direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationsbuurt
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om een aantal redenen een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Stationsbuurt op.

  • a. Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). Het vigerende bestemmingsplan "Het Oude Centrum" dateert van 2004.
  • b. Een deel van het plangebied maakt deel uit van het Rijksbeschermd stadsgezicht 's Gravenhage uitbreiding. Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 stelt de gemeenteraad ter bescherming van een beschermd stads- of dorpsgezicht een bestemmingsplan vast als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. Met het voorliggende bestemmingsplan "Stationsbuurt" voldoet de gemeente wederom aan deze verplichting.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Het doel van bestemmingsplan Stationsbuurt is het vastleggen van de bestaande ruimtelijke structuur in een actueel juridisch-planologisch kader. De bestaande situatie vormt daarbij het vertrekpunt. De karakteristieke waarden van het plangebied op het gebied van beeld, bebouwing en functies worden behouden. Er is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten van de wijk enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van de bewoners en gebruikers anderzijds. Het bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is, voor het beheer ervan in de toekomst.

Een deel van het plangebied behoort bij het rijksbeschermde stadsgezicht 's Gravenhage uitbreiding. Ter bescherming van het Rijksbeschermd stadsgezicht dient in overeenstemming met artikel 36 van de Monumentenwet 1988 voor het gebied een bestemmingsplan te worden vastgesteld dat - in de zin van de Monumentenwet - voldoende beschermend is. Doel van de aanwijzing is de ruimtelijke en architectonische kwaliteit en structuur van het gebied die samenhangt met de oorspronkelijke ontwikkeling, te onderkennen en deze aan te merken als een zwaarwegend belang bij het verdere beheer of de ontwikkeling van het gebied.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt tussen het station Hollands Spoor en het centrum van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is als volgt: Parallelweg, Stationsplein, Zieken, Spui, Groenewegje, Spinozastraat, Oranjeplein, Fannius Scholtenstraat en Hoefkade.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0001.png" kaart 1.1: Ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Stationsbuurt vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen:

  • Het Oude Centrum, door de raad vastgesteld op 26 juni 2003;
  • Het Oude Centrum, vierde herziening, door de raad vastgesteld op 6 november 2008.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0002.png"

kaart 1.2: vigerende stedenbouwkundige regelingen

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn, en door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk;
  • Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die indertijd de vestiging van seksinrichtingen regelde, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen;
  • Parapluherziening Archeologie. De parapluherziening heeft betrekking op gebieden met een vastgestelde archeologische waarde of archeologische verwachting. In dit plan is ter bescherming van archeologische waardevolle gebieden de dubbelbestemming ‘Waarde (archeologie)’ toegevoegd en zijn regels opgenomen die het mogelijk maken voorwaarden met betrekking tot archeologie te verbinden aan bouwvergunning.

De wijze waarop bestemmingsplan Het Oude Centrum het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is, voor zover van belang, beschreven in hoofdstuk 5.

1.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 is de aanleiding voor het opstellen van een bestemmingsplan voor het plangebied Stationsbuurt aangegeven. Ook zijn de doelen die met het bestemmingsplan worden beoogd, omschreven. Om deze doelen in een bestemmingsplan gestalte te geven wordt enerzijds in hoofdstuk 2 de bestaande situatie beschreven, anderzijds is voor de verduidelijking van een deel van de doelen in de hoofdstukken 3 en 4 een selectie gemaakt uit de relevante beleidsnota's en regelingen die op dit plangebied van toepassing zijn. Daaruit zijn vervolgens beleidsuitspraken voor het plangebied afgeleid. Hoofdstuk 3 bevat de beleidsuitspraken ten aanzien van ruimtelijk en sectoraal beleid, hoofdstuk 4 ten aanzien van de milieukwaliteitseisen en het milieubeleid. Bij de keuze van bestemmingen in hoofdstuk 5, is aangeven welke bestemmingen en bestemmingsregelingen uit deze beleidsuitspraken zijn afgeleid voor de bestaande situatie. In dit hoofdstuk worden buiten de planbeschrijving, ook de gekozen bestemmingen en bestemmingsregelingen globaal beschreven. Op de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt in hoofdstuk 6 ingegaan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan, en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

2.2.1 Kruispunt van wegen

De ontstaansgeschiedenis van het plangebied reikt tot ver terug in de tijd en is onlosmakelijk verbonden met de opkomst en ontwikkeling van het Graafschap Holland en later de Nederlandse staat. Den Haag is ontstaan op enkele van de strandwallen die enkele duizenden jaren geleden onder invloed van zee en branding langs de kust van Holland zijn gevormd. Hierop bouwden de Graven van Holland in de 13e eeuw hun residentie. Floris IV, Graaf van Holland, besluit rond 1230 een 'Hof' te stichten op een plaats waar het volgens hem aangenaam wonen was: aan de oever van een meertje aan de rand van de binnenduinen, nu bekend als de Hofvijver. Het meertje werd gevoed door de Haagse Beek die in de buurt van Kijkduin ontspringt. De Hofvijver staat nog steeds in verbinding met de Haagse beek. Later die eeuw laat Floris V, de zoon van Willem II, in het hof de Ridderzaal bouwen. Het complex groeit later uit tot het huidige Binnenhof met Hofvijver, Malieveld en Haagse Bos.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0003.jpg"

kaart 2.1: Kruispunt van twee wegen

Vlakbij dit graaflijke Hof kruisen twee wegen elkaar. De een loopt van Scheveningen naar Delft, de ander van het Westland dat dan al een tuinbouwgebied is, naar Leiden. Bij dit kruispunt staat een parochiekerk die na een reeks verbouwingen zijn huidige naam krijgt: de Grote Kerk. Rond de kerk en het kruispunt ontwikkelt zich het dorp Die Haghe. Het dorp ligt tegen het Hof aan, maar tot aan de verkeersdoorbraken begin 20ste eeuw, blijven het twee gescheiden werelden. Alleen via steegjes en smalle straatjes zijn ze met elkaar verbonden.

Rond 1350 worden het Spui en de Trekvliet gegraven. Waterverbindingen zijn in die tijd van levensbelang, en de nieuwe vaart is de aanzet tot een sterke groei.

In de 15de eeuw gaat Den Haag steeds meer op een stad lijken. De huizen worden dichter op elkaar gebouwd en de belangrijkste straten en pleinen worden geplaveid met kasseien. Toch krijgt Den Haag pas eeuwen later, in de Franse tijd, zijn stadsrechten.

Vanaf 1580 wordt Den Haag achtereenvolgens de zetel van de Staten van Holland, van de Staten-Generaal en van de Raad van State. Nu Den Haag (weer) belangrijk is geworden, dringt de noodzaak van verdedigingswerken zich op.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0004.jpg"

kaart 2.2: De rechthoekige grachtengordel

In 1612 valt de keuze op een grachtengordel die het voor de ruimtelijke opbouw van Den Haag kenmerkende rechthoekige patroon volgt. Dit patroon is ontstaan doordat de bebouwing zich in eerste instantie heeft ontwikkeld op de strandwallen: de hoger gelegen - en daardoor ook drogere - zandruggen die evenwijdig aan de kust lopen.

De grachtengordel, met onder meer de Mauritskade, de Prinsessegracht, de Bierkade en het Buitenom, legt tot in de negentiende eeuw de grenzen van de bebouwing vast.

In de 19de eeuw breidt Den Haag zich voor het eerst uit buiten de grachtengordel. De 19de eeuw brengt ook een ingrijpende verandering van de infrastructuur met zich mee. Het zijn niet langer de waterwegen die de doorslag geven, maar de spoorwegen. De spoorbaan tussen Amsterdam en Rotterdam, geëxploiteerd door de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij en met het station Den Haag Hollands Spoor, vormt voorlopig de zuidelijke begrenzing van de stad. Het spoor naar Utrecht, geëxploiteerd door de Staatsspoorwegen, heeft een eigen kopstation: Den Haag Staats Spoor op de plaats van het huidige station Den Haag Centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0005.jpg"

kaart 2.3: Uitbreidingen buiten de grachten

Aan het begin van de 20ste eeuw zijn de Stationsbuurt en de Schilderswijk nagenoeg geheel bebouwd. Op de kaart is te zien dat een begin is gemaakt met de aanleg van de Laakhavens. Een belangrijke ingreep is de doorbraak in het verlengde van de Prinsegracht naar het Spui: de Grote Marktstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0006.jpg" kaart 2.4: Het plangebied rond 1900

Zie ook de geschiedenis van het Oude Centrum en de Stationsbuurt op de site van Den Haag.

2.2.2 Culturele ontwikkeling

De ontstaansgeschiedenis van het plangebied reikt ver terug in de tijd en is onlosmakelijk verbonden met de opkomst en ontwikkeling van het graafschap Holland en later de Nederlandse staat. Den Haag is ontstaan op de strandwallen, die enkele duizenden jaren geleden onder invloed van zee en branding langs de kust zijn gevormd.

De graven van Holland bouwden er in de 13de eeuw hun residentie op. Naar verluidt, kocht graaf Floris IV in 1229 van Dirk van Wassenaer de zogenoemde Hof van Vrouwe Meilendis, waarvan de bebouwing ongeveer ter plaatse van het huidige Binnenhof moet hebben gelegen. Vermoedelijk met gedeeltelijke gebruikmaking daarvan liet hij zich ter plaatse een jachtslot bouwen. Het waren echter zijn opvolgers Willem I en Floris V, die de basis legden voor het 'Hof ter Hage', de later permanente grafelijke residentie.

Bij de grafelijke residentie ontwikkelde zich al snel een nederzetting van boeren, ambachtslieden en kooplui, die het groeiende Hof en de hofhouding van diensten en levensbehoeften voorzag. De keuze van de plaats voor de grafelijke residentie in de 13de eeuw was niet toevallig. De voornoemde Hof van Vrouwe Meilendis lag op één der strandwallen nabij de belangrijke verbindingsweg tussen Leiden en 's-Gravenzande, waar zich eveneens grafelijke hoven bevonden, en op korte afstand van de kruising met een dwarsroute, die van de zee naar Rijswijk en verder naar Delft liep. Voorts was er volop bos om te jagen, geschikte grond voor de akkerbouw (geestgronden) en een duinmeertje voor de watervoorziening.

