpen voor het plangebied van belang: waterkwantiteit, waterkwaliteit en ecologie, veiligheid en waterkering en afvalwater en riolering (zie 3.5). Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit. | ||
Natuur | Extra | ja | In of op korte afstand van het plangebied is geen Natura-2000 gebied gelegen. De stedelijke ecologische verbindingszones zijn voor het grootste deel beschermd met een groen bestemming. | ||
Klimaat | Maximaal | ja | De rijksoverheid en de bouwpartijen in Nederland hebben afgesproken uiterlijk in 2020 alle nieuwbouw CO2-neutraal te bouwen, met een tussenstap van 50% CO2-reductie in 2015. |
Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.
Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels.
De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de SVBP2012: Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 'van de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. . Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.
Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.
Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de digitale verbeelding wordt de informatie in een aparte deel van het scherm zichtbaar, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Op deze wijze is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding aangegeven bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.
Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.
Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.
Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.
Beleidskader | Vertaling in het bestemmingsplan | |||
Cultureel erfgoed | ||||
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden. Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. | De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2 Archeologie). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld. | |||
Ruimtelijk beleid | ||||
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke plannen van de decentrale overheden. | Zie paragraaf 5.2 Ladder voor duurzame verstedelijking | |||
De Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" zet in op een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk, goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur. | ||||
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet. | In het centrumgebied is het winkelcentrum Leidschenveen binnen de bestemming Gemengd - 1 opgenomen. Buiten deze bestemming wordt in het overig deel van het plangebied geen detailhandel toegestaan | |||
De Structuurvisie / Haagse Verdichting houdt voor Leidschenveen in dat invulling wordt gegeven aan: | ||||
dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van minimaal vijf bouwlagen. |
De doorgaande wegen Laan van Leidschenveen en de Zoetermeerse Rijweg in het plangebied zijn gebouwen gerealiseerd met ouwhoogte van minimaal vijf lagen. Langs deze wegen mag de bebouwing van de nog te ontwikkelen locaties hoger zijn dan minimaal vijf bouwagen. | |||
optoppen (dakopbouwen) | Binnen de hoogten op de verbeelding is ruimte voor een extra bouwlaag of dakopbouwen. Deze mogelijkheid was binnen het vigerende plan ook al mogelijk. | |||
verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen; | geen | |||
functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw); | nvt | |||
dubbel grondgebruik. | nvt | |||
Groen | ||||
Inzet is de Stedelijke Groen Hoofdstructuur (paragraaf Groen) duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. | Het tuinstadkarakter van de Vinex locatie Leidschenveen met veel groen en singels met groene taluds is op de verbeelding weergegeven met de bestemmingen Groen en bestemming Water. | |||
Verkeer en parkeren | ||||
De Haagse Nota Mobiliteit hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie | De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is gericht op de hoofdverkeerswegen: Laan van Leidschenveen en Zoetermeerse Rijweg. Alle overige straten in het plangebied vallen onder de bestemming Verkeer - Verblijfsstraat. Verblijfsgebieden zijn als Verkeer - Verblijfsgebied aangegeven; het gaat om verkeersvrije delen van straten en pleinen. | |||
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte | In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernormen Den Haag etc | |||
Wonen | ||||
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen | De bestaande woningen zijn opgenomen in de bestemmingen Wonen - 1 tot en met Wonen - 4 en de diverse gemengde bestemmingen. Het bestemmingsplan maakt op diverse locaties nieuwe woningen mogelijk (zie paragraaf 5.3) Hiervoor zijn flexibele planregelingen opgenomen. | |||
Economie | ||||
Bedrijven |
Het bestemmingsplan Leidschenveen biedt juridisch-planologische ruimte aan praktijk- en bedrijfsruimte- en ateliers. | |||
Detailhandel en Dienstverlening |
zie hiervoor onder Ruimtelijk Beleid | |||
Horeca |
Binnen het bestemmingsplan is horeca mogelijk gemaakt binnen de bestemming Gemengd - 1 (lichte horeca) en binnen de bestemming Gemengd - 2 | |||
Kantoren |
De bestemming Kantoor is gegeven aan het enige kantoorcomplex dat in het plangebied is gelegen. | |||
Milieuzonering (paragraaf Keuze en verantwoording van bestemmingen) zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. | Solitaire bedrijfsvestigingen zijn onder de bestemming Bedrijf (B) geschaard. Hier zijn bedrijfsactiviteiten in de categorieën A en B toegestaan, zowel activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd als activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden. Bedrijfsvestigingen in de bestemming Gemengd (GD) en - met een aanduiding - in de bestemming Wonen (W) zijn alleen in categorie A toegestaan. |
|||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | ||||
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg | In dit bestemmingsplan maakt geen brede bestemming voor maatschappelijke doeleinden mogelijk maar alleen maatbestemmingen. Onderwijsinstellingen hebben de bestemming Maatschapppelijk - Onderwijs gekregen. De bestemming Maatschappelijk - Gezondheidszorg is gegeven aan het gezondheidscentrum aan de Vrouw Avenweg. De bestemming Maatschappelijk - Welzijn is gegeven aan de kinderboerderij en het Zorgcentrum aan de laan van Leidschenveen | |||
Sport en recreatie | ||||
Sport | De bestaande sportvoorzieningen zijn in het bestemmingsplan opgenomen. |
TABEL CULTUREEL ERFGOED | ||||
Typering te beschermen culturele waarden en archeologie | Vertaling in het bestemmingsplan | |||
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 3.3.2 Archeologie) Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden. | De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld. | |||
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In Artikel 1 Begrippen' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
De bestemming Agrarisch is toegekend aan een tweetal agrarische bedrijven in de Roeleveense polder. De gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van een agrarisch bedrijf met de daarbij behorende gebouwen, bedrijfswoning, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, [gebouwde / onbebouwde] parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.
Ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijfswoning" (bw) is tevens een bedrijfswoning toegestaan.
De bestemming Bedrijf is toegekend aan een bedrijf gelegen aan de Molenpolderstraat en een nutsvoorziening gelegen aan de Henk Kompagnelaan. De gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorieen 1 t/m 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
Ter plaatse van de functieaanduiding "nutsvoorziening" (nv) is uitsluitend een nutsvoorziening toegestaan.
De bestemming Gemengd-1 is toegekend aan het winkelcentrum. De gronden zijn op de begane grondlaag uitsluitend bestemd voor detailhandel, dienstverlening en horeca in de categorie licht van de bij dit bestemmingsplan behorende staat van horeca-categorieën als opgenomen in bijlage 1 van de regels en op de verdiepingen uitsluiten voor wonen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
Ter plaatse van de functieaanduiding "bibliotheek" (bi) is tevens een bibliotheek toegestaan op de begane grond, ter plaatse van de functieaanduiding "maatschappelijk" (m) zijn tevens een kinderdagverblijf en gezondheidszorg toegestaan op de verdiepingen en ter plaatse van de functieaanduiding "parkeergarage" (pg) is tevens een parkeergarage toegestaan op de eerste verdieping.
