direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijnhavenkwartier en Spuiplein
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein op.

  • a. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het vigerende bestemmingsplan "Wijnhavenkwartier" dateert van 24 mei 2007.
  • b. Voor de toren en de laagbouw van het voormalige kantorencomplex Schedeldoekshaven 102, 104, 200, 206 en 208 (het noordelijke deel van het voormalige ministerie van Justitie en Binnenlandse Zaken) is op 7 april 2014 een (uitgebreide) omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier verleend ten behoeve van een onderwijsfunctie, 170 appartementen, commerciële ruimten, horeca en detailhandel alsmede kantoren. De betreffende omgevingsvergunning wordt ingepast in dit bestemmingsplan.
  • c. In het Coalitieakkoord 2014 - 2018 (d.d. 4 juni 2014) is vermeld dat voor het gebied tussen Spui, Turfmarkt, Verlengde Nieuwe Haven en Schedeldoekshaven een nieuw plan in de vorm van een integrale gebiedsontwikkeling komt voor een nieuw cultureel hart.
  • d. Het college heeft op 30 september 2014 het Projectdocument Gebiedsontwikkeling Spuikwartier RIS276522) vastgesteld. Dit document is als bijlage opgenomen bij het ' voorstel van het college inzake Kaders en kredietaanvraag gebiedsontwikkeling Spuikwartier' (RIS 276520), hetgeen door de raad is vastgesteld op 7 november 2014. Het bestemmingsplan maakt de, in het document opgenomen gebiedsontwikkeling voor het Spuikwartier mogelijk.
  • e. De locatie van de gebiedsontwikkeling is opgenomen in het bestemmingsplan Spuikwartier 2013 dat op 31 oktober 2013 is vastgesteld. Tegen dit bestemmingsplan is voor de betreffende locatie beroep ingesteld. Vanwege het coalitieakkoord heeft de gemeente verzocht de op de locatie opgenomen, van het huidige plan afwijkende gebiedsontwikkeling met ook bebouwing op het Spuiplein, te vernietigen. Bij uitspraak van11 februari 2015 heeft de Raad van State o.a. de bestemming, welke voorzag in deze gebiedsontwikkeling vernietigd, waardoor het onderliggende bestemmingsplan; Spuikwartier, vastgesteld op 23 augustus 1982 vigerend is geworden.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur alsmede het vertalen van de reeds vergunde situatie in een juridisch-planologisch kader en het bieden van kaders voor de gebiedsontwikkeling Spuikwartier.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het centrum van de gemeente Den haag. De begrenzing van het plangebied is globaal als volgt: Turfmarkt, Oranje Buitensingel, Schedeldoekshaven en het Spui.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0001.png"

kaart 1: ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Spuikwartier (1982)   23-08-1982, nr. 371   26-03-1985   14-10-1988 (gedeeltelijk, voor plangebied niet van belang)  
Wijnhavenkwartier   24-05-2007, nr. 63   08-01-2008   06-03-2008  
Spuikwartier 2013   31-10-2013, nr. 134   nvt   xx-11-2015, met uitzondering van art. 6, Bestemming Gemengd-4 (Gebiedsontwikkeling Spuiplein)  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0002.png" kaart 2: vigerende bestemmingsplannen

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  • b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.
  • c. Parapluherziening Archeologie. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of archeologische verwachting. In dit plan is ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming ‘Waarde (archeologie)’ toegevoegd en zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan omgevingsvergunningen voor het bouwen.

De wijze waarop bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in Hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven, wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, Hoofdstuk 4 Wet en Regelgeving ten aanzien van de milieukwaliteitseisen. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande (en de te ontwikkelen) situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in Hoofdstuk 6 ingegaan. In Hoofdstuk 7 wordt verslag gedaan van het overleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, het cultureel erfgoed, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het Wijnhavenkwartier dankt zijn recente naam aan de Wijnhaven, welke in het begin van de 17e eeuw gegraven is. Het kleine haventje lag in het verlengde van de Nieuwe Haven, tussen de Kalvermarkt en de Turfmarkt. Na demping in 1826 werd het omgedoopt tot Nieuwe Markt, maar de haven herkreeg zijn naam weer in 1943.

Het Spui- en Wijnhavenkwartier is ontstaan rond het Spui, een in 1345 gegraven gracht die het centrum van Den Haag verbond met de Vliet en daarmee met het achterland. Rondom deze belangrijke waterloop ontstond een heel stelsel aan havens, waardoor de buurt uitgroeide tot het centrum van handel en nijverheid van Den Haag.

Tussen 1613 en 1619 werden de singelgrachten aangelegd, waartoe de in het plangebied gelegen Oranje Buitensingel behoort. Tot in de 19e eeuw bleef het Spui de belangrijkste vaarroute van Den Haag. Vanaf 1861 werden het Spui en de aanliggende havens, waaronder de Turfmarkt stapsgewijs gedempt. Dit werd noodzakelijk geacht, omdat de grachten stonken en voor verspreiding van ziekten zorgden. Ook de terugloop van het handelsverkeer over water (ten gunste van rail en weg) heeft hiertoe bijgedragen.

In de eerste helft van de twintigste eeuw zijn meerdere plannen gemaakt voor de revitalisatie van het gebied met onder andere een nieuw stadhuis op de hoek Spui-Kalvermarkt. Daarna passeerden meerdere plannen de revue om de cityvorming te bevorderen. Ondertussen verpauperde en verloederde het gebied verder, tot het gebied in de zestiger jaren van de twintigste eeuw nog slechts een buurt was waarin krotten en afbraak (met bijbehorend gebruik) de boventoon voerde. Totdat uiteindelijk vrijwel het hele gebied ten oosten van het Spui met de grond gelijk gemaakt werd.

In de zestiger jaren werden de eerste kantoorgebouwen gerealiseerd, gevolgd door de aanleg van het Prins Bernhardviaduct in de zeventiger jaren. Ook werden de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie gebouwd. De verkeersdoorbraken en grootschalige ontwikkelingen zorgden echter voor weerstand in de stad.

Het stedenbouwkundige plan van Carel Weeber uit 1980 vormde een ommekeer. Het plan vormt tot op de dag van vandaag een raamwerk waarbinnen het gebied kon transformeren tot een aantrekkelijk binnenstedelijk vestigingsmilieu, met de Turfmarkt als de belangrijkste ruimtelijke drager. De Zwarte Madonna, het Muziek- en Danstheater en Spuiplein werden op basis van dit plan gerealiseerd. Ook het ministerie van VROM paste - met een passage voor de Turfmarkt – in dit raamwerk. Aan de noordzijde van de Turfmarkt werd het stadhuiscomplex gerealiseerd.

In de jaren negentig werd met de nota 'De Kern Gezond' ingezet op een minder dominante positie van het autoverkeer en een aantrekkelijke openbare ruimte. Zo werd het Prins Bernhardviaduct ingekort en verrees ter plekke het kantoorgebouw de Terminal, waarbij de verbinding met de Rivierenbuurt nauwelijks verbeterde.

De ontwikkeling van de Resident in de jaren negentig betekende een verdere verdichting en functiemenging in een aantrekkelijke plint en de verdere ontwikkeling van een Haagse skyline.

De vervangende nieuwbouw voor de ministeries (Wijnhaven fase 1) - die inmiddels aan verbetering of vervanging toe waren – kreeg in de jaren '10 van de eenentwintigste eeuw haar plek op de locatie van de Zwarte Madonna, aangevuld met de woontoren de Kroon.

Voor de herontwikkeling van een deel van de leegstaande ministeries is in 2014 (Wijnhaven fase 2.1) een vergunning verleend. Dit gemengde complex met onder andere appartementen en een vestiging van de Leidse Universiteit wordt in 2016 opgeleverd en zal op haar beurt verder bijdragen aan dit deel van de binnenstad.

De gerealiseerde (ministeries, De Kroon), huidige (herbestemming ministeries, renovatie Rijnstraat 8) en toekomstige ontwikkelingen (gebiedsontwikkeling Spuikwartier) maken een herstel en herprofilering van de intensief gebruikte openbare ruimte noodzakelijk. Met het ontwerp 'de Haagse Loper' wordt opnieuw geïnvesteerd in een aantrekkelijke stedelijke openbare ruimte van openbaar gebied ter plekke van de uitgang Babylon van het station Den Haag SC, Turfmarkt, Wijnhaven, Spuiplein en rond het stadhuis.

Het is goed te beseffen dat deze ontwikkelingen niet op zichzelf staan. Ze dienen altijd in samenhang gezien te worden met de grootschalige investeringen in bouwprojecten in de Rivierenbuurt, de binnenstad - waaronder de Grote Marktstraat en Den Haag Nieuw Centrum. Ook de publieke investeringen in het openbaar vervoer (tramtunnel, Den Haag Centraal Station, RandstadRail), wegverkeer (Centrumring, fietsnetwerk) en openbare ruimte dragen in grote mate bij aan de groei van het Wijnhavenkwartier. Zo zal het Wijnhavenkwartier van een gesloten, onaantrekkelijk kantoor- en woongebied verder veranderen in een open, levendig en aantrekkelijk woon-, werk-, winkel- en uitgaansgebied.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen/structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)-bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden en deze zijn niet aangetroffen.

2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

Het gebied kenmerkt zich door grote bouwblokken gelegen tussen de Turfmarkt en de Schedeldoekshaven. Rond het Spuiplein staat een ensemble met theaters, hotel en restaurant met een eigen schaal en opbouw. De nieuwe bebouwing heeft vanaf het Spui gezien een oplopende hoogteopbouw van 40 - 50 meter aan het Spui tot 145 meter aan de Zwarteweg. De bebouwing is geleed en bestaat uit een plint met daarop bebouwing tot een hoogte van 20 en 40 meter. Op deze onderbouw staan torens.

2.3.1.2 Beschermd stadsgezicht

Het gebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein maakt geen deel uit van een beschermd stadsgezicht. Wel ligt het plangebied in de nabijheid van het Rijksbeschermde Stadsgezicht 's-Gravenhage uitbreiding, zoals dit op 28 juni 1994 is aangewezen in de zin van artikel 1, onder g van de Monumentenwet 1988. In de bijbehorende aanwijzing en de toelichting worden de beschermde waarden beschreven. De begrenzingskaart laat zien dat de grens op het Spui en de Kalvermarkt ligt. Het bestemmingsplangebied grenst met het Spuiplein aan het Spui en daarmee aan het beschermd stadsgezicht. De te beschermen waarden van het nabij gelegen beschermde stadsgezicht worden in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting, als volgt beschreven:

  • de ontwikkelingsgeschiedenis van het stadscentrum is nog volop waarneembaar en herkenbaar;
  • het centrum manifesteert zich binnen het totale stedelijke gebied, vooral door zijn grotendeels intact gebleven omgrachting, als afzonderlijke eenheid;
  • in het Spuikwartier zijn met name de van oudsher aanwezige structuurlijnen nog van belang;
  • de 17e eeuwse Nieuwe Kerk (Rijksmonument) is met het omringende kerkhof een bijzonder ruimtelijk element;
  • het drieluik van regeringscentrum, burgerlijk centrum en centrum van handel en nijverheid is in structuur en beeld nog goed zichtbaar;
  • het Binnenhof en omgeving vormt een bijzonder ensemble.
2.3.1.3 Gebouwde monumenten

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988. In de directe nabijheid, namelijk aan de overzijde van het Spui, staan de volgende rijksmonumenten:

Adres   Beschrijving  
Spui 175   Nieuwe Kerk in Hollands Classicisme opgetrokken in 1649-1656  
Spui   Voormalig kerkhof behorende bij de Nieuwe Kerk uit ca. 1650  
Spui 173 en 173a   Pand met gevel van omstreeks 1800 met dubbele deur in pilasteromlijsting.  

Er zijn geen (complexen van) gebouwen aangewezen als gemeentelijk monument ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag. Aan de overzijde van het Spui staan de volgende gemeentelijke monumenten:

Adres   Beschrijving  
Spui 149, 167, 167a, 169, 169a, 171, 171a.   Gebouwen uit de 17e en 18e eeuw van algemeen belang wegens de architectuur-historische waarde.  
2.3.1.4 Straten en straatwanden

Het plangebied wordt begrensd door belangrijke straten, zoals het Spui met bebouwing direct aan de straat als historische belangrijke route. De Zwarteweg is onderdeel van de stadsgracht en ook hier staat de bebouwing direct aan de straat in de rooilijn. De Turfmarkt en Schedeldoekshaven zijn van recente datum en ook deze worden door bebouwing geleed.

2.3.1.5 Waterlopen

De Haagse grachten vormen een natuurlijke en herkenbare afbakening van de binnenstad. De bruggen zijn de entrees, ook al heeft de ontwikkeling van de binnenstad de contouren van de grachten niet overal gevolgd, zoals in het Wijnhavenkwartier en Spuiplein.

2.3.1.6 Zichtlijnen

De Nieuwe Kerk heeft altijd aan het Spui gelegen en in het zicht van de Turfgracht. Deze gracht is in 1903 gedempt. De zichtlijn over de huidige Turfmarkt naar het Rijksmonument wordt gedeeltelijk onderbroken door de foyer van de Dr. Anton Philipszaal.

2.3.2 Archeologie

De archeologie van het plangebied

Het plangebied ligt in een deel van Den Haag dat vooral door natte afzettingen wordt gekarakteriseerd. De bodemopbouw bestaat uit veen op zand van de Laag van Voorburg.

Het veen ontwikkelde zich rond 500 voor Chr. vanuit drassige laagten en kon zich uiteindelijk over een groot deel van Den Haag verbreiden. Ook in dit plangebied is in de loop der eeuwen een dik pakket veen gevormd. Sporen van pre- of vroeghistorische bewoning worden daarom niet verwacht.

Vanaf de middeleeuwen heeft het gebied deel uitgemaakt van de Bezuidenhoutsepolder en als zodanig dienst gedaan als weideland. De Fluwelen Burgwal vormde lange tijd de begrenzing van de stad. Halverwege de 17de eeuw is de stadskern vergroot en zijn nieuwe singels gegraven. Vanaf dat moment maakte het plangebied deel uit van het stedelijk gebied. De huidige Oranjebuitensingel vormde de begrenzing.

Het plangebied is gelegen in de historische kern van de stad. Het werd vanaf het einde van de 16e eeuw onderdeel van een nieuw binnenhavengebied en ontwikkelde zich in de zeventiende eeuw tot een bedrijvig gebied. Het oostelijk deel daarentegen, aan de kant van het Centraal Station is heel lang onbebouwd gebleven. Pas in de loop van de 19de eeuw werd dit deel volgebouwd, vooral met tal van kleine hofjeswoningen.

Na de sloop van de wijk in de jaren zestig van de vorige eeuw zijn in het huidige plangebied de voormalige ministeries van justitie en binnenlandse zaken en het inmiddels weer gesloopte appartementencomplex “De Zwarte Madonna” tot stand gekomen. De Zwarte Madonna is vervangen door de nieuwe ministeries van Binnenlandse Zaken en Veiligheid en Justitie en de woontoren De Kroon. Dit deel van het plangebied kwam oorspronkelijk pas in de 19de eeuw tot ontwikkeling. Er zijn naar verwachting nooit archeologische waarden aanwezig geweest.

De voormalige ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken zijn gesitueerd in het deel waar de binnenhavens zich bevonden en dat dus een archeologische verwachting kende. De onderkeldering van beide gebouwen is echter dusdanig diep aangelegd (ca. 5,5 m. onder maaiveld) dat moet worden aangenomen dat ter plekke van deze gebouwen alle eventuele archeologische waarden tot en met de sporen van de grachten zijn verdwenen.

Toch zijn waarschijnlijk niet alle archeologische waarden binnen het plangebied verdwenen. De grens van het plangebied neemt aan weerszijden van het ministerie van Justitie namelijk de openbare ruimte mee. Daar zijn mogelijk nog resten van de grachten van de Turfmarkt en de Schedeldoekshaven en constructies als kademuren aanwezig. Ook zijn bij het Spuiplein mogelijk nog archeologische waarden samenhangend met de bebouwing en bedrijvigheid langs het Spui bewaard gebleven.

Voor die delen wordt een dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 opgenomen in het bestemmingsplan. Hier is een verwachting op het aanwezig zijn van archeologische waarden uit de prehistorie, middeleeuwen en nieuwe tijd. In die delen waar de dubbelbestemming van kracht is gelden bouwregels en een aanlegvergunningenstelsel.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

De vanouds aanwezige kleinschalige structuur van bebouwing en openbare ruimte is niet meer aanwezig. Dit komt door de grootschalige sanering vanaf de zestiger jaren van de vorige eeuw, de daaropvolgende grootschalige nieuwbouw en de prioriteit die aan het wegverkeer gegeven werd.

In plaats daarvan is de afgelopen decennia aan een herkenbare en eigen stedenbouwkundige structuur gewerkt. Het Wijnhavenkwartier en Spuiplein maakt onderdeel uit van de Nieuwe Kern van de binnenstad. Dit wordt gevormd door een aaneenschakeling van hoogstedelijke bebouwing tussen Den Haag CS en het Spui. Nog aanwezige historische structuren zijn het Spui en de singelgracht. De oude stad is op onderdelen nog wel zichtbaar, maar is ondergeschikt aan de nieuwe structuur.

De Turfmarktroute vormt heden ten dage een ruggengraat van het gebied en een belangrijke voetgangersverbinding tussen het Centraal Station en het kernwinkelgebied. Aan beide zijden bevinden zich grootschalige functies met hun entrees, zoals het stadhuis, ministeries en woontorens. Aan de zuidzijde wordt het gebied begrensd door de Schedeldoekshaven en Ammunitiehaven met het Prins Bernhardviaduct. Deze vormen voor auto's een belangrijke entree naar de binnenstad en zijn onderdeel van de parkeerroute van de binnenstad.

Met de transformatie van de oude ministeries in combinatie met of gedeeltelijk als onderdeel van de gebiedsontwikkeling in het Spuikwartier wordt de route van de Rivierenbuurt via de Nieuwe Haven en de Korte Houtstraat naar het Plein over de nieuwe Turfhaven hersteld.

De openbare ruimte in het gebied vormt een robuuste routestructuur die bestemmingen binnen en buiten het plangebied met elkaar verbindt. Binnen dit netwerk van verbindingen vormen de pleinen en knooppunten de oriëntatiepunten van de stad. Dit geldt voor het Spuiplein, Wijnhaven en de kop van de Nieuwe Haven. De samenhang in inrichting van de openbare ruimte en het gebouwde programma versterken deze betekenis.

De publieke ruimtes, zoals het atrium van het stadhuis en de publieksruimte van de nieuwe ministeries (tuin) versterken het karakter van de openbare ruimte als verblijfsgebied.

De korrel geeft een indicatie van de maat van de panden binnen de stadsstructuur. De bebouwing in het Wijnhavenkwartier bestaat uit een specifieke korrelgrootte. Het bestaat uit bouwblokken met een menging van stedelijke functies, waarbij de plinten binnen een bouwblok bestaan uit een aaneenschakeling van gebouwen met een eigen maatvoering en schaal.

De bouwhoogte en -massa is gedifferentieerd, waarbij tussen de bouwblokken een gelijke opbouw is gerealiseerd. De onderste bouwla(a)g(en) is/ zijn gericht op de openbare ruimte. Daarboven is een basishoogte van respectievelijk 20 en 40 meter aanwezig. De hoogbouw heeft een hoogte die vanaf het Spui richting de Zwarteweg oploopt tot ruim 140 meter. In profiel is het opgebouwd uit een reeks van individuele torens met een krachtige beëindiging.

2.4.2 Verkeer en infrastructuur

Het gebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein is een centraal gelegen gebied in de stad en met alle modaliteiten goed bereikbaar. Bewoners, bezoekers en werknemers van de functies in het Spuikwartier kunnen gebruik maken van de auto, trein, tram, bus, fiets of lopen.

Wijnhavenkwartier en Spuiplein wordt ontsloten door meerdere routes voor auto's en langzaam verkeer en is grotendeels onderdeel van een voetgangersgebied. De Turfmarkt vormt voor het langzaam verkeer de verbinding tussen het Centraal Station en de binnenstad. Hiermee vervult de Turfmarkt een belangrijke doorloopfunctie. Dwars over de Turfmarktroute en centraal door het gebied ligt een tramspoor. Dit exploitatiespoor verbindt de halte Kalvermarkt via de Schedeldoekshaven met de tramhalte Rijnstraat bij het Centraal Station.

Via het Spui is het gebied bereikbaar voor langzaam verkeer en voor openbaar vervoer-reizigers vanaf de daar gelegen bus- en tramhaltes. Daarnaast kan expeditieverkeer het plangebied bereiken via het Spui.

De Schedeldoekshaven en Ammunitiehaven vormen voor het plangebied de belangrijkste ontsluiting voor het gemotoriseerd verkeer. Deze wegen vormen voor het autoverkeer de verbindingsroute tussen de Centrumring (Koningstunnel/Lekstraat) en de lus langs het parkeercluster in het zuidoostelijke deel van de binnenstad. Ook zijn deze wegen tussen de Nieuwe Haven en het Spui onderdeel van de verbinding via het Prins Bernhardviaduct tussen het rijks-/hoofdwegennet en de binnenstad en het parkeercluster in het zuidoostelijke deel van de binnenstad. De Schedeldoekshaven en Ammunitiehaven maken daarnaast onderdeel uit van het stelsel van doorgaande hoofdroutes voor de fiets, zowel die via het Prins Bernhardviaduct als via de Lekstraat. Daarnaast zijn aan de Schedeldoekshaven de ontsluitingen gesitueerd voor het expeditieverkeer ten behoeve van de gebouwen tussen de Turfmarkt en de Schedeldoekshaven. Ook worden direct via de Schedeldoekshaven de parkeergarages ontsloten onder het complex de Kroon en die onder de Ministeries van Veiligheid en Justitie & Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Herengracht, Fluwelen Burgwal en Kalvermarkt vormen een route die de bezoekersgarages ontsluit vanaf het noord-oostelijk deel van de binnenstad maar zijn ook van belang voor de bereikbaarheid van het plangebied voor langzaam verkeer en expeditieverkeer.

De Zwarteweg en Oranjebuitensingel ontsluiten de direct aangelegen bestemmingen, waaronder ook enkele parkeergarages. Ook is via deze wegvakken expeditieverkeer mogelijk van en naar het plangebied

In het plangebied zijn alleen op de Zwarteweg parkeerplaatsen op de openbare weg aanwezig. Voor de parkeerplaatsen op straat geldt een betaaldparkerenregime. De parkeerdruk op de openbare weg in dit gebied is hoog. De complexen in het plangebied hebben eigen (gebouwde) parkeervoorzieningen.

De garages onder de voormalige kantoren van de Ministeries van Veiligheid en Justitie & Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ontsloten via de Schedeldoekshaven. Deze garage bestaat uit drie gedeelten:

  • Een niet openbaar deel onder de noordelijke toren dat direct via Schedeldoekshaven in en uit te rijden is ter hoogte van de afrit van het viaduct.
  • Een bezoekersgarage onder de beide kantoordelen gelegen op -1 en -2 met een scheiding tussen de inrijroute en uitrijroute; inrijden via een tunnel vanaf de Schedeldoekshaven en Ammunitiehaven en uitrijden via een uitrit direct op de Schedeldoekshaven ter hoogte van de afrit van het viaduct.
  • Een niet openbaar deel onder de zuidelijke toren die in te rijden is via de tunnel onder het wegvak tussen het voormalige ministeriecomplex en de theaters en wordt uitgereden op maaiveld op ditzelfde wegvak.

Via deze tunnels is ook de Stadhuisgarage ontsloten.

De garage onder de theaters en het hotel- restaurantcomplex wordt ontsloten vanaf de Schedeldoekshaven/Ammunitiehaven en vanaf het Spui, waar een inrit is gesitueerd.

2.4.3 Kabels en leidingen

In het gebied liggen geen transportleidingen.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Cultuur en Ontspanning

Aan het Spuiplein zijn de Dr. Anton Philipszaal en het Lucent Danstheater gevestigd, wat de thuishaven is van twee grote gezelschappen: het Residentieorkest en het Nederlands Danstheater. Er vinden presentaties van voorstellingen plaats, die daar geproduceerd worden waarvoor repetities plaatsvinden en kantoor en opslagruimte (instrumenten, kostuums) aanwezig is. Samen met het Dans- en Muziekcentrum verzorgen het Residentie Orkest en het Nederlands Dans Theater hier een breed programma van concerten (klassiek, wereldmuziek, jazz en pop), muziektheater-, dans en familievoorstellingen. Door middel van dit bestemmingsplan wordt de ontwikkeling van het cultuur- en onderwijscomplex mogelijk gemaakt, waarin ook het Koninklijk Conservatorium gehuisvest wordt. In paragraaf 5.4 Gebiedsontwikkeling Spuikwartier wordt deze ontwikkeling nader beschreven.

2.5.2 Detailhandel, dienstverlening en horeca

Verspreid in het plangebied komen detailhandel, dienstverlening en horeca voor. Het Mercure hotel en het naastgelegen (zelfstandig) restaurant zijn gevestigd aan het Spui. Overig in het plangebied aanwezige horeca ligt aan de Turfmarkt.

2.5.3 Kantoren

In het plangebied zijn diverse kantoren gevestigd, waaronder enkele kantoren ten behoeve van overheidsinstantie: de ministeries van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en Veiligheid & Justitie. Verder zijn in de Kroon kantoren gevestigd.

2.5.4 Maatschappelijk
2.5.4.1 Onderwijs

Voor het gebouw van het voormalige Ministerie van Binnenlandse Zaken is op 7 april 2014 een omgevingsvergunning verleend ten behoeve van de vestiging van een multifunctioneel gebouw, onder andere voor de functie onderwijs. Hier komt een vestiging van de Universiteit Leiden.

2.5.5 Wonen

De woningvoorraad in het Spuikwartier bestaat voor het grootste deel uit particulier bezit (koop en verhuur). De huishoudens in het plangebied bestaan voornamelijk uit één of tweepersoonshuishoudens, zonder kinderen.

Binnen het plangebied is het multifunctioneel gebouw De Kroon gevestigd, op de voormalige locatie van De Zwarte Madonna, op het terrein tussen het stationsgebied en het Haagse stadhuis. Het telt 40 verdiepingen. Een deel van De Kroon is corporatiebezit (Haag Wonen, 125 sociale huurappartementen). De woningen op de 1e tot en met de 13e verdieping zijn bestemd voor sociale en particuliere verhuur. Vanaf de 14e tot en met de 40e bestaat het gebouw uit koopwoningen.

Op een deel van de voormalige ministeries worden 170 appartementen gerealiseerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer.

De eerste paragraaf gaat in op allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, en gemeentelijk niveau. Daarna wordt het specifieke beleid voor een aantal relevante thema's uiteen gezet.

De 'ruimtelijke vertaling' van het beleid in de Regels en op de Verbeelding wordt beschreven in hoofdstuk 5.8 Keuze en verantwoording van bestemmingen.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden.

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Verantwoord dient te worden dat er behoefte is aan nieuwe ruimte voor woningen, werken, detailhandel en voorzieningen. Deze behoefte moet blijken uit een regionaal afgestemd programma en de afspraken gemaakt in Haaglandse gemeenten in een Regionaal Structuurplan 2020. Het Bro bepaalt dat voor bestemmingsplannen de treden van de ladder moet worden doorlopen. In paragraaf 5.7.2 is de ladder voor duurzame verstedelijking ingevuld.

De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is,
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht,
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit,
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang:

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

De ladder voor duurzame verstedelijking voor Wijnhavenkwartier en Spuiplein is opgenomen in hoofdstuk 5.7.2 Ladder voor duurzame verstedelijking.

Het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) is in 2008 vastgesteld door het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor Den Haag hebben vooral de volgende regionale prioriteiten hun doorwerking gekregen:

  • het faciliteren van internationale bedrijven en instellingen in de Internationale Zone en in het bijzonder het World Forum in Den Haag;
  • intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken.