De oudste kern van Den Haag ligt op een betrekkelijk smalle strandwal. Deze wordt in grote trekken gemarkeerd door de lijn Benoordenhoutseweg - Kazernestraat - Noordwal aan de noordwest- zijde en de lijn Bezuidenhoutseweg - Korte en Lange Poten - Spuistraat - Vlamingstraat- Laan aan de zuidoost zijde. Deze lijnen lopen parallel met de in de Middeleeuwen gegraven wateringen aan weerszijden van de strandwal en hun beloop is dan ook wat rechtlijniger dan dat van de strandwal zelf. De genoemde dwarsroute van de kust (Scheveningen) naar Delft wordt gevormd door het tracé Scheveningse Weg - Zeestraat - Noordeinde - Hoogstraat - Venestraat- Wagenstraat - Huygensstraat- Rijswijkse Weg. Ten noordoosten van het kruispunt kwam het Hof tot ontwikkeling, ten zuidwesten ervan het dorp Die Haghe.

Er is een vrij duidelijk onderscheid tussen de twee oudste kernen van de nederzetting. Aan de ene kant het ruim opgezette en met het nodige groen ingerichte hofkwartier bij het Binnenhof en aan de andere kant het intensief bebouwde 'Dorp' met zijn nauwe straatjes. De scheidslijn werd min of meer gevormd door de Haagse Beek.

De aan de hofhouding verbonden functionarissen woonden aan de brede lanen als het Voorhout, Kneuterdijk en Lange Vijverberg. Het dorp 'Die Haghe' kenmerkte zich juist door lange smalle straten en grachten waar de bedrijvigheid zich afspeelde. Het Spui, een nog in de 13de eeuw gegraven verbinding tussen de Beek en Hofvijver en de Schenkwetering fungeerde na de aanleg van de verbinding met de Vliet tussen Delft en Leiden (Trekvliet) als haven van Den Haag. Het Spui vormde daarmee de kern van het Spuikwartier (de waterstad), die ten zuidoosten van de lijn Poten – Spuistraat tussen Spui en Wagenstraat tot ontwikkeling gekomen. Hier was een uitgesproken centrum van aan het water gebonden ambachtelijke bedrijvigheid en handel.

Den Haag heeft nooit stadsrechten gehad en was dus in die tijd ook niet versterkt door een ommuring. Om de stad toch enige bescherming te geven, is op aandringen van Prins Maurits tussen 1613 en 1619 het Haagse grachtenstelsel aangelegd, waar toe de grachten van het traject Bierkade - Zuidwal – Lijnbaan behoren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0007.png" kaart 2.5: plattegrond Den Haag 1617 (vermoedelijk), bron: atlas Civitates Orbis Terrarum

Van groot belang voor het inzicht in de morfologische ontwikkeling van Den Haag is de gedetailleerde plattegrond in de atlas Civitates Orbis Terrarum van G. Braun en F. Hogenberg, die tussen 1572 en 1618 werd uitgegeven. Deze vermoedelijk uit 1617 daterende kaart geeft de situatie weer tijdens het Twaalfjarig Bestand 1609-1612).

Naast de kleinere grachten in verbinding met het Spui werd in dezelfde tijd in aansluiting op de Grote Markt de Prinsegracht aangelegd naar Amsterdams voorbeeld. De bedoeling was om ook aan de zuidwestelijke zijde van de stad een deftig woonmilieu te scheppen dat gelijkwaardig was aan dat van de onmiddellijke omgeving van het Hofcomplex rond het Binnenhof.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0008.png"

kaart 2.6: kaart van Bleau 1649

De kaart van Bleau, 1649, laat zien dat een aantal oude binnenstad grachten inmiddels zijn gedempt of overkluisd, zoals de Voldersgrachten de Beek, terwijl enkele nieuwe zijn aangelegd, zoals de Lutherse Burgwal. Ten westen van de Paviljoensgracht tekenen zich de eerste dwarsstraatjes af. Bijzonder in het plangebied is in deze tijd sprake van een soort van systematische stadsontwikkeling met een nagenoeg rechthoekig stratenpatroon, te beginnen met de Boekhorststraat. De singelgrachten liggen zo ruim om de bebouwde kom, dat grote terreinen daarbinnen ondanks geleidelijke groei in de loop van de 17de en 18de eeuw tot ver in de 19de eeuw onbebouwd of slechts spaarzaam bebouwd zijn gebleven. In het plangebied zijn dit de terreinen langs de Lijnbaan en het Buitenom. Daar bevinden zich graslanden, moestuinen, bleken en hier en daar lijnbanen. De uitbreiding van het Spuikwartier had al in het midden van de voorgaande eeuw aanleiding gegeven voor de bouw van de Nieuwe Kerk (1649-1656) aan het Spui, waartoe ter plaatse een huizenblok werd gesloopt.

De trekvliet en de landweg via de Wagenstraat en de Bogt van Guinea (het latere Huygenspark waren al in de middeleeuwen de belangrijkste zuidelijke uitvalsweg. De loop- van de Bogt van Guinea werd bepaald door de voormalige sloot, die de landerijen van het middeleeuwse Leprozenhuis aan het Zieken begrensde. Behoudens bebouwing aan het Zieken, de Bogt van Guinea en de Wagenstraat bleef het poldergebied tot het midden van de 19de eeuw onbebouwd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0009.jpg"

kaart 2.7: plattegrond van Isaac Tirion, 1745

Op de plattegrond van Isaac Tirion uit 1745 zijn nog altijd dezelfde terreinen binnen de grachten nagenoeg onbebouwd. Anderzijds blijkt bebouwing aan de buitenzijde van de singelgrachten tot ontwikkeling te zijn gekomen, evenals langs het Zieken en de zogenaamde Bocht van Guinee. De bebouwing langs de Prinsegracht is vrijwel voltooid. Het kadastraal minuutplan uit omstreeks 1830 laat zien dat tot het midden van de 19de eeuw de bebouwing vrijwel beperkt bleef tot het gebied binnen de grachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0010.jpg"

kaart 2.8: kaart van de Haagse binnenstad rond 1850

Met de industriële revolutie groeide Den Haag met haar dorpse karakter en hooguit 50.000 bewoners in enkele decennia uit tot een grote stad met 200.000 inwoners in 1900. In de huisvesting van de burgers werd aanvankelijk voorzien door de opsplitsing van de grotere bestaande woonhuizen, en voorts door het volbouwen van door bestaande bebouwing omsloten binnenterreinen met 'hofjes' arbeiderswoningen van veelal bedenkelijke technische en hygienische kwaliteit. Dat kon gebeuren omdat de stedelijke voorschriften zich beperkten tot het bouwen aan openbare, door stedelijke rooimeesters uitgezette straten en wegen. En dat leidde er weer toe dat sommige stadsdelen bijna letterlijk verstikten terwijl andere nog altijd nagenoeg onbebouwd bleven. Hierdoor verslechterde de toch al weinig rooskleurige hygienische situatie in de binnenstad nog aanzienlijk. In de binnenstad werd begonnen met het dempen van tot open riolen verworden sloten en grachten. Zo werden omstreeks 1860 onder andere de Lange Gracht (Gedempte Gracht - Gedempte Burgwal), de Herengracht, Fluwelen Burgwal, Lutherse Burgwal, Kalvermarkt, Schedeldoekshaven, Ammunitiehaven en het grootste deel van de Paviljoensgracht gedempt. Zo ook het Spui tot aan de Turfmarkt. Rond de eeuwwisseling werden de nog resterende binnenstadsgrachten en -havens gedempt met uitzondering van het Smidswater en de Hooigracht.

De aanleg van Stations Hollands Spoor in 1841 op het grondgebied van Rijswijk, had aanvankelijk weinig invloed. Na een grenswijziging met Rijswijk kwam in 1844 het deel tussen Hoefkade en Laak bij Den Haag. Wel bevonden zich in de nabijheid van het stations een aantal grote industrieën, zoals de IJzerpletterij Enthoven aan het Zieken, de NV IJzergieterij Prins van Oranje op het huidige Hofwijckplein, en de meubelfabriek van de gebroeders Horriz aan de westzijde van de Stationsweg.

In 1858 werd een 'Raadscommissie tot het ontwerpen van eene Verordening op het Bouwen binnen de Gemeente en van een Algemeen Plan betrekkelijk alle Uitbouwing der Stad' ingesteld. Als uitvloeisel daarvan werden in de volgende jaren uitbreidingsplannen gepresenteerd. Het eerste (1861) betrof het noordelijke deel van de huidige Stationsbuurt tussen het Groenewegje en Hoefkade enerzijds, en de Bocht van Guinee en de Koningstraat anderzijds, met daarin geprojecteerd het Oranjeplein en het Huygenspark. De overwegende invloed van particuliere beleggers leidde ertoe dat geen van de gerealiseerde wijken geheel beantwoordde aan wat de gemeentelijke plannenmakers voor ogen had gestaan. Een bouwplan voor het wigvormige Huygenspark dat in 1859 door particulieren bij de gemeente was ingediend, werd hierin opgenomen. Dit deel van de wijk werd vrijwel conform het plan uitgevoerd, wellicht ook omdat de gemeente hier enige gronden in eigendom had. De woonwijk was aanvankelijk bedoeld voor de gegoede middenstand en welgestelden. De wijk bleek echter minder gewild, ook door de nabijheid van de grote industrieën. Al gauw werd de wijk gekenmerkt door speculatiebouw, met name in de minder breed aangelegde rechte lange straten. Ook werden er hofjeswoningen gerealiseerd. Het wegtrekken van de grote industrieën tegen het einde van de 19de eeuw maakte bebouwing mogelijk van het gedeelte ten zuiden van de Hoefkade geheel door particuliere bouwspeculanten.

De invoering van de Woningwet in 1902 speelde een doorslaggevende rol in de volgende ruimtelijke ontwikkelingen. In de jaren 1920-1925 werden verkeersdoorbraken metterdaad uitgevoerd. Het betrof hier allereerst de aanleg in onderlinge samenhang van de trajecten Grote Marktstraat - Kalvermarkt en Hofweg - Vijverdam, waaruit het huidige Haagse kernwinkelcentrum zou voortkomen. Ten tweede werd het traject Jan Hendrikstraat - Torenstraat - Vondelstraat gerealiseerd. Met de doorbraak van de Grote Marktstraat werd en passant de oude Jodenbuurt,"de Buurt", in de omgeving van de Voldersgracht gesaneerd. De hiermee begonnen cityvorming ging gepaard met een duidelijke schaalvergroting van de bebouwing en tegelijkertijd veranderde ook het bebouwingsbeeld. De fysieke scheiding tussen dorp en hof verdween langzaam. In winkelstraten werd veel oudere bebouwing gesloopt en vervangen door hogere nieuwbouw in een van de vele rijke architectuurstijlen die in Nederland tussen 1870 en 1940 populair waren. Vooral 'Neo Renaissance' en 'Art Nouveau' zijn in Den Haag veel te zien.