In maximaal 30% van het aantal panden binnen een aaneengesloten bestemmingsvlak binnen deze bestemming mag op de begane grond een horeca-inrichting in de categorie "licht" van de Staat van Horeca-categorieën worden gevestigd.
De bestemming Gemengd-2 is toegekend aan het woon-/zorg- en voorzieningencomplex gelegen aan het Harriet Freezerhof. De gronden zijn bestemd voor de functies dienstverlening, horeca in de categorie licht van de bij dit bestemmingsplan behorende staat van horeca-categorieën als opgenomen in bijlage 1 van de regels, maatschappelijk (waaronder uitsluitend wordt begrepen gezondheidszorg, jeugd-/kinder-/naschoolseopvang, verenigingsleven en zorg- en welzijnsinstellingen), sport (waaronder uitsluitend wordt begrepen sportzaal/-hal/-centrum) uitsluitend op de begane grondlaag en eerste verdieping en de functies maatschapelijk (waaronder uitsluitend wordt begrepen woonzorginstelling) en wonen in het hele pand met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
Ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 2" (h<2) is tevens een horecavestiging tot en met categorie middelzwaar van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Horeca-categorieën toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding "parkeergarage" (pg) tevens een parkeergarage.
De bestemming Gemengd-3 is toegekend aan de gronden gelegen tussen de Henri Faasdreef, de Vaz Diasdreef en de Klaas Voskuildreef. De gronden zijn bestemd voor bedrijfsmatige activiteiten ten behoeve van bedrijven in de categorie A van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging' als opgenomen in bijlage 2 van de regels (met uitzondering van garagebedrijven), cultuur en ontspanning (waaronder uitsluitend wordt begrepen atelier en creativiteitscentrum), dienstverlening, horeca in de categorie licht van de bij dit bestemmingsplan behorende staat van horeca-categorieën als opgenomen in bijlage van de regels, kantoor, maatschappelijk (waaronder uitsluitend wordt begrepen gezondheidszorg, jeugd-/kinder-/naschoolseopvang, onderwijs, verenigingsleven en welzijn) en sport (waaronder uitsluitend wordt begrepen sportzaal/-hal/-centrum en squashcentrum) met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
in uitzondering op het gestelde in de bestemmingsomschrijving zijn tevens bedrijven in de categorie B van de Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging toegestaan (met uitzondering van garagebedrijven) mits deze bouwkundig afgescheiden zijn van de woningen.
Het totale bruto-vloeroppervlak ten behoeve van kantoren mag per vestiging niet meer bedragen dan 250 m2.
De bestemming Groen is toegekend aan al het openbaar groen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, zoals parken, grasvelden, plantsoenen, gazons, plantvakken, bermen en bermsloten en fiets-, wandel- en ruiterpaden met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, water en overige voorzieningen.
Ter plaatse van de functieaanduiding "openbaar vervoer" is tevens een openbaar vervoersverbinding toegestaan, ter plaatse van de functieaanduiding "speelvoorziening" (sz) is tevens een speelvoorziening in de vorm van een voetbalkooi of daarmee vergelijkbare voorziening toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding "sport" (s) is tevens een sportvoorziening toegestaan.
De bestemming Kantoor is toegekend aan het kantoorgebouw van het CBS gelegen aan de Henri Faasdreef. De gronden zijn bestemd voor kantoren met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
Artikel 10 Maatschappelijk - Gezondheidszorg
De bestemming Maatschappelijk-Gezondheidszorg is toegekend aan het gezondheidscentrum Veenland gelegen aan de Vrouw Avenweg. De gronden zijn bestemd voor medische en paramedische voorzieningen en zorg- en welzijnsvoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
Artikel 11 Maatschappelijk - Welzijnsvoorzieningen
De bestemming Maatschappelijk-Welzijnsvoorzieningen is toegekend aan Stadsboerderij Landzigt en jongerencentrum Ut Plekkie. Beide zijn tevens aangewezen als buurthuis van de toekomst. De gronden zijn bestemd voor verenigingsleven, welzijnsvoorzieningen en zorgboerderij met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
Ter plaatse van de functieaanduiding "zorgwoning" (zw) zijn tevens zorgwoningen toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding "horeca tot en met categorie 1" (h<1) tevens horeca in de categorie licht van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van Horeca-categorieën.
Artikel 12 Maatschappelijk - Onderwijs
De bestemming Maatschappelijk-Onderwijs is toegekend aan de scholen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor jeugd-/kinder-/buitenschoolse opvang, peuterspeelzalen, onderwijs en verenigingsleven met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
De bestemming Sport is toegekend aan het sportcomplex van Sportvereniging Leidschenveen en aan de manege Leidschenveen, gelegen aan de Roeleveenseweg. De gronden zijn bestemd voor sportveld, sportzaal/-hal/-centrum, tennisbaan en verenigingsleven met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen, groen, water en overige voorzieningen.
Ter plaatse van de functieaanduiding "bedrijfswoning" (bw) is tevens een bedrijfswoning toegestaan, ter plaatse van de functieaanduiding "kinderdagverblijf" (kdv) is tevens kinderopvang en buitenschoolse opvang toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding "manege" (ma) is uitsluitend een manege toegestaan.
Artikel 14 Verkeer - Hoofdverkeersweg
De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is toegekend aan de Zoetermeerse Rijweg en aan de Laan van Leidschenveen. Deze bestemming wordt toegekend aan wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad. De gronden zijn bestemd voor wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad, tramsporen en bijbehorende voorzieningen, openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen, ongebouwde parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
De bestemming Verkeer-Straat is toegekend aan de hoofdontsluitingswegen van de wijk. De gronden zijn bestemd voor wegen, openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen, ongebouwde parkeervoorzieningen en voet- en fietspaden met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
Artikel 17 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan alle langzaam verkeersverbindingen en pleinen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden en terrassen ten behoeve van de aangrenzende horeca; met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
Artikel 18 Verkeer - Verblijfsstraat
De bestemming Verkeer - Verblijfsstraat is toegekend aan alle ontsluitingswegen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor voet- en fietspaden, wegen, ongebouwde parkeervoorzieningen en terrassen ten behoeve van de aangrenzende bestemming horeca met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, groen, water en overige voorzieningen.