Voor de verschillende beleidssectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel. Op 1 januari 2015 is het Stadsgewest Haaglanden opgeheven en zijn de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat per 1-1-2015 voortgezet in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

Het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

De Structuurvisie Den Haag 2020 beschrijft de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020 (Rv 197 - 2005; RIS 129201). De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ruim 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

3.2.4.2 Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2015


Het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) (Cb september 2014; RIS 276320) geeft inzicht in de ruimtelijke agenda van Den Haag en de bijbehorende fysieke investeringsprojecten. Het programma is gebaseerd op het coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht” (RIS 273442).
Het IpSO 2015 biedt een samenhangend overzicht van de lopende projectenportefeuille en kijkt vooruit naar nieuwe investeringen.
De Haagse bevolking groeit, maar de economische ontwikkeling en de banengroei blijft daarbij achter. Den Haag staat voor de uitdaging om de bevolkingsgroei op te vangen, economische ontwikkeling en banengroei te stimuleren en tegelijkertijd de kernkwaliteiten van Den Haag te behouden en te versterken.

De gemeente zet in op nieuwe duurzame groei. Voorheen lag het accent van de investeringen op gebouwen. Nu gaat het ook om investeringen in de buitenruimte en de bereikbaarheid van de stad. Enkele gebieden bieden specifieke kansen voor werkgelegenheid en ondernemerschap. De zogeheten kerngebieden. Het gaat om de Binckhorst, het Centraal Station, Hollands Spoor, Laan van NOI, de Haagse kust, de Internationale Zone, Spuikwartier en de Leyweg. In andere gebieden vervult de gemeente een faciliterende rol en nodigt zij anderen uit om in Den Haag te investeren.

Bij het IpSO 2014 is een lijst vastgesteld met projecten die als groot project zijn aangewezen. Voorgesteld is om de projectenlijst te handhaven, met als aanvulling dat het college bij de aanbieding van het raadsvoorstel gebiedsontwikkeling Spuikwartier dit als nieuw groot project aanmerkt. En de separate projecten Wijnhavenkwartier en Spuiforum vanaf dat moment niet meer afzonderlijk als groot project beschouwt.

3.2.4.3 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' (Rv 51 - 2009; RIS 159469) is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor Wijnhavenkwartier en Spuiplein in dat invulling wordt gegeven aan:

  • functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);
  • dubbel grondgebruik.
3.2.4.4 Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020

Het Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020; “ Naar een complete Haagse binnenstad” (Rv 15 - 2010; RIS 168479) beschrijft het gemeentelijk beleidskader voor de binnenstad.

De Haagse binnenstad heeft een multifunctioneel en dynamisch karakter waar men kan winkelen, werken, ontmoeten, recreëren en wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0003.jpg"

sfeergebieden Haagse binnenstad

Typisch Haags zijn de verschillende sferen in de binnenstad. Het onderscheid in sfeergebieden is de basis van het binnenstadsbeleid. Door rekening te houden met de sferen kan bij de ontwikkeling en aanpak de kwaliteit en eigenheid per kern verder worden versterkt. Er zijn acht sfeergebieden, elk met een eigen functie, sfeer en uitstraling. In het midden ligt de Winkel Kern, een compact gebied met de meeste raakvlakken met andere gebieden.

Het beleid kent vijf speerpunten. Deze vormen een gezamenlijke opgave voor gemeente en marktpartijen:

  • Wonen: De woonfunctie van de binnenstad is nog beperkt en moet aanzienlijk versterkt worden. Hiermee wordt de levendigheid op straat vergroot en worden meer bestedingen aan de binnenstad gebonden. Het versterken van de woonfunctie vraagt om het toevoegen van woningen, maar ook om het verbeteren van het woonklimaat in de binnenstad.
  • Cultuur: Cultuur is al een sterk punt in de binnenstad. Dit verder uitwerken en uitbouwen kan de aantrekkingskracht van de binnenstad verder vergroten. Om de binnenstad in het komende decennium ook cultureel echt goed op de kaart te zetten, hangt veel af van de stuwkracht van het onderwijs en cultuurcomplex.
  • Winkels/horeca/toerisme: Den Haag wil “beste winkelstad” worden, het culinaire profiel versterken en in combinatie met de kust het verblijfstoerisme versterken. Hiervoor is nog veel werk aan de winkel. Denk aan de ontwikkeling van een echte publiekstrekker en spraakmakende impulsen voor het winkelapparaat (Grote Marktstraat internationale winkelboulevard).
  • Sfeergebieden en oriëntatie: De afgelopen jaren zijn de sfeergebieden bij het werken aan de binnenstad een sterk leidend concept gebleken. Voor het Binnenstadsplan 2010-2020 wordt dan ook aan het principe van de sfeergebieden vastgehouden en wordt dit verder handen en voeten gegeven.
  • Marketing en communicatie: De bekendheid met en het imago van de binnenstad van Den Haag versterken, zowel bij consumenten (ook niet-bezoekers) als investeerders, is dé marketing-opgave. De marketing van de binnenstad wordt verder uitgebouwd en geïntensiveerd en meer aangesloten op de marketing van de hele stad.

Het Binnenstadsplan heeft een tijdsspanne van tien jaar. De doelstellingen worden omgezet in een vierjaarlijkse Uitvoeringsagenda Binnenstad. Ook zijn er jaarlijkse voortgangsrapportages.
De nieuwe uitvoeringsagenda Binnenstad zal medio februari/maart 2015 naar de raad worden verstuurd.

Nieuwe Kern

De Nieuwe Kern, waaronder het gebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein, wordt gevormd door een aaneenschakeling van hoogstedelijke bebouwing tussen Station CS en het Stadhuis. De oude stad is op onderdelen nog wel zichtbaar (gracht, Fluwelen Burgwal etc.), maar is ondergeschikt aan een nieuwe structuur met de Turfmarktroute als ruggengraat. Omringende straten zijn Bezemstraat, Kalvermarkt, Herengracht, Rijnstraat en Schedeldoekshaven.

De Nieuwe Kern kenmerkt zich door:

  • Nieuwe architectuur
  • Cultuur
  • Zakencentrum: concentratie ministeries
  • Entree Den Haag CS.

Wensen
De verdere ontwikkeling van het Wijnhavenkwartier en Spuiplein zorgt voor een stevig fundament onder dit gebied. Afwijkend van de andere sfeergebieden hebben en krijgen de pleinen in de Nieuwe Kern een veel stedelijker karakter en zijn ze niet altijd open en openbaar, maar opgenomen in of onder de bebouwing. Het atrium van het Stadhuis is hiervan een goed voorbeeld. Ook de nieuwe ministeries aan de Turfmarkt hebben open en beperkt toegankelijke ruimten. Het Spuiplein blijft echter wel onbebouwd, open en openbaar toegankelijk. Gebiedsontwikkeling Spuikwartier zorgt voor een nieuw cultureel hart voor Den Haag en draagt ook bij aan de verdere versterking van de Nieuwe Kern. Omtrent investering in de openbare ruimte, de Haagse loper, zie paragraaf 3.2.4.5 

3.2.4.5 Stedenbouwkundig plan


Medio 2013 is het “Ruimtelijk Raamwerk Wijnhavenkwartier e.o., Verbinden en Voltooien” (RIS260023) vastgesteld als kaderstellend voor de afzonderlijke ontwikkelingen in het gebied. Het is op hoofdlijnen een logisch vervolg van meerdere decennia consistente ontwikkeling zoals vastgelegd in onder andere de in dit hoofdstuk genoemde beleidskaders.

Het ruimtelijk kader bevat de contouren voor de voltooiing van het Wijnhavenkwartier (waar het Spuikwartier onderdeel van uitmaakt). In het plan worden de termen verbinden, verdichten/ mengen en verblijven/beleven gebruikt. Deze termen kunnen gezien worden als de leidende principes achter 30 jaar werken aan dit deel van de binnenstad:

Het Wijnhavenkwartier verbindt de historische binnenstad met het stationsgebied en met de Rivierenbuurt, door de ontwikkeling van nieuwe en de versterking van bestaande openbare ruimte.

Het Wijnhavenkwartier is in 40 jaar aanzienlijk uitgebreid met kantoorruimte, vele honderden woningen, culturele en commerciële voorzieningen, detailhandel en dienstverlening. Maar bovenal is het gebied omgevormd tot een bestemming voor vele duizenden mensen die het dagelijks bewonen, er werken of het gebied bezoeken.

Het Wijnhavenkwartier is van een desolaat gebied geworden tot een inspirerend, fascinerend en rijk gemengd gebied; prof. Maurits de Hoog gebruikt daarvoor de term “interactiemilieu”. De verblijfsfunctie is echter nog achtergebleven, en de kwaliteit van de inrichting van de openbare ruimte is vooralsnog matig.

Het Ruimtelijk Raamwerk 2013 completeert grotendeels het stedenbouwkundig plan van 1982 door de voltooiing van de Turfmarkt als drager van het gebied, door versterking van de functiemenging en de publieke bestemming en door verbetering van de ruimte van Schedeldoekshaven en Ammunitiehaven. Het raamwerk bevat óók de nieuwbouw van het cultuur- en onderwijscluster ter plaatse van het Spuiplein, wat een fundamentele aanpassing van het stedenbouwkundig plan - te weten het bebouwen van het Spuiplein - betreft.

In het Coalitieakkoord “Vertrouwen op Haagse Kracht” uit 2014 is ervoor gekozen om deze fundamentele aanpassing van het stedenbouwkundig plan niet verder uit te werken, maar een nieuw plan te ontwikkelen voor het culturele hart in het Wijnhaven- en Spuikwartier:

“Er wordt een nieuw plan gemaakt: een integrale gebiedsontwikkeling tussen Spui, Turfmarkt, verlengde Nieuwe Haven en Schedeldoekshaven. Dit betekent dat het Spuiplein behouden en verbeterd wordt en het leegstaande Ministerie van Justitie (eigendom van de gemeente) bij de gebiedsontwikkeling wordt betrokken. Er komt een onderwijs- en cultuurcluster waarin het Nederlands Danstheater, Residentie Orkest, Koninklijk Conservatorium en de stichting Dansen Muziekcentrum gezamenlijk worden gehuisvest. Het bestaande programma van eisen en de bestaande financiële kaders blijven uitgangspunt. In het plan zullen ook nieuwe woningen, winkels en horecavoorzieningen worden opgenomen zodat een aantrekkelijk uitgaans- en leefgebied kan ontstaan met een goede verbinding naar de Rivierenbuurt. Hergebruik en integratie van (delen van) het Lucent Danstheater ontworpen door Rem Koolhaas behoort tot de mogelijkheden. Nieuwe planvorming betekent maximaal een jaar vertraging ten opzichte van de oorspronkelijke planning en door een integrale aanbesteding van de totale gebiedsontwikkeling ontstaat de kans om de kosten te beheersen en te reduceren.”

Deze ambitie is vertaald in het “Voorstel van het college inzake Kaders en kredietaanvraag gebiedsontwikkeling Spuikwartier” (RIS276520).

Met de "Haagse Loper" (RIS271208 en 260026) wordt een mooie stadsentree gecreeerd tussen Bezuidenhout, Centraal station en de binnenstad van Den Haag. De route op de Turfmarkt wordt tussen 2015 en 2017 ingericht met klinkers.

3.3 Cultureel erfgoed

3.3.1 Cultuurhistorische waarde
3.3.1.1 Modernisering monumentenzorg (MoMo)


De Tweede Kamer heeft in november 2009 ingestemd met de moderniseringsplannen voor de monumentenzorg van de minister van OC&W (MoMo). Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het BRO gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is een betere borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent dat een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en drukken ze hun stempel op toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of stadsgezicht aanwijzen, maar ze beïnvloeden wel de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

3.3.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht


De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein maakt geen deel uit van een rijksbeschermd stadsgezicht.

3.3.1.3 Provinciaal beleid

Voor de provincie is het cultureel erfgoed van grote betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. De inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen staat daarbij voorop. Het provinciale beleid is vooral gericht op het beschermen van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze is door de provincie Zuid-Holland in 2005 vastgesteld. In de CHS zijn de kenmerken en waarden van landschap, nederzettingen en archeologie aangegeven. Het plangebied is in de CHS aangemerkt als landschap met een zeer hoge waarde.

In de Nota is verder bepaald dat voor beschermde stads- en dorpsgezichten in het bestemmingsplan de bescherming en zo nodig versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geregeld. Ook monumentale en karakteristieke objecten, waaronder MIP-objecten gelegen in deze gebieden dienen te worden beschermd.

Als een uitwerking van de CHS heeft de provincie in april 2010 de Regioprofielen Cultuurhistorie vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. De zestien 'Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland' zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhang voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. In de topgebieden is de continuïteit van het karakter van het gebied het uitgangspunt.

Het plangebied behoort niet tot een van de zestien topgebieden.

3.3.1.4 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Het wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen, dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad. Het plangebied bevat geen beschermde stadsgezichten.

3.3.1.5 Monumentale gebouwen

Wijziging van een rijks- of gemeentelijk monument is zonder een vergunning van burgemeester en wethouders verboden (artikel 11 van de Monumentenwet 1988 of artikel 9 van de Monumentenverordening Den Haag). In paragraaf 2.3 worden de monumentale gebouwen genoemd die ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag zijn ingeschreven.

In het plangebied zijn geen gemeentelijke monumenten of rijksmonumenten aanwezig.

3.3.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannnen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein.

3.3.2.1 Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK, zie ook de 'Archeologische kaart Den Haag, komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

Voor beschrijving van het plangebied, zie paragraaf 2.3.2.

3.4 Groen

3.4.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

In de nota zijn een kaart met de "Stedelijke Groene Hoofd Structuur" en een kaart met "Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur" opgenomen.

3.4.2 Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (2009) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen.

Langs het Spui staat een bomenrij die onderdeel uitmaakt van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur én van de ecologische verbindingszone 'Groenblauwe verbindingen tussen stad en Groene Hart'.

3.4.3 Bomen / kapvergunningen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. In Den Haag zijn diverse monumentale bomen/bomenrijen aanwezig. Deze zijn echter niet gelegen in en direct grenzend aan het plangebied. Zie hiervoor de lijst met monumentale bomen en bijbehorende kaart bij de toelichting van dit plan.

3.5 Verkeer en infrastructuur

3.5.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden


In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de "Regionale Nota Mobiliteit" (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe Regionale Structuurplan en van de Nationale Nota Mobiliteit vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2012 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
Op 1 januari 2015 is het Stadsgewest Haaglanden opgeheven en zijn de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat per 1-1-2015 voortgezet in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH).

3.5.2 Gemeentelijk beleid

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk naar 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit” (Rv 115 - 2011; RIS 180762). De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, goede voorzieningen voor voetgangers en bundeling en ordening van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuzes kunnen maken.
Het parkeerbeleid is er op gericht om het evenwicht te herstellen tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen met name ook binnen die woongebieden waar de parkeerdruk hoog is.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen dient er voor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.

Het stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen zorgt voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. De gewenste doorstroomsnelheid op de stedelijke hoofdwegen is 20-25 km/u. Voor de regionale hoofdwegen geldt binnen de stad een gewenste doorstroomsnelheid van 35-40 km/u. De stedelijke en regionale hoofdwegen hebben de bestemming Hoofdverkeersweg.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan”: wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. Aan de doorstroming van het autoverkeer op de wijkontsluitingswegen en de erftoegangswegen worden geen specifieke eisen gesteld. Hier geldt 'maatwerk', afhankelijk van de situatie.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0004.png"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Het algemene parkeerbeleid is vastgelegd in de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” (Rv 166 - 2009; RIS 168473). Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden zonder adequate parkeervoorzieningen leiden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

De parkeernormen en het toepassingskader ervan zijn uitgewerkt in de “Nota Parkeernormen Den Haag” (Rv 139 - 2011; RIS 181571). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt de parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen. Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Parkeernormen

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zullen binnen afzienbare tijd worden ingetrokken. Het overzicht met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan als Bijlage 2 bij de regels opgenomen.


Fietsparkeren

De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel fiets. De aanwezigheid van goede parkeervoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Om die reden stelt de gemeente bij de nieuwbouw van woningen de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplaatsen. Dit is vastgelegd in het bouwbesluit (art. 4.31). Voor het gebied Spuikwartier is het ook van belang dat bij met name bedrijven en voorzieningen in voldoende mate fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn voor de bezoekers en werknemers op de fiets. In de bij de regels behorende Bijlage 3 Fietsparkeernormen zijn de fietsparkeernormen opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw.

3.6 Wonen

3.6.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie (vastgesteld in de gemeenteraad op 19 november 2009) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen.

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Maar is het nu zaak dat elke sfeer ook meer de kwalitatief bijpassende woningen krijgt die daarbij horen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen, hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.

Het plangebied is in de Woonvisie getypeerd als een hoog stedelijk woonmilieu, met woonsfeer Metropolitaan wonen. Dit gebied is onderdeel van de binnenstad waar ingezet wordt op versterking en uitbreiding van de woonfunctie (via differentiatie in architectuur en woningtypologie).

Insteek bij ruimtelijke ontwikkelingen is realisatie van appartementencomplexen van hoogwaardige kwaliteit en aansprekende architectuur gericht op specifieke woonwensen voor diverse stedelijk georiënteerde doelgroepen.

3.7 Economie

Beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit” (Rv 126 - 2011; RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waaronder de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening).
Daarnaast is ook veel aandacht nodig voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs met onder meer topopleidingen.

3.7.1 Kantoren

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad de 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' vastgesteld. Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien met als laatste Ipso 2014; waarin fors wordt ingezet op transformatie van kantoren naar wonen. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd.

Plangebied

In dit gebied worden nieuwe kantoorontwikkelingen voorzien. Afhankelijk of het om sloop - nieuwbouw of herontwikkeling van een bestaande toren gaat, wordt de toevoeging wel of niet als nieuwe ontwikkeling beschouwd.
In het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein is een ontwikkeling mogelijk met kantoorruimte. De beoogde kantoorruimte is passend binnen het vigerende kantorenbeleid, waarbij het binnen de bestaande bestemmingsplanruimte mogelijk is om sloop/nieuwbouw te plegen. Op dit moment bedraagt de kantoorfunctie ter plaatse meer dan 50.000 m2. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt binnen de bestemming Gemengd - 3 slechts 11.700 m2 als ontwikkeling voor kantoorfuncties opgenomen. De 2.300 m2 kantoormeters boven de Universiteit Leiden, binnen de bestemming Gemengd - 2 zijn daarbij niet meegeteld aangezien hiervoor in februari 2014 omgevingsvergunning om te bouwen voor verleend is en als bestaande situatie geldt. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat er wordt ingezet op een afname van de kantoormeters conform de beleidsdoelstellingen van de gemeente, Haaglanden en provincie.

In relatie tot het regionaal beleid geldt dat het beleid bij een variant sloopnieuwbouw en herontwikkeling het beleid verschillend is.

Indien er sprake is van herontwikkeling van kantoren en niet van sloop nieuwbouw dan is er in termen van de Visie Ruimte en Mobiliteit (structuurvisie) en Kantorenstrategie Haaglanden geen sprake van een “nieuwe kantoorontwikkeling” en is dit passend binnen het beleidskader.

Indien er sprake is van sloop nieuwbouw dan geldt conform de provinciale structuurvisie dat deze als “nieuw' wordt beschouwd ook als die mogelijkheid reeds is opgenomen in een geldend bestemmingsplan. Hiervoor geldt dat de provincie als beleid heeft dat deze binnen de invloedssfeer van de concentratielocaties voor kantoren met treinhalte moet zijn De locatie Wijnhavenkwartier valt hieronder. De locatie Wijnhavenkwartier is gelegen op circa 380 meter van Station Den Haag Centraal. Daarnaast moet de locatie voorzien in een actuele behoefte die regionaal is afgestemd (middels de Kantorenstrategie Haaglanden). Hierover kan gemeld worden dat de ontwikkeling passend is binnen de Kantorenstrategie Haaglanden. Over de locatie wordt in de Kantorenstrategie Haaglanden aangegeven dat er ingezet wordt op Transformatie Tender Wijnhavenkwartier/Cultuurplein (pagina 57). Een metrage nieuwbouw is hierbij niet opgenomen. Dit is omdat binnen de Kantorenstrategie Haaglanden en de oude 'Verordening ruimte' ten tijde van de Kantorenstrategie Haaglanden er geen sprake is van een nieuwe ontwikkeling als het gaat om sloop nieuwbouw van kantoren die reeds zijn opgenomen in een geldend bestemmingsplan. Daarbij geldt dat er ook sprake is van een actuele kantoorbehoefte met solitaire kantoren gebonden aan het cultuurcluster (in feite dus 'bedrijfs'kantoren) en daarbij passende congresfaciliteit. Uiteraard zal de ontwikkeling wel worden opgenomen bij een nieuwe regionale kantorenstrategie. De mogelijkheid dat de gebiedsontwikkeling nieuwbouw van kantoren inhoudt is verantwoord in paragraaf '5.7.2 Ladder voor duurzame verstedelijking.
Op 1 januari 2015 is het Stadsgewest Haaglanden opgeheven en zijn de beleidsterreinen Verkeer en Vervoer en Economisch Vestigingsklimaat per 1-1-2015 voortgezet in de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH). Het in het kader van het Bro-overleg afgegeven reactie van Stadsgewest Haaglanden (voor opheffing hiervan) wordt beschouwd als een geldig advies.

3.7.2 Detailhandel

Provinciaal detailhandelsbeleid; Visie Ruimte en Mobiliteit, Programma Ruimte 2014

De provincie stuurt op (boven)regionaal niveau op de inrichting van de ruimte in Zuid-Holland. De Visie ruimte en mobiliteit (VRM), vastgesteld op 9 juli 2014, geeft op hoofdlijnen sturing aan de ruimtelijke ordening en maatregelen op het gebied van verkeer en vervoer.

Het provinciale detailhandelsbeleid, binnen de VRM vastgelegd in het Programma Ruimte, is erop gericht om de detailhandelsstructuur zoveel als mogelijk te versterken door deze vooral kwalitatief te verbeteren en de beschikbaarheid en bereikbaarheid van detailhandelsvoorzieningen te garanderen. Voor alle winkelgebieden, zowel regulier als perifeer, geldt dat kwalitatieve verbetering leidend is ten opzichte van kwantitatieve versterking. Dit ter voorkoming van verdere leegstand en het disfunctioneren van de structuur.

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvat het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie. Den Haag centrum is aangewezen tot te ontwikkelen centrum. Voor deze categorie centra wordt gestreefd naar een opwaardering van de detailhandelsfunctie in termen van kwaliteit (winkelbestand en openbare ruimte), parkeren en bereikbaarheid en imago/beleving. Onder voorwaarde van het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking, kan voor deze categorie sprake zijn van uitbreiding van het winkelareaal.

Vanwege de bovenlokale ruimtelijke effecten van grootschalige detailhandelsontwikkelingen, vindt de provincie het van belang dat nieuwe grootschalige ontwikkelingen in regionaal verband worden afgestemd. In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor (ontwerp)-bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij onder meer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is een distributieplanologisch onderzoek (DPO) voor de mogelijke detailhandelsuitbreiding in het plangebied uitgevoerd, op basis waarvan het Regionaal Economisch Overleg (REO) van het Stadsgewest Haaglanden adviseert. Zie Bijlage 7 DPO en Bijlage 8 Nadere onderbouwing DPO waarin op de te verwachten vloerproductiviteit is ingegaan.

Regionaal beleid

Het Stadsgewest Haaglanden heeft op 27 november 2013 de Regionale structuurvisie detailhandel 2013-2020 vastgesteld. Het Stadsgewest streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio, om ruimte te bieden aan (de groei van) de consumentenvraag vanuit Haaglanden en omgeving en het bieden van een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bewoners en bedrijven. Vanuit deze visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en –initiatieven in de regio. Plannen van meer dan 2.000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1.000 m² bvo worden getoetst door het Stadsgewest Haaglanden. Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • 1. Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur.
  • 2. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • 3. Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • 4. Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • 5. Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties.
  • 6. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • 7. Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • 8. Structuur verstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • 9. Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' (SER-ladder) is als inspiratiekader gebruikt om detailhandelsinitiatieven in de regio Haaglanden te kunnen beoordelen. De ladder is door het Rijk in het leven geroepen om een goed functioneren van het ruimtelijke ordeningssysteem te bevorderen. Om de regio te kunnen laten instemmen met een initiatief, dient een initiatief aan een aantal criteria te voldoen. Deze zijn opgenomen in paragraaf '5.7.2 Ladder voor duurzame verstedelijking.

Gemeentelijk beleid

Op 23 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Detailhandelsnota Den Haag vastgesteld. De nota geeft de ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel in Den Haag. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Hoofdwinkelstructuur

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2009 maken 70 winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema; 'een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2'.

Uit de detailhandelsmonitor komt de concurrentiepositie als belangrijkste verklaring voor het economisch functioneren van een winkelgebied naar voren. Simpel gezegd: er kan op allerlei manieren worden gewerkt aan de kwaliteitsversterking van een winkelgebied, maar dit heeft geen zin als er teveel concurrerende winkelgebieden (of supermarkten) zitten in de directe omgeving en het betreffende winkelgebied zich onvoldoende kan onderscheiden. Een goede planning van de hoofdwinkelstructuur is daarom van groot belang.

Rek en krimp Vastgesteld, in Actieprogramma Den Haag Winkelstad - RIS 179496

Onder de rek- en krimp gebieden kunnen een aantal uiteinden van langgerekte stedelijke winkelstraten en soms ook straten die vlak bij grotere winkelgebieden liggen ('schaduwstraten') worden verstaan. Daarnaast gaat het om solitaire gebieden die niet tot de hoofdwinkelstructuur worden gerekend en daar ook niet op aansluiten met een variatie aan functies, waaronder detailhandel. Deze gebieden vragen in de huidige tijden om een andere benadering, met een brede bestemming, met vestigingsmogelijkheden voor winkels (zoals starters) en ruimte voor andere bedrijvigheid. Hier wordt het toekomstperspectief bepaald door de markt.

Het Actieprogramma Den Haag Winkelstad (2011) bevat een actualisatie van een deel van het detailhandelsbeleid. Leidend blijft de inzet op de versterking van de hoofdwinkelstructuur. Het Haagse detailhandelsbeleid geeft daarbij de binnenstad prioriteit, conform het Haagse Binnenstadsplan. Bij perifere detailhandelsinitiatieven kiest de gemeente voor optimale clustering en voor grootschalige detailhandel blijft de bestaande hoofdwinkelstructuur de aangewezen plek voor vestiging (zie regionale structuurvisie detailhandel). Voor gebieden met een onzeker marktperspectief, waaronder de rek- en krimpgebieden, wordt een strategie ingezet van bestemmingsverruiming, waarbij de markt zijn werk moet doen.

Ambulante handel

Ambulante handel is onder te verdelen in warenmarkten, kiosken en straathandel/venten. Omtrent de ambulante handel op vaste standplaatsen buiten warenmarkten, merkt de Detailhandelsnota op dat het in winkelstraten de levendigheid vergroot en daarop een belangrijke aanvulling kan zijn. De nota streeft een beperkt aantal standplaatsen per winkelconcentratie na. De Straathandelsverordening Den Haag (Rv 1991; RIS 011315) laat vaste standplaatsen voor straathandel toe indien het bestemmingsplan dat toelaat.

Plangebied

Het plangebied behoort voor wat betreft de Turfmarkt tot de hoofdwinkelstructuur en is op deze manier in dit bestemmingsplan verwerkt. Het accent van het detailhandelbeleid ligt dus vooral op behoud en versterking van de hoofdwinkelstructuur. Tevens is op de Turfmarkt ambulante handel in de vorm van straathandel/venten toegestaan.

3.7.3 Horeca

Toekomstvisie Horeca 2010-2015De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 (RIS 168865) geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan: hoe zorgt Den Haag voor nieuwe impulsen, waar ziet Den Haag kansen. Horeca is belangrijk voor de attractiviteit van Den Haag. Een aantrekkelijk horeca-aanbod is een belangrijke basisvoorwaarde voor zowel het woon- en leefgenot van inwoners als voor het aantrekken van bezoekers en toeristen.