Aan het begin van de 20ste eeuw was Den Haag een echte metropool geworden, met in de binnenstad een combinatie van oude gebouwen en voor die tijd opvallende moderne architectuur. Bekende voorbeelden zijn de Bijenkorf aan de Grote Marktstraat in de stijl van de Amsterdamse School, en de Volharding aan de Grote Markt in de stijl van het “Nieuwe Bouwen”.

Nadat kort na de eeuwwisseling de Laakhaven was aangelegd verplaatste zich ook de (industriele) bedrijfsfunctie grotendeels naar buiten de stadskern. In relatie daarmee werden de laatste binnenstadsgrachten gedempt en kon de toegankelijkheid van het centrum uit zuidoostelijke richting aanmerkelijk worden verbeterd door de aanleg van het Rijswijkse Plein en de Pletterijkade. In de jaren zestig en zeventig van de 20ste eeuw leiden een combinatie van algemene achteruitgang en functionele schaalvergroting van met name het overheidsapparaat, de toenemende cityvorming en verkeersproblematiek, tot de uitvoering van een aantal reconstructie- en saneringsplannen. Deze hebben juist in de oostelijke en westelijke delen van de binnenstad en in de Stationsbuurt tot ingrijpende wijzigingen geleid. Nadat tegen het einde van de jaren zeventig hier kentering in kwam leidde dit tot kleinschaligere ontwikkelingen en herwaardering en herstel van de woonfunctie. Voorbeeld zijn de plannen rond het Dwarsweg-weg gebied en ook het Pandercomplex aan de Brouwersgracht, Buitenom en Spijkermakersstraat.

Buiten het rijksbeschermde stadsgezicht zijn in de Stationsbuurt meerdere opvallende stadsvernieuwingsprojecten gericht op behoud van de woonfunctie, ontstaan. In delen van de wijk is de oorspronkelijke bebouwing vervangen door grootschalige woningbouw, zoals de nieuwbouw van Charles Vandenhoeve bij het Zieken, Huygenspark en de Stationsweg, en van J. Coenen aan het Rijkswijkseplein.

2.3 Cultureel erfgoed

Cultureel erfgoed omvat 'sporen, objecten en patronen of structuren die, zichtbaar of niet zichtbaar, onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. Het omvat zowel het archeologisch, historisch-(steden)bouwkundig als het historisch-landschappelijk erfgoed.

In deze paragraaf staat een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten.

2.3.1 Cultuurhistorische waarden

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Binnen het plangebied Het Oude Centrum is onderzoek verricht naar de cultuur-historische waarden.

2.3.1.1 Bebouwingsstructuur

De ontwikkelingsgeschiedenis van Den Haag door de eeuwen heen, is nog goed waarneembaar en herkenbaar in het huidige stadscentrum. Het centrum van Den Haag manifesteert zich in het totale stedelijke gebied - vooral door zijn grotendeels intact gebleven 17de eeuwse omgrachting - als afzonderlijke ruimtelijke eenheid. De oorspronkelijke ruimtelijke structuur is ondanks enkele ruimtelijke ingrepen nog goed zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0011.jpg" kaart 2.9: De groei van het centrum in de volgorde geel, lichtgroen, donkergroen, blauw, rood, bruinrood, oranje.

De ruimtelijke structuur is in hoge mate bepaald door de loop van een strandwal met zijn flankerende strandvlakten. Het stelsel van wegen en al dan niet gedempte waterlopen, is daarop gebaseerd. De verkeersdoorbraken in het begin van de 20ste eeuw hebben de structuur niet wezenlijk veranderd. Ze hebben wel geleid tot veranderingen in de verdere ruimtelijke opbouw, en in relatie daarmee tot ruimtelijk-functionele accentverschuivingen. Daardoor verplaatste het hart van de stad - het kruispunt van hoofdontsluitingswegen - zich van de Groenmarkt naar de Hofweg en het Buitenhof, en schoof ook de grens tussen het Dorp en het Hof in die richting op. Evenzo verschoof de historische overgang tussen enerzijds het op de strandwal gelegen Dorp en Hofkwartier, en anderzijds de in het veen gelegen Waterstad (Spuikwartier) van het tracé Vlamingstraat - Spuistraat - Poten op naar het tracé Prinsegracht - Grote Marktstraat – Kalvermarkt. Dit overgangsgebied tussen de drie hoofdbestanddelen van het centrum vormt thans het kernwinkelgebied en daarmee het hart van de stad Den Haag.

De uitlopers van het winkelgebied vindt men langs de oude invalsroute. Dit tracé vormt thans zowel de grens als de koppeling tussen de beide oudste stadsdelen en het wat jongere plangebied van het “Oude Centrum” of Waterstad. Dit stadsdeel onderscheidt zich van de beide oudere door zijn rechtlijniger stratenpatroon, het ontbreken van bijzondere openbare ruimten en gebouwen en ten opzichte van de omgeving van de Sint Jacobskerk bovendien door een grotere gemiddelde breedte van de straten. Dat laatste betreft, behoudens latere verkeersdoorbraken, vrijwel zonder uitzondering de gedempte binnenstadsgrachten die zo kenmerkend waren voor de waterstad. In verband met die grotere straatbreedte treft men hier dan ook in tegenstelling tot de omgeving van de Grote Kerk, in veel ruimere mate boombeplantingen aan, die niet zelden het beloop van de vroegere grachten markeren. In de drukste verkeersstraten, zoals het Spui en de Prinsegracht, ligt de trambaan ter plaatse van de vroegere waterloop.

De Grote Markt is, anders dan de naam zou doen vermoeden, een relatief kleinschalige stedelijke ruimte. De Grote Markt markeerde tot circa 1920 het einde van de brede Prinsegracht maar door demping daarvan en de verlenging met de Grote Marktstraat is de helft van het marktplein in dat tracé opgegaan en het restant lijkt daarbij enigszins in het niet te vallen. Het marktgebeuren breidde zich daarentegen uit naar de Prinsegracht. De aanleg van tramlijnen en de komst van een nieuw marktterrein aan de Herman Costerstraat maakte ca. 1920 aan die situatie een einde. De aanleg van de tramtraverse heeft de Grote Markt een zekere begrenzing gegeven.

In tegenstelling tot de oudere stadsdelen kent het plangebied “Oude Centrum” geen duidelijk centrum, of het moet de 17de eeuwse Nieuwe Kerk met het omringende kerkhof zijn. Dat is dan ook het enige bijzondere ruimtelijke accent in dit stadsdeel. De oudste kern daarvan, gelegen tussen Spuistraat, Spui, Gedempte Gracht en Wagenstraat, is vrijwel geheel opgeslokt door het huidige kernwinkelcentrum.

Hoewel er door cityvorming en sanering veel uit het verdere verleden verloren is gegaan, vertoont het plangebied nog diverse kenmerken van de vroegere handel- en nijverheidsbuurt met zijn typerende koppeling van woon- en werkfuncties veelal in hetzelfde pand. Ook nu nog treft men hier een - naar verhouding - groot aantal opslag- en werkplaatsen aan.

Een oude uitloper van het Spuikwartier waarin dezelfde bedrijvigheid zijn voortzetting vond in relatie met de oude uitvalswegen over land en water naar Delft, Leiden en verder, wordt gevormd door het wigvormige gebied tussen het Zieken en het Huygenspark (de voormalige Bocht van Guinee). Dit werd al door de omgrachting in de 17de eeuw van de binnenstad afgescheiden en maakt sinds het midden van de vorige eeuw meer deel uit van de Stationsbuurt dan van de binnenstad.

2.3.1.2 Beplanting

In het plangebied zijn monumentale bomen aanwezig. Zie hier voor Bijlage 1 en 2 bij de toelichting.

2.3.1.3 Beschermd stadsgezicht

Delen van het plangebied zijn op 5 juli 1971, respectievelijk 28 juni 1994, door de toenmalige minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht “Centrum Den Haag”. Het gebied wordt begrensd door de Prinsegracht, Grote Marktstraat, Spui, Groenewegje, Hooftskade, Om en Bij, Houtzagerssingel en Buitenom. Ter hoogte van het Groenewegje en Hooftskade ligt de grens achter de bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0012.jpg"

kaart 2.10: rijksbeschermd stadsgezicht Centrum Den Haag

Doel van de aanwijzing is om de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende structuur en ruimtelijke kwaliteit van het gebied te onderkennen als zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen het gebied. De aanwijzing beoogt een basis te geven voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt, en daarop voortbouwt.

Binnen het beschermde gezicht zijn de belangen waarop de bescherming is gericht niet overal gelijk van aard en gewicht. De te beschermen waarden van het plangebied worden in het aanwijzingsbesluit en de daarbij behorende toelichting, als volgt gewaardeerd:

  • Ondanks veranderingen is de ontwikkelingsgeschiedenis van het stadscentrum van Den Haag nog volop waarneembaar en herkenbaar. Het centrum manifesteert zich als afzonderlijke eenheid binnen het totale stedelijke gebied vooral door zijn grotendeels intact gebleven omgrachting.
  • In structuur en beeld is het historisch gegroeide drieluik van regeringscentrum, burgerlijke centrum en centrum van handel en nijverheid, nog goed herkenbaar in de stadsdelen Binnenhof en omgeving, Sint Jacobskerk e.o., en de 'waterstad' ten zuiden van de Nieuwe Kerk.
  • Het Binnenhof en omgeving vormt een uitzonderlijk gevarieerd geheel van grote openbare ruimten, waaraan voorname, relatief grootschalige en vaak zeer monumentale bebouwing is gesitueerd, bestaande uit een afwisseling van statige woonhuizen en openbare en bijzondere gebouwen met een specifieke functie.
  • In het grootste deel van het beschermde stadsgezicht is het historische karakter in grote mate bewaard gebleven. Daar zijn bovendien in zijn algemeenheid ook de vormgeving van de bebouwing, de profilering en inrichting van de openbare ruimte, en de verkavelings- en bebouwingsstructuur van betekenis.
2.3.1.4 Gebouwde monumenten

De lijst van in het plangebied aanwezige rijks- en gemeentelijke monumenten is opgenomen in Bijlage 8 bij de regels van dit plan. Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud, aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1, onder f, of ingevolge artikel 2.2, lid 1, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist.