De bestemming Water is toegekend aan al het oppervlaktewater binnen het plangebied. Op of in deze gronden mogen bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd, zoals kademuren, kunstwerken, alsmede bruggen voor fietsers en voetgangers en uitsluitend ter plaatse van het bouwvlak met de aanduiding 'brug toegestaan' een oeververbinding ten behoeve van het gemotoriseerd verkeer. Ter plaatse van de aanduiding "steiger" mogen steigers gerealiseerd worden.
De bestemming Wonen-1 is toegekend aan alle grondgebonden woningen binnen het plangebied met uitzondering van de woningen gelegen in de Veenwegzone en in Roeleveen. De gronden zijn bestemd voor wonen en tuinen en erven met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen en overige voorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding "dienstverlening" is tevens dienstverlening toegestaan, ter plaats van de functieaanduiding "garagebox" zijn tevens garageboxen toegestaan en ter plaatse van de functieaanduiding "kantoor" is tevens een kantoor toegestaan.
De bestemming Wonen-2 is toegekend aan de woningen waar feitelijk een aanbouw aan de voorzijde aanwezig is. Deze aanbouwen zijn niet vergunningsvrij en moeten daarom in de regels van het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. Het verschil met de bestemming Wonen-1 is dat deze aanbouwen aan de voorzijde mogelijk worden gemaakt in de bouwregels.
De bestemming Wonen-3 is toegekend aan alle appartementencomplexen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor wonen in gestapelde vorm, bergingen en toegangsportalen, ontluchtingsmiddelen en daarmee vergelijkbare bouwwerken met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen en overige voorzieningen.
De bestemming Wonen-4 is toegekend aan de woningen gelegen in de Veenwegzone en in Roeleveen. De gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen en tuinen en erven met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water, al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen en overige voorzieningen. Ter plaatse van de functieaanduiding "garagebox" is tevens een garagebox toegestaan.
Artikel 24 Gemengd - Uit te werken
De bestemming Gemengd - Uit te werken is toegekend aan de ontwikkellocaties Laan van Leidschenveen/Aspasialaan, Oude Middenweg/Henri Faasdreef, Zoetermeerse Rijweg/Pijlkruidveld/Madeliefveld en Vrouw Avenweg. Voor deze locaties zijn nog geen concrete initiatieven ingediend en daarom hebben ze conform het voorgaande bestemmingsplan Leidschenveen een uit te werken bestemming gekregen.
Artikel 25 Woongebied - Uit te werken
De bestemming Woongebied-Uit te werken is toegekend aan de ontwikkellocaties Zoetermeerse Rijweg/Amy Belinfantedreef en Laan van Leidschenveen/Donau. Voor deze locaties zijn nog geen concrete initiatieven ingediend en daarom hebben ze conform het voorgaande bestemmingsplan Leidschenveen een uit te werken bestemming gekregen.
Artikel 26 Leiding - Hoogspanning
Door het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning gekregen. De gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van de leiding en secundair voor de onderliggende bestemmingen.
Door het plangebied loopt een rioolpersleiding. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Riool gekregen. De gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van de rioolpersleiding en secundair voor de onderliggende bestemmingen.
Door het plangebied loopt een waterleiding. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Water gekregen. De gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van de waterleiding en secundair voor de onderliggende bestemmingen.
Artikel 29 Waarde - Archeologie
De voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Artikel 30 Waterstaat - Waterkering
De gronden met de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), primair bestemd voor een waterkering met de bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wegen, groen, water en overige voorzieningen.
Artikel 31 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 32 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 35 Algemene afwijkingsregels.
Artikel 33 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:
Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.
Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.
Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.
Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.
Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.
Artikel 34 Algemene aanduidingsregels
De Algemene aanduidingsregels heeft betrekking op een de gebiedsaanduiding Waterstaat - beschermingszone rondom de kernzone van de waterkering en op het straalpad dat over het gebied loopt. Daarnaast hebben deze regels betrekking op de gebiedsaanduiding “Overige zone-ecologische verbindingszone” die is toegekend aan de stedelijke ecologische verbindingszone. Deze gronden zijn mede bestemd voor het instandhouden van de stedelijke ecologische verbindingszone. Dit wil zeggen dat bij nieuwe ontwikkelingen rekening moet worden gehouden met de huidige en toekomstige ecologische waarden. Dit is mogelijk door het ontwikkelen van een ecologische verbindingszone langs de Veenweg en langs de Zoetermeerse Rijweg door middel van de aanleg van een waterloop (indien deze nog niet aanwezig is) en natuurvriendelijke oevers en een verdere functionele inrichting. Hiervoor zijn door de Dienst Stadsbeheer van de gemeente randvoorwaarden opgesteld. Ook kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het zoveel mogelijk groen inrichten van tuinen en het aanbrengen van groene daken.
Artikel 35 Algemene afwijkingsregels.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in de algemene afwijkingsregels. Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Artikel 36 Algemene wijzigingsregels
In de Algemene wijzigingsregels is bepaald dat Burgemeester en wethouders, overeenkomstig het bepaalde in art. 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de van dit plan deel uitmakende gronden met de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie" kunnen wijzigen door middel van het laten vervallen van deze dubbelbestemming indien door middel van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond, dat op de betrokken gronden geen archeologische waarden of verwachtingen (meer) aanwezig zijn.
Artikel 37 Algemene procedureregels
De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.
Overgangs- en slotregels
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Leidschenveen'
Het voorliggende bestemmingsplan vormt in hoofdzaak een nieuwe juridisch-planologische regeling voor een bestaande situatie.
Enkele locaties zijn echter nog niet onntwikkeld. Deze worden opnieuw als te ontwikkelen locatie opgenomen in het bestemmingsplan.
Voor deze gevallen is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, zie kader.
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor: a. de bouw van een of meer woningen; b. de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; c. de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen; d. de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; e. de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt; f. de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m². |
Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en aan de uitvoering ervan zijn geen kosten verbonden die ten laste komen van de gemeente. Voor de ontwikkelingen die bij recht zijn meegenomen is reeds een separaat vergunningstraject doorlopen/opgestart en in het kader daarvan is het kostenverhaal verzekerd. Op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro wordt daarom besloten om geen exploitatieplan vast te stellen. Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar.
Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Leidschenveen is op 7 maart 2016 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:
Van de volgende instantie(s) is een reactie ontvangen: Rijkswaterstaat West - Nederland Zuid, Hoogheemraadschap van Delfland, Veiligheidsregio Haaglanden, HTM Personenvervoer NV en Bewonersorganisatie Leidschenveen. De geadviseerde maatregelen ui het advies van de Veiligheidsregio Haaglanden zijn opgenomen in paragraaf 4.3 van de toelichting. De overige reacties zijn hieronder opgenomen en beantwoord.