Centrum en Scheveningen zijn én blijven de belangrijkste horecagebieden. Hier zijn ook de vijf uitgaanskernen gelegen waar vrije openingstijden gelden. Daarnaast kent Den Haag van oudsher een aantal gebieden waar relatief veel horeca gevestigd is, de zgn. horecaconcentratiegebieden.
Een goed voorzieningenaanbod wordt steeds belangrijker voor woongebieden. Nieuwe horecavestigingen horen bij voorkeur in de winkelgebieden en aan kleinschalige verblijfspleinen. Waar de leefbaarheid niet in het nauw komt zijn er mogelijkheden voor horeca met een wijkverzorgend karakter en is er ruimte voor terrassen.
Vernieuwende uitgaansgelegenheden hebben vaak een voorkeur voor locaties buiten de centrumgebieden bijvoorbeeld vanwege het aanbod aan bijzondere panden. Voor dergelijke solitaire locaties kan bestuurlijk onder voorwaarden een uitzonderingspositie worden vastgesteld.

In winkelgebieden heeft horeca een ondersteunende functie op het winkelaanbod. Medio 2013 is de notitie 'Verhouding detailhandel – horeca in winkelstraten' vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wanneer het percentage uit de Toekomstvisie van maximaal 30% horecavestigingen wordt vertaald in concrete aantallen dit veelal aan de hoge kant is. Daarom is nadere invulling gegeven aan de Toekomstvisie door het percentage horecavestigingen in winkelstraten vast te stellen op maximaal 20%.

In de Toekomstvisie Horeca 2010-2015 is de Turfmarkt aangegeven als een verbindingsroute tussen het Centraal Station en het Spui, waar commerciële functies in de plinten gaan bijdragen aan de levendigheid van deze route. Op basis hiervan is lichte en middelzware horeca de plinten toegestaan. Op een aantal punten kan zware horeca mogelijk worden gemaakt.

Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag (raadsbesluit 17 oktober 2013) 'Check in The Hague' is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verder diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. De uitgangspunten blijven hetzelfde als de vorige nota waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Het hotelbeleid is gepositioneerd binnen de grotere kaders van de internationale, economische en toeristische ambities van de stad: 'quality of life', kwaliteit en sterke clusters.

De Hotelstrategie is gericht op een klantgericht optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied en waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. Substantiële uitbreiding van het aantal hotelkamers wordt alleen ondersteund indien er marktruimte bestaat voor het betreffende hotelinitiatief of het initiatief zorgt voor extra (aanvullende) marktvraag. Het bieden van ruimte aan bijzondere en kleinschalige formules vormt één van de elementen in deze strategie.

Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Het hotelbeleid wijst geen locaties aan en de strategie geeft slechts aan waar ruimte voor bestaat, met name in kwalitatieve zin. De gemeente zal in de toekomst de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief af laten hangen van het gebied, de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant.

3.8 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

Onderwijs

Op 13 oktober 2005 is het 'Lokaal onderwijsplan 2006-2010. Haagse klasse(n)' door de gemeenteraad vastgesteld (RIS 132462). In dit beleidsdocument staat de autonomie van de schoolbesturen ten aanzien van het onderwijsleerproces, de kwaliteitszorg en alle overige 'schoolinterne zaken' centraal. De kernwoorden zijn autonomievergroting, professionalisering, privatisering, marktwerking en schaalvergroting. Uitgangspunt van het beleid van het ministerie van OCW is dat de professionals in de scholen meer ruimte moeten krijgen om het onderwijs in te richten naar hun eigen professionele inzichten. Is er voldoende goed onderwijs beschikbaar, dan wordt de stad tevens een prettige vestigingsplaats voor werknemers en werkgevers.

Voor de onderwijshuisvesting en spreiding van onderwijsvoorzieningen betekent dit dat er naar gestreefd wordt om scholen zo goed mogelijk te huisvesten en met inachtneming van de wettelijke mogelijkheden een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad te bevorderen. Dit uit zich in de volgende doelstelling: 'Er is in Den Haag voldoende onderwijsaanbod beschikbaar, dat afgestemd is op de behoeften en capaciteiten van de leerling/ student, dat algemeen toegankelijk is en met de juiste spreiding over de stad.' Om deze doelstelling te behalen wordt ook aangesloten bij de nota 'Visie op Onderwijshuisvesting Den Haag 2000-2010' die de gemeenteraad in 2001 heeft vastgelegd (RIS 86719). In het licht van de uitvoering van deze nota heeft de raad bepaald dat nieuwbouw ter vervanging van schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, prioriteit heeft en dat bij de realisering daarvan onder meer rekening wordt gehouden met bouwkundige eisen ten aanzien van moderne arbeidsomstandigheden en adaptief onderwijs. Daarnaast wordt een goede spreiding van de onderwijsvoorzieningen bevorderd. Het betreffende schoolgebouw dient gemoderniseerd te worden om zodoende goed afgestemd te zijn op de eisen van het huidige onderwijs en bijbehorende voorzieningen.

In het plangebied komt in het voormalige gebouw van het ministerie van Binnenlandse Zaken een vestiging van de Universiteit Leiden. Voorts zal in het onderwijs- en cultuurcentrum het Koninklijk Conservatorium gevestigd zijn. Onderdeel daarvan is de School Voor Jong Talent, waarin basis- en voortgezet onderwijs wordt gecombineerd met een dans- of muziekopleiding.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of zich verplaatst, moet ook de huisvesting de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

In het plangebied liggen geen GOA-basisscholen.

Kinderopvang

Het doel van de nota beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' (Rv 85 2001; RIS 85329) is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidsoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.

Welzijn en zorg

Met het raadsbesluit 'Welzijn in de wijk' (RIS158279) is in december 2008 de uitvoering vastgesteld van het gemeentelijke sociale beleid. De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn in het beleidsakkoord 'Meedoen' en het meerjarenbeleidsplan WMO 'Aandacht voor elkaar' geformuleerd. Het gaat hierbij om:

  • het vergroten van de binding van de bewoners met hun buurt;
  • het in staat stellen van bewoners om verantwoordelijkheid te nemen voor de buurt;
  • het vergroten van de solidariteit van bewoners met de kwetsbare groepen in hun buurt;
  • het stimuleren van de ontmoeting tussen buurtbewoners.

Maatschappelijke voorzieningen

Op basis van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) dient de gemeente voor samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening te zorgen en voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het aanbod en de bereikbaarheid van voorzieningen dient goed te zijn. Van gemeentewege wordt multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg gestimuleerd. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben, waar men zo nodig met begeleiding kan wonen. Daarnaast is er ook behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden, in de vorm van een opvang.

3.9 Cultuur en ontspanning

3.9.1 Cultuur

De gemeente Den Haag zet zich in voor het in stand houden van een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente -evenals het rijk- in het kader van het vierjaarlijkse Kunstenplan uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

Voor het publiek minder zichtbaar maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

Met het programma Creatieve Stad Den Haag (Rv 32 - 2010; RIS 170136) stimuleert de gemeente de creatieve sector in de stad. Voor de creatieve industrie zijn gebieden met gemengde 'rommelige' milieus en voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijke omgeving favoriet als vestigingsplaats. In dit bestemmingsplangebied is een geschikt milieu voor de creatieve sector aanwezig. Dat moet gekoesterd worden.

Zoals genoemd in paragraaf 2.5.1 is binnen het plangebied de thuishaven gevestigd van twee grote producerende gezelschappen: het Residentie Orkest en het Nederlands Dans Theater. Samen met het Dans- en Muziekcentrum (de exploitant en programmeur van de dr. Anton Philipszaal en Lucent Theater) verzorgen zij hier een breed programma van concerten (klassiek, wereld, jazz en pop), muziektheater-, dans- en familievoorstellingen en educatie. Daarvoor zijn accommodaties aanwezig als: concert- en theaterzalen, repetitieruimten en kantoorruimten. Tevens zijn er publieksvoorzieningen met foyers en horecaruimten.

Door middel van dit bestemmingsplan wordt de gebiedsontwikkeling Spuikwartier mogelijk gemaakt zoals beschreven in paragraaf 5.4 Gebiedsontwikkeling Spuikwartier en zal ook het Koninklijk Conservatorium zich aan het publiek laten zien.

3.9.2 Leisure

Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 (Cb - 2005; RIS 127846) naar een optimaal en onderscheidend ontspanningspakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau. Een goed aanbod is van belang voor het vestigings-, bezoek- en woonklimaat. Op dit moment is er voor de meeste deelbranches nog volop ruimte in de markt aanwezig. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Belangrijkste leisurelocaties zijn de kuststrook en de binnenstad. Deze is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren. Qua versterking van het aanbod ligt de prioriteit bij de congressector, de evenementenmarkt, cultuur, attracties en nieuwe trekkers. Daarnaast wordt gestreefd naar uitbreiding van het basisaanbod voor de doelgroepen kinderen, jongeren, 'nieuwe' ouderen en niet-westerse bevolkingsgroepen.

Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. Dit vergt maatwerk per initiatief/voorziening en vindt plaats in wisselwerking met de initiatiefnemer. Daarnaast vindt er uiteraard een beoordeling plaats op basis van de specifieke kenmerken van de initiatiefnemer, het plan, de exploitant en de locatie.

In het plangebied worden de vervanging van de Dr. Anton Philipszaal en de vervanging/renovatie van het Lucent Danstheater mogelijk gemaakt. Deze twee voorzieningen dragen, met hun gerenommeerde gebruikers en programmering, in hoge mate bij aan het hoogwaardige cultureel aanbod met een nationale en internationale uitstraling. Hiermee kan Den Haag zich profileren en het draagt bij aan een aantrekkelijk woon- en leefklimaat. Deze ontwikkeling past in het leisurebeleid dat sterk inzet op de verdere versterking van de binnenstad.
Naast deze voorzieningen worden in het plan ook andere publieksvoorzieningen mogelijk gemaakt, waaronder vrijetijdsvoorzieningen en vergaderfaciliteiten. In het centrum van Den Haag zijn er weinig vestigingsmogelijkheden voor meer grootschalige (commerciële) publiekstrekkers. In deze ontwikkeling worden hiervoor mogelijkheden geboden. Ook hiervoor geldt de concentratie en clusteringsgedachte uit het leisurebeleid.

3.10 Sport en recreatie

3.10.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

Het sportbeleid van de gemeente overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

Binnen dit bestemmingsplan is binnen de bestemming Gemengd - 3 sport als zelfstandige functie toegestaan.

3.10.2 Spelen

In 2008 heeft de gemeenteraad de nota Spelen in de Stad vastgesteld. Het vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Zowel kwantiteit als kwaliteit speelt daarbij een rol.

Landelijk is het gebruikelijk om bij speelbeleid uit te gaan van een driedeling: kinderen van 0 tot 6 jaar, jeugd van 7 tot 12 jaar, en jongeren van 13 tot 18 jaar. De actieradius van deze leeftijdscategorieën verschilt. Jongere kinderen worden geacht zich zelfstandig minder ver te kunnen verplaatsen dan oudere.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   500 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   750 m²  

Uitgaande van bovenstaande tabel kunnen bij nieuwe woningbouwlocaties prognoses gemaakt worden wat de openbare buiten speelruimtebehoefte is. Bijvoorbeeld bij een nieuwbouw variant in CentrumStedelijk. De gemiddelde bezetting is hier 2.742 personen per nieuwbouwwoning. Uitgaande van een tweeoudergezin betekent dit dat er 0.996 kind per woning is. Stel dat er 150 woningen worden gebouwd, dan is de prognose 149 inwonende kinderen. Afhankelijk van de verwachte leeftijdsopbouw en het huidige omgevingsaanbod kan bepaald worden hoe groot de behoefte is aan buiten speelruimte voor de komende jaren.

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

Daar waar in de richtlijn van 3% in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied niet haalbaar is, maar wel nodig is gezien de bevolkingsopbouw, dient de volgende mogelijkheden te worden geïnventariseerd: het autoluw/vrij maken van een primair woongebied, samenwerken met scholen en sportverenigingen, om het potentieel aan speelruimte te vergroten.

In het gebied zijn op dit moment geen speelplekken aanwezig. Het bestemmingsplan maakt in de Algemene bouwregels wel overal speelvoorzieningen mogelijk.

Hoofdstuk 4 Wet- en Regelgeving

4.1 Inleiding

Wat kan of moet men bij de ruimtelijke ordening onder 'milieu' verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen, water, bodem, en gebiedsgericht milieubeleid.

4.2 Milieueffectrapportage

Binnen de ruimtelijke ordening wordt nadrukkelijk rekening gehouden met de gevolgen van ruimtelijke ingrepen voor het milieu en de beperkingen die milieuaspecten opleggen. Een van de instrumenten die een bijdrage kan leveren aan het milieubelang binnen de besluitvorming van ruimtelijke ingrepen, is het instrument 'milieueffectrapportage', kortweg m.e.r. Een milieueffectrapportage brengt de milieugevolgen van een besluit in beeld, voordat het besluit wordt genomen. Zo kan het bevoegd gezag dat het besluit neemt de milieugevolgen op een transparante en navolgbare wijze bij haar afwegingen betrekken.

Wettelijk kader milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage is gebaseerd op Europese regelgeving (richtlijn van de raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten). In Nederland is de m.e.r. geregeld in de Wet milieubeheer (Wm) en in de uitvoeringswetgeving in de vorm van een Algemene Maatregel van Bestuur (het Besluit milieueffectrapportage). Er bestaat een beperkte en een uitgebreide m.e.r.-procedure. Daarnaast gelden voor projecten, die vallen onder onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r., een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Welke procedure van toepassing is, hangt af van het project

Naast een conserverend deel, wordt er met dit bestemmingsplan circa 175.000 m2 aan functies mogelijk gemaakt zoals culturele voorzieningen, woningen, horeca, onderwijs en detailhandel. Vanwege de omvang van deze nieuwe functies, valt de ontwikkeling onder de activiteit 'de realisatie van een stedelijk ontwikkelingsproject'. Deze activiteit is niet opgenomen in bijlage C van het Besluit m.e.r., waardoor niet direct een m.e.r.- plicht geldt.

De activiteit is wel opgenomen in bijlage D onder categorie D 11.2: "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen." De omschrijving van de drempelwaarden behorend bij de gevallen die tot deze activiteit behoren, zijn:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen liggen onder deze gestelde drempelwaarden. Formeel betekent dit dat er geen m.e.r.-beoordeling, maar een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden. Niettemin heeft de gemeente ervoor gekozen om wel een m.e.r.-beoordelingprocedure te doorlopen. De bijbehorende m.e.r. beoordelingsnotitie 'Wijnhavenkwartier en Spuiplein, januari 2015' is als Bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

Conclusie

In de m.e.r.-beoordelingsnotitie is een aantal maatregelen benoemd om de milieukwaliteit zo veel, als redelijkerwijs mogelijk is, te optimaliseren:

  • a. Zone van 15,5 meter opnemen in de Regels en Verbeelding aan de zijde van de Schedeldoekshaven waarbinnen geen (geluids)gevoelige bestemmingen mogen komen.
  • b. Aanvragen van hogere waarden voor de te realiseren woningen (maximaal 600) in het bestemmingsplan.
  • c. Monitoring van potentiële broedlocaties voor slechtvalken in de gebouwen die eventueel gesloopt gaan worden.
  • d. Nader onderzoek naar de aanwezigheid van vleermuizen in het gebouw van de Dr. Anton Philipszaal en het Lucent Danstheater.
  • e. Het opnemen van een dubbelbestemming Waarde-Archeologie in de Regels en Verbeelding van het bestemmingsplan.
  • f. Uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek alvorens werkzaamheden in het kader van bouwrijp maken zijn gestart. Op basis van dit verkennend onderzoek dient een eventuele sanering uitgevoerd te worden.

Alle genoemde maatregelen zijn verwerkt in het bestemmingsplan voor zover dit, planologisch gezien, mogelijk is. Indien het om maatregelen gaat omtrent de uitvoering, zal daarin ook worden voorzien.

4.3 Verkeer

Het plangebied is goed te bereiken met de auto, trein, tram, bus, fiets of lopend. Ook bij de realisatie van nieuwe functies zullen de nieuwe bewoners, bezoekers en werknemers vooral gebruik maken van het openbaar vervoer of de fiets. Een relatief klein deel zal gebruik maken van de auto. Dit betekent dat er bij de nieuwe ontwikkelingen in het Spuikwartier minder extra autoverkeer bij komt in vergelijking bij dezelfde ontwikkeling elders in de stad.

De beoogde ontwikkeling leidt (mogelijk) tot wijzigingen in een aantal verkeersaspecten, zoals verkeersintensiteiten en verkeersafwikkeling. Deze aspecten zijn tevens van belang voor een goede afweging op het gebied van geluid (paragraaf 4.5) en luchtkwaliteit (paragraaf 4.6), aangezien deze veelal rechtstreeks gekoppeld zijn aan de verwachte verkeersintensiteiten. Daarnaast dienen in het kader van een goede ruimtelijke ordening bij een ontwikkelingen met een grote verkeersaantrekkende werking tevens verkeersaspecten als 'openbaar vervoer', 'fietsen en stallingen' en 'parkeren' te worden beschouwd. In deze paragraaf een toelichting op genoemde verkeersaspecten in relatie tot de planontwikkeling.

4.3.1 Aanpassing in de verkeersstructuur als gevolg van de beoogde ontwikkeling

De voorgenomen ontwikkeling heeft effect voor het in- en uitrijden van de garages en het laden en lossen aan de zijde van de Schedeldoekshaven en op het wegvak tussen het voormalige ministeriecomplex en de huidige theaters. Om de parkeergarages bereikbaar te houden wordt de ondergrondse ontsluiting van de garages aangepast. Deze aanpassing heeft als gevolg dat een beperkt deel van het autoverkeer een andere route zal gaan volgen. Verkeer tussen het Spuikwartier en het Spui en Amsterdamse Veerkade (met uitzondering van het verkeer naar garage Centre) zal gebruik gaan maken van een ander route.

De verkeersstructuur buiten het plangebied (Schedeldoekshaven, Spui, e.d.) wordt niet aangepast door de voorgenomen ontwikkelingen in het Spuikwartier.

4.3.2 Verkeersafwikkeling

De ruimtelijke ontwikkeling van het Spuikwartier leidt tot een toename van het autoverkeer op de omliggende wegvakken. In een worst-case scenario (scenario 1) is die toename circa 4.300 ritten per dag, in een realistisch maximum scenario 3.500 ritten per dag. Met het verkeersmodel Haaglanden 2014 is vervolgens bepaald wat de verdeling is over de mogelijke routes van en naar het plangebied en is de toename van het verkeer op de onderliggende wegvakken bepaald.

Het grootste deel van het verkeer komt/gaat via het Prins Bernhardviaduct naar de Utrechtsebaan/A12 (45%) of naar Haagse Hout/Voorburg (10%). Via de Lekstraat (10%) en de Rijswijkseweg (10%) rijdt het verkeer naar Laak, Rijswijk en de A13 en via de Koningstunnel (10%) rijdt het verkeer naar Scheveningen en de Zuid Hollandlaan/A44. De resterende 15% van het verkeer is vooral lokaal verkeer dat via de Veerkades van en naar het Spuikwartier rijdt.

In 4.3.1 zijn de wegvakken weergegeven die beschouwd zijn in het verkeersonderzoek.


afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0005.jpg"

figuur 4.3.1 Beschouwde wegvakken

Vanzelfsprekend doen zich de grootste toenames voor op de wegvakken direct nabij het plangebied, namelijk en op de belangrijkste aanrijroutes via:

  • Schedeldoekshaven/Ammunitiehaven;
  • Prins Bernhardviaduct.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Algemene beginselen externe veiligheid

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

- een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en

- een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk). De beoordeling van de externe veiligheid vindt in laatstgenoemde geval plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen drie effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

4.4.2 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Het plangebied ligt buiten de geldende inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daardoor niet te worden berekend en verantwoord.

Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.

4.4.3 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.

Tabel 1: Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Stofcategorie   Invloedsgebied [m]  
LF1   Brandbare vloeistoffen (diesel)   45  
LF2   Brandbare vloeistof (benzine)   45  
GF3   Brandbare gassen (propaan, LPG)   355  
GT3   Toxisch gas (ammoniak)   560  
LT1   Toxische vloeistof (acrynitril)   730  
LT2   Toxische vloeistof (propylamine)   880  
LT3   Toxische vloeistof (acroleïne)   > 4.000  
LT4   Toxische vloeistof (methylisocyanaat)   > 4.000  

Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:

- A4, tussen afslag Zoeterwoude Dorp en knooppunt Prins Clausplein (Z7)

- A4, tussen knooppunt Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg (Z8)

- A4, tussen knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (Z9)

- A12, tussen knooppunt Prins Clausplein en afslag 3 (Utrechtsebaan)

- N44 tussen Wassenaar en de Benoordenhoutseweg

De vervoersfrequenties voor deze wegvakken staan in onderstaande tabel.

Tabel 3: Vervoersfrequenties gevaarlijke stoffen rijkswegen Den Haag

Traject   GF3   LT1   LT2   LT3   LT4  
N44 / Benoordenhoutseweg   575   0   0   0   0  
A12 / Utrechtsebaan   830   0   0   0   0  
Z7   1578   29   204   66   0  
Z8   2376   208   682   32   0  
Z9   281   0   88   0   0  

Bron: Tellingen AVIV 2007 (databestand Rijkswaterstaat november 2011 en 2009 (A12)

Het plangebied ligt op iets meer dan 4 km vanaf de A4 (tracé Z8) en circa 700 m vanaf de A12 / Utrechtsebaan. Het plangebied ligt daarmee buiten de invloedsgebieden van de stoffen die feitelijk over de A4 (tracé Z8) en de Utrechtsebaan worden vervoerd.

Een nader onderzoek naar het groepsrisico is niet noodzakelijk. Er behoeven geen maatregelen in het kader van de zelfredzaamheid te worden overwogen.

4.4.4 Inrichtingen

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van LPG-installaties (150 m) of andere risicovolle objecten waarvoor het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing is. Het plangebied ligt evenmin binnen de effectafstanden van een inrichting voor de opslag van explosieven of binnen een veiligheidscontour van een inrichting waarvoor het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer van toepassing is.

4.4.5 Reactie Veiligheidsregio Haaglanden

De gemeente heeft in het kader van het wettelijk verplicht vooroverleg (ex art. 3.1.1 Bro) de Veiligheidsregio Haaglanden om advies gevraagd.

De Veiligheidsregio geeft aan dat de ontwikkeling die mogelijk worden gemaakt in onderhavig bestemmingsplan binnen het invloedsgebied liggen van de transport gevaarlijke stoffen Utrechtsebaan. Onderstaande maatregelen worden voorgesteld, gericht op beheersing en vermindering van de effecten van een incident vanwege het invloedsgebied van de transportroute zowel voor bestaande objecten als de nieuw te ontwikkelen bestemmingen.

Effectreducerende maatregelen:
Voor de verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle gemengde bestemmingen, bestemd voor het verblijf van personen, binnen 730 meter van de Utrechtsebaan wordt in de objecten een voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld. Daarbij is van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid:

  • Geadviseerd wordt dat het personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiding van groepen personen, is voorbereid op calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen op de Utrechtsebaan. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook van belang dat dit structureel wordt uitgeoefend.
  • Geadviseerd wordt om de bewoners, personeelsleden en vaste bezoekers het invloedsgebied van de Utrechtsebaan te informeren over de risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen over de Utrechtsebaan, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft. Voor verdere uitwerking van deze risicocommunicatie kan contact worden opgenomen met de risicocommunicatieadviseur van de Veiligheidsregio Haaglanden.

Maatregel ten behoeve van de hulpverlening:

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn.

De genoemde maatregelen worden geadviseerd in het kader van externe veiligheid (art. 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen, art. 12 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en paragraaf 4.3 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) en art. 10 van de Wet veiligheidsregio's. Deze maatregelen kunnen ook een positief effect hebben op de (brand)veiligheid. Ook is het belangrijk dat in de verdere uitwerking van het plangebied, zoals de realisatie van nieuwe ontwikkelingen, specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen benodigd zijn.

De geadviseerde maatregelen kunnen niet worden geborgd in het kader van het bestemmingsplan. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Voorbeelden hiervan zijn een omgevingsvergunning en/of een afdeling communicatie.

4.5 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie.

Ten behoeve van de ontwikkeling van Wijnhavenkwartier en Spuiplein is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (d.d. 21 januari 2015, bij de Toelichting behorende Bijlage 1 Mer beoordelingsnotitie Spuikwartier; Bijlage IV akoestisch onderzoek).

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat in de huidige situatie en de referentiesituatie de geluidbelasting reeds hoog is in het plangebied en omgeving. Dit komt door de aanwezigheid van enkele drukke wegen (Schedeldoekshaven en Lekstraat) en de aanwezigheid van diverse tramlijnen nabij het plangebied. Hierdoor wordt nergens de voorkeursgrenswaarde van 48 dB gehaald en zijn vrijwel zonder uitzondering hogere grenswaarden noodzakelijk geweest om de aanwezige geluidgevoelige objecten mogelijk te maken. Deze waarden gelden niet op niet-geluidgevoelige objecten, zoals kantoren, winkels en bedrijven.

De geluidbelasting op bestaande gevels en de bestaande gehinderden verandert niet of nauwelijks door de toename van het verkeer. Door de planontwikkeling komen er echter wel ruim 1.100 nieuwe gehinderden bij, die uitgaande van een worst-case benadering een zeer hoge geluidbelasting krijgen.

De geluidbelasting op de nieuwe bebouwing (de nieuwe gebouwen), waarbij nog niet bekend is waar de geluidgevoelige bestemmingen bevinden, leidt ertoe dat als gevolg van diverse wegen er sprake is van een hoge gecumuleerde geluidbelasting. Met name realisatie langs de Schedeldoekshaven is een aandachtspunt met geluidbelastingen van 67 dB en een gecumuleerde geluidbelasting boven de 70 dB. Hierdoor is het vaststellen van hogere waarden op de gevel niet direct mogelijk en is bijvoorbeeld het uitsluiten van geluidgevoelige bestemmingen in een bepaalde zone of een dove gevel noodzakelijk. Onder voorwaarden kunnen in een zone langs de Schedeldoekshaven wel geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd. De geluidbelasting als gevolg van verkeer en tram over het Spui en verkeer over de Nieuwe Haven ligt net boven de voorkeursgrenswaarde. Hier zouden eventueel wel hogere waarden voor verleend kunnen worden, al dan niet in samenhang met het treffen van geluidafschermende voorzieningen wat in kan houden, het plaatsen van balkons.

Geadviseerde maatregelen

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is het wenselijk om een zo laag mogelijke geluidbelasting te verkrijgen op geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en onderwijsfuncties. Op basis hiervan is het, uitsluitend wanneer geluidsafschermende voorzieningen getroffen zijn, mogelijk om geluidsgevoelige functies te realiseren in het gebied genoemd in paragraaf 4.2 onder a.

Bronmaatregelen

Nabij het bouwplan zijn kruispunten gelegen waardoor geen bronmaatregel (dunne deklagen) toegepast kunnen worden in verband met optrekkend, remmend en wringend verkeer, dit conform het Uitvoeringsprogramma omgevingslawaai Den Haag (2009-2013), bijlage 2 "Richtlijn stille wegdekken".

Overdrachtsmaatregelen

Maatregelen in het overdrachtsgebied door middel van het toepassen van een geluidscherm wordt stedenbouwkundig niet inpasbaar geacht en zijn derhalve niet nader onderzocht.

4.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm). Aan de hand van de ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt zijn verkeersprognoses gemaakt. Op basis hiervan is ten behoeve van de MER-beoordeling een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (dd. 28 oktober 2014, bij de toelichting behorende Bijlage 1 Mer beoordelingsnotitie Spuikwartier; Bijlage III Luchtkwaliteitonderzoek). De uitkomsten van het onderzoek staan hieronder beschreven.

Stikstofdioxide

Uit het onderzoek blijkt dat de planbijdrage in het worst-case scenario maximaal 1,1 µg/m3 bedraagt. Op basis van het Besluit Niet in betekenende mate bijdrage, geldt dat een toename tot 1,2 µg/m3 geen belemmering vormt om een plan doorgang te laten vinden.
De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide wordt in 2015, in het hypothetische geval dat alle ontwikkelingen dan al zijn gerealiseerd, op geen enkele plaats in de omgeving van het bestemmingsplan overschreden. In de jaren daarna zullen de concentraties verder dalen.