2.3.1.5 Karakteristieke gebouwen

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Dit zijn historische gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek, zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld. Sloop van deze gebouwen is ongewenst. Deze bebouwing is onder andere geïnventariseerd op grond van de historisch-ruimtelijke waarderingskaart opgenomen bij de regels ( Bijlage 6 en Bijlage 7) of op grond van het Monumenten Inventarisatie Project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0013.jpg"

Afbeelding 2.1: Hofjeswoningen aan de Van Hogendorpstraat

2.3.1.6 Straten en straatwanden binnen het Rijksbeschermd Stadsgezicht

Kenmerkend voor de ruimtelijke opbouw en daarmee het stedelijke karakter zijn de aan alle zijden gesloten bouwblokken waarin de bebouwing ononderbroken direct aan de straat staat en waarbinnen erven en tuinen liggen besloten, duidelijk afgeschermd van de openbare ruimte. Waar plaatselijk bebouwing ontbreekt vormen tuinmuren, veelal voorzien van poorten of hekwerken de scheiding met de openbare ruimte. Bij de grotere bouwblokken worden de binnenterreinen meestal ontsloten door smalle steegjes of poorten in de gesloten randbebouwing, waarachter niet zelden een intiem hofje of een kerk- of schoolgebouw schuilgaat.

De bouwblokken zijn in het algemeen ongeveer haaks op de openbare ruimte verkaveld, behalve daar, waar sterke krommingen en schuine straathoeken dat verhinderen. De verdere verkaveling van de binnenterreinen is daarvan afgeleid. Vooral in het Spuikwartier en het Kortenbosgebied werden die binnenterreinen in de 19de eeuw volgebouwd met hofjes van eenvoudige arbeiderswoningen waarvan er nog verschillende resteren. De oudere liefdadigheidshofjes zijn daarentegen overwegend met de toegangszijde aan de straat gesitueerd, van waaruit dikwijls een monumentale poort toegang geeft tot een stemmige binnenhof.

Tussen de verschillende delen van de binnenstad zijn in de verkaveling grote verschillen in breedte, diepte en omvang herkenbaar, deels al van oudsher, deels door latere herverkaveling. Hoewel een duidelijke verkavelingssystematiek zich moeilijk laat ontdekken, lijkt het geheel herleidbaar tot een basisbreedte van vijf a zes meter voor het gewone woonhuisperceel. Bij de vele patriciershuizen en bijzondere gebouwen in Den Haag bedraagt de perceelbreedte veelal een meervoud daarvan. Het meest fijnmazig is de verkaveling in de oudste delen van de burgernederzetting rond de Grote of Sint Jacobskerk, het Spuikwartier en de Denneweg, het ruimst in het hofkwartier, het Willemspark en de zone Prinsegracht - Grote Marktstraat.

De verkavelingverschillen weerspiegelen zich navenant in het bebouwingsbeeld dat plaatselijk grote schaalvariaties vertoont, maar anderzijds ook een betrekkelijk homogene hoofdindeling heeft. Zeer kenmerkend hierin ook zijn de verticaal geplaatste openingen. In meerderheid telt de bebouwing drie a vier bouwlagen van onderling verschillende hoogte onder een betrekkelijk lage kap. In veel gevallen komt daarbij de derde en gewoonlijk laagste verdieping alleen aan de straatzijde voor. Vanaf circa 1900 komen ook platte daken voor.

Bebouwing in minder dan twee lagen komt aan de openbare straten slechts sporadisch voor, op besloten binnenterreinen echter des te meer. In beide gevallen betreft het meestal hofjes, al dan niet van liefdadigheid, en in een aantal achterstraten bijgebouwen van uiteenlopende aard.

Tot de 20ste eeuw werd in Den Haag in niet meer dan vier lagen gebouwd, zowel in het centrum als in de stadsuitbreidingen. Enkele vooroorlogse experimenten als het magazijn De Bijenkorf en de coöperatie De Volharding aan de Grote Marktstraat daargelaten was er tot ruim na de Tweede Wereldoorlog geen sprake van hoogbouw in de binnenstad. De hoogste bebouwing wordt aangetroffen in de zone Grote Markstraat - Kalvermarkt.

De bebouwingshoogte varieert in het algemeen meer door de per pand vaak zeer verschillende verdiepingshoogten dan door het aantal verdiepingen, zodat het geen uitzondering is, dat een pand van twee bouwlagen even hoog of zelfs hoger is dan een belendend pand van drie lagen. De statige panden in het hofkwartier, aan de Prinsegracht en incidenteel in de rest van de binnenstad hebben bovendien vaak een souterrain en plaatselijk komen 19de eeuwse panden voor met een lage parterre en daarboven twee hogere verdiepingen.

Daar waar het bebouwingsbeeld sterk wordt gedomineerd door achttiende- en negentiende eeuwse lijstgevels manifesteert de variërende bouwhoogte zich meer in de pandsgewijs verspringende gootlijsten dan in de hoogte van de kappen die daar deels achter schuilgaan en in het gevelbeeld een tamelijk ondergeschikte rol spelen. Bij de panden van na 1880 is dit minder het geval en kan ook de kap prominent in het zicht zijn. Het is voornamelijk aan grotere (bredere) openbare ruimten en op straathoeken, dat de kappen van de gebouwen een beduidende rol spelen in het ruimtelijk beeld. Naast lijstgevels kenmerkt deze latere architectuur zich ook door het gebruik van topgevels. In het algemeen hebben de smallere panden een met pannen gedekt schilddak met de nok haaks op de straat, de bredere een dwarskap evenwijdig aan de straat of een omlopend of afgeplat schilddak. De hofjes en andere vormen van laagbouw hebben meestal een langgerekt schild- of zadeldak. De dakhelling bedraagt zelden meer dan 45 graden. Langs de Grote Marktstraat overheersen de platte daken van de grote warenhuizen.

De voorgevels zijn overwegend symmetrisch ingedeeld. Bij de eenvoudiger woon- en winkelpanden overheerst een driedeling, bij de voornamere huizen een indeling in vier of meer traveeën, veelal geleed door pilasters of lisenen en geaccentueerd door een geprononceerde ingangspartij. De vele bijzondere gebouwen en complexen, alsmede de warenhuizen in het kernwinkelgebied, hebben dikwijls een afwijkende gevelindeling, maar ook daarbij is meestal sprake van een zekere verticale geleding.

De gevels zijn overwegend in baksteen opgetrokken, afwisselend in schoon metselwerk en pleisterwerk of combinaties van beide. Kroonlijsten, kozijnen, deuren, ramen en eventuele balkons zijn in hout uitgevoerd en geschilderd. Vooral in de oudere winkelstraten wordt het gevelbeeld afgewisseld door voorbeelden van de soms uitbundige neorenaissance van de late 19de eeuw en de Art Nouveau van rond de eeuwwisseling. Vooral de laatste stijl heeft een uitdrukkelijk stempel gedrukt op de Haagse winkelarchitectuur, en er bestaan dan ook nog vele voorbeelden van. De moderne bouwkunst sedert circa 1900 is vooral geconcentreerd in het kernwinkelgebied. Daarin manifesteren zich in toenemende mate modernere bouwmaterialen als gietijzer, staal, beton, glas en keramiek.

2.3.1.7 Straten en straatwanden buiten het Rijksbeschermd Stadsgezicht

Het bebouwingsbeeld van de stationsbuurt wordt het gekenmerkt door aaneengesloten gevelwanden in de rooilijn. De wijk kent grote verschillen in kwaliteit en diversiteit van de bebouwing. Twee architectonische hoogtepunten op locaties van voor de stedelijke uitleg zijn het paviljoen (voormalig accijnshuis) op het Rijswijksepliein uit 1827 van de stadsarchitect Zeger Reijers en het station Hollands Spoor gebouwd in 1888-1893 door D.A.N. Margadant. Langs het Groenwegje is de in oorsprong 17de en 18de eeuwse bebouwing bewaard gebleven. Langs de Stationsweg, het Hygenspark en het Oranjeplein valt de opzet van het stadsbestuur om hier een woonwijk voor welgestelde te realiseren nog te bespeuren. De individuele of als ensemble achter een symmetrisch gevelfront ontworpen panden in eclectische stijl panden behoren tot de rijkste van de wijk. In de overige straten is de bebouwing vrij eenvoudig, meestal in neo-renaissancestijl. Het beneden- en bovenhuis overheerst. Vaak is sprake van speculatiebouw. De wijk bezit aan de Hoefkade en de van Hogendorpstraat twee hofjescomplexen, gebouwd in opdracht van de “Vereeniging tot verbetering der woningen van de arbeidende klasse”. Die met name sociaal-historisch van belang zijn.

Belangrijke waarden in de stationswijk zijn:

  • De stedenbouwkundige waarde van de as Stationsplein-Stationsweg als entree naar de binnenstad;
  • De 19e eeuwse architectuur van het Huygenspark in combinatie met de grote openheid en groenstructuur;
  • De stedenbouwkundig-historisch belangrijke situering van het paviljoen aan het Rijswijkse Plein en de architectuur van het paviljoen;
  • De waarde van de historische waterstructuur aan het zieken.
2.3.1.8 Openbare ruimte

Het karakter van de openbare ruimte is sterk beïnvloed door de grootstedelijke ontwikkeling van Den Haag sedert het midden van de vorige eeuw. In de meeste straten is de indeling van het dwarsprofiel dan ook niet van bijzonder belang. Voor zover daar nog sprake van is, is de historische waarde gelegen in de nog tamelijk strakke belijning van de in het profiel aanwezige gebruikszones en in het verband tussen die indeling en de verdere ruimtelijke inrichting.