3. Rijkswaterstaat West - Nederland Zuid
“Hierbij ontvangt u de reactie van Rijkswaterstaat West-Nederland Zuid, in het kader van het 3.1.1 Bro-overleg, op het bovengenoemde bestemmingsplan dat tot 31 maart 2016 ter inzage ligt.
Wegbeheer
Rijkswaterstaat is wegbeheerder van de rijksweg A12. Zij ziet toe op een vlotte en veilige doorstroming van het verkeer en tevens dat het bestemmingsplan geen belemmeringen opwerpt voor het gebruik en beheer van de rijksweg.
Een klein stukje van de A12 valt binnen dit bestemmingsplan.
Wat opvalt is dat er op het rijksweg gedeelte binnen dit plan zowel de bestemming “Verkeer” en ook “Groen” gelden.
Art 10 Groen.
De bermen van de rijksweg vallen hier onder. De bestemmingsplan regels geven dat hierop geen bouwwerken komen hoger dan 3 meter.
Voor het plaatsen van verkeer gerelateerde werken (zoals lichtmasten, portalen, geluidschermen, DRIPS ect) is deze 3 meter vaak niet voldoende. Ik wil u verzoeken in artikel 10 geen hoogte beperking op te nemen voor verkeer gerelateerde (bouw) werken.
Art 16 Verkeer – Hoofdverkeersweg.
De bestemmingsplan regels geven ook hier een maximumhoogte van bouwwerken aan, in dit geval 5 meter.
Ook hier geldt dat verkeer gerelateerde (bouw)werken (zoals portalen, DRIPS, lichtmasten) meestal hoger zijn dan 5 meter. Ook hier wil ik u verzoeken de hoogte beperking aangaande verkeer gerelateerde (bouw) werken uit de regels te verwijderen.
In hoofdstuk 4 wet en regelgeving worden onder andere de onderwerpen geluid en externe veiligheid aangehaald.
Geluid
De geluidsparagraaf geeft alleen maar aan hoe de wetgeving werkt. Bovendien geldt de waarde van 63 dB alleen als het om een rijksweg gaat die door binnenstedelijk gebied gaat, anders geldt 58 dB.
Ik wil u verzoeken aan het bestemmingsplan het akoestische rapport toe te voegen (in de vorm van een bijlage). Daarnaast dient in de toelichting een samenvatting en een conclusie van het akoestisch rapport opgenomen te worden.
Externe veiligheid
In de toelichting in Hoofdstuk 4 wordt de wetgeving van de milieuonderwerpen waaronder onder andere Externe Veiligheid beschreven. In de toelichting van het plan ontbreekt een hoofdstuk waarin de beoordeling van de milieueffecten daadwerkelijk heeft plaats gevonden. Ik verzoek u in de toelichting de uitwerking
van de resultaten van de milieuonderzoeken alsnog op te nemen. Waarin externe veiligheid ook een onderwerp is.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.”
Reactie:
Rijkswaterstaat geeft aan dat verkeersgerelateerde bouwwerken over het algemeen hoger zijn dan de maximale hoogte voor bouwwerken van respectievelijk 3 en 5 meter die is opgenomen in de regels van de bestemmingen Groen en Verkeer-Hoofdverkeersweg. In de Algemene Bouwregels (artikel 36) is echter in lid g een bepaling opgenomen voor het mogelijk maken van bouwwerken geen gebouwen zijnde welke op, over, onder of bij een weg of railweg, dan wel in, onder of bij een water worden gebouwd, voor zover het betreft: bouwwerken ten behoeve van de verkeersregeling, bovenleidingen met de bijbehorende draagconstructies of seinpalen, verkeersgeleiding, wegaanduiding en/of verlichting.
Deze bepaling is van toepassing op alle gronden binnen het bestemmingsplan en dus ook op de gronden met de bestemming Groen en Verkeer-Hoofdverkeersweg.
Ten tijde van het Bro-overleg waren de benodigde milieuonderzoeken (geluid, EV, flora en fauna, water) nog niet gereed en konden deze dus nog niet als bijlage worden toegevoegd. Inmiddels zijn de betreffende rapporten wel gereed en zijn deze als bijlage bij de toelichting van het ontwerp-bestemmingsplan gevoegd. De conclusies van het rapporten worden beschreven in hoofdstuk 4 van de toelichting.
4. Hoogheemraadschap van Delfland
“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Leidschenveen in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.
Advies
Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over de thema's "Algemeen", "Waterveiligheid" en "Waterkwantiteit".
Algemeen
Het genoemde beleid van rijk, provincie en Delfland is achterhaald . Delfland hanteert nu het Waterbeheerplan 2016-2021. Ook het gemeentelijk rioleringsplan is vernieuwd.
Waterveiligheid
Ontbrekende polderkade nabij Kyocera -stadion
Tussen het Kyocera-stadion en de watergang aan de westzijde daarvan, ligt een polderkade. De groene lijn op nevenstaande afbeelding geeft de ligging weer.
Wij verzoeken u de polderkade nabij het Kyocera -stadion te verwerken in de toelichting en regels en weer te geven op de verbeelding.
Herziening Legger overige keringen
De herziening van de Legger overige keringen wordt naar verwachting op korte termijn vastgesteld.
Nevenstaande afbeelding geeft de beoogde ligging weer van de polderkade nabij het Kyocerastadion.
Bovenstaande 2 afbeeldingen geven de ligging weer van de polderkades die het plangebied doorsnijden, zoals deze zijn opgenomen in de beoogde herziening van de Legger overige keringen.
Als de legger wordt vastgesteld, voordat de beroepstermijn van het ontwerpbestemmingsplan is verlopen, zullen wij u informeren en verzoeken de wijziging in het bestemmingsplan te verwerken.
Waterkwantiteit
In de toelichting staat vermeld:
"Het bestemmingsplan maakt enkele ontwikkelingen mogelijk. Het betreffen echter locaties die ook op basis van het voorgaande bestemmingsplan reeds ontwikkeld mochten worden, maar waar tot op heden nog geen sprake was van concrete initiatieven. Aangezien de ontwikkelingen op basis van het voorgaande bestemmingsplan reeds mogelijk zijn, vindt er geen toename van verharding plaats binnen het plangebied."
De ontwikkelingen, zoals in het bestemmingsplan benoemd, zijn:
1. Laan van leidschenveen / Aspasialaan: de kavel naast het Mondriaancollege langs de Laan van Leidschenveen; Dit betreft een plan voor 89 appartementen met parkeren grotendeels op eigen terrein . Het project wordt ontwikkeld door BPD.