Fijn stof

De grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof wordt op geen van de beoordelingspunten overschreden, ongeacht het rekenjaar. Ook wordt de grenswaarde voor de etmaalgemiddelde concentratie van PM10 niet meer dan 35 maal per jaar overschreden. Ook ten aanzien van fijn stof kan worden opgemerkt dat de toename als gevolg van het plan langs alle in dit onderzoek betrokken wegvakken minder dan 1,2 µg/m3 is. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het plan in niet betekenende mate bijdraagt aan de jaargemiddelde concentratie fijn stof.

Conclusie

Het plan draagt in niet betekenende mate bij aan de concentraties luchtverontreinigende stoffen. De luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.7 Groen / Ecologie

4.7.1 Ecologie

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen).

In het Spuikwartier zijn geen Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur, wetlands en nationale landschappen aanwezig. De meest nabij gelegen gebieden die onder de ecologische hoofdstructuur vallen, liggen op circa 1 kilometer afstand. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied (Meijendel & Berkheide) ligt om ruim 3,5 kilometer afstand.

De herontwikkeling van het Spuikwartier leidt tot een toename van het autoverkeer op de omliggende wegvakken. Voor dit verkeer is met het verkeersmodel Haaglanden bepaald wat de generatie van het verkeer is over de mogelijke routes van en naar het plangebied. Aan de hand van deze verdeling is de stikstofdepositiebijdrage berekend op de grens van de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden Meijendel & Berkheide, Solleveld & Kapittelduinen en Westduinpark & Wapendal ( bij de Toelichting behorende Bijlage 1 Mer beoordelingsnotitie Spuikwartier; Bijlage VI Stikstofdepositieberekening). Uit deze berekening blijkt dat de stikstofdepositie op de grens van de Natura 2000-gebieden 0,0 mol/ha/jr bedraagt. Op grond van deze uitkomst kan worden geconcludeerd dat in de Natura 2000-gebieden Meijendel & Berkheide, Solleveld & Kapittelduinen en Westduinpark & Wapendal (significant) negatieve effecten bij voorbaat zijn uit te sluiten. De resultaten van de stikstofberekeningen zijn nader toegelicht in de m.e.r.beoordelingsnotitie Wijnhavenkwartier en Spuiplein (zie Bijlage 1 bij de toelichting).

Op basis van de verkeersgegevens, het voormalig intensief gebruik van het gebied en het zeer
stedelijke karakter in de omgeving van het projectgebied worden effecten van de
ontwikkelingen op nabij gelegen Natura-2000 gebieden of ecologische verbindingszones niet verwacht.

4.7.2 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Ten behoeve van de gebiedsontwikkeling Spuikwartier is een Natuurtoets uitgevoerd, (rapportnr 270745, februari 2015, bij de Toelichting behorende Bijlage 1 Mer beoordelingsnotitie Spuikwartier; Bijlage V Natuurtoets).
Op basis van een locatiebezoek en een literatuurstudie is geïnventariseerd welke beschermde soorten er in het projectgebied aanwezig kunnen zijn. Aan de hand van de projectbeschrijving is getoetst of het project in strijd is met de Flora- en faunawet. Onderstaande tabel geeft een beknopte weergave van de resultaten van de Natuurtoets. De conclusie van de toetsing worden hieronder nader toegelicht.

Resultaten beschermde soorten Flora- en faunawet

Soortgroep/ soort   Ingreep verstorend   Nader onderzoek   Ontheffing Flora- en faunawet noodzakelijk?   Bijzonderheden/ opmerkingen  
Slechtvalk   Ja, indien soort nog steeds aanwezig is   Ja, in de vorm van monitoring   Ja, *  
Mitigatie is aan de orde en werken buiten broedseizoen, *
 
Broedvogels
algemeen  
Mogelijk  
Nee  

Nee  
Werken buiten broedseizoen  
Vleermuizen   Mogelijk  

Nee  


Mogelijk  
Onderzoek naar belang gebouw deelgebied 5 (gebiedsontwikkeling Spuikwartier).
 

* In 2015 wordt hier een ontheffingsprocedure voor opgestart

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0006.jpg"

Voor de aangetroffen soorten dienen maatregelen getroffen te worden. Deze zijn hieronder per soort benoemd.

Flora

In het plangebied zijn geen zwaar beschermde bijzondere bomen of vaatplanten aanwezig. De ontwikkeling vanWijnhavenkwartier en Spuiplein reikt niet tot de bomenrij langs het Spui, die onderdeel is van de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur, waardoor deze potentieel geschikte habitat voor vogels en vleermuizen niet aangetast wordt. De bomenrijen langs de Schedeldoekshaven en naast het huidige danstheater worden ten behoeve van het plan mogelijk wel gekapt. De vrijstaande bomen langs de Schedeldoekshaven en bij het Danstheater zijn echter ongeschikt voor het nestelen van vogels en kunnen zonder verontrusting of verstoring van de vogelstand worden verwijderd.
Aanbevolen wordt in het bouwplan nieuwe bomenrijen en groenvoorzieningen op te nemen. Dit bevordert de biodiversiteit en de groenbeleving in het centrum van Den Haag. Het bestemmingsplan maakt dit mogelijk.


Broedvogels
Slechtvalk

Momenteel vormt het plangebied een onderdeel van het territorium van één slechtvalkpaar. Één van de gebouwen (het Justitiegebouw in deelgebied 4) maakt, door kenmerkende waarnemingen, naar aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid onderdeel uit van hun locatie specifieke broedterritorium. De typisch honkvaste vogels keren tevens jaarlijks terug naar deze locatie. Een dergelijk locatie wordt derhalve gekenmerkt als vaste rust- en verblijfplaats/voortplantingsplaats en is jaarrond beschermd in het kader van de Flora- en faunawet.

Gezien de ontwikkelingen die gaan plaatsvinden in dit deel van het plangebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein wordt in 2015 een ontheffingsaanvraagprocedure opgestart en worden soortspecifieke maatregelen genomen om de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaats/voortplantingsplaats te kunnen blijven waarborgen. Tevens zal er monitoring plaatsvinden.


Zoogdieren
Vleermuizen

In het plangebied, in deelgebied 5, zijn aan de achterzijde van het aanwezige theatergebouw (het gebouw van de Dr. Anton Philipszaal en het Lucent Danstheater) ruimtes, kieren en betimmeringen aanwezig die geschikt zijn als vaste rust- en verblijfplaatsen voor gebouwbewonende vleermuizen of die vleermuizen toegang bieden tot het gebouw. Hierdoor is de aanwezigheid van vleermuizen niet uit te sluiten in het plangebied.

Indien blijkt dat de te slopen gebouwen behoren tot de vaste rust- en verblijfplaats/broedplaats voor gebouwbewonende vleermuizen, is als gevolg van verstoring van vleermuizen een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Ruim voorafgaand aan de werkzaamheden dient nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in deelgebied 5 (het gebouw van de Dr. Anton Philipszaal en het Lucent Danstheater) verspreid over het seizoen (mei/juni – september/oktober).

Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek zijn mogelijk mitigerende maatregelen noodzakelijk. De mitigerende maatregelen die dan genomen moeten worden om effecten op de in het plangebied aanwezige vleermuisverblijfplaatsen geheel te voorkomen, zijn in drie fasen te onderscheiden:

  • 1. Maatregelen voorafgaand aan de werkzaamheden: aanbieden van een aantal nieuwe (tijdelijke) verblijfplaatsen in de directe omgeving;
  • 2. Maatregelen tijdens de werkzaamheden: ongeschikt maken van de bestaande verblijfplaatsen;
  • 3. Maatregelen nieuwe situatie: aanbieden van permanente nieuwe voorzieningen in het nieuwe gebouw, zoals inbouwkasten

Overige zoogdieren

Er zijn geen zwaarder beschermde zoogdieren in het plangebied aangetroffen en deze worden tevens niet verwacht. Effecten zijn dan ook uitgesloten.


Reptielen en amfibieën

Zwaar beschermde amfibie- en reptielsoorten zijn uitgesloten in het plangebied. Effecten op deze soorten zijn dan ook uitgesloten.

Vissen

Zwaar beschermde vissoorten worden niet verwacht in het plangebied. Effecten op vissoorten zijn dan ook uitgesloten. Door het treffen van de voorgenoemde maatregelen (indien uit het onderzoek blijkt dat deze noodzakelijk zijn) en het opnemen van voldoende groenstructuren in het nieuwe plan, kan een verbetering optreden ten opzichte van de huidige situatie. Ook wordt dan voldaan aan de ambitie 'Basis' uit het Gebiedsgericht milieubeleid.

Optimaliserende maatregelen

Om de natuur meer ruimte te geven in de nieuwe situatie kan een aantal soortspecifieke en duurzame maatregelen genomen worden. Hieronder worden maatregelen voorgesteld voor enkele typische aan steden geboden soorten.

Gierzwaluw
De gierzwaluw is een typische soort van stedelijke omgeving. Het aanbieden van geschikte verblijfplaatsen zoals een nestdakpan of een houten nestkast bieden de soort kansen in het plangebied.

Huismus
Huismussen zijn kenmerkende stadsvogels. In de nieuwe situatie kunnen speciaal voor deze beschermde en in aantal teruglopende soort nestkasten worden aangeboden. Naast het aanbieden van deze nestplaatsen is het van belang dat de omgeving tevens functioneel is. De voorwaarden die hieraan bijdragen zijn o.a. continu voedsel in struiken en andere begroeiingen, voldoende inheems groen en enkele bomen, droge, zandige plekken voor het nemen van een zandbad en drinkwater.

Vleermuizen
Indien in het plangebied geen vleermuizen worden aangetroffen tijdens het nader vleermuizenonderzoek, kan in de nieuwe situatie wel nieuwe verblijfplaatsen worden aangeboden. Hierdoor kan het plangebied alsnog bijdragen aan het leefgebied voor de vleermuizen.

Slechtvalken
Gezien de snelle groei van de populatie slechtvalken en het hoge aantal waarnemingen van de
slechtvalk in de omgeving van het plangebied is het aanbieden van nieuwe verblijfplaatsen
kansrijk. Juvenielen zoeken vaak roest plaatsen (slaap- en rustplaats) in de omgeving van hun
ouders of kunnen zelfs roest locaties van de ouders overnemen, waarbij de ouders op zoek gaan
naar een nieuwe locatie in de omgeving. Het aanbieden van meerdere alternatieve nestplaatsen
heeft tevens als resultaat dat de populatie minder kwetsbaar wordt. Dit heeft een meerwaarde bij
toekomstige ruimtelijke ingrepen in Den Haag waarbij de functionaliteit van het leefgebied van de
slechtvalk gewaarborgd moet worden in verband met de Flora- en faunawet.

Het aanbieden van nestgelegenheid voor dieren kan meegenomen worden in de puntentelling
voor een eventuele BREEAM certificering. Het plaatsen van een nestkast voor de slechtvalk valt
onder de BREEAM-categorie 'Landgebruik en Ecologie'. Deze categorie kan in totaal 7 punten
opleveren. In verband met huisvesting van dieren is van belang de sub-categorie 'Planten en
dieren als medegebruiker van het plangebied' (4,2 punten) en 'Duurzaam medegebruik van
planten en dieren op de lange termijn' (6,1 punten).

4.7.3 Kapvergunningen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. In Den Haag zijn diverse monumentale bomen/bomenrijen aanwezig. Deze zijn echter niet gelegen in en direct grenzend aan het plangebied.

4.8 Water

4.8.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder kort behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures.

Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, deze regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaalt naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland.

Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging, verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeenten opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Het Delflands Algemeen Waterkeringenbeleid geeft op hoofdlijnen het algemene beleidskader aan voor het beheer van de waterkeringen. Met beheer wordt bedoeld 'alle activiteiten die nodig zijn om de waterkeringen op het vereiste veiligheidsniveau te houden, nu en in de toekomst. De veiligheid is hierbij altijd een harde randvoorwaarde. Hierbij wordt ook rekening gehouden met onzekerheden in klimaat en bodemdaling. Er zijn verder ook criteria gesteld voor medegebruik van de waterkeringen, bijvoorbeeld voor recreatie. Delfland participeert voorts actief in toegepast onderzoek en stimuleert innovaties.

Wateragenda Toekomstbestendig Haags Water

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer middels een gezamenlijke wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn.

In de visie 'Toekomstbestendig Haags water' is aangeven hoe het watersysteem in Den Haag anno 2014 functioneert, welke knelpunten er zijn en hoe het systeem robuust te houden.

Het Haagse watersysteem is op dit moment grotendeels op orde. Door kansen te benutten die zorgen voor een robuuster watersysteem en die ook bijdragen aan de leefbaarheid en aantrekkelijkheid van de stad, wordt het stedelijke gebied bestand tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte. In het stedelijke gebied is beperkte ruimte voor de traditionele opvang van water. Daarom is inzetten op onderzoek naar meer creatieve en innovatieve maatregelen belangrijk. Samenwerking tussen gemeente Den Haag en Delfland is daarvoor essentieel.

De ambitie is: “Den Haag heeft een goed functionerend en toekomstbestendig watersysteem dat de gevolgen van klimaatverandering en verstedelijking kan opvangen en dat bijdraagt aan een aantrekkelijke stad.”
Samengevat zijn de drie belangrijkste strategische pijlers om te komen tot een toekomstbestendig Haags watersysteem:

  • 1. De basis op orde: We zorgen ervoor dat het systeem goed blijft functioneren. Eventuele negatieve effecten op de waterhuishouding moeten worden voorkomen of dienen te worden gecompenseerd.
  • 2. Pak kansen door samen te werken en door slimme combinatie te zoeken: We moeten als overheden het goede voorbeeld geven, tijdig kansrijke initiatieven en projecten herkennen en optrekken met partijen in de stad.
  • 3. Kennis, onderzoek en innovatie: Kennisontwikkeling, onderzoek en innovatie is van belang om creatieve oplossingen te vinden in het voorkomen van wateroverlast en het leefbaar en aantrekkelijk houden van de stad.


Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018 (zie ook paragraaf 3.4.2 )

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd, waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn; de inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (zie paragraaf 3.4.2) worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding van watergangen en aanleg van natuurvriendelijke oevers.

Gemeentelijk Rioleringsplan

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015.

Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.

Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.

4.8.2 Planbeschrijving

Delfland streeft naar een duurzame, robuuste waterstructuur. Dat wil zeggen: er met voldoende ruimte zijn voor waterberging, goede waterkwaliteit, waterkeringen en waterzuivering. Belangrijk uitgangspunt voor Delfland is dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren (standstillbeginsel). Indien bij het realiseren van een ontwikkeling de waterhuishouding verslechtert, dient gezamenlijk te worden gezocht naar een oplossing. Dit kan door compensatie, bijvoorbeeld in de vorm van nieuw oppervlaktewater toevoegen in het plan, of nabij de locatie.

Veiligheid en waterkering

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding. In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.

Waterkwantiteit

Het plangebied valt binnen het boezemgebied. De boezem heeft een peil van NAP -0,43 m en een maximale peilstijging van 0,3 m. In de boezem is geen waterbergingsopgave aanwezig. Hierdoor is in dit gebied bij ontwikkelingen, waarbij geen sprake is van functieverandering, alleen de richtlijn 'dempen is graven' is van toepassing. Vanuit de planologische situatie verandert het percentage verharding niet. Het volledige plangebied mag, met uitzondering van de Oostsingel, zowel in de oude als in de nieuwe situatie volledig worden verhard.

In het plangebied is een primaire watergang aanwezig. Deze heeft de bestemming 'Water' gekregen op de planverbeelding.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. De Oostsingel (OranjeBuitensingel) is een KRW-waterlichaam. Zowel de gemeente als Het hoogheemraadschap streven er naar de waterkwaliteit te verbeteren.

Afvalwater en riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. De conclusie is dat het plan geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom. In het plangebied zijn geen persleidingen of rioolgemalen aanwezig.

4.8.3 Vergunningverlening

Activiteiten en maatregelen kunnen van invloed zijn op het waterstaatkundig systeem. Voor veel van deze activiteiten en maatregelen is een vergunning van Delfland vereist. Dit is gebaseerd op de Algemene Keur van Delfland en de Waterwet.

Voor dempen en graven van watergangen en werkzaamheden aan of langs watergangen en voor werken in de zeewering, de boezem- en de polderkaden is een vergunning op basis van de Keur vereist. Voor lozingen op het oppervlaktewater is een vergunning vereist op grond van de Waterwet.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.

4.9 Bodem

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden voor stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het treffen van de beheersmaatregelen.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). En in en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen.
Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en zal er eventueel gesaneerd moeten worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn zullen de bodemonderzoeken geactualiseerd moeten worden.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de grond (0-2,0 m-maaiveld) in het plangebied gemiddeld matig verontreinigd is met lood, zink en PAK (teerachtige stoffen) en licht verontreinigd met cadmium, koper en kwik. Het gebied kan derhalve geheel als verdacht worden aangemerkt. In het gebied is geen grondverzet mogelijk op basis van de bodemkwaliteitskaart.

Dit betekent dat voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden de matig verontreinigde bodem nader onderzocht moet worden. Op basis van het nader bodemonderzoek zal worden bepaald in hoeverre de bodem moet worden gereinigd, zodat geen (of geen schadelijke) verontreinigingen meer aanwezig zijn. En ook bij de afvoer van grond zal rekening gehouden moeten worden met de aanwezige verontreinigingen. Dit is in de planvorming voorzien en vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkeling van het Spuikwartier heeft geen verslechtering van de bodemkwaliteit tot gevolg.

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), de beleidskader (hoofdstuk 3) en de wet- en regelgeving (Hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 wordt het plan beschreven en vanaf paragraaf 5.3 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen aangegeven met daaraan gekoppelde onderdelen. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.8 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.9 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Beschrijving van het plan

Het bestemmingsplan maakt een nieuwe stap in de ontwikkeling van het Wijnhaven- en Spuikwartier mogelijk. Het plangebied is ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan Wijnhavenkwartier, uitgebreid met een nieuwe fase, te weten de theaters aan het Spuiplein en het Spuiplein zelf.

De voltooide Wijnhaven fase 1, betreft de nieuwe ministeries van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en Veiligheid & Justitie en het multifunctionele gebouw De Kroon met woningbouw, kantoren en detailhandel.

Door de realisatie van de nieuwe ministeries kwamen de oude ministeries leeg te staan. De leegstaande toren, van het voormalige Ministerie van Binnenlandse Zaken en de laagbouw van het voormalige Ministerie van Justitie maken onderdeel uit van de ontwikkeling, bekend als Wijnhaven fase 2.1. Heijmans Vastgoed BV heeft hiervoor op 7 april 2014 een omgevingsvergunning met afwijking van het oude bestemmingsplan Wijnhavenkwartier gekregen. Het complex wordt getransformeerd tot een multifunctioneel gebouw met een onderwijsfunctie, ten behoeve van de Universiteit Leiden, 170 appartementen, commerciële ruimten voor horeca en detailhandel alsmede kantoren. In het bestemmingsplan is deze ontwikkeling opgenomen onder de bestemming Gemengd - 2.

Het bestaande complex met hotel en restaurant blijft behouden.

Het bestemmingsplan is voor al deze onderdelen, uitgezonderd de bestemming Gemengd - 3, conserverend van aard.

De andere delen van de voormalige ministeries (ook bekend als Wijnhavenkwartier fase 2.2.), het theatercomplex en het Spuiplein zijn onderdeel van de gebiedsontwikkeling Spuikwartier. Dit maakt de ontwikkeling van een nieuw cultuur- en onderwijscluster, alsmede nieuwe woningen, winkels, hotel, sport, horecavoorzieningen en kantoren en onderwijs mogelijk. Ook worden aanpassingen van de parkeergarages en hun entrees en de herinrichting van de openbare ruimte mogelijk gemaakt. Deze ontwikkelingen zullen plaatsvinden op en rond de locatie van de voormalige ministeriegebouwen die nog niet getransformeerd worden en de huidige theaters. Dit gebied wordt begrensd door de Turfmarkt, Turfhaven, Schedeldoekshaven/Ammunitiehaven en het Spui.

Deze gebiedsontwikkeling Spuikwartier is de volgende stap in de transformatie van het stedelijk gebied tussen het Centraal Station en het oude centrum en tussen de Rivierenbuurt en de historische binnenstad rond het Plein. Deze transformatie is meer dan 30 jaar geleden gestart en heeft geleid tot een intensief bebouwd en gebruikt gebied. Deze ontwikkeling is in hoofdstuk 2.2. Ontstaansgeschiedenis beschreven.

De ambitie voor de gebiedsontwikkeling is om de intensieve benutting van het gebied, de verblijfskwaliteit en de stedelijke beleving fors te verbeteren. Dit krijgt vorm door vernieuwing van de theaters, toevoeging van culturele- en onderwijsfuncties, vergroting van de kwaliteit van de publieke ruimte en de toevoeging van commerciële functies, waaronder wonen mogelijk te maken.

5.3 Ontwikkelingen

Het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein maakt de volgende nieuwe ontwikkelingen mogelijk:

  • De gebiedsontwikkeling Spuikwartier. Dit betreft de herontwikkeling van de theaters aan het Spuiplein en de tweede fase van de transformatie van de voormalige ministeries. Er wordt een cultuur- en onderwijscluster gerealiseerd met een commercieel programma, waaronder detailhandel, horeca en woningbouw;
  • Een kwaliteitsimpuls voor de openbare ruimte voor met name het Spuiplein en Turfmarkt.

Bovendien wordt, zoals in hoofdstuk 3 is aangegeven, volgens de 'Agenda voor de Haagse Verdichting' invulling gegeven aan:

  • Functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw). Zo wordt in Wijnhaven Fase 2.1 een deel van de oude ministeries getransformeerd naar woningen, een vestiging van de Leidse Universiteit, commerciële ruimte, horeca en kantoor met ondersteunende functies zoals parkeren. Ook wordt de gebiedsontwikkeling Spuikwartier mogelijk gemaakt, wat de transformatie betekent van het andere deel van de leegstaande ministeries;
  • Dubbel grondgebruik. Binnen het hele bestemmingsplan komt dubbel grondgebruik voor. Zo is er ondergronds parkeren in maximaal twee bouwlagen, wordt ingezet op plinten met commerciële functies met daarboven cultuur, onderwijs, kantoren en/of woningbouw;
    Niet van toepassing is echter:
  • Optoppen (dakopbouwen en minimaal vijf bouwlagen). De in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogtes overschrijden de vanuit het optoppen minimaal gewenste bouwhoogte al. Gezien de gestapelde (hoog)bouw zijn dakopbouwen ook niet aan de orde. Mits aan nadere eisen wordt voldaan, wordt het binnen de gebiedsontwikkeling Spuikwartier wel mogelijk gemaakt om een bouwhoogte van geen 70 meter, maar 90 meter te realiseren;
  • Verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen. Gezien de hoge dichtheid, de ambities voor aantrekkelijke plinten en het bouwen in de erfgrens is dit niet aan de orde.

5.4 Gebiedsontwikkeling Spuikwartier

Zoals vermeld is de voorgestane Herontwikkeling Spuikwartier de volgende stap in de transformatie van het Wijnhaven/Spuikwartier. Deze aanpak in het raadsvoorstel “Voorstel van het college inzake Kaders en kredietaanvraag gebiedsontwikkeling Spuikwartier” (RIS276520) beschreven”.

De ambitie voor het Spuikwartier is om de intensieve benutting van het gebied, de verblijfskwaliteit en de stedelijke beleving fors te verbeteren. Dit krijgt vorm door vernieuwing van de theaters, toevoeging van culturele- en onderwijsfuncties, vergroting van de kwaliteit van de publieke ruimte en de toevoeging van commerciële functies, waaronder wonen mogelijk te maken.

De opgave is om een nieuw cultuur- en onderwijscluster te realiseren, de tweede fase van de herontwikkeling van de oude ministeries af te ronden en de herontwikkeling van dit deel van het centrum te voltooien.

Aanbesteding

De gemeente kiest hierbij voor een nieuwe aanpak van de ontwikkeling van dit gebied. Anders dan in het verleden ligt er nu geen concreet bouwplan voor en is er gekozen voor een aanbestedings strategie waarbij de uitwerking van de opgave en ambities bij de markt binnen voorafgestelde grenzen. De gemeente biedt daarbinnen zo veel mogelijk ruimte, maar waar nodig ook duidelijkheid over de te stellen eisen en beoordelingscriteria (kaders) waaraan de inzendingen dienen te voldoen.

Aan de markt wordt gevraagd een gebiedsvisie te leveren en een eerste ontwerp van de bebouwing. Voor de gebiedsontwikkeling Spuikwartier, waaronder de cultuur- en onderwijscluster wordt een integrale aanbieding gevraagd waarin het ontwerp (Design), de uitvoering (Build) en het onderhoud (Maintain), oftewel DBM, gecombineerd is in één opgave met een fixed price (DB-onderdeel) respectievelijk plafondbedrag (M-onderdeel). De residuele grondprijs van de mogelijk te maken commerciële vastgoedontwikkeling (inclusief woningen) dient aan de gemeentelijke grondexploitatie te voldoen.

Plangebied

Het plangebied omvat naast de huidige kavels van de Dr. Anton Philipszaal en het Lucent Danstheater tevens het hoogbouwdeel van het voormalige ministerie van Justitie en het laagbouwdeel van het voormalige ministerie van Binnenlandse Zaken. Bij de voorgestane ontwikkeling behoort hergebruik van gebouwen en met name (delen van) het Lucent Danstheater tot de mogelijkheden.

Binnen dit plangebied is een maximale bouwenvelop vastgesteld, waarbinnen de bebouwing van de gebiedsontwikkeling dient te passen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0007.jpg"

Bouwenvelop plangebied gebiedsontwikkeling

Studiegebied

Het Spuikwartier maakt onderdeel uit van verschillende ruimtelijke eenheden die ook over de grens van het plangebied liggen: de inbedding in Den Haag Nieuw Centrum, de ligging aan het Spui tussen Rijswijkseplein en Binnenhof, de route naar de Nieuwe Kerk en Rabbijn Maarsenplein en de verbindingen naar het Centraal Station, de Rivierenbuurt en het Plein. De wisselwerking tussen de routes en de gebieden is belangrijk.

Voor de culturele identiteit geldt eveneens dat de grens ruimer genomen moet worden: het Theater aan het Spui, Haags Filmhuis, de Nieuwe Kerk, Pathé Spuimarkt, stadhuis en bibliotheek grenzen direct aan het gebied.

Dit studiegebied dient als basis voor de door marktpartijen in te dienen gebiedsvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0008.jpg" Studiegebied

Selectiecriteria

De aanbiedingen dienen onder andere te voldoen aan algemene selectiecriteria gebaseerd op de aanbesteding, het stedenbouwkundig beoordelingskader, programmatische eisen en financiële eisen voortkomend uit de grondexploitatie.

Algemene selectiecriteria

Dat bij de aanbesteding, binnen de kaders van het vigerende aanbestedingsrecht en op grond van het reeds door de gemeente Den Haag gevoerde economische beleid voor de stimulering van het MKB en de toepassing van Contract Compliance bij gemeentelijke contracten ('Social Return'), maximaal wordt ingezet op de inschakeling van lokale ondernemingen en het creëren van stageplaatsen evenals het creëren van werkgelegenheid voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, onder de voorwaarde dat dit geen negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit, planning en kosten.

Stedenbouwkundig criteria

De stedenbouwkundige criteria zijn vastgelegd in het "Stedenbouwkundig beoordelingskader Gebiedsvisie Spuikwartier Den Haag" van 28 november 2014 dat als Bijlage 2 is opgenomen. In dit kader zijn stedenbouwkundige thema's, beoordelingsaspecten, duurzaamheidskansen en deelopgaven geformuleerd. De stedenbouwkundige thema's die al decennia lang de rode draad in de gebiedsontwikkeling vormen zijn onder andere interactie/ontmoeting, verbinding, bestemming, identiteit, kwaliteit openbare ruimte, skyline en hoogteopbouw, openbaar interieur en architectuur. Elke gebiedsvisie dient te beschrijven hoe deze thema's zijn verwerkt. Met de beoordelingsaspecten worden aspecten zoals rooilijn, plint, bouwhoogte, verkeer en logistiek, daklandschap, detail en klimaat getoetst. Voor de duurzaamheid in de gebiedsontwikkeling wordt conform de BREEAM methodiek op gebieds- en gebouwniveau ingezet op een score van minimaal “very good” (drie sterren). Binnen de voorgestelde gebiedsontwikkeling bieden de duurzaamheidsaspecten management, synergie, welvaart en welzijn, ruimtelijke ontwikkeling, gebiedsklimaat en bronnen de meeste kansen om de score te verhogen.