Van belang zijn vooral de dwarsprofielen over de grachten en hun belendende kaden die de omtrek van de binnenstad markeren. Van betekenis is hier de relatie tussen de breedte van het water en de flankerende kaden, de gemetselde kademuren, en de indeling van de kaden in een met natuurstenen kasseien geplaveide strook langs het water waarin bomen zijn gepland, een verkeersstrook, een trottoir en een particuliere stoepenstrook direct voor de bebouwing. In het dwarsprofiel van een aantal gedempte grachten speelt boombeplanting eveneens een belangrijke rol. In het ruimtelijke beeld van het plangebied vormt de Nieuwe Kerk met de ommuurde kerkhof een belangrijk historisch oriëntatiepunt.

2.3.2 Archeologie
2.3.2.1 De geologische ondergrond

Het plangebied ligt in een deel van Den Haag dat vooral door natte afzettingen wordt gekarakteriseerd. De bodemopbouw bestaat uit Hollandveen op zand van de Laag van Voorburg. De Laag van Voorburg is duizenden jaren geleden afgezet, nadat in de kustvlakte door de getijdenwerking strandwallen waren gevormd die konden gaan verstuiven en voor duinvorming zorgden. Omstreeks 2000 v. Chr. waren alle strandwallen gevormd en was het achterland grotendeels afgesloten van de zee. Dit leidde tot een stagnatie in de afwatering, waardoor grote moerassen ontstonden. In deze moerassen werd veen gevormd, het zogenoemde Hollandveen. In de loop van het eerste millennium v. Chr. was uiteindelijk het hele gebied, afgezien van de hoogste delen van de strandwallen, bedekt met veen. Plaatselijk was dit pakket zelfs enkele meters dik.

2.3.2.2 Archeologische potenties en waarden

Het laag gelegen, natte veenlandschap was lange tijd niet geschikt voor bewoning. De bewoning concentreerde zich juist op de hoger gelegen strandwallen waarop ook rond het grafelijke hof het dorp Die Haghe ontstond. Vanaf de 10de eeuw werd het veengebied wel ontgonnen en nadien ingepolderd. Het diende voornamelijk voor het weiden van vee.

Aan het eind van de 14de eeuw breidde het dorp Die Haghe zich uit in de richting van de venige strandvlakte. Tussen de Spuistraat, Raamweg en de gedempte Gracht ontstond een handwerkerswijk. De aanwezigheid van afvoerwater, in de vorm van veenstroompjes, was daarbij een aantrekkelijke factor voor ambachten die afhankelijk waren van stromend water, zoals textiel- en leerbewerking. Bij archeologisch onderzoek op meerdere plaatsen in dit gebied zijn overblijfselen van huizen en werkplaatsen uit deze periode onderzocht. Zo zijn bijvoorbeeld de tientallen opgegraven schoenen bij een woonhuis aan de Bierkade toe te wijzen aan een schoenmakerswerkplaats. Ook op andere locaties in en rond de Wagenstraat en de Sint Jacobstraat zijn bij opgravingen kuilen vol leerafval gevonden. Het Spui, één van de veenstroomjes, werd rond 1345 gekanaliseerd en groeide uit tot een belangrijke aanvoerroute voor de bevoorrading van het dorp. Niet lang daarna werden de eerste huizen langs het Spui gebouwd. Door de snel toenemende rijkdom van Die Haghe en het daarmee gepaard gaande toenemende inwoneraantal, breidde deze bebouwing zich steeds verder naar het zuiden uit. Opgravingen aan het Spui hebben resten aan het licht gebracht van middeleeuwse woonhuizen die uit hout waren opgetrokken. Vanaf de 15de eeuw werd bij woningen ook steen als bouwmateriaal gebruikt. Halverwege de 17de eeuw werden verdedigingssingels rond de stad gegraven. Vanaf dat moment maakte een belangrijk deel van het plangebied deel uit van het stedelijk gebied. De huidige Zuidwal en Bierkade vormden hier de begrenzing. In 1649 werd de Nieuwe kerk aan het Spui gebouwd nadat de Grote kerk te klein was geworden. Na de sluiting van het Sint Jacobskerkhof werden veel Hagenaars begraven in en rond de Nieuwe Kerk. Tijdens restauratiewerkzaamheden aan de kerkvloer in 1987 en 2007 ontdekten archeologen tientallen nog intacte grafkelders en een 18de eeuwse knekelkelder met duizenden mensenschedels en -beenderen.

De bebouwing buiten de singels concentreerde zich in de 17de eeuw in het gebied tussen het Spui, Bierkade, Wagenstraat. Aan het Zieken kwamen bij opgravingen een herberg en bebouwing uit de 17de eeuw aan het licht. Ook werd een grote hoeveelheid scherven van terracotta tuinpotten gevonden, waarschijnlijk productieafval van de pottenbakkersfamilie Van Schaick die in de 17e eeuw aan het Groenewegje woonde.

Tot in de 19de eeuw vond er geen belangrijke uitbreiding van het stadsgebied plaats. Pas bij de aanleg van de spoorlijn tussen Den Haag en Delft deden zich hier nieuwe bouwontwikkelingen voor.

Aan het eind van de 19de eeuw was het plangebied volledig bebouwd. In de tweede helft van de 20ste eeuw zijn delen van het plangebied herontwikkeld, waarbij eventueel aanwezige archeologische waarden verloren zijn gegaan. Dit geldt voor het zuidwestelijk deel van het plangebied, grofweg tussen Rijswijkse plein, Huijgenspark, Van der Duynstraat, Oranjeplein en Parallelweg. Ook in de gebieden rond het Helena van Doeverenplein, het Buitenom, en tussen het Spui, Sint Jacobsstraat, Wagenstraat en Amsterdamse Veerkade is veel teloor gegaan. Deze delen van het bestemmingsplangebied hebben dan ook geen archeologische verwachting meer.

Voor de overige delen van het bestemmingsplangebied wordt in het plan de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 2 opgenomen. Hier is een verwachting op het voorkomen van archeologische waarden uit de middeleeuwen en nieuwe tijd. In die delen waar de dubbelbestemming van kracht is, gelden bouwregels en een aanlegvergunningenstelsel.

2.4 Ruimtelijke structuur

2.4.1 Stedenbouwkundige structuur

Een kruispunt van twee wegen vormt de historische basis voor de stedenbouwkundige opbouw van de binnenstad. In noordoostelijke richting lag op de strandwal de middeleeuwse verbindingsroute 's-Gravezande - Leiden, die buiten de oude stadskern wordt gemarkeerd door de Loosduinseweg en de oude Leidse Straatweg door het Haagse Bos. Binnen de kern is het oorspronkelijke beloop van deze route waarschijnlijk de Lange Vijverberg en de Plaats, en vervolgens de Hoogstraat, Dagelijkse Groenmarkt, Riviervismarkt en Westeinde geweest.
Deze weg wordt doorkruist door een zuidoostelijke route van de kust (Scheveningen) naar Delft, gevormd door het tracé Scheveningse weg, Zeestraat, Noordeinde, Hoogstraat, Venestraat, Wagenstraat, Huygensstraat en Rijswijkse weg. Het pre-stedelijke patroon van wegen, waterlopen en geest- en polderverkavelingen vormt de basis in de ontwikkeling van de Haagse stadsplattegrond. Een belangrijke ingreep die bepalend is geweest voor de huidige opbouw van de binnenstad, was de aanleg van de grachtengordel in de 17de eeuw.

In tegenstelling tot de organische opbouw van de binnenstad kende het plangebied buiten de grachten een meer planmatige aanpak, gebaseerd op de slotenstructuur in de Zusterpolder.

De eerste ontwikkelingen buiten de grachtengordel vonden plaats langs de Trekvliet en om het Huygenspark. (rechts van de molen).

In 1843 wordt het station Hollands Spoor geopend aan de oudste spoorlijn van Nederland, de lijn Amsterdam – Leiden – Den Haag (en 4 jaar later) – Rotterdam. Vanaf dat moment vindt de ontwikkeling plaats van de Stationsbuurt en in het verlengde daarvan de Schilderswijk. De Stationsweg van het station naar het centrum wordt aangelegd, en daarom heen worden deftige huizen gebouwd. Het moest een buurt worden met allure, getuige de aanleg van het Huygenspark en - wat later - van het Oranje plein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0014.jpg"

kaart 2.11: plattegrond van Den Haag in 1879

In de tweede helft van de 19de eeuw trok Den Haag als gevolg van de industriële revolutie, veel arbeiders naar de stad. Het gebied tussen het Oranjeplein en de Stationsweg werd verkaveld met gesloten bouwblokken evenwijdig aan de gracht. Naast voorname huizen werden arbeiderswoningen gebouwd. Het voormalige hofje aan de van Hogendorpstraat is hier nog een voorbeeld van. Het rode dorp dateert ook uit die periode, maar was opgezet voor de heropvoeding van a-socialen. Deze verkaveling van lange rechte blokken loodrecht op de Hoefkade (een oorspronkelijk poldersloot) vormde de basis voor de verdere invulling van de Zusterpolder (Schilderswijk). Lange tijd veranderde er weinig aan de wijk. Een belangrijke ingreep was het verleggen van de hoofdroute naar het centrum via het Zieken en het (gedempte) Spui.

In de jaren '50 werd een aantal grote kantoren in de Stationsbuurt gebouwd. Het kantoor van 'Gemeentewerken' kwam aan het Zieken en rondom het Hollands Spoor werd het Hoofdpostkantoor gebouwd. Tegenover het station kwam het Rijksbelastingkantoor en werd nog een aantal kantoren gerealiseerd.
Met de bouw van Station Den Haag Centraal verschuift de werkgelegenheid richting het nieuwe station. Het versterkte de verpaupering in het oude centrum en de Stationsbuurt. De reconstructie en saneringsplannen versterken de onrust.