2. Zoetermeerse Rijweg / Amy Belinfantedreef: Cluster J tussen de skatebaan (kavel K) en CGM (kavel H en I) in; Appartementen worden ontwikkeld door Heijmans.
3. Laan van Leidschenveen/Donau: Aureliushof: plan voor 26 eengezinswoningen; Het project wordt ontwikkeld door AM-vastgoed.
4. Oude Middenweg / Henri Faasdreef: nog geen concreet initiatief; Deze ontwikkeling wordt bestemd als "Gemengd uit te werken" conform voorgaand bestemmingsplan.
5. Zoetermeerse Rijweg / Pijlkruidveld / Madeliefveld : nog geen concreet initiatief; Deze ontwikkeling wordt bestemd als "Wonen uit te werken" conform voorgaand bestemmingsplan.
6. Enkele nog onbebouwde vrije kavels langs de Veenweg.
Wij kunnen ons niet zondermeer vinden in het gestelde, dat de ontwikkelingen geen toename van verharding veroorzaken.
Bij de ontwikkeling van het gebied is destijds een waterhuishoudkundig plan opgesteld, op basis waarvan het gebied is ingericht, te weten sloten, gemalen, riolering, etc .. Uitgangspunt daarbij was een gemiddelde van 50% verharding - 50% onverhard voor het totale plangebied.
Indien met dit bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die meer verharding mogelijk maken, dan geldt daarvoor het stand-stillprincipe. Dit is in overeenstemming met Toekomstbestendig Haags water, visie op het voorkomen van wateroverlast (2015, opgesteld door Den haag en Delfland gezamenlijk). Ook staat dit beschreven in paragraaf 3.5.2 van de toelichting.
Voor ontwikkelingen die meer verharding mogelijk maken dan de genoemde 50%, verzoeken wij u in de regels te borgen dat de verharding wordt beperkt tot 50% of dat een eventuele verslechtering gecompenseerd wordt. Over de bouwplanen Cluster J en Deelplan Lanen Kavel L hebben wij reeds overleg gehad met de initiatiefnemers. Ons advies daarop is in de lijn met het bovenstaande.
Ten aanzien van de ontwikkelingen onder 3 en 4 kan mogelijk een voorwaardelijke bepaling aan de uitwerkingsregels worden toegevoegd.
De ontwikkelingen onder 3 en 6 passen waarschijnlijk binnen de oorspronkelijke uitgangspunten.
Wij treden graag met u in overleg over het effect van de ontwikkelingen op de waterhuishouding en eventuele compensatie.
Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief.”
Reactie:
Algemeen
De betreffende teksten in de toelichting zijn aangepast aan het nieuwe beleid.
Waterveiligheid
De ontbrekende polderkade nabij het Kyocera Stadion is op de verbeelding opgenomen. De dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering was al in de regels opgenomen in verband met andere waterkeringen binnen het plangebied.
Herziening Legger overige keringen
In artikel 40 Algemene Wijzigingsregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de ligging van de waterkering en de bijbehorende beschermingszones gewijzigd kan worden.
Waterkwantiteit
De tekst in paragraaf 3.5 van de toelichting van de Bro-versie van het bestemmingsplan is inderdaad niet juist. Voor de ontwikkelingen die binnen het plangebied worden mogelijk gemaakt is inmiddels door Antea een watertoets uitgevoerd. Het betreffende rapport is als bijlage bij de toelichting gevoegd en de resultaten van het onderzoek zijn in paragraaf 3.5 van de toelichting opgenomen. Uit de watertoets blijkt dat de totale toename in verharding 53.314 m2 is, waarvoor 5.357 m2 watercompensatie nodig is. Er wordt in het voorliggend plan in totaal 5.359 m² oppervlaktewater gerealiseerd. Hiermee wordt voldaan aan de eis dat de ontwikkeling van de acht locaties geen verslechtering van de waterhuishouding mag opleveren.
9. HTM Personenvervoer NV
“In reactie op het ontwerp-bestemmingsplan Leidschenveen ex art 3.1.1 Bro, wil ik graag het volgende opmerken:
Door het gebied lopen verschillende OV-lijnen van HTM, per lijn onze opmerkingen.
RandstadRail lijn 3 en 4 hebben in het hele plan de bestemming railverkeer (art 17) met ter plaatse van het station Leidschenveen een functieaanduiding ”OV-station”. Het onderdoor gaande, kruisende autoverkeer en OV (tram 19, bus) zijn echter ter plaatse van het station (nog) niet geregeld. Daarnaast staan op de kaart op diverse plaatsen functieaanduidingen “viaduct”, terwijl in de regels over “onderdoorgang” wordt gesproken.
Het railtracé van tram 19 heeft in het plan vijf verschillende bestemmingen. Het grootste deel is “Hoofdverkeersweg”, deze is akkoord, met aandacht voor bovenstaande opmerking. Tussen de Zoetermeerse Rijweg en het Klaverveld is de bestemming “straat” (art 18), hierin graag de tram positief bestemmen (dus bijv. “Tramsporen en OV-stroken”). Ter hoogte van het Madeliefveld en de Noordkrompsingel wordt de bestemming “straat” onderbroken door de bestemming “verblijfsstraat” (art 20); in deze bestemming ontbreekt nu op de kaart en in de regels de functieaanduiding OV. Ter hoogte van het Klaverveld loopt de tram door de bestemmingen “verblijfsstraat” en “verblijfsgebied”; hier staat op de kaart wel een functieaanduiding OV, maar deze ontbreekt in art 19 en 20. Ter hoogte van het Marjoleinveld en de Oude Middenweg ligt ook de bestemming “verblijfsgebied” met –op de kaart- een functieaanduiding OV, maar deze ontbreekt in de regels van art 19.
Samengevat: graag in art 18 de tramsporen positief bestemmen en in art 19 en 20 de functieaanduiding OV toevoegen en op een aantal ontbrekende plekken de functieaanduiding OV ook op de kaart toevoegen.
Daarnaast speelt op dit moment de discussie over het RandstadRailtracé waar HTM en RET gezamenlijk gebruik van maken. Zoals u wellicht heeft gehoord, is HTM op zoek naar mogelijkheden om dit gecombineerde gebruik te ontvlechten om zodoende de regelmaat te verbeteren en verstoringen te verminderen. Hiervoor zijn door een extern bureau oplossingsrichtingen aangedragen in de vorm van het verbreden van het huidige RR-tracé, dan wel het aansluiten van de RR-sporen (via de Zoetermeerse Rijweg) op de sporen van tram 19 op het Pijlkruidveld. Nader onderzoek naar de haalbaarheid en wenselijkheid van deze varianten moet nog plaatsvinden. Dit heeft mogelijk consequenties voor het onderliggende bestemmingsplan.
Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.”
Reactie:
In de regels behorende bij de bestemming Verkeer-Railverkeer worden ook wegen en fiets- en voetpaden toegestaan. Het kruisende verkeer is dus wel toegestaan op basis van de bestemming. Aangezien dit verkeer echter onder het station door gaat, wordt hiervoor in de regels een bepaling toegevoegd.
Binnen de bestemming Verkeer-Straat zijn openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen
toegestaan. Binnen deze bestemming is de tram dus reeds positief bestemd. Voor de duidelijkheid zal
echter net als binnen de bestemming "Verkeer-Hoofdverkeersweg" 'tramsporen en bijbehorende
voorzieningen' worden toegevoegd aan de bestemmingsomschrijving. Binnen de bestemming
Verkeer-Verblijfsstraat inderdaad niet. Op de twee punten waar de bestemming Verkeer-Straat wordt
onderbroken door de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat is daarom de bestemming gewijzigd in de
bestemming Verkeer-Straat.
In artikel 19 en 20 van de regels is in lid 1 de functieaanduiding "openbaar vervoer" toegevoegd.
De ontwikkeling die de HTM tenslotte noemt is nog niet dermate concreet (er wordt nog gesproken over verschillende varianten) dat deze al in het bestemmingsplan kan worden verwerkt. Bovendien wordt aangegeven dat er nog nader onderzoek plaats vindt naar de haalbaarheid.
16. Bewonersorganisatie Leidschenveen
“Pagina 18: Groen, verwijzing naar nieuwe Driemanspolder (N3MP) toevoegen
Pagina 18: Groen, de Landscheiding is recreatief gebruik mogelijk indien hier een wandel route kan worden uitgezet: onduidelijke statement omdat de mogelijkheid niet aan gemeente DH is. BOL overlegt met de projectorganisatie van de N3MP of en hoe dit zou kunnen. Eind- maart 2016 is er door het Hoogheemraadschap van Rijnland een informatie-avond gepland in Snow-world Zoetermeer.
Pagina 26: Investeringsprogramma, locaties voor ontwikkeling niet consistent met pagina 61 paragraaf 5.3. Roeleveenseweg (Zendmast) is onduidelijk, Waterland kinderopvang is onduidelijk.
Pagina 27: binnenstedelijke verdichtingsopgave is niet van toepassing voor L'veen
Pagina 30: Kaart; Locatie tussen Zoetermeerse Rijweg en Madeliefveld zou onderdeel moeten zijn van de Groene Hoofdstructuur, de verbindingszone die het akoestisch landschap vormt wordt hier onderbroken met geplande bestemming van wonen.
Pagina 31: Kaart; belangrijke bomenrijen langs de singels (oa Snoekbaarssingel, Bootmansingel) mist
Pagina 33: Watersysteem is op dit moment grotendeels op orde: onduidelijk statement. Recent heeft Dienst Stadsbeheer/Riolering erkent, dat het drainagesysteem in de Velden- buurt in een aantal straten (Speenkruidveld, Korenbloemveld, Zuringveld) op particulier terrein niet in orde is, maar dit buiten de verantwoordelijkheid valt van de gemeente. Wellicht kan hier beter vermeld worden, dat het watersysteem in de openbare ruimte voor 80, of 90% in orde is: “grotendeels” begint al bij 51%!
Pagina 33: Waterberging in Nieuwe Driemanspolder mist. Overigens bestaan er mogelijkheden om platte daken behalve voor zonnepanelen ook in te richten als waterberging: voor particulieren is er hiervoor echter geen terugverdien- model.
Pagina 39: Gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zal binnen afzienbare tijd worden ingetrokken: onduidelijk statement voor een looptijd van minstens 10 jaar.
Pagina 40: Vanwege samenstelling van de woningvoorraad ligt de prioriteit (voor nieuwe projecten) bij goedkope huur en koopwoningen. Doelgroep is . Dit statement is niet consistent met de ontwikkelplannen in paragraaf 5.3: dat betreft in de praktijk zeker geen starters- en seniorenwoningen.
Pagina 40: 3.7.3 woningsplitsing is niet relevant aangezien splitsen niet is toegestaan: zie 3.2.4.2
Pagina 41 Bedrijven. Een werkruimte kleiner dan 100m2 mag gevestigd zijn in woonstraten. Artikel 1 van de regels (beschreven in 1.6) geeft echter aan dat een aan huis gebonden bedrijf een oppervlak van max 40m2 mag hebben.
Pagina 56: Max grenswaarde van 63 dB(A). Met gebruik van oude (2012) geluidskaart (die zijn gemaakt voor de snelheidsverhoging op de A12) voldoet plan langs Laan van Leidschenveen-Donau niet aan grenswaarde. Een update van de geluidskaart zal een hogere geluidbelasting laten zien door de hogere maximum snelheid (op andere snelweg trajecten liet de snelheidsverhoging typisch 3-5 dB(A) hogere geluidsdruk zien).
Pagina 63: 5.3.3 toevoegen circa 100 appartementen, zie 5.4.1
Pagina 63 5.3.5 maximale bouwhoogte toevoegen, in 5.4.1. wordt benoemd 96 appartementen
Pagina 65 xxxx invullen
Pagina 66: Z'meerse rijweg-Amy Belinfantedreef: er wordt benoemd 96 appartementen, momenteel is er een bord op deze locatie waarin de bouw van 38 woningen wordt genoemd (en niet voor starters of senioren…)
Pagina 68; Geluid, ontheffing van voorkeurswaarde, zou moeten zijn ontheffing van “grenswaarde”.
Pagina 69: Water, grondwater hoogtestand mist
Pagina 139: Maximale hoogte van bouwwerken op water mag niet meer dan 3 meter zijn. Het project ZonneGeluidsscherm A12 heeft echter een bouwhoogte van circa 4.5 meter.
M.b.t. punt ad pagina 139 m.b.t. de bouwhoogte van ons project "geluidsscherm van zonnepanelen langs de A12” in specifiek de Roeleveense Plas (kadastraal object 2917) en de aangrenzende weide (kadastraal object 2919) kan ik toelichten, dat met dit project een zonnepanelenpark wordt voorzien van ca 12.500 zonnepanelen, bevestigd aan meerdere schermen op het land (2919) en drijvend op het water (2917) met een totale opbrengst van ca 3.3 MW: de elektriciteitsbehoefte van 1000 huishoudens. de hoogte van de schermen wordt 4- 4,5 meter. De titel van de bestemming van zou moeten worden gewijzigd in een gemengde bestemming.