Tenslotte zijn er deelopgaven geformuleerd zoals de verbindingen met de omgeving (Plein, Rivierenbuurt, Binckhorst), de inrichting van de omliggende straten en openbare ruimte (Turfmarkt, Schedeldoekshaven, Spuiplein), mogelijk hergebruik van bestaande bebouwing en de inpassing van verkeerstromen en parkeren. In de gebiedsvisie dient beschreven te worden hoe elk van deze deelopgaven is behandeld en bijdraagt aan de visie.

Deze criteria worden bij de beoordeling van de aanbesteding getoetst. In de regels van dit bestemmingsplan worden enkele van deze criteria geborgd middels Nadere eisen. Op basis hiervan kan het bevoegd gezag nadere regels stellen ten aanzien van: de situering en/of vormgeving van gebouwen en de ruimtelijke inpassing ervan in de omgeving. Dit met name ten aanzien van mogelijke gevolgen voor wat betreft bezonning en windhinder, alsmede in verband met de uitwerking hiervan op de historische binnenstad; de situering van in- en/of uitritten van de parkeergarage(s) en omtrent de wijze van ontsluiting van de expeditie. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat met de bepaling van de situering van het bouwvlak t.b.v. de gebiedsontwikkeling rekening is gehouden met de zichtlijnen van de Nieuwe Kerk.

Programmatische eisen

Het programma is gebaseerd op het programma van Wijnhaven fase 2.2 en van het Onderwijs- en Cultuurcomplex. Middels een globale volumestudie is onderzocht dat deze volumes binnen de bebouwingsenvelop kunnen worden gerealiseerd.

Voor de bouw van het cultuur- en onderwijscluster wordt gebruikgemaakt van het functioneel en ruimtelijk programma van eisen onderwijs & cultuurcluster d.d. 29 september 2014 (RIS276520) dat in overleg met de instellingen is uitgewerkt in de prestatie-eisen en outputspecificaties van het OCC.
Het aan te besteden werk bestaat naast het onderwijs- en cultuurcluster verder uit de aanleg/aanpassing van de parkeergarage onder het OCC, aanpassing van ondergrondse toeritten daarvan, commerciële ruimten en een fietsenstalling.

Het overig te realiseren programma zal gerealiseerd worden op de aan het onderwijs/cultuurcluster complementerende gronden. Dit programma omvat een selectie uit de mogelijke functies: wonen, detailhandel, horeca, hotel/conferentieruimte, leisure, kantoren en onderwijs. In het Projectdocument Bijlage 3 Projectdocument Gebiedsontwikkeling Spuikwartier (RIS276521, ) is dit uitgebreid beschreven.

In het projectdocument staat onder paragraaf 4.6 onderstaand tabel. Deze tabel is het uitgangspunt van de toegestane functies binnen de bestemming Gemengd - 3 van onderhavig bestemmingsplan.

  toegestane functies   bij recht max. m2   met binnenplanse afwijking* max. m2   Totaal m2  
a   cultuur   35.000     35.000  
b   onderwijs   30.000     30.000  
c   kantoor   11.700     11.700  
d   detailhandel   10.000   10.000   20.000  
e   congres- en vergaderaccomodaties   4.000     4.000  
f   hotel   17.000     17.000  
g   verkeer        
h   horeca   5.000   2.000   7.000  
i   wonen   42.000     42.000  
j   recreatie, thans sport   5.000   4.000   9.000  

Tabel toegestane functies

Cultureel erfgoed

Binnen de locatie van de gebiedsontwikkeling speelt de huidige bebouwing en de geplande ruimtelijke ontwikkeling als volgt op de buiten het bestemmingsplangebied aanwezige kwaliteiten in, maakt daarvan gebruik en bouwt daarop voort:

  • er wordt ruimtelijk en functioneel aangesloten op het Wijnhavenkwartier met haar recente geschiedenis van stedelijke functies, zoals ministeries, wonen, universiteit en cultuur.
  • de structuurlijnen van de Turfmarkt en Schedeldoekshaven blijven - ondanks hun in de loop der eeuwen veranderde uiterlijk - belangrijk. De dwarsverbindingen zoals het Lage Zand zijn van een lagere orde, maar worden waar mogelijk weer onderdeel van een doorgaand netwerk. De nieuwe Turfhaven is hiervan een goed voorbeeld;
  • het realiseren van hoogbouw dient deze goed in de skyline ingepast te worden.
5.4.1 Verkeerseffecten

De planontwikkeling omvat geen uitbreiding van de aanwezige verkeers-infrastructuur die op zichzelf een verkeersaantrekkende werking zou kunnen hebben. In de planontwikkeling is wel een beperkte aanpassing mogelijk ten aanzien van de ontsluiting van de al aanwezige garages. Deze aanpassing heeft vooral een gevolg voor de routes van het bestemmingsverkeer naar en vanaf het plangebied. De effecten van deze aanpassing op het totale verkeersaanbod zijn verwaarloosbaar. De verkeerseffecten van de planontwikkeling bestaan dan ook in hoofdzaak uit het een toename van het aantal verplaatsingen naar en vanuit het plangebied.

Het plangebied is goed te bereiken met de auto, trein, tram, bus, fiets of lopend. Ook bij de realisatie van nieuwe functies zullen de nieuwe bewoners, bezoekers en werknemers vooral gebruik maken van het openbaar vervoer of de fiets. Een relatief klein deel zal gebruik maken van de auto. Dit betekent dat er bij de nieuwe ontwikkelingen in het Spuikwartier minder extra autoverkeer bij komt in vergelijking met dezelfde ontwikkeling elders in de stad.

De voorgenomen ontwikkelingen in het Spuikwartier betreffen functies, die aanvullend zijn op de reguliere spitsstromen. Voor functies zoals cultuur, recreatie en detailhandel ligt de verplaatsingsbehoefte in hoofdzaak buiten de reguliere spitsuren. De ontwikkeling van het Spuikwartier draagt dan ook bij aan het beter benutten van de aanwezige verkeers- en vervoersvoorzieningen. Daarnaast zijn de mogelijke functies in veel gevallen complementair aan een bezoek aan de binnenstad, denk aan de combinatie van winkelen, restaurant- en theaterbezoek. Voor de woningen wordt er in de binnenstad een relatief lage parkeernorm gehanteerd, omdat bekend is dat mensen die hier wonen een lager autobezit hebben en vooral gebruik maken van openbaar vervoer en fiets. Daardoor is de totale verkeersgeneratie lager dan de optelsom van de verkeersgeneratie van de afzonderlijke functies.

In dit plan is ten aanzien van de verkeerseffecten uitgegaan van 2 onderdelen, namelijk:

  • Het cultuurcluster
  • De transformatie

Per onderdeel is een inschatting gemaakt van de te verwachten toename van het verkeersaanbod, de parkeerbehoefte en de benodigde capaciteit van de fietsenstalling.

5.4.1.1 Het cultuurcluster

Voor het cultuurcluster is in het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan Spuikwartier 2013 (met daarin de mogelijke ontwikkeling van het Spuiforum) reeds uitvoerig in beeld gebracht wat het aantal werknemers en bezoekers van deze functies is en hoe het verplaatsgedrag daarvan zal zijn (Bijlage 1: Mer-beoordelingsnotitie: bijlage 1: analyse en gebruik cultuurfunctie, Overakker BV). Daarbij is gebruik gemaakt van de opgave van aantallen bezoekers, werknemers en studenten. Normaliter wordt voor de bepaling van het te verwachten verkeersaanbod door een nieuwe ontwikkeling een inschatting gemaakt op basis van kerngetallen per oppervlakte. Dit is een minder gedetailleerde benadering dan die op basis van het te verwachten aantal bezoekers, werknemers en studenten. Aan de hand van het onderzoek naar de aantallen bezoekers, werknemers en studenten is afgeleid wat de parkeerbehoefte is en wat de te verwachten verkeersgeneratie is alsmede het aantal benodigde stallingsplaatsen voor de fiets.

Het cultuurcluster genereert verkeer vanaf en naar het plangebied. Dagelijks zullen vele bezoekers, werknemers en studenten op weg gaan naar dit gebouw dan wel daar vandaan vertrekken naar een andere bestemming. De locatie is goed bereikbaar per openbaar vervoer en de hoofdstations Den Haag CS en HS liggen op loopafstand. Ook ligt de locatie centraal in het stedelijk gebied en direct aan twee doorgaande hoofdroutes voor de fiets. Het aandeel fiets- en OV-gebruik door de bezoekers, werknemers en studenten zal dan ook relatief hoog zijn. Met name van de bezoekers en werknemers zal een deel ook met de auto van en naar het complex reizen. Met de auto is de locatie ook goed bereikbaar, zowel vanaf de Centrumring als vanaf het rijkswegennet (A12). Direct onder en bij de locatie zijn openbare parkeergarages aanwezig.

Op basis van het programma is berekend dat het Cultuurcluster dagelijks wordt bezocht door maximaal circa 12.500 bezoekers. Met name voor de bezoekers van de zalen moet hierbij in acht worden genomen dat bezoekers van een voorstelling ook gebruik maken van de horeca in het gebouw of een winkel bezoeken. Daarmee is het totaal aantal bezoekers lager dan de som van de bezoekers van de afzonderlijke functies. Uitgaande van de aanname dat 20% van de bezoekers van de zalen ook andere functies bezoekt, bezoeken dagelijks maximaal tussen de 10.000 en 11.000 het Cultuurcluster. Dit is een conservatieve (lees in verkeerstermen: hoge) aanname, omdat ingezet wordt op een combinatie van het bezoek aan de zalen met bezoek aan de horeca of andere commerciële functies in het onderwijs en cultuurcluster. Per saldo zijn er naar verwachting minder afzonderlijke bezoekers.

Als globale indeling voor de vervoerwijze-keuze wordt uitgegaan van een gebruik van:

  • het openbaar vervoer door 40% van de bezoekers;
  • de fiets door 25% van de bezoekers;
  • de auto door 30% van de bezoekers;
  • te voet door 5% van de bezoekers.

Deze indeling is globaal en hangt sterk af van de aard de functies en de programmering. Deze indeling is deels gebaseerd op het Bezoekersonderzoek Binnenstad. Daaruit blijkt dat het grootste deel van de bezoekers van de binnenstad met het openbaar vervoer reist, namelijk 45%.

Het Cultuurcluster vervult een bovenlokale functie waardoor het aandeel bezoekers dat met het openbaar vervoer reist ook hoog zal zijn. Gezien het moment van theaterbezoek (nadruk op avond en weekenden) zal het aandeel echter wat lager zijn dan voor de binnenstad als geheel. Het aandeel van de fiets in het verplaatsingsgedrag van de bezoekers ligt juist hoger dan dat van de binnenstad als geheel (17%). Dit hangt enerzijds samen met de momenten van theaterbezoek, maar anderzijds ook met de functies in het Cultuurcluster die vooral een lokaal publiek aantrekken zoals horeca en kleinere optredens. Wat betreft het auto- en fietsgebruik sluit deze indeling aan op de landelijke kencijfers van het CROW voor een theater op een centrumlocatie.

Het totaal aan bezoekers van het Cultuurcluster genereert echter niet allemaal 'nieuw' verkeer. In de huidige situatie zijn er ook theaterzalen op die locatie aanwezig. Ten opzichte van de huidige functies neemt het totaal aantal bezoekers toe met ca. 4500 per dag. Deze nieuwe bezoekers leiden tot een toename van het aantal gebruikers van het openbaar vervoer en van het aantal fietsers en automobilisten in de stad. Deze extra verplaatsingen vinden echter sterk verspreid over de dag plaats en zijn vervolgens weer te verdelen over de verschillende routes van en naar het Cultuurcluster. De aantallen extra reizigers en ritten voor de afzonderlijke vervoerswijzen zijn geen aanleiding voor het aanpassen van de infrastructuur voor openbaar vervoer, fiets of autoverkeer.

5.4.1.2 De transformatie

In het Wijnhavenkwartier en Spuiplein is er, naast de realisatie van het onderwijs en cultuurcluster, ruimte voor de toevoeging van functies en/of de transformatie van de zuidelijke (oud)ministerietoren. Voor deze transformatie is de invulling op hoofdlijnen bekend, zie tabel toegestane functies paragraaf 5.4, welke ook is opgenomen in het Projectdocument (RIS276522 onder par. 4.6).

Voor al deze mogelijke functies geldt door de goede bereikbaarheid van het plangebied en de centrale ligging in de stad dat het grootste deel van de bewoners, bezoekers en werknemers gebruik zal maken van de trein, tram, bus en fiets of zich lopend zal verplaatsen. Een relatief klein deel zal gebruik maken van de auto, hetgeen tot uiting komt in een lagere parkeerbehoefte per functie en/of een beperkt gebruik van de auto per dag. Daarbij is voor deze functies uitgegaan van een maximale benutting die de mogelijke oppervlaktes biedt. Voor alle mogelijke functies is gerekend met de activiteiten die de hoogste parkeerbehoefte hebben en/of het meeste verkeer genereren. Daardoor is de toename van het verkeersaanbod als een maximum te beschouwen.

Voor de bepaling van de verkeerseffecten is een saldo-benadering gehanteerd. De huidige functies op die plek (met name het "oude" ministerie) genereerden immers ook al verkeer. Dit verkeer is dus in de huidige en autonome situatie al aanwezig. Dit “huidige” verkeer moet van het totale extra verkeer dat door de voorgenomen ontwikkelingen wordt gegenereerd, worden afgetrokken.

5.4.1.3 Toename autoverkeer

Van de nieuwe bewoners, bezoekers en werknemers van de te realiseren functies in het Spuikwartier zal een deel gebruik maken van de auto. Daarmee heeft de planontwikkeling ook effecten op het verkeersaanbod in de ruime omgeving van het Spuikwartier. Bij het bepalen van de toename van het verkeersaanbod is dit gedaan voor de beide delen, het cultuurcluster en de transformatie.

Voor het bepalen van de verkeerseffecten is gebruik gemaakt van het Verkeersmodel Haaglanden. Daarmee is de huidige belasting van het wegennet (2015) in beeld gebracht en dat van de referentiesituatie (2025). De plandelen 1, 2, 3 en 6 zijn onderdeel van de huidige en autonome situatie omdat deze conserverend bestemd worden en nu reeds in gebruik zijn.

Cultuurcluster

Voor het cultuurcluster is voor de bewoners, werknemers en bezoekers op basis van ervaringscijfers en landelijke richtlijnen een aanname gedaan over het autogebruik. Het grootste aandeel autogebruik zit bij de bezoekers van de zalen. Daarvoor is gerekend met 15% die als bestuurder komt (en dus een auto moet parkeren) en dat er gemiddeld twee bezoekers in een auto reizen. Dit komt overeen met het landelijke kerncijfer dat voor een theater op een centrumlocatie circa 30% van de bezoekers met de auto komt. Voor de werknemers is uitgegaan van de gemeentelijke parkeernorm die er van uit gaat dat 1 op de 10 werknemers met de auto reist. Voor het conservatorium is een laag aandeel autogebruik (5%) aangehouden omdat dit merendeels studenten zijn. Op basis van deze cijfers is berekend dat het Cultuurcluster per dag ca. 3.000 autoritten naar en vanaf de locatie genereert. Deze 3.000 ritten per dag zijn echter geen extra ritten. De huidige theaterzalen en de horeca genereren nu immers ook al ritten door hun bezoekers en personeel. Op een vergelijkbare wijze als hiervoor is aangeven is de ritproductie bepaald voor de huidige functies. Van de 3.000 dagelijkse ritten van en naar het Cultuurcluster worden er in de huidige situatie al dagelijks 2.000 gemaakt. Door de toevoeging van functies en programma worden door het Cultuurcluster dagelijks ca.1.000 nieuwe autoritten gegenereerd.

In de berekeningen is er van uitgegaan dat alle extra ritten ten gevolge van het Cultuurcluster via de Schedeldoekshaven naar of vanuit de cluster van parkeergarages aldaar rijden. In werkelijkheid zullen de bezoekers niet allemaal van deze garages gebruik maken dus zal het beeld nog diffuser worden.

Transformatie-opgave

Als afgeleide van het aantal parkeerplaatsen dat per functie nodig is en het te verwachten aantal keren dat een plaats voor die functie gebruikt gaat worden is het aantal autoritten per functie per dag bepaald met een onderscheid naar werkdagen, zaterdag en zondag. Een gewogen gemiddelde hiervan leidt tot het aantal ritten per weekdag, dat nodig is voor milieuberekeningen.

Voor de transformatie conform de mogelijke invulling van de bestemmingen is op basis van deze werkwijze bepaald dat de extra verkeersgeneratie door de voorgenomen activiteiten per weekdag circa 3600 ritten bedraagt . Gesaldeerd met de ritten van de voormalige functie als ministerie is dit een toename van circa 3200 ritten per weekdag.

In de berekeningen is er van uitgegaan dat alle extra ritten ten gevolge van de functies in de transformatie-opgaven via de Schedeldoekshaven naar of vanuit de cluster van parkeergarages aldaar rijden. In werkelijkheid zullen de bezoekers niet allemaal van deze garages gebruik maken dus zal het beeld nog diffuser worden.

Totaal aantal ritten

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen in het Spuikwartier neemt het autoverkeer maximaal toe met circa 4300 ritten per weekdag. Om te bepalen waar dit autoverkeer tot een toename van het verkeersaanbod leidt, is voor deze ritten vervolgens de oriëntatie bepaald (waar komt men vandaan en waar gaat men heen). Deze zogeheten distributie van het verkeer van en naar het plangebied is gebaseerd op een analyse met het verkeersmodel. Het grootste deel van dit verkeer rijdt via het Prins Bernhardviaduct (45%), via de Lekstraat (10%), de Rijswijkseweg (10%) en de Zuid Hollandlaan (10%). De voorgestelde gebiedsontwikkeling leidt tot een extra belasting van het Prins Bernhardviaduct met 20 tot 30 ritten per uur per richting. Op de andere aanrijroutes is het aantal extra ritten lager en heeft de gebiedsontwikkeling een relatief beperkt effect op het verkeersaanbod.

Het reeds vergunde plan voor de noordelijke Ministerietoren (Wijnhavenkwartier fase 2.1) is beschouwd als onderdeel van de autonome situatie in 2015.

5.4.1.4 Aanpassing infrastructuur

De ontwikkeling van het Spuikwartier gaat uit van een vergroting van het bebouwde oppervlak op maaiveld. Dit gaat ten koste van de ruimte die nu nog op maaiveld in gebruik is voor het in- en uitrijden van de garages en het laden en lossen aan de zijde van de Schedeldoekshaven op het wegvak tussen het voormalige ministeriecomplex en de huidige theaters. Hiervoor moet de ontsluiting van de aanwezige garages via de “parkeertunnel” worden aangepast. Door deze aanpassing komt de in-en uitrit op de Schedeldoekshaven/Ammunitiehaven vanaf en naar het Spui te vervallen. Door de invoering van het Verkeerscirculatieplan is voor de betreffende garages de nadruk nog meer komen te liggen op de aanrijroutes vanaf de Centrumring (Lekstraat) en het Prins Bernhardviaduct. De inrit op het Spui zelf naar de garage Centre blijft bestaan.

Deze aanpassing heeft als gevolg dat een beperkt deel van het autoverkeer een andere route zal gaan volgen. Verkeer tussen het Spuikwartier en het Spui en Amsterdamse Veerkade (met uitzondering van het verkeer naar garage Centre) zal gebruik gaan maken van een andere route. Deels zal dit verkeer elders een 180 graden keerbeweging willen maken (Nieuwe Haven, Zwarteweg). Waarschijnlijker is echter dat een deel van dit verkeer kiest voor een route via de centrumring/Lekstraat.

Ook is door de planontwikkeling het laden en lossen dat nu nog direct aan of nabij de Schedeldoekshaven op maaiveld plaats vindt, niet meer mogelijk.

De verkeerstructuur buiten het plangebied (Schedeldoekshaven, Spui, e.d.) wordt niet aangepast door de voorgenomen ontwikkelingen in het Spuikwartier.

5.4.1.5 Openbaar vervoer

De planontwikkeling in het Spuikwartier genereert voor een deel 'nieuwe' reizigers met de trein, tram of bus. In de 'oude' situatie zijn er de theaterzalen maar ook de ministeries waarvan al een relatief groot aantal van hun werknemers of bezoekers met het openbaar vervoer reizen. Ten opzichte van de huidige functies mag worden verwacht dat het aantal reizigers met het openbaar vervoer door de planontwikkeling zal toenemen. Deze extra ritten vinden echter meer verspreid over de dag plaats dan in de 'oude' situatie en zijn dus aanvullend zijn op de reguliere spitsstromen. Dit versterkt het functioneren van het openbaar vervoer als geheel. Omdat er reeds een groot aanbod aan openbaar vervoer is, is het relatieve aandeel van de verwachten aantallen extra reizigers en de verdeling daarvan over de verschillende lijnen routes van en naar het gebied relatief laag. Daardoor is de ruimtelijke ontwikkeling van het Spuikwartier geen aanleiding voor het aanpassen van de infrastructuur voor het openbaar vervoer of van de exploitatie daarvan.

5.4.1.6 Fietsen en stallingen

De planontwikkeling in het Spuikwartier genereert ook een groter aantal fietsers van en naar het gebied. Ook voor de fietsers gaat op dat er in de 'oude' situatie al veel fietsers zijn naar de theaterzalen en de ministeries. Het plangebied ligt reeds zeer centraal in het netwerk van lokale en stedelijke fietsroutes zodat de ruimtelijke ontwikkeling in het Spuikwartier geen aanpassing daarvan nodig maakt. De situering van de fietsenstalling zal worden afgestemd op de belangrijkste fietsroutes in en nabij het plangebied waarbij op de Turfmarkt het primaat blijft bij de voetgangers.

De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel van de fiets. De aanwezigheid van goede stallingsvoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Voor het plangebied is het van belang dat bij met name bedrijven en voorzieningen in voldoende mate fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn voor de bezoekers en werknemers op de fiets. Daarvoor zijn fietsparkeernormen opgesteld die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw zie tabel in Bijlage 3 bij de regels.

Stallingen Cultuur en onderwijscluster

Voor de Cultuur en onderwijscluster is op een vergelijkbare wijze als voor de bepaling van het autoverkeer het fietsgebruik en daarmee de behoefte aan fietsenstallingsplaatsen bepaald. Daarbij is er een onderscheid gemaakt naar bezoekers en 'niet bezoekers' (werknemers en studenten).
Voor de 'niet bezoekers' is de stallingsbehoefte op werkdagen ca. 500 plaatsen. Deze behoefte is gebaseerd op het aantal studenten en werknemers (van zowel het conservatorium als de andere functies). Voor de bezoekers is de maximale stallingsbehoefte ca. 1500 plaatsen. Deze maximale stallingsbehoefte voor het bezoek doet zich echter voor op de momenten dat er geen studenten en werknemers voor het conservatorium zijn. Uitgaande van een optimaal dubbelgebruik van de stallingsvoorzieningen zal worden voorzien in een inpandige fietsenstalling met ca. 1500 plaatsen voor het cultuurcluster. Voor de dagen en dagdelen met een grotere stallingsbehoefte kan gebruik worden gemaakt van de fietsenstalling van het stadhuis die, qua capaciteit, wordt uitgebreid tot 1400 - 1500 fietsplekken.

Stallingen Transformatie

Voor de transformatie van het bouwdeel met de zuidelijke Ministerietoren en de theaters is op een vergelijkbare wijze als voor het parkeren de behoefte aan fietsenstallingsplaatsen bepaald. Voor het indicatieve programma met functies die een relatief hoge verkeersaantrekkende werking kennen is de stallingsbehoefte bepaald. Deze stallingsbehoefte per functie is gebaseerd op de gemeentelijke normen. Omdat ook voor deze stalling moet worden ingezet op een zo optimaal mogelijk gebruik, is uitgegaan van dubbelgebruik voor alle functies, met uitzondering van de woningen waarvoor in de bouwverordening is vastgelegd dat deze een eigen fietsenberging moeten hebben. Voor het dubbelgebruik is uitgaan van de aanwezigheidspercentages zoals die ook worden gebruikt voor het parkeren.

De maximale stallingbehoefte doet zich voor op de werkdagmiddag en bedraagt 1271 fietsen. Indien dan het maximale programma wordt gerealiseerd neemt deze stallingsbehoefte toe tot 1850 plaatsen.

In het reeds vergunde plan voor de noordelijke Ministerietoren is reeds een inpandige fietsenstalling opgenomen van ca. 600 plaatsen voor de Universiteit. De stalling ligt op maaiveld aan de zijde van de Schedeldoekshaven en is bedoeld voor studenten en personeel. Voor de bewoners van de appartementen is op maaiveld in het gebouw een aparte fietsenberging opgenomen.

5.4.1.7 Parkeren

Er is in het plangebied geen parkeergelegenheid op de openbare weg. De parkeerdruk op de openbare weg in de omgeving (Rivierenbuurt, Oude Centrum) laat het niet toe om deze aan te wenden om te voorzien in de parkeerbehoefte van het plangebied. De parkeerbehoefte door de planontwikkeling dient dan in gebouwde voorzieningen te worden opgevangen. Voor het parkeren door vaste gebruikers zoals bewoners en werknemers heeft het de voorkeur om daarin te voorzien in het plangebied zelf dan wel, met de daarbij gangbare eisen zoals beschikbaarheid en overeenkomsten, in de directe omgeving. Uit het oogpunt van optimaal gebruik van de aanwezige plaatsen moet het exclusieve gebruik van parkeerplaatsen door bewoners of werknemers (bijv. plaats met kenteken) zo veel mogelijk worden beperkt.

Voor het parkeren door bezoekers van bewoners of van de in het gebied aanwezige functies is het wenselijk om daarin te voorzien binnen het plangebied maar is het gebruik van openbare garages in de omgeving ook mogelijk, voor zover naar de huidige inzichten beschikbaar. In ieder geval wordt voor al de bezoekers uitgegaan van het parkeren in openbare garages. Dit waarborgt al een hoge mate van dubbelgebruik van de garages. Het concentreren van het parkeren door bezoekers in een beperkt aantal garages maakt een adequate bewegwijzering mogelijk en beperkt het zoekverkeer.

Bij het bepalen van de parkeerbehoefte is een onderscheid gemaakt naar het Cultuurcluster en de transformatie. Door de gedetailleerde informatie over de bezoekers, werknemers en studenten is een goede inschatting mogelijk van de parkeerbehoefte terwijl er voor de transformatie alleen een indicatie mogelijk is op basis van de invulling van de mogelijke bestemmingen.

Parkeren Cultuurcluster

Voor het cultuurcluster is, als vervolg op de bepaling van het autogebruik door de bezoekers en werknemers, de parkeerbehoefte bepaald. De parkeervoorziening ten behoeve van het cultuurcluster zal minimaal moeten voldoen aan de parkeerbehoefte van het cultuurcluster op het maatgevende moment voor het parkeren in dit deel van de binnenstad (zondagmiddag), namelijk circa 240 plaatsen. Het cultuurcluster legt dan geen beslag op de parkeercapaciteit in de omliggende garages waardoor er naar de toekomst toe nog ruimte blijft om een beperkte groei van het autogebruik in de omliggende garages zoals Stadhuis en Helicon op te vangen (garage Turfmarkt is hierbij buiten beschouwing gelaten, gelet op de transformatie). Voor de piek in het theaterbezoek op de zaterdag- en zondagavond (240 plaatsen plus circa 165 parkeerplaatsen) kan in ieder geval gebruik gemaakt worden gemaakt van de omliggende garages. Bij de te realiseren capaciteit voor het cultuurcluster moet het huidige gebruik van plaatsen door het hotel (40 abonnementen) worden betrokken. De minimaal benodigde capaciteit voor het cultuurcluster in een garage bedraagt dan ook 280 plaatsen.