2.4.2 De stadsvernieuwing

In de tweede helft van de jaren '70 werd een begin gemaakt met de stadsvernieuwing. Er werden veel woningen gesloopt. Er gold dat nieuwbouw zo min mogelijk inbreuk mocht maken op de kleinschaligheid, zowel in massa als verschijningsvorm. De oorspronkelijke stedenbouwkundige structuur was uitgangspunt. Belangrijke projecten waren o.a. de Ellips van Jo Coenen, de woningbouw van Charles Van der Hove en het project Jan Blankenstraat e.o. met de Bazar aan de Hoefkade. Het meest recente (afgeronde) project is de renovatie van het “Rode dorp” tot starters- en studentenwoningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0015.png"

kaart 2.12: overzicht stadsvernieuwing oude centrum / stationsbuurt

2.4.3 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied wordt ontsloten door het Zieken, Stationsplein en Rijswijkseplein. Deze ontsluitingswegen zijn voor een groot deel doorgaande routes voor één of meer verkeerssoorten. Daarnaast zijn er een aantal doorgaande routes in het gebied aanwezig voor het openbaar vervoer en voor het fietsverkeer. Aan de noordoost zijde van het gebied ligt het belangrijke vervoersknooppunt Station Hollands Spoor. In de volgende paragrafen is per verkeerssoort de bestaand situatie nader beschreven.

2.4.3.1 Gemotoriseerd verkeer

In het plangebied heeft de invoering van het Verkeerscirculatieplan in 2009 geleid tot een grote verandering van de verkeerstromen. Het Verkeerscirculatieplan voor het centrumgebied is er onder andere op gericht om doorgaand verkeer uit de binnenstad te weren en de verblijfskwaliteit van de binnenstad voor voetgangers en fietsers te vergroten. De Centrumring heeft door het Verkeerscirculatieplan nog nadrukkelijker een functie krijgen voor de verdeling van het bestemmingsverkeer van en naar de diverse delen van het centrumgebied, en als doorgaande route buiten het centrumgebied om. Door het weren van autoverkeer is meer ruimte gecreëerd voor de fiets en het openbaar vervoer en is de binnenstad aantrekkelijker geworden.

In de verkeersstructuur van de Stationsbuurt hebben de Stationsweg en Stationsplein belangrijke verkeersfuncties. De Stationsweg / Wagenstraat is een belangrijke ontsluiting van de Stationsbuurt en staat aan de westzijde via de Amsterdamse Veerkade in verbinding met het stedelijke hoofdwegennet, en aan de oostzijde met het Stationsplein en de Oranjelaan. De Stationsweg is de weg waar het autoverkeer zich verzamelt en langs verplaatst. Dit geldt ook voor de Hoefkade en de Parallelweg. De autoroutes naar de Stationsbuurt kenmerken zich doordat er feitelijk maar twee entrees zijn. Dat is of via het Rijswijkse Plein, of via de Schedeldoekshaven / Stille Veerkade. Op onderstaande kaart zijn de aanrijdroutes weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0017.png"

kaart 2.13: Autoroutes naar de Stationsbuurt (situatie na aanleg Rotterdamse Baan)

Buiten deze ontsluitende routes en de routes voor het openbaar vervoer, zijn de overige wegen aan te merken als woonstraten. Deze woonstraten zijn ingericht als 30 km/u wegvakken of woonerven, en hebben vooral een verblijfskarakter.

2.4.3.2 Openbaar vervoer

Aan de randen van het plangebied bevinden zich hoofdroutes van het openbaar vervoer.

De route Rijswijkseplein-Zieken-Spui is onderdeel van de tracés van de tramlijnen 1, 9, 15 en 16.

Het Stationsplein heeft een belangrijke functie voor het tramverkeer. Op dit plein voor station Hollands Spoor halteren de trams. Het busverkeer haltert aan de Laakzijde van het Station. Het Stationsplein is de plaats waar fietsverkeer en voetgangersverkeer samenkomen, een andere vervoerswijze kiest of via de interwijkverbinding (fiets- en voetgangerstunneltje) zich naar Laak verplaatst.

Via het Stationsplein rijden tramlijnen 1, 9, 16 en 17, en doen daar Station Hollands Spoor aan. De tramlijnen 11 en 12 hebben daar hun eindpunt met een keerlus via het Rijswijkseplein, de Oranjelaan en de Stationsweg.

2.4.3.3 Langzaam verkeer

In het plangebied en aan de randen ervan is een aantal belangrijke doorgaande fietsroutes aanwezig. Via de Lutherse Burgwal, Paviljoensgracht en Stille Veerkade is dit stelsel van fietsroutes gekoppeld aan de doorgaande routes via de Wagenstraat / Stationsweg naar Laak en Rijswijk en aan de route via de Amsterdamse Veerkade en het Prins Bernhardviaduct naar het Bezuidenhout en verder. Ook de route Spui / Zieken aan de rand van het plangebied maakt deel uit van het stelsel van doorgaande routes voor de fiets tussen Laak en Scheveningen.

In het plangebied zijn op de belangrijke doorgaande fietsroutes vrij liggende fietspaden aanwezig. Op andere delen zijn fietspaden door de aard of inrichting niet nodig (erftoegangswegen, voetgangersgebied), of fysiek niet mogelijk.

2.4.3.4 Parkeren

Buiten het voetgangersgebied zijn er in het plangebied op grote schaal parkeerplaatsen op de openbare weg aanwezig. Voor de parkeerplaatsen op straat geldt in het gehele plangebied een betaaldparkerenregime. De parkeerdruk in dit gebied is hoog. Diverse complexen in het plangebied hebben eigen (gebouwde) parkeervoorzieningen.

2.4.4 Groen

Binnen het plangebied vormen het Huygenspark en de Haagweide de enige groenvoorzieningen. Direct grenzend aan het plangebied ligt het Oranjeplein. Verder bevindt zich nog een aantal (historische) tuinen in de door gebouwen omsloten binnengebieden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0018.jpg"

Afbeelding 2.2: het Huygenspark

2.4.5 Water

Het plangebied ligt in het boezemgebied en watert direct af op het boezemwater. Er liggen in het gebied geen waterkeringen. De in het plangebied aanwezige grachten behoren tot de primaire wateren en zijn van belang voor de waterhuishouding in het plangebied.

2.4.6 Bodem

Het plangebied is gelegen in zone B3/01 van de bodemkwaliteitskaart. Hier verwacht de gemeente Den Haag een slechtere bodemkwaliteit vanwege de stedelijke ophooglaag. De bodem in deze zone is indicatief licht tot sterk verontreinigd. Grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart is alleen mogelijk binnen deze zone, en niet naar andere zones.

2.4.7 Kabels en leidingen

In het gebied liggen geen grote gastransportleidingen.

2.5 Functionele structuur

2.5.1 Bedrijven en dienstverlening

De Stationsbuurt wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een zeer grote verscheidenheid aan bedrijven en instellingen. De omvang van de bedrijven is doorgaans klein, het zijn grotendeels één-persoonsbedrijven. Slechts een klein aantal bedrijven en instellingen heeft meer dan twintig werknemers in dienst. Het aantal bedrijven in het plangebied lijkt de afgelopen jaren niet te zijn afgenomen. Ook komen veel ateliers voor (al dan niet in combinatie met wonen). Banken, kappers e.d, reisbureaus, nagelversiering vallen onder de noemer van dienstverlening. Deze functies passen goed binnen de aanwezige winkelstructuur.

2.5.2 Detailhandel

In het plangebied komen diverse winkelconcentraties en wat verspreide bewinkeling voor. De belangrijkste winkelstraat is de Stationsweg. De Stationsweg heeft voornamelijk een functie als buurtwinkelcentrum. De schaal van de winkels is over het algemeen relatief klein. Ook zijn filiaal- en ketenbedrijven in deze straten nauwelijks vertegenwoordigd.

De detailhandel in het plangebied functioneert over het algemeen redelijk. Wel ondervindt met name de wijkbedienende detailhandel hevige concurrentie. In de wijk overlappen de verzorgingsgebieden van de diverse winkelconcentraties elkaar. Daarnaast ondervindt met name de food-sector concurrentie van grootschalige winkelbedrijven met parkeergelegenheid in het Laakhavengebied. Voor de bovenwijkse bedrijvigheid zoals non-food, is sprake van concurrentie met de binnenstad die op loopafstand ligt.

De detailhandel aan de Stationsweg heeft sterk te lijden gehad van de opkomst van het Centraal Station als belangrijkste station van de stad en de daardoor gewijzigde aanlooproutes naar het centrum. Momenteel wordt hard gewerkt aan het revitaliseren van dit gebied. Zie hiervoor paragraaf 5.2.3 over de herinrichting van de openbare ruimte rond het Stations Hollands Spoor.

2.5.3 Cultuur

In het gebied van Stationsbuurt bevindt zich een aantal cultuurvoorzieningen, waaronder:

ADRES   VOORZIENING   TOELICHTING  
Groene Wegje 136-137   Galerie West   Galerie West is een galerie en tentoonstellingsruimte voor actuele kunst. De galeriefunctie bevindt zich op de begane grond. Op de eerste etage is een ontwerpbureau gehuisvest met daarboven een woonfunctie. www.westdenhaag.nl  
Hoefkade

Huisnummer 60-301  
Het Rode Dorp
 
Eigendom van Staedion. Een aantal studentenwoningen is speciaal beschikbaar voor studenten van de KABK/KC (en andere kunstacademies) toegerust met atelierruimte.
http://www.rodedorpdenhaag.nl/nl/studentenkamers-en-woning en
http://www.rodedorpdenhaag.nl/nl/nieuws/open-huis-voor-stude nten-kunstacademies  
Stationsweg 137   Liefhertje en de Grote Witte Reus   LhGWR is een galerie en winkel en organiseert exposities en activiteiten waarbij de ontwikkeling van (jonge) kunstenaars centraal staat en waarbij zij op artistiek inhoudelijk gebied de hoofdrol spelen. www.grotewittereus.nl
Op de verdieping bevinden zich ateliers.  

tabel 2.1: overzicht cultuurvoorzieningen Stationsbuurt

2.5.4 Horeca

De horeca concentreert zich voornamelijk aan de Stationsweg. Deze straat geldt als aanlooproute in de richting van het centrum. Het betreft hier vrijwel uitsluitend kleinschalige en wijkbedienende horeca.
In vergelijking met tien jaar terug de hoeveelheid horeca in de stationsbuurt gelijk gebleven (inclusief de nieuwbouw). Het aantal vestigingen aan de Avenue Culinair is verdubbeld.

2.5.5 Kantoren

Het plangebied valt buiten de specifieke kantoorgebieden die Den Haag kent. De aanwezige specifieke kantoorgebouwen moeten daarom gezien worden als “incidenten”. Verspreid over het gebied komen meestal kleinere kantoren voor. Een aantal kantoorpanden in het gebied heeft een andere bestemming gekregen. Nieuwe kantoorontwikkelingen vinden met name plaats rondom het Centraal Station en aan de zuidzijde van het station Holland Spoor.