De oorsprong van bovengenoemd geluidsscherm van zonnepanelen komt voort uit de grotendeels (70%) verkeerd georiënteerde daken van de bebouwing in Leidschenveen. Optimaal voor de invang van zonnestralen dienen de daken gericht te zijn tussen het zuid-oosten en zuid-westen. Voor toekomstige nieuwbouw zou hierover een aantekening moeten worden gemaakt in het bestemmingsplan, wellicht niet alleen in dat van Leidschenveen
Plankaart:
- Twee vlakjes op de kaart lijken niet tot bestemmingsplan te horen, onduidelijk is waarom deze gebiedjes niet bij het bestemmingsplan van L'veen horen en waar deze dan wel zijn opgenomen.
- Bij alle woningen met bedrijfsruimte mist de functie-aanduiding.”
Reactie:
Naast de schriftelijke reactie van de bewonersorganisatie heeft er op dinsdag 15 maart een ambtelijk overleg plaats gevonden met de bewonersorganisatie. De gemeente heeft dit als zeer constructief ervaren en is blij dat de bewonersorganisatie op een positieve wijze betrokken is bij het tot stand komen van het nieuwe bestemmingsplan.
Opmerkingen met betrekking tot de toelichting:
De opmerkingen van de wijkvereninging zullen hieronder nogmaals genoemd worden en per opmerking wordt cursief de reactie van het college gegeven:
“Pagina 18: Groen, verwijzing naar nieuwe Driemanspolder (N3MP) toevoegen
Er is in de betreffende paragraaf een verwijzing opgenomen naar de Nieuwe Driemanspolder
Pagina 18: Groen, de Landscheiding is recreatief gebruik mogelijk indien hier een wandel route kan worden uitgezet: onduidelijke statement omdat de mogelijkheid niet aan gemeente DH is. BOL overlegt met de projectorganisatie van de N3MP of en hoe dit zou kunnen. Eind- maart 2016 is er door het Hoogheemraadschap van Rijnland een informatie-avond gepland in Snow-world Zoetermeer.
De betreffende zin is geschrapt uit de toelichting.
Pagina 26: Investeringsprogramma, locaties voor ontwikkeling niet consistent met pagina 61 paragraaf 5.3. Roeleveenseweg (Zendmast) is onduidelijk, Waterland kinderopvang is onduidelijk.
De ontwikkelingen die in deze paragraaf genoemd worden, betreffen inderdaad niet ontwikkelingen die met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden. Deze zin is daarom geschrapt. In hoofdstuk 1 en hoofdstuk 5 worden de ontwikkelingen genoemd die wel met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt worden.
Pagina 27: binnenstedelijke verdichtingsopgave is niet van toepassing voor L'veen
Dit is inderdaad niet van toepassing op Leidschenveen. De zin is daarom geschrapt.
Pagina 30: Kaart; Locatie tussen Zoetermeerse Rijweg en Madeliefveld zou onderdeel moeten zijn van de Groene Hoofdstructuur, de verbindingszone die het akoestisch landschap vormt wordt hier onderbroken met geplande bestemming van wonen.
De locatie tussen de Zoetermeerse Rijweg en het Madeliefveld is (net als in het huidige bestemmingsplan Leidschenveen) voorzien van een uit te werken bestemming (Gemengd-uit te werken), aangezien er nog geen sprake is van een concreet initiatief. Op het moment dat er een concreet initiatief wordt ingediend, zal hiervoor een uitwerkingsplan opgesteld moeten worden, waarbij onder andere ook rekening gehouden moet worden met de Stedelijke Ecologische Verbindinszones. Op welke wijze hier rekening mee wordt gehouden en hoe dit in de planontwikkeling en in het uitwerkingsplan wordt verwerkt is op dit moment nog niet duidelijk. Op het moment dat het betreffende uitwerkingsplan in procedure wordt gebracht, bestaat er echter opnieuw de mogelijkheid voor omwonenden en ook voor de bewonersvereniging om een zienswijze in te dienen.
Pagina 31: Kaart; belangrijke bomenrijen langs de singels (oa Snoekbaarssingel, Bootmansingel) mist
De kaart die is opgenomen in de toelichting (waarop de Stedelijke Ecologische Verbindingszones zijn aangeduid), is de kaart die is opgenomen in het betreffende beleidsstuk. Niet alle bomenrijen staan op deze kaart aangeduid. Ze worden echter wel genoemd in het beleid en daarom wordt er in de toelichting van het bestemmingsplan eveneens melding van gemaakt.
Pagina 33: Watersysteem is op dit moment grotendeels op orde: onduidelijk statement. Recent heeft Dienst Stadsbeheer/Riolering erkent, dat het drainagesysteem in de Velden- buurt in een aantal straten (Speenkruidveld, Korenbloemveld, Zuringveld) op particulier terrein niet in orde is, maar dit buiten de verantwoordelijkheid valt van de gemeente. Wellicht kan hier beter vermeld worden, dat het watersysteem in de openbare ruimte voor 80, of 90% in orde is: “grotendeels” begint al bij 51%!
De tekst waar naar wordt verwezen betreft een algemene tekst over het beleid op dit punt van de gemeente Den Haag. Deze tekst wordt in alle bestemmingsplannen opgenomen en heeft betrekking op heel Den Haag en niet specifiek op Leidschenveen. Onder het kopje "Beleid ten aanzien van het plangebied" wordt ingegaan op de situatie in Leidschenveen.
Pagina 33: Waterberging in Nieuwe Driemanspolder mist. Overigens bestaan er mogelijkheden om platte daken behalve voor zonnepanelen ook in te richten als waterberging: voor particulieren is er hiervoor echter geen terugverdien- model.
De Nieuwe Driemanspolder maakt geen onderdeel uit van het plangebied van het bestemmingsplan Leidschenveen. De daar gerealiseerde waterberging is bovendien niet ten behoeve van Leidschenveen. Mogelijkheden voor waterberging op platte daken worden hier niet genoemd, omdat dit niet afgedwongen kan worden in de regels van het bestemmingsplan. Deze mogelijkheid wordt daarom ook niet meegerekend als waterberging.
Pagina 39: Gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zal binnen afzienbare tijd worden ingetrokken: onduidelijk statement voor een looptijd van minstens 10 jaar.
Deze zin is vervangen door de volgende tekst: 'De stedenbouwkundige regels uit de gemeentelijke bouwverordening zijn in verband met het bepaalde in de Reparatiewet B2K2014 (Stb. 2014, 458) op dit plan niet meer van toepassing. De parkeernormregeling zit volledig in dit bestemmingsplan.'