Parkeren Transformatie

Voor de bepaling van de parkeerbehoefte is gebruik gemaakt van gemeentelijk parkeernormen. Deze parkeernormen zijn tot stand gekomen op basis van lokale en landelijke informatie over, onder andere, autobezit en autogebruik. Deze parkeerbehoefte is leidend voor de opgave hoe aan de parkeerbehoefte kan worden voldaan in de planontwikkeling. Daarbij wordt uitgegaan van een maximaal gebruik van de parkeerplaatsen op basis van de aanwezigheid van de verschillende groepen parkeerders per dag(deel).

Voor de in het plangebied mogelijke bestemmingen is in de onderstaande tabel de oppervlakte per bestemming opgenomen, met waar mogelijk een bandbreedte en de daarvoor geldende parkeernormen.

Het programma realistisch en maximaal zijn scenario's die in de Bijlage 1 Mer beoordelingsnotitie Spuikwartier nader zijn onderbouwd.

FUNCTIE   PARKEERNORMEN   PROGRAMMA  
  Eenheid   Zone 1   % bezoek   Realistisch   Maximaal  
Woningen   Woning   0,55   0,3/woning   400   400  
Detailhandel   100 m2 bvo   1,55   0,85   10000   20000  
Kantoren   100 m2 bvo   0,6   0,05   11700   11700  
Horeca   100 m2 bvo   1,2   0,8   5000   7000  
Hotel   Kamer   0,25   0,00   250 kamers/ 17000 m2   250 kamers/ 17000 m2  
Conferentie   100 m2 bvo   2,1   0,95   4000   4000  
Recreatie   100 m2 bvo   2,1   0,8   5000   9000  
Onderwijs   100 m2 bvo   0,5   0   5000   10000  

Bij deze tabel is per bestemming een indicatieve invulling gegeven:

Voor Detailhandel is de norm gehanteerd voor een 'winkel' en niet de hogere norm van 'supermarkt'. De ligging en aard van de bebouwing maken de vestiging van een normale supermarkt niet mogelijk.

Voor Horeca is uitgegaan van de norm voor 'restaurant'. Een invulling als 'lunchroom' heeft weliswaar een hogere parkeernorm maar kent weer een lagere aanwezigheid op het maatgevende moment/avond.

Voor Hotel is uitgegaan van een lagere norm dan vastgesteld (0,25 ipv 0,5/kamer) omdat het nu aanwezige hotel en andere centrumhotels een lagere parkeerbehoefte kennen.

Voor Conferentie is een lagere norm gehanteerd dan gangbaar (CROW 3-5 plaatsen/100m2) maar conform eerder in het bestemmingsplan Wijnhaven.

Voor Recreatie is uitgegaan van de relatief hoge norm voor een sportschool zoals in het huidige bestemmingsplan mogelijk is. Deze norm in combinatie met een hoge aanwezigheid in de avond heeft een grote invloed op de maatgevende parkeerbehoefte.

Voor Onderwijs is uitgegaan van de norm voor HBO (personeel).

Op basis van deze invulling van functies is het maatgevende moment voor de parkeerbehoefte de koop-/werkdag avond met een benodigde capaciteit van ca. 550 plaatsen in het realistische programma. Daarvan zijn er op dat moment ca. 200 nodig voor bewoners en maximaal ca. 60 voor personeel. Voor het bezoek zijn er op dat moment ca. 290 plaatsen nodig. In de nu aanwezige garage zijn er circa 470 plaatsen beschikbaar. De parkeerbehoefte is dan ook in de bestaande garage niet zonder meer op te vangen. Het tekort op de piekmomenten bedraagt circa 80 plaatsen. Door een te verwachten capaciteitsverlies in de bestaande garage ten gevolge van verbouw/ nieuwbouw zal dit tekort waarschijnlijk groter worden (inschatting ca.-10%) tot 130 plaatsen. De garage onder/voor het cultuur-cluster (zie hiervoor) is in de avond al volledig bezet en kan niet als overloop functioneren.

In het geval van het realisatie van het maximaal mogelijke scenario zal dit tekort aan parkeerplaatsen oplopen tot ca.270 plaatsen.

Bij deze tekorten moet worden opgemerkt dat er op de voor deze planontwikkeling te verwachten piekmomenten (de werkdagavonden/koopavond) er nog ruimte voor het gebruik van omliggende garages. Daarbij is de hier gehanteerde invulling van enkele functies te zien is als een “worst case” zodat niet op voorhand kan worden aangegeven in hoeverre de berekende parkeerbehoefte zich ook voor zal gaan doen.

Voor het parkeren zal het bouwplan worden getoetst aan de gemeentelijke Kadernota Parkeren en het daarmee samenhangende toepassingskader. Dit toepassingskader bevat zowel de parkeernormen als de mogelijkheden en voorwaarden hoe daarin kan worden voorzien.

5.5 Openbare ruimte

Uitgangspunt is dat de buitenruimte voor het Spuikwartier, in het bijzonder de zgn Haagse loper, conform de kadernota openbare ruimte (RIS 249315) en het handboek openbare ruimte (RIS 268741) wordt aangelegd en beheerd. Voor dit gebied geldt Hofstadkwaliteit. Daarvoor dient nog een apart, separaat beheerplan te worden opgesteld.

Aandachtspunten daarbij:

  • I. De constructie en de waterkerende laag van ruimtes onder de buitenruimte, bijvoorbeeld van de ondergrondse parkeervoorzieningen, geschikt moeten zijn voor onder andere:
  • de zwaarste verkeersklasse ( BM1),
  • het stempelen van voertuigen ( tijdens de bouw- en gebruiksstadium),
  • het houden van evenementen ( bijv. resonantie bij springen).
  • II. Voorzieningen om de bomen te beschermen, ook tijdens de bouwstadia en buiten de eisen geformuleerd in het handboek openbare ruimte.
  • Op basis hiervan dient de grondwaterstand gelijk te blijven zonder fluctuaties,
  • Voorzieningen dienen getroffen te worden om bodemverdichting bij de wortels te voorkomen
  • Voldoende, kwalitatief hoogwaardige, ondergrondse doorwortelbare ruimte voor de wortels.
  • III. Het wel of niet gebruiken van hulpconstructies, bijvoorbeeld groundankers en de overweging of deze wel of niet permanent in de grond mogen blijven zitten, dit moet in overleg met het bevoegde gezag.
  • IV. Voorzieningen zoals trafo's en generators voor o.a. evenementen dienen inpandig gerealiseerd te worden.
  • V. Een plan voor de ondergrondse openbare ruimte, voor onder meer voorzieningen voor kabels en leidingen.

5.6 Bezonning / windhinder

In principe vormen de normen voor bezonning en windhinder, zoals onderstaand benoemd het huidige kader. Afwijking hiervan is mogelijk indien dit in het kader van de integrale belangenafweging is gerechtvaardigd. Afgezien van bezonning en windhinder worden ook nog vele andere aspecten afgewogen zoals stedenbouwkundige inpassing, verkeer, financiën, volkshuisvesting sociale veiligheid etc.

Ten behoeve van de gebiedsontwikkeling Spuikwartier is een bezonnings- en windhinderonderzoek uitgevoerd (respectievelijk rapportnr. OB 15383-1-RA-001 d.d. 7 november 2014 en OB 15383-2-RA d.d. 21 oktober 2014), welke als Bijlage 4 en Bijlage 6 bij de toelichting van dit bestemmingsplan zijn gevoegd. Tevens is voor de bestaande horeca met terras in het stadhuis aan de Turfmarkt de bezonning inzichtelijk gemaakt (rapportnr. OB 15383-3-RA, d.d. 9 januari 2015), welke als Bijlage 5 bij de toelichting van dit bestemmingsplan is opgenomen.

De conclusies van de onderzoeken luiden als volgt:

5.6.1 Bezonning

In Wijnhavenkwartier en Spuiplein is binnen de bestemming Gemengd-3 voorzien in een ontwikkeling, die voor wat betreft bezonning consequenties kan hebben voor de omliggende woningen.

De bezonning betreft bij binnenstedelijke verdichting een belangrijke randvoorwaarde waaraan moet worden getoetst. Daarom is al in 1996 een beleidsnotitie op het gebied van bezonning (en windhinder) opgesteld. Deze notitie is vervolgens in het jaar 2010 geactualiseerd.

De beleidsnota gaat uit van een ondergrens van 2 mogelijke bezonningsuren per dag in de periode van 19 februari tot 21 oktober, uitgaande van een zonhoogte van meer dan 10 graden waarbij het meetpunt op 0,75 m hoogte op het midden van de gevel ligt. In situaties dat de bezonning in de autonome situatie al niet voldoet, is het streven om verdere achteruitgang te voorkomen.

In een hoog stedelijke omgeving, zoals in de nabijheid van het centraal station is sprake van aanzienlijke bouwvolumes met hoogteaccenten. Hierdoor kan het voorkomen dat een nieuwe ontwikkeling consequenties heeft voor het (in de beleidsnotitie benoemde) aantal mogelijke bezonningsuren op de maatgevende dag. Er zal dan een bestuurlijke afweging moeten worden gemaakt tussen de belangen die worden getroffen door een mogelijke afname van de bezonning op de gevels van de omliggende woningen en de belangen die worden gediend bij de beoogde planontwikkeling. Dit is ook als zodanig expliciet in het bezonningsbeleid vastgelegd. Naast bezonning weegt de gemeente immers nog vele andere aspecten af zoals architectonische vormgeving, functies, verkeer, parkeren, financiën, volkshuisvesting en sociale veiligheid.

In het bezonningsbeleid staat vermeld dat de bestemmingsplannen die hoge bebouwing mogelijk maken, een bezonningsparagraaf dienen te bevatten. Daarin moet worden aangegeven op welke plekken de bezonning in relatie tot de beoogde functies kritisch is, alsook de plekken waar de bezonning als gevolg van de realisatie van het plan zal afnemen en de mate van afname.

Op basis van het hiervoor omschreven bezonningsbeleid is ten behoeve van de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan is opgenomen een bezonningsonderzoek uitgevoerd. Daaruit is naar voren gekomen dat de bezonning, bij de alleen in theoretisch opzicht mogelijke maximale invulling van de in het plan opgenomen bouwmogelijkheden, op sommige plekken kritisch is. Doordat, afgezien van het feit dat hiervoor ook een binnenplanse afwijkingsprocedure dient te worden gelopen, nimmer de maximale bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt ten volle zullen worden benut, is in het plan een regeling opgenomen om op bouwplanniveau invloed te kunnen uitoefenen op de te realiseren bouwvolumes voor zover deze van invloed zijn op de bezonningssituatie.

Alhoewel de mate van bezonning van terrassen bij horecagelegenheden geen onderdeel uitmaakt van het bezonningsbeleid, is hiervoor in het kader van de te maken algehele integrale stedenbouwkundige afweging toch onderzoek naar verricht. Het gaat hierbij om de terrassen van de stadsbrasserie De Ooievaar en Café van Beek. Uit het onderzoek blijkt dat het bouwvolume dat maximaal mogelijk is volgens het bestemmingsplan schaduwwerking oplevert op de terrassen van de onderzochte horecagelegenheden. Voor de stadsbrasserie De Ooievaar en Café van Beek neemt de bezonning afhankelijk van het tijdstip in het jaar, af met 1 tot 4 uur, waardoor er gedurende het voorjaar en zomerperiode 2 tot 3 mogelijke bezonningsuren haalbaar zijn.

De hierboven omschreven gevolgen voor de bezonning van de onderhavige terrassen is berekend aan de hand van de maximale invulling van de bouwmogelijkheden ter plaatse van de tegenoverliggende bouwenvelop(pen). Dat is zoals hiervoor al is gemeld uiteraard niet realistisch. Voor de haalbaarheid van de ontwerpopgave binnen de geformuleerde stedenbouwkundige randvoorwaarden is het in ruimtelijk opzicht van belang dat geen voorafgaande beperkingen van de in het plan opgenomen bebouwingsmogelijkheden worden opgelegd.

Hoewel de bezonning van een terras als belang wordt onderkend, is uit ervaring gebleken dat terrassen bij goede weersomstandigheden ook worden gebruikt indien het daar niet zonnig is. Dat geldt eveneens voor de terrassen van De Ooievaar en Café van Beek.

Tegenover de afname van de bezonning staat een toename van de levendigheid en intensiteit van het gebied. Door de komst van het conservatorium, publieksaantrekkende functies en de bouw van woningen verblijven er meer mensen dan in de huidige situatie in het gebied en zal er vooral in de namiddag en avonduren meer reuring in het gebied zijn. Hier kunnen de horecagelegenheden zeker profijt van hebben.

Ondanks dat er bij maximale invulling van de bebouwingsmogelijkheden op basis van het bestemmingsplan sprake is van een beduidende afname van het aantal mogelijke bezonningsuren op de terrassen bij brasserie De Ooievaar en Café van Beek, wordt daarin, gelet op de hierboven geschetste integrale belangen die zijn gediend bij de herontwikkeling van het gebied, geen doorslaggevende betekenis aan gegeven.

5.6.2 Windhinder

Uitgangspunt is dat de bebouwing die in het plangebied mogelijk wordt gemaakt voldoet aan de vigerende windhindernormen (RIS170509). De windhindernorm houdt in dat een windklimaat wordt nagestreefd zoals genoemd is in de NEN 8100-2006 (Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving) voor de betreffende activiteiten en minimaal na te streven de kwalificatie 'matig'. De kwalificatie 'slecht' wordt slechts bij hoge uitzondering en onder nadere voorwaarden toegestaan en voor windgevaar moet de kwalificatie 'gevaarlijk' in beginsel worden voorkomen.

Bij de beoordeling van het windklimaat wordt onderscheid gemaakt tussen de categorieën loop- en slentergebied. Ter plaatse van gebouw entrees wordt uitgegaan van het beoordelingscriterium voor slentergebied. Een goed windklimaat, met een hinderkans van minder dan 5% wordt hier nagestreefd. Ter plaatse van horeca-terrassen wordt eveneens het criterium voor slentergebied toegepast. In de directe omgeving is behoudens bij hoofd entrees en de horeca-terrassen derhalve het criterium voor loopgebied van toepassing.

Op verzoek van de gemeente Den Haag is een windklimaatonderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten van het onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • Het windklimaat is in de huidige bebouwingssituatie op de meeste plaatsen gunstig. Alleen in de onderdoorgangen van het stadhuis is lokaal een (voor doorloopgebied) slecht windklimaat aanwezig. Vanwege de planontwikkeling zal dit sterk verbeteren.
  • Op basis van dit bestemmingsplan wordt op een aantal plaatsen een slecht windklimaat verwacht; met name bij de verschillende hoeken waar de beoogde planontwikkeling is gedacht.
  • Bij de noordwest-hoek is overschrijding van het gevaarcriterium daarbij niet geheel uit te sluiten.
  • Langs de gevel van het stadhuis is een tweetal horeca terrassen aanwezig. Beoordeeld als slentergebied is het te verwachten windklimaat hier lokaal slecht.
  • Omdat (concrete) bouwplannen af zullen wijken van het maximale bestemmingsplanvolume, is het noodzakelijk dat deze nader onderzocht worden op het te verwachten windklimaat.

Daar waar het windklimaat niet voldoet dan wel verslechtert, zal te zijner tijd door middel van aanvullende maatregelen worden ingezet op het verbeteren van het windklimaat.

Om betreffende maatregelen te kunnen nemen is binnen de bestemming Gemengd - 3 een nadere eisen-regeling opgenomen worden om de situering van de bouwvolume's voor het onderwijs- en cultuurcluster, het commerciele deel en het wonen alsmede de vorm van het (de) gebouw(en) binnen het bouwvlak om het verblijfsklimaat op de Turfmarkt en Spuiplein qua windklimaat te verbeteren. Binnen de algemene regels Artikel 14.D zullen windafschermende maatregelen mogelijk worden gemaakt. De nadere eisen-regeling zal worden gebruikt om de situaties die de kwalificatie windgevaar hebben gekregen zodanig op te lossen dat deze kwalificatie na uitvoering van de maatregelen niet meer optreden. De verwachting is dat deze maatregelen er tevens lokaal voor zullen zorgen dat het windklimaat ten opzichte van de onderzochte situatie nog verder zal verbeteren.

5.7 Duurzaamheid

5.7.1 Duurzaamheidsbeleid

Duurzame ontwikkeling wordt wel omschreven als 'de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen'.

Kadernota Duurzaamheid

De nota 'Op weg naar een Duurzaam Den Haag (2009; RIS 1665335), biedt een strategisch kader en zorgt voor samenhang tussen bestaand beleid en lopende programma's. De samenhang tussen een groot aantal onderwerpen op het gebied van duurzaamheid is vormgegeven in een aantal thema's: energie, Stedenbouw, Openbare Ruimte, Mobiliteit, Internationale stad en Duurzame gemeentelijke organisatie.

Den Haag maakt het duurzaam

Het integrale duurzaamheids- en milieubeleid is in 2013 nog eens samengevat in de nota "Den Haag maakt het duurzaam' (Cb DSB 2013-925; RIS269129). Daarbij zijn nog de thema's lucht, geluid, bodem en externe veiligheid toegevoegd.
Den Haag kiest er voor om een leefbare, veilige en duurzame stad te zijn. Een stad waar in groen, de openbare ruimte en een goede bereikbaarheid wordt geïnvesteerd. In Den Haag wordt investeren in duurzaamheid als een kans voor de stad gezien. Duurzame ontwikkelingen in de stad zorgen voor een beter en schoner milieu voor de inwoners en passen op wereldwijd niveau in de ontwikkeling van klimaatneutrale steden. Werken aan duurzaamheid staat centraal bij de ontwikkeling van de stad.

De nota neemt drie gangbare stedelijke streefbeelden om gewenste ontwikkelingsrichtingen te typeren als uitgangspunt. De streefbeelden "Schoon, heel en veilig", "Sociaal & inclusief" en "Innovatief en concurrerend".
De nota 'Den Haag maakt het duurzaam' bevat geen nieuw beleid, maar biedt een verkorte, integrale weergave van reeds vastgesteld beleid op het gebied van de thema's klimaat, lucht, geluid, bodem, externe veiligheid, water, afval, openbare ruimte, gezondheid, internationale stad, duurzame gemeentelijke organisatie, stedenbouw, mobiliteit, energie en economie. Jaarlijks publiceert de gemeente Den Haag ook een milieu- en duurzaamheidsverslag over deze onderwerpen. Veel van deze thema's hebben directe relaties met beleidsvelden die in dit bestemmingsplan aan de orde komen in hoofdstuk 4. Het gebiedsgericht milieubeleid in de volgende paragraaf beschrijft de ambities van deze thema's voor het plangebied Wijnhavenkwartier en Spuiplein.

5.7.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Volgens de Verordening Ruimte van de Provincie Zuid-Holland bevat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een nieuwe ontwikkeling met wonen, bedrijven, zelfstandige kantoren, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen een verantwoording van de locatiekeuze. Hiervoor is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk geïntroduceerd.

In deze paragraaf wordt aan de hand van de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan op de behoefte die er bestaat aan de gebiedsontwikkeling Spuikwartier met een cultuur- en onderwijscluster, een commercieel deel met wonen. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in het Bro. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen.

Voor dit bestemmingsplan is Artikel 3.1.6 uit het Bro van toepassing:

"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.”

In artikel 2, lid 2 van de Verordening Ruimte is opgenomen dat in eerste instantie locaties voor herstructurering, intensivering of transformatie binnen bestaand stedelijke gebied benut moeten worden. De locaties Wijnhavenkwartier en Spuiplein voldoen hieraan en zijn daarmee in lijn met de ladder duurzame verstedelijking. Het gaat om een verdichting c.q. transformatie in centrum-stedelijk gebied.

Trede 1

Bepalen regionale vraag naar ruimte

cultuur- en onderwijscluster:
Ten aanzien van deze stedelijke voorziening wordt als eerste de regionale vraag naar ruimte bepaald. Het gaat voor het cultuur- en onderwijscluster om een ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. De huidige theaters op het Spuiplein zijn destijds zeer goedkoop en solitair gebouwd ten behoeve van het Nederlands Danstheater en Residentie Orkest. De gebouwen zijn dringend aan vervanging of zeer grondige renovatie toe. Het cultuur- en cluster is een nieuw centrum voor muziek, dans, onderwijs, evenementen en ontmoetingen waarin de faciliteiten van het Lucent Danstheater, de Dr. Anton Philipszaal en het Koninklijk Conservatorium worden samengebracht. Het is een stedelijke voorziening die voorziet in een behoefte aan cultuur en ontspanning, waarbij het verzorgingsgebied stedelijk, regionaal en zelfs bovenregionaal is.

wonen
De regionale behoefte aan woningen blijkt uit de provinciale Woningbehoefteraming 2013 (WBR2013). Uit onderzoek tbv dit programma blijkt dat de komende jaren de woningbehoefte in Haaglanden groter is dan het verwachte aanbod en dat door de achterblijvende woningbouw de afgelopen jaren, de druk op de markt de komende jaren nog toeneemt. De te realiseren woningen in Wijnhavenkwartier / Spuiplein dragen bij aan de geconstateerde kwantitatieve woningbehoefte.
Naast deze kwantiatieve behoefte is er ook een kwalitatieve behoefte aan toevoeging van woningen in het centrumstedelijke woonmilieu. Het centrum van Den Haag is een in regionaal verband uniek woonmilieu met grootstedelijke milieukenmerken die nergens anders in de regio te vinden zijn.
Over het regionale woningbouwprogramma in de regio Haaglanden heeft in 2014 ambtelijk en bestuurlijk afstemming plaatsgevonden zowel met de regiogemeenten als met de provincie Zuid-Holland.


detailhandel:
De gebiedsontwikkeling Spuikwartier voorziet in maximaal 20.000 m2 bvo aan detailhandel. Hiervan is 5000 m2 bvo (bij recht) aan reguliere detailhandel, en 5000 m2 bvo aan grootschalige detailhandel, in units vanaf 2000 m2. Verder wordt met een vrijstellingsmogelijkheid 10.000 m2 mogelijk gemaakt ten behoeve van grootschalige detailhandel, in units vanaf 2000 m2. Om te bepalen of er regionale vraag is, heeft een Distributie Planologisch Onderzoek (DPO) plaatsgevonden, naar het detailhandelsprogramma Spuikwartier. Dit onderzoek is uitgevoerd door Bureau Stedelijke planning B.V. (22 oktober 2014, onder nr. 2014.A.587), zie Bijlage 7 DPO en Bijlage 8 Nadere onderbouwing DPO.

Geconcludeerd wordt, dat de voorgestelde ontwikkeling tot een grotere attractiewaarde van de Haagse Binnenstad zal leiden met meer bezoekers, hogere consumptieve bestedingen en een grotere totale detailhandelsomzet die de binnenstad genereert. Van uitval van onderdelen van het (kern)winkelgebied is geen sprake. Als de toevoeging van winkelmeters in het Spuikwartier al leidt tot uitval van winkelmeters, is dat voor het overgrote deel binnen de gemeente Den Haag. Het effect op de leegstand is (in theorie) beperkt tot maximaal 3.500 m2 bvo. De uiteindelijke branche invulling van het aanbod bepaalt de mate van complementariteit.

kantoren:
Op de locatie van de gebiedsontwikkeling bedraagt de huidige kantoorfunctie binnen het oude ministeriecomplex momenteel 50.000 m2. Het onderhavige bestemmingsplan maakt op de locatie van de gebiedsontwikkeling slechts 11.700 m2 aan kantoorfuncties mogelijk. De ontwikkeling is passend binnen de Kantorenstrategie Haaglanden, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen sloop/ nieuwbouw en transformatie van de bebouwing waarin de functie gesitueerd is. Het onderhavige bestemmingsplan sluit sloop/nieuwbouw van de functie echter niet uit. Bij het beschouwen van de kantoorfunctie als een nieuwe ontwikkeling wordt opgemerkt dat er behoefte is aan solitair gerelateerde kantoorruimte, in de directe nabijheid van het cultuur- en onderwijscluster en daarbij passende congresfaciliteit, zie ook paragraaf 3.7.1. Waarbij geen apart beleid geldt op basis van regionale of provinciale schaal.
Daarnaast geldt dat in het kader van de op te stellen Kantorenstrategie voor de Metropoolregio een vraagaanbod analyse is uitgevoerd. Hierbij is gebruik gemaakt van de EIB raming, die de overheid voorschrijft om te gebruiken. Ook wordt er rekening gehouden met het schrappen van veel plancapaciteit, voortzetting van veel kantoortransformaties (afgelopen 3 jaar 350.000 m2 aan vergunningsaanvragen). Uit deze analyse blijkt dat er voor de komende planperiode kwalitatieve ruimte is voor nieuw kantorenaanbod.

hotels met gerelateerde congresfunctie

Er is in Den Haag en de regio geen leegstand van hotels en ook geen verwachting daarvan. Zelfs als er leegstand van enkele hotels optreedt, leidt dit niet tot nauwelijks tot ruimtelijke effecten. Ook zijn er niet tot nauwelijks hotelmogelijkheden in vigerende bestemmingsplannen in de regio. Conform art. 3.1.6, sub 4 Bro en conform de Europese dienstenrichtlijn en de lijn die daaruit voortvloeit, dienen nieuwe hotelondernemingen de ruimte te kunnen krijgen indien de dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, waar in het onderhavige geval aan voldaan wordt.

 
Trede 2

Bouwen binnen bestaand stedelijk gebied

cultuur- en onderwijscluster:
Het gaat dus om het samenvoegen van de functies van het bestaande Lucent Danstheater, de Dr. Anton Philipszaal en het Koninklijk Conservatorium. Het zal plaats vinden op de huidige locatie van het Lucent Danstheater, de Dr. Anton Philipszaal en de leegstaande ministeriegebouwen.

Op verschillende manieren is gewerkt aan een doelmatiger gebruik van de ruimte:

  • efficiënter en gezamenlijk gebruik: Gebleken is dat de instellingen met een goede gezamenlijke inroostering en afstemming uit de voeten kunnen met minder ruimten dan bij solitaire herontwikkeling.
  • het Koninklijk Conservatorium zal mede gebruik kunnen maken van faciliteiten in de Openbare Bibliotheek, Theater aan het Spui, Filmhuis en de Nieuwe Kerk.
  • lesruimten Koninklijk Conservatorium: Op basis van bijgestelde toekomstverwachtingen omtrent het studentenaantal is het aantal les- en studieruimten voor het Koninklijk Conservatorium verlaagd.

In het raadsvoorstel inzake 'Kaders en kredietaanvraag gebiedsontwikkeling Spuikwartier (RIS 276520) is ten aanzien van de financiële haalbaarheid alles uitgewerkt. Het gaat om realisatiekosten, dekking en exploitatie.

wonen
De locatie maakt, zoals genoemd, deel uit van de binnenstad van Den Haag. Daarbij gaat het om verdichting c.q. transformatie in centrum-stedelijk gebied.

detailhandel:
Met de realisering van detailhandel in het Spuikwartier wordt aangesloten bij de bestaande Haagse hoofdwinkelstructuur en de locatie maakt deel uit van de binnenstad van Den Haag. De mogelijkheid met onder andere grootschalige detailhandel past binnen de ambitie van de Gemeente Den Haag om zich te ontwikkelen als beste winkelstad van Nederland. Ook stadsgewest Haaglanden en de Provincie Zuid-Holland leggen het predicaat van de regionale- en provinciale detailhandelsstructuur op de Haagse binnenstad.

kantoren:
De locatie maakt, zoals genoemd, deel uit van de binnenstad van Den Haag en is in de directe nabijheid van Station Den Haag Centraal gelegen.


hotels met gerelateerde congresfunctie
De locatie maakt, zoals genoemd, deel uit van de binnenstad van Den Haag en is toerisch kerngebied. In de binnenstad zijn de mogelijkheden van nieuwbouw voor hotels zeer beperkt. Consumentenwensen veranderen en om hierop in te kunnen spelen en daarmee aantrekkelijk te blijven voor bezoekers, is het noodzakelijk om locaties voor nieuwbouwontwikkelingen zoals het Spuiplein aan te kunnen bieden.

Trede 3

Wanneer nieuwbouw noodzakelijk is op basis van het voorgaande, dient dit plaats te vinden in bestaand stedelijk gebied.