2.5.6 Wonen
2.5.6.1 Woningen

Het plangebied "Stationsbuurt" ligt tussen de Haagse Binnenstad en het station Holland Spoor. Het plangebied is een divers gebied met een wisselende samenstelling zowel qua functies als qua bewoners.

In het plangebied zien we een mix van particulier en corporatiebezit, met een hoog aandeel van corporatiebezit in Huygenspark (73% tegen 12% particulier bezit). De woningvoorraad bestaat 'overall' hoofdzakelijk uit appartementen. De woningen hebben hun oorsprong van voor 1915. De nieuwbouw komt vooral uit de periode 1980 tot 2000.

De huishoudens bestaan voornamelijk uit eenpersoonshuishoudens in de leeftijdscategorie 20 t/m 44 jaar. Het merendeel van de bevolking heeft één laag inkomen. Het plangebied heeft een benedengemiddelde woningmarktpositie: de WOZ-waarde van de woningen en appartementen ligt een stuk lager dan het Haagse gemiddelde.

2.5.6.2 Woonwagens

In het plangebied zijn geen woonwagens aanwezig en zijn ook geen woonwagens toegestaan.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Stationsbuurt vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. In het geldende beleidskader zijn twee soorten beleid te onderscheiden: ruimtelijk en sectoraal beleid.

De eerste paragraaf gaat in op het beleid ten aanzien van de cultuurhistorische waarden en archeologie. De paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het allesomvattende ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna volgt de paragraaf 'Sectoraal beleid', waarin het specifieke beleid voor een bepaald thema uiteen wordt gezet. Voor het voorliggende bestemmingsplan zijn de thema's die in de onderstaande paragrafen worden behandeld van toepassing.

3.2 Cultureel erfgoed

3.2.1 Cultuurhistorische waarde
3.2.1.1 Modernisering monumentenzorg (MoMo)

In november 2009 stemde de Tweede Kamer in met de Moderniseringsplannen voor de Monumentenzorg (MoMo) van de minister van OC&W. Een van de drie grote veranderingen is het meewegen van de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening. Per 1 januari 2012 is daarom het Bro gewijzigd en is de gemeente verplicht in een bestemmingsplan een beschrijving op te nemen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.
Doel hiervan is het meer vorm en inhoud geven aan de borging van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Dat betekent een analyse moet worden verricht naar de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en dat daar conclusies aan moeten worden verbonden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

3.2.1.2 Rijksbeschermd stadsgezicht

De Monumentenwet 1988 omschrijft een beschermd stadsgezicht als 'groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke en structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke waarde of cultuurhistorische waarde (..)' en dat vanwege dit algemene belang door de minister van OC&W en de minister van VROM als zodanig is aangewezen.

Het plangebied Stationsbuurt maakt deel uit van het rijksbeschermd stadsgezicht Den Haag Centrum. De Monumentenwet 1988 verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijksbeschermd stadsgezicht. De cultuurhistorische waarden die zijn aangewezen en die door dit bestemmingsplan worden beschermd, zijn verwoord in de toelichting op de aanwijzing. Het nieuwe bestemmingsplan maar ook het vigerende bestemmingsplan voorziet daarin.

3.2.1.3 Provinciaal beleid

Voor de provincie is het cultureel erfgoed van grote betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. De inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen staat daarbij voorop. Het provinciale beleid is vooral gericht op het beschermen van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS). Deze is door de provincie Zuid-Holland in 2005 vastgesteld. In de CHS zijn de kenmerken en waarden van landschap, nederzettingen en archeologie aangegeven. Het plangebied is in de CHS niet aangemerkt als landschap met een zeer hoge waarde. In de Nota is verder bepaald dat voor beschermde stads- en dorpsgezichten in het bestemmingsplan de bescherming en zo nodig versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden worden geregeld. Ook monumentale en karakteristieke objecten, waaronder MIP-objecten gelegen in deze gebieden, dienen te worden beschermd.

Als een uitwerking van de CHS heeft de provincie in april 2010 de Regioprofielen Cultuurhistorie vastgesteld. De Provinciale Structuurvisie vormt samen met de Regioprofielen Cultuurhistorie het kader waarbinnen de provincie stuurt op cultuurhistorie en ruimtelijke ordening. De zestien 'Topgebieden Cultureel Erfgoed Zuid-Holland' zijn gebieden waar cultuurhistorische waarden in bijzondere mate én in onderlinge samenhang, voorkomen. Het cultureel erfgoed is hier nog in grote mate bepalend voor het karakter en de ruimtelijke kwaliteit. In de topgebieden is de continuïteit van het karakter van het gebied het uitgangspunt. Het Rijksbeschermd stadsgezicht binnen het plangebied behoort tot een van de zestien topgebieden.

3.2.1.4 Gemeentelijk beleid

De Structuurvisie Den Haag 2020 benoemt vier grote troeven van Den Haag, een daarvan is de monumentale residentie. De structuurvisie beschrijft de beschermde stadsgezichten als zéér waardevol en geeft aan dat deze door goed beheer hun kwaliteit zullen moeten behouden. Het wil zeggen dat in ruimtelijke veranderingsprocessen in de stad bestaande cultuurhistorische waarden een volwaardige rol spelen. Het wil ook zeggen dat de betreffende gebieden blijvend een betekenis hebben voor de identiteit en het karakter van de stad.

In de Agenda voor de Haagse Verdichting (RIS159469 2009) is verwoord dat verdichting in beschermde stadsgezichten moet bijdragen aan het versterken, dan wel herstellen, van stedenbouwkundige structuren en het versterken van de cultuurhistorische waarden van het gebied. Voor deze gebieden bestaan geen intensieve verdichtingsplannen. Verdichting moet met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden (RIS163015).

In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

In de in 2011 door het college van B&W vastgestelde erfgoedvisie “Bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een 'maatwerkbenadering', behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.

3.2.1.5 Monumentale gebouwen

Wijziging van een rijks- of gemeentelijk monument is zonder een vergunning van burgemeester en wethouders verboden (artikel 11 van de Monumentenwet 1988 of artikel 9 van de Monumentenverordening Den Haag). In Bijlage 8 van de regels worden de gebouwen genoemd die ingevolge artikel 6 van de Monumentenwet 1988 als rijksmonument of ingevolge artikel 3 van de Monumentenverordening Den Haag als gemeentelijk monument zijn ingeschreven.

Voor wijzigingen, waaronder verbouwingen en onderhoud aan zowel rijks- als gemeentelijke monumenten is op grond van artikel 2.1, lid 1 onder f. of ingevolge artikel 2.2, lid 1 onder b. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, een vergunning vereist. Toetsingscriteria zijn onder meer de architectuur- en cultuurhistorische waarden van het desbetreffende monument.

Behalve de beschermde monumenten kent het plangebied karakteristieke beeldbepalende bebouwing. Dit zijn gebouwen die op grond van hun architectonische kwaliteit en/of vanwege het feit dat ze zeer bepalend zijn voor het beeld van de straatwand ter plaatse, behoudenswaardig zijn. De architectuur sluit bescherming als monument in de toekomst niet uit. De gebouwen die zijn aangemerkt als karakteristiek zijn essentiële onderdelen van het stadsbeeld.

3.2.2 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten.
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

In het bestemmingsplangebied Oude Centrum komen de eenheden 2 en 3 voor (zie paragraaf 2.3.2.2). Voor de gebieden met eenheid 2 gelden onderzoekseisen en een vrijstellingsregime, waarbij de gemeente gebruik heeft gemaakt van de beleidsvrijheid die de Monumentenwet daartoe biedt. Wanneer tussentijds uit archeologisch onderzoek nieuwe gegevens beschikbaar komen, wordt deze informatie meegewogen in de beoordeling van vergunningaanvragen, en te zijner tijd verwerkt in de actualisatie van het beleid en de beleidsinstrumenten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt, in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld, wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen; of
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

Meer informatie over het archeologiebeleid van de gemeente Den Haag is te vinden in de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 op www.denhaag.nl.

3.3 Ruimtelijk beleid

3.3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Stationsbuurt worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

In het bestemmingsplan Stationsbuurt zijn geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee op grond van het Barro bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.3.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit (vastgesteld op 9 juli 2014) is opgesteld vanuit de gedachte dat regels en kaders van de overheid nodig blijven, maar niet nodeloos mogen knellen. De provincie wil met de visie een uitnodigend perspectief bieden. Het beleid voor ruimte en mobiliteit bevat daarom geen eindbeeld, maar wel ambities. Deze zijn verwoord in vier rode draden door het beleid voor ruimte en mobiliteit heen en strategische doelstellingen. Bij het werk aan deze ambities is het vinden van de balans tussen duidelijkheid en flexibiliteit voor maatschappelijke initiatieven een continue opgave.

De Visie Ruimte en Mobiliteit biedt geen vastomlijnd ruimtelijk eindbeeld, maar wel een perspectief voor de gewenste ontwikkeling van Zuid-Holland als geheel. De visie geeft zekerheid over een mobiliteitsnetwerk dat op orde is en de reiziger en de vervoerder keuzevrijheid biedt, en bevat voldoende flexibiliteit om in de ruimtelijke ontwikkeling te reageren op maatschappelijke initiatieven. Dat geeft houvast voor andere ruimtelijke plannen en voor investeringen in ruimte en netwerk. Het geeft ook duidelijkheid over de randvoorwaarden die de provincie daaraan stelt.

Vier rode draden geven richting aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.

Vanuit het besef dat stad en land één leefomgeving vormen met elkaar aanvullende kwaliteiten, kent deze Visie Ruimte en Mobiliteit een indeling in functionele in plaats van gebiedsgerichte hoofdstukken:

  • 1. mobiliteit en bebouwde ruimte;
  • 2. de kwaliteit van landschap, groen en erfgoed;
  • 3. water, bodem en energie.

Deze indeling maakt ook duidelijk waar de vier 'rode draden' het nadrukkelijkst doorwerken in het beleid: het beter benutten en het vergroten van de agglomeratiekracht hoofdzakelijk bij 'mobiliteit en bebouwde ruimte', het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit hoofdzakelijk bij 'kwaliteit van landschap, groen en erfgoed' en het bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving hoofdzakelijk bij 'water, bodem en energie'.