Pagina 40: Vanwege samenstelling van de woningvoorraad ligt de prioriteit (voor nieuwe projecten) bij goedkope huur en koopwoningen. Doelgroep is . Dit statement is niet consistent met de ontwikkelplannen in paragraaf 5.3: dat betreft in de praktijk zeker geen starters- en seniorenwoningen.
Op pagina 40 staat genoemd wat vanuit het woonbeleid het streven is van de gemeente Den Haag bij nieuwe ontwikkelingen. Wanneer het gaat om particuliere initiatieven kan de gemeente dit echter niet afdwingen.
Pagina 40: 3.7.3 woningsplitsing is niet relevant aangezien splitsen niet is toegestaan: zie 3.2.4.2
Splitsen wordt middels een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid (artikel 35.1 onder g) onder bepaalde voorwaarden wel mogelijk gemaakt.
Pagina 41 Bedrijven. Een werkruimte kleiner dan 100m2 mag gevestigd zijn in woonstraten. Artikel 1 van de regels (beschreven in 1.6) geeft echter aan dat een aan huis gebonden bedrijf een oppervlak van max 40m2 mag hebben.
In de tekst op pagina 41 gaat het over zelfstandige bedrijven. Die zijn alleen toegestaan in woonstraten wanneer er een functieaanduiding op de verbeelding is opgenomen. Hier zijn er in Leidschenveen niet zo veel van. Een aan huis gebonden bedrijf of beroep is overal binnen de woonbestemming toegestaan. Het betreft dan echter geen zelfstandige bedrijven en de bewoner van de woning moet dan ook de eigenaar van het bedrijf zijn. Het bedrijf mag in dat geval dus niet afgesplitst worden van de woning en apart verhuurd danwel verkocht worden.
Pagina 56: Max grenswaarde van 63 dB(A). Met gebruik van oude (2012) geluidskaart (die zijn gemaakt voor de snelheidsverhoging op de A12) voldoet plan langs Laan van Leidschenveen-Donau niet aan grenswaarde. Een update van de geluidskaart zal een hogere geluidbelasting laten zien door de hogere maximum snelheid (op andere snelweg trajecten liet de snelheidsverhoging typisch 3-5 dB(A) hogere geluidsdruk zien).
Voor alle ontwikkelingen die het bestemmingsplan Leidschenveen mogelijk maakt middels een uitwerkingsbevoegdheid is globaal geluidsonderzoek gedaan. De resultaten hiervan zijn te lezen in de toelichting en de onderzoeken zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op het moment dat er een uitwerkingsplan in procedure wordt gebracht zal een meer gedetailleerd geluidsonderzoek uitgevoerd moeten worden en eventueel een hogere waarden procedure doorlopen moeten worden.
Pagina 63: 5.3.3 toevoegen circa 100 appartementen, zie 5.4.1
Deze paragrafen zijn beide aangepast. Er zal sprake zijn van maximaal 100 eengezinswoningen of maximaal 300 appartementen.
Pagina 63 5.3.5 maximale bouwhoogte toevoegen, in 5.4.1. wordt benoemd 96 appartementen
Er is inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de bouw van 38 eengezinswoningen. Deze aanvraag is verwerkt in het bestemmingsplan. De toelichting is hierop aangepast.
Pagina 65 xxxx invullen
Deze zin is aangepast.
Pagina 66: Z'meerse rijweg-Amy Belinfantedreef: er wordt benoemd 96 appartementen, momenteel is er een bord op deze locatie waarin de bouw van 38 woningen wordt genoemd (en niet voor starters of senioren…)
Er is inderdaad inmiddels een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor de realisatie van 38 eengezinswoningen. Dit bouwplan is verwerkt op de verbeelding en in de regels en in de toelichting wordt dit beschreven.
Pagina 68; Geluid, ontheffing van voorkeurswaarde, zou moeten zijn ontheffing van “grenswaarde”.
Deze zin is aangepast.
Pagina 69: Water, grondwater hoogtestand mist
Het is niet duidelijk waar de grondwater hoogtestand precies vermeld zou moeten worden in de waterparagraaf. De waterparagraaf was overigens in het concept ontwerp-bestemmingsplan nog niet compleet, omdat er voor de locaties waar ontwikkelingen mogelijk zijn nog een watertoets in uitvoering was. Inmiddels is deze watertoets afgerond en zijn de resultaten daarvan in de waterparagraaf in de toelichting vermeeld. De watertoets zelf is als bijlage bij de toelichting gevoegd.
Zonnepanelen op en nabij de Roeleveense Plas:
Het initiatief van de bewonersorganisatie om een zonnepark te realiseren op de Roeleveense Plas en naastgelegen agrarische gronden om zo een deel van de woningen in Leidschenveen van stroom te kunnen voorzien juicht de gemeente zeer toe. Het huidige bestemmingsplan Roeleveen maakt die functie echter niet mogelijk. Gelet op het feit dat de bewonersorganisatie de financiering nog niet volledig rond heeft en dus de financiële uitvoerbaarheid van het project nog niet geborgd kan worden, is het daarom helaas niet mogelijk de functie bij recht mogelijk te maken. Bovendien zijn de gronden eveneens (nog) niet in eigendom bij de bewonersorganisatie. Gelet op ambities op het gebied van duurzaamheid van de gemeente, is de gemeente echter wel welwillend om in de toekomst mee te werken aan de ontwikkeling. De betreffende gronden zijn daarom voorzien van een wijzigingsbevoegdheid naar een gemengde bestemming waarbinnen de functie en bijbehorende bouwwerken mogelijk gemaakt worden.
Plankaart:
Het klopt dat twee gebiedjes geen onderdeel uitmaken van het bestemmingsplan. Het betreft de woonwagenlocatie in de wijk de Lanen en de KO-locatie (kleinschalig opdrachtgeversschap) aan de Veenweg. De woonwagenlocatie maakt onderdeel uit van het bestemmingsplan Woonwagenlocaties en voor de KO-locatie aan de Veenweg is een apart bestemmingsplan Veenweg-Meervalsingel opgesteld dat naar verwachting binnenkort zal worden vastgesteld door de raad.
Een aan huis gebonden bedrijf of beroep is overal binnen de woonbestemming toegestaan., zoals hierboven al aangegeven, echter geen zelfstandige bedrijven en de bewoner van de woning moet dan ook de eigenaar van het bedrijf zijn. Aangezien aan huis gebonden bedrijven en beroepen overal binnen de woonbestemming zijn toegestaan, hoeft hiervoor geen functieaanduiding op de verbeelding opgenomen te worden. Alleen in die gevallen dat sprake is van een zelfstandige bedrijfsruimte is een functieaanduiding op de verbeelding opgenomen. Dit zijn er echter in Leidschenveen niet zo heel veel.