De locatie van de gebiedsontwikkeling, waar het cultuur- en onderwijscluster met een commercieel deel waaronder wonen, detailhandel en kantoren en hotel met congresfunctie mogelijk wordt gemaakt, bevindt zich in bestaand stedelijk gebied, in plaats van in de periferie, zodat hieraan voldaan wordt.

5.7.3 Gebiedsgericht milieubeleid

Tien voor Milieu

De nota Tien voor milieu (2006) is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag. In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing.

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht  (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'Gemengd werken'.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen drie verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum. Uitgangspunt is dat de ambities met een extra inspanning gehaald kunnen worden.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema. Het gaat dan om een in de praktijk haalbare ambitie en niet om het theoretisch haalbare niveau.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype gemengd werken van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie gebiedstype 'Gemengd werken'  
Bodem   Basis  
Externe veiligheid   Maximaal  
Geluid   Basis  
Lucht   Basis  
Mobiliteit   Extra  
Schoon   Maximaal  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Basis  
Klimaat   Maximaal  

In de m.e.r.-beoordeling is geconcludeerd zoals in paragraaf 4.2 benoemd dat de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte nieuwe ontwikkelingen liggen onder deze gestelde drempelwaarden. Formeel betekent dit dat er geen m.e.r.-beoordeling, maar een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd dient te worden. Niettemin heeft de gemeente ervoor gekozen om wel een m.e.r.-beoordelingprocedure te doorlopen. Alle genoemde maatregelen zijn verwerkt in het bestemmingsplan voor zover dit, planologisch gezien, mogelijk is. Indien het om maatregelen gaat omtrent de uitvoering, zal daarin ook worden voorzien.

De ontwikkeling van het Spuikwartier heeft geen verslechtering van de bodemkwaliteit tot gevolg. Op deze wijze wordt de ambitie 'Basis' (aansluiting bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid) uit het Gebiedsgericht milieubeleid van de gemeente gehaald.

Vanuit het Gebiedsgerichte milieubeleid geldt de ambitie 'Basis' voor het plangebied en omgeving. Hoewel geluid geen strikt wettelijk kader heeft (er wordt gewerkt conform 'gradaties in normen' in de Wet geluidhinder) kan gesteld worden dat in de huidige situatie het plangebied en omgeving reeds niet voldoet aan dit gemeentelijke beleid.

5.8 Keuze en verantwoording van bestemmingen

5.8.1 Het digitale bestemmingsplan

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge verbeelding is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:000.

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder (analoge) verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term (plankaart).

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de verbeelding. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de (digitale en analoge) verbeelding zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP, bijlage 2, opgenomen. De waarde op de verbeelding geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en verbeelding.

5.8.2 Keuze en verantwoording van de bestemmingen
Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Cultureel erfgoed  
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van rijksbeschermd stadsgezicht. Wel is naastgelegen aan het rijksbeschermd stadsgezicht Centrum ('s Gravenhage uitbreiding) en als zodanig gaat daar invloed van uit. Bescherming zichtlijnen.   De cultuurhistorische waarden, de bescherming van zichtlijnen op basis van het buiten het plangebied aanwezige rijksbeschermd stadsgezicht,worden gerespecteerd. Daarvoor is binnen de bestemmingen 'Gemengd 1, 2 en 3' een nadere eisenregeling opgenomen. Dit houdt in dat bij het toetsen van concrete omgevingsvergunningen om te bouwen, erop wordt toegezien dat deze in hoogte, massa, silhouet, gelding en materialisering niet domineren over het historische gevelbeeld.  
Archeologie  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf ...). Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 2.3.2). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde-Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  
Verkeer  
Locatiebeleid   Verdichting van functies op plaatsen in de stad die goed bereikbaar zijn met het OV.  
De “Haagse Nota Mobiliteit”. hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie.   De rangorde die in het beleid is verwoord, is ook bij de aanwijzing van de bestemmingen gehanteerd. De bestemming Verkeer-Verblijfsgebied is van toepassing op de Turfmarkt, Turfhaven, Lage Zand en Spuiplein. De overige straten in het plangebied, de Zwarteweg en ontsluitende deel van de Schedeldoekshaven hebben de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat.

 
In de nota "Parkeerkader Den Haag 2010-2020" is het algemene parkeerbeleid vastgelegd.   Bij nieuwbouw is het uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein wordt gerealiseerd. Hiertoe zijn parkeernormen als bijlage bij de regels van dit bestemmingsplan opgenomen.  
Wonen  
Het plangebied is in de Woonvisie getypeerd als een hoogstedelijk woonmilieu, met woonsfeer Metropolitaan wonen. Insteek bij ruimtelijke ontwikkelingen is realisatie van appartementencomplexen van hoogwaardige kwaliteit en aansprekende architectuur gericht op specifieke woonwensen voor diverse stedelijk georiënteerde doelgroepen. Voor het Spuikwartier liggen hiervoor in de toekomst mogelijkheden in de vorm van kleinschalige transformatie en optopping bestaande bouw.   Ten aanzien van de functies wordt ingezet op functiemenging door middel van een brede opzet van de verschillende in het plan opgenomen gemengde bestemmingen. De woonfunctie wordt daar waar mogelijk en gewenst gemengd met overige functies.  
Economie  
Detailhandel   De Turfmarkt maken onderdeel uit van de hoofdwinkelstructuur. Door middel van de bestemmingen 'Gemengd 1, 2 en 3' is detailhandel in deze straat mogelijk gemaakt.  
Horeca   Het bestemmingsplan maakt het mengen van horeca met functies als wonen en detailhandel mogelijk. Hierdoor wordt het gemengd stedelijk milieu in stand gehouden en bevorderd. Daarnaast zijn er, ten behoeven van een grootschalig Hotel en (zelfstandig restaurant) aparte horeca bestemmingen 'Horeca 1 en 2"opgenomen.  
Kantoren   In dit plangebied zijn geen nieuwe locaties voor kantoorontwikkeling voorzien. Bestaande kantoorgebouw(en) zijn multifunctioneel bestemd.  
Functiemenging   In de notitie 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde. Functiemenging komt in dit bestemmingsplan tot uiting in de opzet van de verschillende gemengde bestemmingen, die diverse functies toestaan.  
Onderwijs, cultuur en welzijn  
Maatschappelijke Voorzieningen   Binnen de bestemmingen 'Gemengd 2 en 3' zijn maatschappelijke voorzieningen in de vorm van welzijnsvoorzieninge, met name bibliotheek en onderwijs toegestaan.  
Cultuur   Op termijn worden het Lucent Danstheater, de Dr. Anton Philipszaal en het Koninklijk Conservatorium samengebracht in de vorm van het nieuw te ontwikkelen cultuur- en onderwijscluster, welke door middel van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt.  
Sport en recreatie  
Sport   Het bestemmingsplan maakt sportvoorzieningen binnen de bestemming 'Gemend 3' mogelijk.  

5.9 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel Begrippen en Wijze van meten) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels ( Artikel 3 tot en met 12 bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (Artikel 13 tot en met 18) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 19, de slotregel in artikel 20.
5.9.1 Inleidende regels


In Artikel 1 Begrippen' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.9.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd - 1

De bestemming is gesitueerd tussen de Zwarteweg, Schedeldoekshaven, Lage Zand en Turfmarkt.
In deze bestemming staan:

  • De ministeries van Binnenlandse Zaken & Justitie, Koninkrijksrelaties en Veiligheid & Justitie; (kantoorfunctie)
  • De Kroon (woningbouw, kantoren en detailhandel).

Het betreft bestaande bebouwing, die reeds gerealiseerd is op basis van het voorgaande bestemmingsplan, Wijnhavenkwartier (2008).

Artikel 4 Gemengd - 2

De bestemming is gesitueerd tussen: Lage Zand, Schedeldoekshaven, Turfhaven en Turfmarkt.
Het betreft een gebouw waar hiervoor het voormalige Ministerie van Binnenlandse Zaken gevestigd was. Per 7 april 2014 is hiervoor een omgevingsvergunning verleend, afwijkend aan het (toen) vigerende bestemmingsplan Wijnhavenkwartier. Binnen de bestemming zijn toegestaan de functies: Onderwijs, kantoor, wonen, detailhandel en middelzware horeca.

Artikel 5 Gemengd - 3

De bestemming betreft de cluster van de gebiedsontwikkeling en is gesitueerd tussen: Turfhaven (Verlengde Nieuwe Haven), Schedeldoekshaven, Spuiplein en Turfmarkt.
Het betreft de (aangepaste) contouren van de huidige gebouwen: Dr. Anton Philipszaal, het Lucent Danstheater, de toren van het voormalige Ministerie van Justitie en de laagbouw van het voormalige ministerie van Binnenlandse Zaken. De bestemming maakt een cultuur- en onderwijscluster mogelijk met een apart commercieel gedeelte en wonen.
Binnen de bestemming zijn de functies: kantoor, detailhandel, congres- en vergaderaccommodatie, hotel, onderwijs, (middelzware) horeca, wonen en sport mogelijk.

De situering van de bestemming en de toegestane hoogte houdt rekening met de historische binnenstad, met name de Nieuwe Kerk. Gezien de specifieke vorm die hierdoor is ontstaan, is de maximale hoogte niet op de verbeelding opgenomen maar staat deze met een verplichte hellingshoek en richting vermeld in de regels, artikel 5.2.1. Bij recht is een maximale hoogte van 70 m toegestaan en met een binnenplanse vrijstelling (afwijken van de bouwregels) onder voorwaarden een hoogte van 90 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0287EWhkwSpuipln-50VA_0009.jpg"

Binnen bestemmingsvlak Gemengd - 3 is vanaf de Nieuwe Kerk een schuin oplopende hoogte van 50 tm 70 m toegestaan met binnenplanse afwijking tm 90 m.

De bestemming staat een maximaal bouwvolume toe. Hiervoor is gekozen om bij de aanbesteding van de gebiedsontwikkeling de consortia maximale vrijheid te bieden. Binnen dit bouwvolume gelden echter wel eisen van bezonning, windhinder en bescherming van de historische binnenstad. Daarvoor staat in de bestemming een 'Nadere eisen regeling' opgenomen. Het volledig bebouwen van het bouwvlak is om deze reden al niet mogelijk. Pas op bouwplanniveau kan en zal worden bezien en getoetst wat de invloed is van de ontwikkeling is op windhinder, bezonning op nabij gelegen woningen en de historische binnenstad.

Artikel 6 Horeca - 1

Binnen deze bestemming, een bestaand hotel, is de functie hotel met bijbehorende congres- en vergadervoorzieningen toegestaan. Binnen de hotlfunctie is exploitaite van middelzware horeca toegestaan.

Artikel 7 Horeca - 2

Binnen deze bestemming, een bestaand restaurant is horeca tot en met de categorie middelzwaar toegestaan.

Artikel 8 Verkeer - Hoofdverkeersweg

Aan het hoofdrijgedeelte van de Schedeldoekshaven (verbinding met Prins Bernardviaduct) is de bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg toegekend.

Artikel 9 Verkeer - Verblijfsstraat

Aan het wegdeel van de Schedeldoekshaven waar de de torens van de Turfmarkt direct hun ontsluiting op hebben en de 30 km straten in het plangebied is de bestemming Verkeer - Verblijfsstraat toegekend.

Artikel 10 Verkeer - Verblijfsgebied

Deze bestemming heeft betrekking op de verblijfsgebieden voor voetgangers en fietsers die zich in het plangebied bevinden. Binnen deze bestemming zijn ondergrondse parkeerplaatsen toegestaan. Binnen de bestemming is het Spuiplein gesitueerd waar evenementen (en tijdelijke bouwwerken ten behoeve van de evenementen) mogelijk zijn. Dit houdt in dat het Spuiplein gebruikt mag worden ten behoeve van de huidige (en jaarlijks terugkerende ) evenementen.

Artikel 11 Water

De voor water aangewezen delen van het plangebied zijn bestemd voor water, oever, waterberging, recreatie en (vaar)weg op en over het water.

Artikel 12 Waarde - Archeologie

Deze bestemming heeft betrekking op die delen van het plangebied die een archeologische verwachting hebben. Dit artikel bepaalt dat die gronden, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Naast (gebruikelijke) bouwregels ten behoeve van bouwwerkzaamheden, is hiertoe opgenomen dat er een omgevingsvergunning nodig is voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.9.3 Algemene Regels

Artikel 13 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 14 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel Algemene afwijkingsregels.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels : In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel Artikel 16 Algemene afwijkingsregels.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval.Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 18 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 20 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Voor de economische uitvoerbaarheid valt het plangebied binnen de grondexploitatie Wijnhavenkwartier (GD-1 en -2) en de grondexploitatie Spuikwartier (GD-3). De transformatie van het gebied Wijnhavenkwartier is bijna afgerond. Het gebied is reeds uitgegeven. De economische uitvoerbaarheid is middels de grondexploitatie Wijnhavenkwartier (RIS276521) verzekerd.

Het verhaal van kosten van de grondexploitatie Spuikwartier over de in het plan begrepen gronden is verzekerd. Er is in dit deel bestemmingsplan geen sprake van privaat grondeigendom. Alle gronden waar nieuwe bebouwingsmogelijkheden worden gecreëerd zijn in vol eigendom van de gemeente.

Er is daarom sprake van maximaal kostenverhaal door hantering van de residuele grondwaarde methodiek en er hoeft geen exploitatieplan te worden vastgesteld. Het kostenverhaal is immers verzekerd middels verrekening in de uitgifteprijzen van gemeentegrond.

De economische uitvoerbaarheid is gebaseerd op de vertrouwelijke grondexploitatie (bijlage bij projectdocument RIS 276522), die in alle zorgvuldigheid is opgesteld. Hierbij is gebruik gemaakt van gedetailleerde kostenramingen van diverse interne en externe bronnen. Alle kosten zijn daarin meegenomen, waaronder verwervingskosten, sloopkosten, bodemsaneringskosten, kosten van bouwrijp maken, kosten van het herinrichten van de openbare ruimte en apparaatslasten.

In de grondexploitatie is eveneens een uitgebreide risico-analyse opgenomen. Deze risico's zijn begrepen in het benodigd weerstandsvermogen zoals opgenomen is in de Meerjaren Prognose Grondexploitaties Gemeente Den Haag (RIS276320). De grondexploitatie laat zien dat ook dit onderdeel van het project economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein is op 13 november 2014 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie EL&I
  • 3. Ministerie van BZK, Rijksgebouwendienst
  • 4. Stadsgewest Haaglanden
  • 5. Stadsgewest Haaglanden Projectleiding RandstadsRail
  • 6. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 7. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 8. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 9. Dunea
  • 10. Politie Haaglanden
  • 11. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 12. HTM Personenvervoer NV
  • 13. Stedin B.V.
  • 14. TenneT Regio West Afdeling Grondzaken
  • 15. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 16. PI Off Street B.V.
  • 17. Kamer van Koophandel Haaglanden
  • 18. Koninklijk Horeca Nederland
  • 19. Het bestuur van de Stichting Bewonersorganisatie Rivierenbuurt/Spuikwartier
  • 20. Het bestuur van de Stichting Het Oude Centrum
  • 21. Stichting Bewoners belangen Binnenstad Den Haag
  • 22. Het bestuur van de Stichting Binnenstad Bureau Binnenstad
  • 23. TOP-Turfmarkt/Rijnstraat Ondernemers Platform
  • 24. Vereniging Vrienden van Den Haag
  • 25. Stichting Spuiplein
  • 26. Universiteit Leiden
  • 27. Platform Studentenstad Den Haag
  • 28. Dr Anton Philipszaal /Lucent Dans Theater
  • 29. Wieringa Advocaten namens MPA Newday Netherlands B.V.
  • 30. Wieringa Advocaten namens Accor Hospitality Nederland N.V.

Van de instanties onder nummer 1, 4, 8, 11, 12, 23, 26, 29 en 30 zijn reacties ontvangen. De reactie van 11 Veiligheidsregio Haaglanden is verwerkt in paragraaf 4.4.5.De instantie onder nummer 15 heeft aangegeven met het concept in te kunnen stemmen. Van de overige genoemde instanties zijn geen reacties ontvangen.

1. Provincie Zuid-Holland

“Inleiding Op 13 november 2014 hebt u ons het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan toegezonden in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Hierbij bericht ik u dat het plan aanleiding geeft tot een reactie inzake de vraag hoe het plan zich verhoudt tot de provinciale belangen die op basis van het provinciaal ruimtelijk beleid relevant zijn. Dit beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (hierna: VRM) en de Verordening ruimte 2014 (hierna: de verordening). De VRM en de verordening zijn op 9 juli 2014 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 augustus 2014 in werking getreden. In de verordening zijn regels opgenomen voor de borging en bescherming van provinciale belangen en het onderhavige plan is op één of meerdere punten niet conform dit beoordelingskader.

Deze reactie vervangt niet een eventueel benodigde provinciale verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Kantoren
Kantoorbestemmingen zijn opgenomen in de artikelen Gemengd-1, Gemengd-2 en Gemengd-3 van de planregels. De recente nieuwe ministeriegebouwen vallen onder Gemengd-1, De bestaande, in 2013 leeggekomen oude ministeries vallen onder G-2 en G-3. De herontwikkeling van deze kantoren naar nieuwe overwegend niet-kantoorfuncties vinden wij positief. Het betekent een versterking van het binnenstedelijk vestigings- en woon milieu en voorkomt een verslechtering van de leegstand op de kantorenmarkt.
Onduidelijk is hoe de opgenomen metrages in de planregels G-2 en G-3 zich verhouden tot de toelichting.
Ter verduidelijking hiervan: in de planregels onder G-2 duiden de specifieke gebruiksregels onder 4.4.b op maximaal 2.300 m2 bvo. Voor G-3 op maximaal 11.700 m2 bvo.
In de toelichting is in paragraaf 3.7.1 opgenomen dat voor het plangebied G-3 12.7000 m2 nieuwe kantoorontwikkelingen zijn voorzien. Afhankelijk of het om sloop - nieuwbouw of herontwikkeling van een bestaande toren gaat, wordt de toevoeging wel of niet als nieuwe ontwikkeling beschouwd.

Gesteld wordt dat de beoogde kantoorruimte in het bestemmingsplan passend is binnen het vigerende kantorenbeleid, waarbij het binnen de bestaande bestemmingsplanruimte mogelijk is om sloop/nieuwbouw te plegen. Op dit moment bedraagt volgens de toelichting de kantoorfunctie meer dan 50.000 m2 en wordt met dit nieuwe bestemmingsplan slechts 12.700 m2 voor kantoorfuncties opgenomen (hierbij zijn de kantoormeters boven de Universiteit Leiden die al zijn vergund binnen hetzelfde bestemmingsplan niet meegeteld). Dit betekent dat er volgens de toelichting wordt ingezet op een afname van de kantoormeters conform de beleidsdoelstellingen van de gemeente, Haaglanden en de provincie.

Op grond van de Verordening Ruimte beschouwen wij alleen functies die feitelijk aanwezig zijn of waarvoor reeds een aanvraag is ingediend die op grond van een geldend bestemmingsplan kan worden gehonoreerd als bestaand. Het overige beschouwen wij als "nieuw", ook als die mogelijkheid reeds is opgenomen in een geldend bestemmingsplan.
Gelet daarop verzoeken wij u aan te geven hoeveel echt nieuw te bouwen kantoorruimte ten opzichte van de feitelijk aanwezige voorraad in het plan mogelijk wordt gemaakt en voor die nieuwe stedelijke ontwikkeling aan te geven in hoeverre wordt voorzien in een actuele behoefte, die regionaal is afgestemd (artikel 2.1.1 lid 1 Verordening Ruimte).

Detailhandel
Het Distributie Planologisch Onderzoek (DPO) dat ten behoeve van het plan is verricht gaat in op de vraag of er een actuele behoefte is aan de ( volgens het dpo in het bestemmingsplan vastgelegde) mogelijkheid voor maximaal 20.000 m2 bvo aan detailhandel: het DPO beantwoordt die vraag bevestigend.
Het bestemmingsplan maakt echter onzes inziens 24.550 m2 bvo aan detailhandel mogelijk, te weten 3000 m2 bvo in G-1, 1500 m2 bvo in G-2 en 20050 m2 bvo in G-3 ( waarvan met gebruikmaking van de in artikel 5.6 sub c opgenomen afwijkingsmogelijkheid maximaal 15000 m2 bvo aan grootschalige detailhandel.).
Wij verzoeken u nader in te gaan op bovenstaand verschil tussen de onderzochte behoefte en de in het plan geboden uitbreidingsmogelijkheden.
Voorts verzoeken wij u het DPO te verduidelijken ten aanzien van de ruimtelijke effecten van de omzetclaim voor de regio. Nu het plan reguliere detailhandel mogelijk maakt zullen daarvoor de reguliere landelijke normen gebruikt moeten worden.
Wij gaan graag met u in gesprek over het DPO en de andere hiervoor geconstateerde punten.

Tevens willen wij gaarne het gesprek vervolgen over een gemeentelijke detailhandelsvisie, waarin de ontwikkelingen binnen de gemeente in samenhang worden bezien, over de relatie met de detailhandelsvoorzieningen binnen de regio en over de doorwerking in de diverse afzonderlijke ruimtelijke plannen.

Conclusie
Op basis van de aangeboden gegevens heb ik geconstateerd dat het plan op bovengenoemde punten onvoldoende rekening houdt met de betrokken provinciale belangen en ik verzoek u daarom om het plan op deze onderdelen aan te passen.

Dit is een gecoördineerde reactie van alle betrokken directies van de provincie.

Wij verzoeken u in uw correspondentie altijd het DOS-nummer te vermelden dat wij rechts bovenaan in deze brief hebben opgenomen.”

Reactie

Op 22 januari heeft overleg plaatsgevonden met ambtelijke vertegenwoordigers van de provincie.
Ten aanzien van de kantoorfunctie binnen de bestemming GD-3 (locatie van de Gebiedsontwikkeling Spuikwartier) wordt in de Toelichting (paragraven 3.7.1 en 5.7.2). de situatie nader onderbouwd in het geval functie als ontwikkeling dient te worden aangemerkt (bij nieuwbouw).

Voor detailhandel wordt opgemerkt dat deze functie alleen binnen de bestemming GD-3 (Gebiedsontwikkeling Spuikwartier) als ontwikkeling kan worden aangemerkt. Bij de bestemming GD-1 gaat het om de bestaande bebouwing, vergund op basis van het voorgaande bestemmingsplan (Wijnhavenkwartier 2008) en voor de bestemming GD-2 is recent (februari 2014) een omgevingsvergunning verleend, wat in het onderhavige bestemmingsplan is overgenomen.
De toelichting is voor wat betreft de kantoorfunctie als ontwikkeling aangepast (paragraven 3.7.2 en 5.7.2) en het DPO is verduidelijkt.

4. Stadsgewest Haaglanden

“U heeft het plan voor de uitbreiding van detailhandel in het Spuikwartier in Den Haag toegestuurd ter advies. Het dagelijks bestuur van het Stadsgewest Haaglanden kan instemmen met dit plan. Hieronder staan onze beweegredenen.

U bent bezig met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor het Spuikwartier. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van het cultuurcluster en u wilt ruimte maken voor commerciële voorzieningen. Het plan voorziet in een uitbreiding van maximaal 20.000 m2 bvo (bedrijfsvloeroppervlakte) aan detailhandel, waarvan:

• 5.000 m2 aan reguliere detailhandel in de plint langs onder meer de Turfmarkt. Dit kan uiteindelijk ook gedeeltelijk horeca worden, waardoor het metrage detailhandel lager uitvalt;

• 5.000 m2 aan grootschalige detailhandel, in units vanaf 2.000 m2;

• 10.000 m2 aan grootschalige detailhandel, in units vanaf 2.000 m2, via een vrijstellingsbevoegdheid.

Omdat het gaat om een plan van meer dan 2.000 m2 bvo in een bestaande winkelconcentratie, is regionale instemming vereist. Een extern bureau heeft onderzoek gedaan naar de behoefte aan de nieuwe ontwikkeling, de locatie en naar de effecten van de gewenste uitbreiding op de omgeving. Het onderzoek toont aan dat er een regionale behoefte is. Dit onderzoek wijst, net als andere onderzoeken, uit dat er in de regio nog uitbreidingsruimte is. Hierbij is ook de overige planvoorraad in aanmerking genomen. Bovendien blijkt de behoefte uit de wensen van de aanbieders. Belangrijk is ook dat de behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.

Het Spuikwartier voltooit de vernieuwing van het stedelijk gebied tussen het Centraal Station en het Spui en maakt daarmee deel uit van de binnenstad van Den Haag. Wat betreft de effecten draagt deze ontwikkeling bij aan het verblijfsklimaat in het Spuikwartier en aan het vestigingsklimaat in de regio. Er zijn echter ook negatieve omzeteffecten te verwachten voor de bestaande winkels (hoe meer overlap met deze bestaande winkels, hoe groter het effect), ook in andere gemeenten. Het onderzoek laat wel zien dat het hierbij in het ergste geval gaat om slechts enkele tienden van een procent. De geplande ontwikkeling heeft daarmee geen

onaanvaardbare gevolgen voor het ondernemersklimaat in de regio (integendeel, het versterkt juist de aantrekkelijkheid van de regio). Duurzame ontwrichting van de detailhandelsstructuur is niet aan de orde.
Het dagelijks bestuur kan zich vinden in deze bevindingen en concludeert dat deze ontwikkeling past in het beleid van de Regionale Structuurvisie Detailhandel Haaglanden 2013-2020. Een afschrift van deze brief sturen wij als REO-advies van onze regio naar de provincie Zuid-Holland.”


Reactie

Wordt voor kennisgeving aangenomen.

8. Hoogheemraadschap van Delfland

“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Advies
Wij geven u graag advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij opmerkingen over de thema's "Beleid", "Waterkwantiteit" en "Waterkwaliteit", zoals nu zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels en toelichting.

Allereerst verzoeken wij u om juist bij deze prominente ontwikkeling kansen te benutten om regenwater langer vast te houden in de stad en dit als randvoorwaarde bij de gebiedsontwikkeling mee te geven! Dit sluit heel goed aan op:

• de nieuwe waterbergingsvisie Toekomstbestendig Haags water (zie ook de reactie hierna onder het kopje Beleid), waarin de ambitie wordt beschreven om de sponswerking van de stad te vergroten;

• het gestelde in de M.e.r.-beoordelingsnotitie "Spuikwartier 2014" van november 2014 (bladzijde 71), die onderdeel van de Toelichting uitmaakt, zie de tekst in onderstaand kader;

• het voornemen om duurzaamheid op te nemen als onderscheidend criterium (EMVI) binnen de aanbesteding.

Water

  • Verbetering van de infiltratie mogelijkheden van schoon regenwater, bijvoorbeeld door gebruik te maken van halfverharding of infiltratiezones. Bij de uitwerking van het bouwplan kan dit nader worden onderzocht.
  • Opvangen van hemelwater met groene daken of andere hemelwateropvangsystemen op en in het comlex, gezien de afwezigheid van watergangen direct nabij het plangebied;
  • Behoud van de drempels bij de ingangen van de parkeergarage als waterwering bij extreme regenbuien.

Beleid

• Bladzijde 48: Wij verzoeken u om in paragraaf 4.8.1 onder het kopje "Hoogheemraadschap van Delfland" achter de Handreiking watertoets voor gemeenten het jaartal (2012) weg te laten. De handreiking heeft inmiddels geen jaartal meer, omdat deze doorlopend wordt geactualiseerd, zodra onderliggend relevant beleid verandert. De meest actuele versie van de handreiking is te vinden op de website (www.hhdelfland.nl/watertoets).

• Bladzijde 51: Wij verzoeken u om in paragraaf 4.8.1 onder het kopje "Wateragenda en Waterbergingsvisie Den Haag" te vermelden, dat op korte termijn een nieuwe waterbergingsvisie wordt vastgesteld, te weten:
"Toekomstbestendig Haags water! Visie op het voorkomen van wateroverlast".

Uitgangspunt is hierbij is, dat nieuwe bouwplannen waterneutraal worden ontwikkeld (de waterhuishouding blijft minimaal even goed functioneren). Om de waterhuishouding toekomstbestendig te maken, wordt ingezet op gezamenlijk optrekken met bewoners, bedrijven en organisaties met als doel een gezonde leefomgeving en een aantrekkelijke stad.

Waterkwantiteit

• Bladzijde 51 en 52: Wij verzoeken u om in paragraaf 4.8.2 Planbeschrijving onder het kopje" Waterkwantiteit" toe te lichten of de verharding in het gebied verandert. Hierbij is de planologische situatie leidend: Wat is er mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan en wat wordt er mogelijk met dit nieuwe bestemmingsplan? Als een toename van verharding mogelijk is, verzoeken wij u om het effect daarvan op de waterhuishouding te compenseren. Dit kan door een voorwaardelijke bepaling op te nemen, dat de ontwikkeling hydrologisch neutraal wordt aangelegd. Deze voorwaarde dient dan in de toelichting te worden genoemd en in de regels te worden geborgd met een verplichting voor een positief advies hierop van het waterschap (Delfland).

Waterkwaliteit

• Bladzijde 51 en 52: Wij verzoeken u om in paragraaf 4.8.2 Planbeschrijving onder het kopje" Watersysteemkwaliteit en ecologie" te vermelden, dat de Oostsingel een KRW-waterlichaam is. Zowel de gemeente als Delfland streven er hier naar om de waterkwaliteit te verbeteren.
• Wij verzoeken u dit ook aan te passen in de m.e.r. onder paragraaf 2.6.3.

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar http://www.hhdelfland.nl/digitaal-loket/vergunning-melding/".


Reactie

Ten aanzien van het benutten van kansen om regenwater vast te houden wordt het volgende opgemerkt: In het gerealiseerde ministeriecomplex (bestemming GD-1) is een groene entreetuin opgenomen van circa 1.000 m2 waarvan circa 40 procent beplant. Ook zijn toegankelijke daken met enige beplanting ingericht. De voormalige ministeries worden getransformeerd tot woningbouw en de (nieuwe) Campus Den Haag van de Universiteit Leiden. Bij de transformatie wordt de daktuin behouden. Bij het project de Haagse Loper dat de herinrichting van o.a. de Turfmarkt, Wijnhaven en Spuiplein behelst wordt ingezet op stedelijk groen. Op de kavels tussen Turfhaven en Spuiplein wordt de realisatie van een onderwijs- en cultuurcluster mogelijk gemaakt met commerciële functies en wonen. Bij de aanbesteding worden de plannen hiervoor beoordeeld volgens de Breaam-methodiek, waarbij onder andere gelet wordt op de mate waarin het plan aandacht besteed aan verbetering van het gebiedsklimaat, de energiehuishouding en de waterhuishouding. Zie hiervoor p.40 Bijlage 2 Stedenbouwkundig beoordelingskader Ook zet dit kader in op o.a. groene daken en een groen Spuiplein. Genoemde maatregelen dragen bij aan het verbeteren van de waterberging benutten van kansen om het regenwater vast te houden.
Voor het overige is de toelichting op de reactie van het hoogheemraadschap verwerkt en tevens is het in de mer-rapportage opgenomen.

13 HTM Personenvervoer NV

"Naar aanleiding van uw verzoek om commentaar op het concept-bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein ex art. 3.1.1. Bro, wil ik graag het volgende onder uw aandacht brengen:

- In de toelichting, paragraaf 5.8.2, is vermeld dat de verblijfsstraten in het plangebied 30 km/u-straten zijn; de Schedeldoekshaven is echter hoofdroute (voor hulpdiensten en OV), dus kan geen 30 km/u- straat zijn.

- In de regels, art 9 (verblijfsstraat), is een functieaanduiding “brug” opgenomen; deze is voor autoverkeer en voor trams, maar in de tekst van art. 9 staat niet dat de brug ook voor railvoertuigen is. Graag dit aanpassen.
Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen."

Reactie

- Het is correct dat de Schedeldoekshaven hoofdroute is voor OV en hulpdiensten. Het op de (Conceptversie) van de verbeelding opgenomen wegdeel van de Schedeldoekshaven, langs de oude Ministerietorens en De Kroon, echter wordt niet onder de bestemming Verkeer-Hoofdverkeersweg aangemerkt vanwege de daar aanwezige in- en uitritten naar deze torens. Naar aanleiding van de reactie wordt paragraaf, 5.9.2 de toelichting op de bestemming Verkeer-Verblijfsstraat zodanig aangepast dat het betreffende wegdeel niet als 30 km/u straat geldt..

- De betreffende functieaanduiding wordt zodanig aangepast dat daar ook een openbaar vervoer is toegestaan.

23. TOP-Turfmarkt/Rijnstraat Ondernemers Platform

“Naar aanleiding van uw schrijven op 13 november 2014 met uw kenmerk DSO_SO/2014.6184, hierbij onze reactie.

Wij streven altijd naar een aantrekkelijke en goed doorgankelijke Turfmarktroute ondanks alle vernieuwingen en verbouwingen die hier plaatsvinden. Om dit te stroomlijnen zitten wij aan tafel met diverse betrokkenen partijen.
Ook voor de toekomst met de uitvoering van het bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein (Spuikwartier) waken wij voor onze Turfmarkt en zijn ondernemers.
Zo is er menigmaal ingesproken en aandacht gevraagd voor de bezonning voor de ondernemers hier aan de Turfmarkt. Zowel tijdens de Cie Ruimte als bij de raadsvergadering van 7 november jl.
Hierbij werd aandacht voor de bezonning op de terrassen gevraagd tijdens de lunch-uren.
Het werd hierbij door alle partijen gedragen dat de wethouder in zijn kaders naar het consortium moest meegeven dat de bouwhoogte van het nieuw te ontwerpen cultuurcomplex voor de terrassen van (onze leden) Café van Beek en de Ooievaar, niet hoger moest zijn dan nu het geval is zodat zij tijdens de lunch-uren de zon op hun terras behouden. Ons verzoek is om dit duidelijk mee te nemen in het bestemmingsplan.”

Reactie

Onderhavig bestemmingsplan maakt de verdere vernieuwing van het stedelijk gebied tussen het Centraal Station, het oude centrum, de Rivierenbuurt en de historische binnenstad mogelijk. De ambitie voor het Spui-/ Wijnhavenkwartier is om de intensieve benutting van het gebied, de verblijfskwaliteit en de stedelijke beleving van de functies fors uit te breiden. Door vernieuwing van de theaters, toevoeging van culturele en onderwijsfuncties, vergroting van de kwaliteit van de publieke ruimte en aanvullingen op het stedelijke woonmilieu wordt het Spuikwartier de volgende stap in de transformatie.

Het bestemmingsvlak Gemengd-3 betreft een maximaal bouwvolume. Hiervoor is gekozen om bij de aanbesteding de consortia maximale vrijheid te bieden in de ontwikkeling. Er zijn echter ook randvoorwaarden waaraan de ontwikkelingen dienen te voldoen. Zo hanteert de gemeente normen voor bezonning en windklimaat. In de aanbesteding wordt ook expliciet gevraagd om een gebiedsvisie en het stedenbouwkundig kader stelt eisen, criteria en thema's aan de orde voor een aantrekkelijk gebied. Dit houdt ook een aantrekkelijke Turfmarkt in.

In het stedenbouwkundig kader worden verschillende voorwaarden genoemd waar de skyline en de hoogteopbouw, de architectuur, de maximale bouwhoogte, het daklandschap en het klimaat aan worden getoetst. Ook wordt in het stedenbouwkundig beoordelingskader n.a.v. de raadsbehandeling extra aandacht gevraagd voor een hoge verblijfskwaliteit van de Turfmarkt, die mede wordt bepaald door de zoninval binnen de dichte bebouwingsopzet. Ook is de eis voor een minimale bouwhoogte aan het Spuiplein en de Turfmarkt geschrapt.

Naar aanleiding van de reactie is paragraaf 5.6.1 aangepast.

De met het bestemmingsplan mogelijk te maken ontwikkeling betekent een grote impuls voor dit deel van het Wijnhavenkwartier en ook voor de Turfmarkt waarmee de ambities van het ondernemers platform en de gemeente gelijk op gaan. Tegelijkertijd is het zo dat de gebiedsontwikkeling een integrale afweging is van verschillende belangen. Met de herontwikkeling Spuikwartier wordt ruimte geboden voor deze afweging.

26. Universiteit Leiden

“Hiermee maakt de Universiteit Leiden bezwaar tegen het bovengenoemde concept ontwerpbestemmingsplan. Onderstaand is het bezwaar gemotiveerd.

Inleiding

Op 2 juli 2013 heeft de Universiteit Leiden een 20-jarig huurcontract ondertekend voor de huur van

13.230 m2 VVO in het Wijnhavencomplex fase I (noordelijk deel) ten behoeve van de onderzoek- en onderwijsfuncties van de faculteit Campus Den Haag van de universiteit. Het sluiten van deze huurovereenkomst was voor de universiteit niet mogelijk geweest zonder de inhoudelijke en financiële ondersteuning van de Gemeente Den Haag.

De Universiteit Leiden heeft tezamen met de ontwikkelaar Heijmans B.V. ten behoeve van de universitaire functies een plan ontwikkeld voor een drietal lagen in het Wijnhaven-complex, deels in de hoogbouwtoren aan de Turfmarkt en deels in de laagbouwvleugel aan het Lage Zand en Schedeldoekshaven.
De hoofdentree van de faculteit Campus Den Haag is op straatniveau gesitueerd op de hoek van de Turfmarkt en Lage Zand. Boven deze hoofdentree zal een tweetal grote auditorium-zalen worden gerealiseerd.
De onderwijs- en onderzoekshuisvesting van de universiteit is binnen de bestaande compacte, stedelijke bebouwing gegroepeerd in een U-vorm rondom de bestaande binnentuin. Deze binnentuin, aangelegd op de 2e verdieping bovenop de bestaande parkeergarage, vormt het hart van de Campus en biedt zon- en daglichttoetreding aan de omliggende onderwijs-, studie- en werkruimten. Tevens geeft het medewerkers en studenten de mogelijkheid om tijdens pauzes van zon en buitenlucht te genieten en voor studenten, indien het weer het toelaat, buiten in de zon te studeren en gezamenlijk opdrachten voor te bereiden.

Bij de ondertekening van het huurcontract en de hierna volgende uitwerking van het inrichtingsontwerp van de binnentuin en de omliggende universitaire behuizing is de bestaande bebouwing van het zuidelijk deel van het Wijnhavencomplex (fase II) als uitgangspunt genomen, zoals vastgelegd in het masterplan 2e fase "Wijnhavenkwartier".
Het voornemen van ontwikkelaar Heijmans was, conform de overeenkomst met de Gemeente Den Haag en in nauw overleg met de Dienst Stedelijke Ontwikkeling, dit zuidelijk deel van het complex eveneens te ontmantelen, de bestaande skeletstructuur te handhaven en deze opnieuw in te richten.
Het zal duidelijk zijn dat de enige belemmerende bebouwing ten opzichte van de universitaire binnentuin en het inrichtingsontwerp werd gevormd door de bestaande 70 meter hoge kantoortoren van het voormalige Ministerie van Justitie in het zuidelijk deel van het Wijnhavencomplex.
Zowel in het bezonningsonderzoek van Peutz d.d. 17 januari 2014 als dat van 21 oktober 2014 is nauwkeurig te zien welke effecten de bestaande zuidelijke Wijnhaventoren heeft op de bezonning van de universitaire binnentuin en onderwijs- en onderzoeksbehuizing, alsmede de verslechterende situatie die de 90 meter hoge nieuwbouwwand langs de Turfhavenpassage zou hebben op het noordelijke deel van het Wijnhavencomplex.
Daarnaast speelt natuurlijk dat een doorgaande 90 meter hoge wand, zich uitstrekkend van rooilijn Turfmarkt tot rooilijn Schedeldoekshaven een desastreus effect zal hebben op het leefklimaat van de nauwe passage tussen het noordelijk en het zuidelijk deel van het Wijnhavencomplex. Hier ontstaat een sombere, naargeestige wereld, waar kunstlicht permanent moet zorgen voor een enigszins aanvaardbare leefomgeving.
Bezwaar
• De Universiteit Leiden uit haar ernstige bezwaren tegen de thans in het concept ontwerp bestemmingsplan voorgestelde bebouwingsmogelijkheid van de noordelijke rand van het Wijnhavencomplex/Spuikwartier door middel van een 90 meter hoge wand die zich ononderbroken uitstrekt tussen de rooilijn Turfmarkt en de rooilijn Schedeldoekshaven.

• Naar mening van de Universiteit Leiden dienen de maximaal toegestane bouwhoogtes op de eerste lijn langs de Turfhavenpassage de bestaande contour van de huidige bebouwing te volgen (70 meter hoogbouwtoren van het voormalige Ministerie van Justitie en laagbouw van het voormalige Ministerie van Binnenlandse Zaken).

• Hoogbouw die op de tweede lijn vanaf de passage wordt geplaatst dient de hierboven genoemde bestaande contour niet te overstijgen. De Universiteit Leiden heeft feitelijk bezwaar tegen iedere hoogbouw die buiten de footprint van de zuidelijke Wijnhaventoren, evenwijdig aan de passage, wordt geplaatst.

Wij verzoeken het College van Burgemeester en Wethouders en de Gemeenteraad van de Gemeente Den Haag met nadruk rekening te houden met de bezwaren van de Universiteit Leiden, teneinde een gezond en kwaliteitsrijk leefklimaat te realiseren in het Wijnhaven-complex ten behoeve van de duizenden studenten en medewerkers van de Campus Den Haag.”

Reactie

Het vigerende juridisch-planologisch kader (ten tijde van de terinagelegging van het ontwerp Wijnhavenkwartier en Spuiplein) is het Bestemmingsplan Wijnhavenkwartier. Hierin wordt uitgegaan van sloop en nieuwbouw in het hele Wijnhavenkwartier, waaronder ook het gehele complex van de voormalige ministeries.

In de reactie wordt gesteld ”Het zal duidelijk zijn dat de enige belemmerende bebouwing ten opzichte van de universitaire binnentuin en het inrichtingsontwerp werd gevormd door de bestaande 70 meter hoge kantoortoren van het voormalige Ministerie van Justitie in het zuidelijk deel van het Wijnhavencomplex.” Het is niet de enige belemmerende bebouwing. De bebouwing gelegen aan de zuidoostzijde van de binnentuin en aan de Schedeldoekshaven heeft met een hoogte van rond de 25 meter een negatieve invloed op de bezonning van de daktuin. Het bezonningsonderzoek van Peutz (Bijlage 4 ) maakt dit inzichtbaar bij de bestaande bebouwing.

Het bestemmingsvlak Gemengd-3 betreft een maximaal bouwvolume. Hiervoor is gekozen om bij de aanbesteding de consortia maximale vrijheid te bieden in de ontwikkeling. Er zijn echter ook randvoorwaarden waaraan de ontwikkelingen dienen te voldoen. Zo hanteert de gemeente normen voor bezonning en windklimaat. In de aanbesteding wordt ook expliciet gevraagd om een gebiedsvisie en het stedenbouwkundig kader stelt eisen, criteria en thema's aan de orde.

In eerder genoemd bezonningsonderzoek van Peutz is onderzoek gedaan naar de invloed van het maximale bouwvolume. De bezonningsnormen gelden voor bestaande woningen. Hierbij zijn de vergunde en in aanbouw zijnde woningen in het complex waar ook de Universiteit Leiden gehuisvest zal worden als bestaand opgenomen. Waar niet aan de eisen voor bestaande woningen wordt voldaan dient het bouwvolume te worden verminderd. De bezonning van met name de woningen op de onderste lagen van de toren aan de zijde van de Turfhaven van de eerste fase van Wijnhaven 2 is kritisch. Dit geldt ook voor de woningen aan de overzijde van de Turfmarkt. Het resulterende volume kan als een maximum worden gezien bij de ontwikkeling van bouwplannen, alhoewel ook andere alternatieve volumes denkbaar zijn.
In het stedenbouwkundig kader worden verschillende voorwaarden genoemd waar de skyline en de hoogteopbouw, de architectuur, de maximale bouwhoogte, het daklandschap en het klimaat aan worden getoetst.

In de regels in artikel 5.3 een “nadere eisen regeling” opgenomen. Met deze regeling dient het college een afweging te maken of bij een concreet bouwplan op juiste wijze een belangenafweging heeft plaatsgevonden oa. ten aanzien de gevolgen op de bezonning. Indien dit niet het geval is zullen er nadere eisen gesteld worden.

Voor het bouwen tussen de 70 en de 90 meter is in het bestemmingsplan voor de bestemming Gemengd-3 in artikel 5.4 een afwijkingsbevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders opgenomen. Van deze bevoegdheid zal slechts gebruik worden gemaakt wanneer de gevolgen van bezonning, windklimaat, de uitwerking op de historische binnenstad en of dit op een stedenbouwkundig verantwoorde wijze kan worden ingepast.

Met het vanwege de bezonning aan te passen volume zal de bezonning van de daktuin sterk verbeterd zijn ten opzichte van het maximale volume. Hiermee wordt al aan de door de Universiteit Leiden gewenste kwaliteiten voldaan. De normen voor het windklimaat, de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de regels in het bestemmingsplan zorgen er - samen met de bezonningsnormen - voor dat de door de Universiteit Leiden gewenste kwaliteiten gewaarborgd zijn en aan de genoemde bezwaren tegemoet gekomen is.

29. en 30. Wieringa Advocaten namens MPA Newday Netherlands B.V. en Accor Hospitality Nederland N.V.

“Naar aanleiding van uw brief d.d. 13 november jl., reageer ik namens reageer ik namens Accor Hospitality Nederland N.V. (Accor) en MPA Newday Netherlands B.V. (MPA) op het concept bestemmingsplan Wijnhavenkwartier en Spuiplein.

Binnen dit plangebied is het door Accor geëxploiteerde Mercure hotel gevestigd. Het perceel is eigendom van MPA.

Bestemming voor het Mercure hotel

Het hotel is in het concept bestemd als Horeca-I. Accor en MPA kunnen zich vinden in het concept wat betreft het toegestane bouwvolume aangezien dit overeenkomt met de bestaande situatie.

Binnen de bestemming Horeca-1 zijn de functies 'hote1' en 'congres- en vergaderfaciliteiten' toegestaan. Dit is qua gebruik een beperking ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan Spuikwartier 2013. Volgens dat bestemmingsplan is binnen de bestemming Horeca, naast het gebruik voor hotel, ook 'horeca tot en met de categorie middelzwaar' toegestaan. Hieronder valt onder meer een restaurant. Een deel van het gebouw is in de bestaande situatie in gebruik als restaurant. Het wegbestemmen van dit gebruik is dan ook niet uitvoerbaar. Verzocht wordt daarom horeca tot en met de categorie middelzwaar als recht toe te staan.

Toegestane ontwikkelingen in de nabijheid van het Mercure hotel

Ten noordwesten is een nieuw vlak 'Gemengd-3' geprojecteerd, op circa 3,5 meter afstand van het hotel. Binnen deze bestemming is een uiteenlopend pakket aan functies toegestaan: een cultuur- en onderwijscluster, kantoor, detailhandel, congres- en vergaderaccommodatie, hotel, horeca tot en met de categorie zwaar, wonen, sport, verkeer en onderwijs. Dit gehele vlak (circa 165 bij 70-100 meter) mag bebouwd worden, de maximum bouwhoogte is 50 tot 70 meter.

Binnen de bestemmingen Gemengd 1 t/m 3 is een nieuwbouwprogramma van 363.300 m2 bvo als recht toegestaan, voor zover dit programma zou passen binnen het toegestane bouwvolume.

Na toepassing van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan dit programma nóg worden verhoogd tot 384.300 m2 bvo. Volgens de regels zou onder meer een hotel tot een oppervlak van 17.000 m2 bvo zijn toegestaan, te vermeerderen met nog eens 4.000 m2 voor congres- en vergaderfaciliteiten.

Accor en MPA zijn in beginsel niet tegen de herontwikkeling van het gebied. Wel worden hierbij de volgende kanttekeningen geplaatst:

- Een te ruim nieuwbouwprogramma kan leiden tot leegstand elders, wat niet overeenkomt met het principe van duurzame verstedelijking. In het bijzonder worden het nut, de noodzaak en de uitvoerbaarheid van een nieuw grootschalig hotel betwijfeld;

- De hoogbouw op de nieuwe locatie zal volgens het nieuwe onderzoek van Peutz op diverse plaatsen leiden tot een slecht windklimaat, waarbij overschrijding van het gevaarcriterium op èen aantal plaatsen niet uit te sluiten is. In de regels van het concept is weliswaar gesteld dat nadere eisen kunnen worden gesteld om onaanvaardbare windhinder te voorkomen, maar dit is te vrijblijvend en daardoor in strijd met een goede ruimtelijke ordening. In de regels zal dit afdwingbaar geformuleerd moeten worden zodat bouwplannen die onaanvaardbare gevolgen hebben voor windhinder uitgesloten zijn;

- De ruimte tussen het hotel en het Nederlands Danstheater is in de bestaande situatie circa 5 meterr. Deze ruimte wordt gebruikt als vluchtroute vanuit het hotel alsmede voor afvoer van containers met afval en dergelijke. Volgens het bestemmingsplan zou deze ruimte in de nieuwe situatie nog slechts 3,5 meter zijn. De huidige breedte van circa 5 is minimaal noodzakelijk voor logistiek / vluchtroute. Verzocht wordt dan ook deze minimum afstand vast te leggen in het bestemmingsplan;

- In het concept is geen afdwingbare 'harde' parkeernorm opgenomen. Uit de berekening in de toelichting blijkt dat er in de nieuwe situatie een tekort aan parkeerplaatsen zal ontstaan wanneer de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt maximaal worden benut;

- Het bestemmingsplan maakt een forse nieuwbouwprogramma met sterk verkeerstrekkende functies mogelijk, zoals detailhandel, horeca, kantoor en dienstverlening. Dit zal een forse toename in de belasting van de bestaande infrastructuur meebrengen. In de Mer-beoordelingsnotitie is niet onderzocht in hoeverre de bestaande infrastructuur voldoende capaciteit heeft om dit op te vangen. Er wordt slechts geconstateerd dat toename van het verkeer als gevolg van deze ontwikkeling relatief beperkt is, omdat dit deel van het stedelijk wegennet al zwaar belast is. Dat biedt onvoldoende waarborg voor het voorkomen van toekomstige verkeersproblemen;

- De nieuwbouw van een dergelijk grootschalig project zal tijdens de bouw onvermijdelijk leiden tot verminderde bereikbaarheid en geluidoverlast en als gevolg daarvan omzetschade voor het hotel. Accor en MPA vernemen graag welke maatregelen getroffen worden om de bereikbaarheid van het hotel gedurende de bouw te kunnen garanderen alsmede onevenredige geluid overlast te kunnen voorkomen.”

Reactie

- De hotelfunctie is als bestaand ontwikkelrecht, overgenomen uit het hiervoor vigerende bestemmingsplan Wijnhavenkwartier.

- Onderhavig bestemmingsplan maakt binnen de bestemming Gemengd-3 de verdere vernieuwing van het stedelijk gebied tussen het Centraal Station, het oude centrum, de Rivierenbuurt en de historische binnenstad mogelijk. Het bestemmingsvlak van Gemengd-3 betreft een maximaal bouwvolume. Hiervoor is gekozen om bij de aanbesteding de consortia maximale vrijheid te bieden in de ontwikkeling. Er zijn echter ook randvoorwaarden waaraan de ontwikkelingen dienen te voldoen. Zo is er ook beleid van toepassing ten aanzien van het windklimaat. Wanneer het bestemmingsplan zal worden vastgesteld is nog niet bekend wat de exacte afmetingen van de bebouwing zal zijn en of er strijdigheid is ten aanzien van het gemeentelijk beleid voor windhinder en bezonning. Dat zal pas bekend zijn op moment van aanvraag van de omgevingsvergunning.

De nadere eisen-regeling zal dan worden gebruikt om o.a de situaties die de kwalificatie windgevaar hebben gekregen zodanig op te lossen dat deze kwalificatie na uitvoering van de maatregelen niet meer optreden. Op deze wijze is voldoende duidelijk in welke gevallen het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen. Voorts volgt uit de systematiek van de planregels dat het college uitsluitend nadere eisen kan stellen met betrekking tot de bouw en de situering van de bebouwing binnen de plandelen met de bestemming "Gemengd - 3". Zoals volgt uit artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wro, dient het college bij het stellen van nadere eisen de planregels in acht te nemen en is een dergelijke regeling niet vrijblijvend.

- De veiligheid t.a.v de breedte van brandgangen is een aspect dat betrokken wordt bij de aanvraag om een omgevingsvergunning.

- In de Toelichting is als bijlage 2 het “Inlegvel Parkeernormen” opgenomen. In het kader van de procedure van de omgevingsvergunning worden deze normen gehanteerd. Het bouwplan daarbij getoetst worden aan de gemeentelijke Kadernota Parkeren en het daarmee samenhangende Toepassingskader. Dit Toepassingskader bevat zowel de parkeernormen als de mogelijkheden en voorwaarden hoe daarin kan worden voorzien. In de Toelichting van het bestemmingsplan is in paragraaf 5.4.1 een indicatie opgenomen van de te verwachten parkeerbehoefte op basis van de invulling van de mogelijke bestemmingen. Dit is te beschouwen als een bepaling van de bandbreedte van de parkeerbehoefte en op welke wijze daarin voorzien kan worden binnen de mogelijkheden van het Toepassingskader. Pas in het kader van een concreet bouwplan zijn immers de aard van de te realiseren functies als de oppervlaktes per functie bekend en kan de parkeerbehoefte worden bepaald. De stelling dat er een tekort aan parkeerplaatsen zal ontstaan bij een maximale benutting van de mogelijkheden van het bestemmingsplan wordt dan ook niet onderschreven.

- Ten aanzien van de gevolgen voor het autoverkeer is in het MER bij 3.4 het extra verkeersaanbod door de ruimtelijke ontwikkeling inzichtelijk gemaakt. Voor dit extra autoverkeer is vervolgens bepaald welke routes het zal gaan gebruiken (MER 4.2). Daar komt uit naar voren dat de toenames op de doorgaande routes van het autoverkeer relatief beperkt zijn en goed verwerkt kunnen worden. Op de direct bij het plangebied gelegen wegvakken is de toename groter maar is er nog voldoende restcapaciteit om extra verkeer te verwerken. Deze wegvakken zijn immers gedimensioneerd op het verkeersaanbod zoals dat voor zich de invoering van het verkeerscirculatieplan daar voor deed.
Daarbij moet worden opgemerkt dat de toename van het aanbod aan gemotoriseerd verkeer relatief gering is (MER 3.3.3). In de “huidige” situatie is er ook al verkeer van/naar de nu aanwezige of voormalige functies. Daarnaast is er voor alle functies in het plangebied sprake van een relatief klein deel van de werknemers en bezoekers dat met de auto komt door, onder andere, de ligging nabij het station en tramhaltes, het parkeerbeleid en het netwerk van fietsroutes. Tenslotte verschuiven de mogelijke functies in het Spuikwartier het verkeersaanbod meer over de dag, zodat een toename zich niet hoeft voor te doen op de meest kritieke momenten maar buiten juist buiten de spitsuren.

- De werkzaamheden kunnen grotendeels plaatsvinden buiten de hoofdverkeersstructuur voor de auto en het openbaar vervoer zodat de hinder daarvan zeer beperkt is. Daarmee is de bereikbaarheid van het plangebied ook tijdens de werkzaamheden gewaarborgd. Als het gaat om het geleiden van het bouwverkeer in het binnenstedelijk gebied is daar inmiddels veel ervaring mee en hebben vergelijkbare grote ontwikkelingen niet tot problemen geleid met de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid. Aan de zijde van de Turfmarkt en de Schedeldoekshaven zullen de werkzaamheden mogelijk wel leiden tot een beperking van de ruimte voor het verkeer. Op die plaatsen is er echter nog voldoend ruimte beschikbaar om ook in een tijdelijke situatie de doorgang voor verkeer of voetgangers te waarborgen en de bereikbaarheid van panden mogelijk te maken.

7.2 Inspraak- en participatieverordening