Samenhang tussen visie, programma's en verordening

De Visie Ruimte en Mobiliteit beschrijft het strategische beleid van de provincie Zuid-Holland. Het operationele beleid is opgenomen in programma's. Deze zijn preciezer en zullen daarom vaker worden geactualiseerd. Het Programma Ruimte bevat al het ruimtelijk relevante operationele beleid en het Programma Mobiliteit het operationele mobiliteitsbeleid met daaronder allerlei uitwerkingen. Mede door het verschil in uitvoering en detailniveau, zijn de programma's voor ruimte en mobiliteit apart gehouden.

Tot slot bevat het beleid een herziene ruimtelijke regelgeving, die is uitgewerkt in de Verordening ruimte 2014. De Verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. Onderdelen daarvan zijn flexibeler dan voorheen: het doel staat voorop en niet de manier waarop dat doel bereikt moet worden. Waar duidelijkheid gevraagd is, stelt de provincie vanuit bovenlokaal belang en wettelijke taken kaders en randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen.

De Visie Ruimte en Mobiliteit en het Programma Ruimte hebben beide de status van structuurvisie zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening. De Visie Ruimte en Mobiliteit heeft ook de status van verkeer- en vervoersplan zoals bedoeld in de Planwet Verkeer en Vervoer, paragraaf 3 (“Het provinciale verkeers- en vervoerplan”), artikel 5 en 6. De Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de provincie haar planologisch- juridische instrumentarium (waaronder de Verordening ruimte 2014, het inpassingsplan en de aanwijzing) kan inzetten als sprake is van een provinciaal belang. De provincie beschouwt in ieder geval van provinciaal belang de in de visie opgenomen doelen en de uitwerking daarvan in het programma. De Visie, de Programma's en de Verordening vullen elkaar aan, maar delen de belangrijkste drijfveer: het vertrouwen in de kracht van de samenleving.

De Verordening Ruimte bevat o.a. regels voor bebouwde ruimte en mobiliteit. Voor het stedelijke gebied is met name de Ladder voor duurzame verstedelijking van belang. Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende eisen:

  • de stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte, die zo nodig regionaal is afgestemd;
  • in die behoefte wordt binnen het bestaand stads- en dorpsgebied voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Het bestemmingsplan Stationsbuurt is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.3.3 Regionaal beleid

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen. Voor dit bestemmingsplan is vooral intensief ruimtegebruik van stedelijke wijken van belang. Voor de verschillende beleidsectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Stationsbuurt is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.3.4 Gemeentelijk beleid
3.3.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

Op 17 november 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Structuurvisie Den Haag 2020 vastgesteld: de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca. 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er door verdichting woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad.

Het bestemmingsplan Stationsbuurt is voor een deel gelegen in de kansenzone Centrum. In de kansenzones liggen ontwikkelingsgebieden waarin de ambitie van de structuurvisie het sterkst tot haar recht komt. Tegen de achtergrond van de huidige economische crisis zijn in het kader van het Bestuursakkoord 2014-2018 en het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) nadere prioriteiten gesteld.

3.3.4.2 Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling 2014

Het vijfde Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (RIS 263532) omvat de voorgenomen en in uitvoering zijnde fysiek ruimtelijke projecten die zijn gericht op de stedelijke ontwikkeling van Den Haag. Het college wil de strategie van geleidelijke en duurzame groei van de stad voortzetten. De economische crisis heeft geleid tot een pragmatische en innovatieve strategie voor stedelijke ontwikkeling.

De ruimtelijk-economische focus van Den Haag ligt op de centrale zone van de stad. Deze zone van kust tot Rijksweg A4 herbergt de economische en stedelijke kerngebieden van de stad en omvat de kust, internationale zone en het centrum. Naast de centrale zone blijft de focus gericht op de krachtwijken. Hierbij wordt een integrale aanpak nagestreefd. Het gaat ten eerste om het verbeteren van de woningen en zorgen voor meer differentiatie van de woningvoorraad.

Op basis van de bevolkings- en huishoudensprognoses is de verwachting dat Den Haag tot 2040 substantieel groeit. Het feit dat meer mensen naar Den Haag willen komen om te werken en wonen biedt kansen. De woningbouwambitie blijft dan ook gehandhaafd op 1.500 woningen per jaar. Daarbij wordt onder meer gebruik gemaakt van 'kleinschalig opdrachtgeverschap' en transformatie van langdurig leegstaand vastgoed.

3.3.4.3 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' is op 28 mei 2009 (RIS 159469) door de gemeenteraad vastgesteld. De agenda is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor Stationsbuurt in dat invulling wordt gegeven aan:

  • optoppen (dakopbouwen en minimaal vijf bouwlagen);
  • verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;
  • functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);
  • dubbel grondgebruik.

Verdichting kan bijvoorbeeld plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouwen opgenomen omdat het plangebied grotendeels een Rijksbeschermd stadsgezicht betreft. In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Wel kan verdichting eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.

In de in 2011 vastgestelde erfgoed visie “bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een 'maatwerkbenadering', behoudend waar nodig, en ruimte gevend waar dat kan.

Woningsplitsing
Op 18 februari 2014 is door Burgemeester en Wethouders de beleidsregel vastgesteld (RIS 270113) die bepaalt dat in een periode van tien jaar na het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning door middel van een dakopbouw ten behoeve van het gebruik, zij geen medewerking verlenen aan een aanvraag tot splitsing van de betreffende woning met dakopbouw in meerdere zelfstandige woningen. De toelating van woningsplitsingen is afhankelijk gemaakt van de hoogte van de van de parkeerdruk in de openbare ruimte in de omgeving van de te splitsen woningen. Wonigsplitsing moet ertoe leiden dat daaruit ontstane woningen een vloeroppervlakte van minimaal 35 m2 hebben.

3.3.4.4 Binnenstadsplan Den Haag 2010-2020

Het binnenstadsplan "Naar een complete Haagse binnenstad" (Rv 15/2009) richt zich op een complete binnenstad op het gebied van ruimte, economie, cultuur, sfeer en beleving. De samenhang en mix van functies in de typisch Haagse setting maakt een binnenstad specifiek. Het Binnenstadsplan heeft de status van een visie- en beleidsdocument en vormt de basis voor een uitvoeringsprogramma. Het plan is het ontwikkelingskader voor de verschillende gebieden in de Haagse binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0019.png"

Kaart 3.1: deelgebieden Haagse binnenstad

Daarbij zijn vijf speerpunten geformuleerd. Deze vijf speerpunten zijn een gezamenlijke opgave voor gemeente en marktpartijen:

  • Wonen: De woonfunctie van de binnenstad is nog beperkt en moet aanzienlijk versterkt worden. Hiermee wordt de levendigheid op straat vergroot en worden meer bestedingen aan de binnenstad gebonden. Het versterken van de woonfunctie vraagt om het toevoegen van woningen, maar ook om het verbeteren van het woonklimaat in de binnenstad.
  • Cultuur: Cultuur is al een sterk punt in de binnenstad. Dit verder uitwerken en uitbouwen kan de aantrekkingskracht van de binnenstad verder vergroten. Om de binnenstad in het komende decennium ook cultureel echt goed op de kaart te zetten, hangt veel af van de stuwkracht van het Cultuurforum.
  • Winkels/horeca/toerisme: Den Haag wil “beste winkelstad” worden, het culinaire profiel versterken en in combinatie met de kust het verblijfstoerisme versterken. Hiervoor is nog veel werk aan de winkel.
  • Sfeergebieden en oriëntatie: De afgelopen jaren zijn de sfeergebieden bij het werken aan de binnenstad een sterk leidend concept gebleken. Voor het Binnenstadsplan 2010-2020 wordt dan ook aan het principe van de sfeergebieden vastgehouden en wordt dit verder handen en voeten gegeven.
  • Marketing en communicatie: De bekendheid met en het imago van de binnenstad van Den Haag versterken, zowel bij consumenten (ook niet-bezoekers) als investeerders, is dé marketing-opgave. De marketing van de binnenstad wordt verder uitgebouwd en geïntensiveerd en meer aangesloten op de marketing van de hele stad.

3.4 Groen

3.4.1 Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsook voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de

Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken. Slechts in uitzonderlijke gevallen waarbij de ambitie, zoals neergelegd in de “Structuurvisie 2020” in het geding is, wordt een incidentele heroverweging niet uitgesloten.

In de nota zijn m.b.t. de Stedelijke Groene Hoofdstructuur twee kaarten opgenomen; een kaart met de “Stedelijke Groene Hoofd Structuur” en een kaart met “Ambities voor versterking van de Stedelijke Groene Hoofd Structuur”.

Binnen het plangebied zijn op de Oranjelaan en het Zieken bomenrijen aanwezig die onderdeel uitmaken van de Stedelijke Groene Hoofdstructuur.

3.4.2 Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de Nota Ecologische Verbindingszones 2008-2018 is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen. Er zijn twaalf ecologische verbindingszones in de stad onderscheiden. Per verbindingszone zijn het ambitieniveau, streefbeelden, doeltypen, doelsoorten, biotoopwensen en inrichtingseisen aangegeven.

Binnen het plangebied is geen water en groen aanwezig dat onderdeel uitmaakt van de Stedelijke Ecologische verbindingszones.

3.4.3 Bomen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Voor een volledig overzicht van de monumentale bomen in Den Haag zie Bijlage 1 / Bijlage 2 bij de toelichting.

Binnen het plangebied staan op de volgende locaties monumentale bomen:

  • Huygenspark t.o. 39: drie monumentale bomen
  • Huygenspark t.o. Huygensstraat 14A
  • Huygenspark bij Stationsweg
  • Huygenspark
  • Er staan monumentale bomen aan de kant bij Oranjeplein, net buiten het plangebied

Op 22 september 2011 is het gewijzigde initiatiefvoorstel Behoudenswaardige Bomen aangenomen (RIS 166340). De uitwerking van het voorstel heet: “Planbeoordeling Haagse Bomen”. Doel is om gemeentelijke bomen beter te beschermen bij gebiedsontwikkeling door tijdig de waarden van de bestaande bomen op het betreffende object in te schatten en te betrekken bij de bestuurlijke besluitvorming van (beginsel)bouwplannen. Op 1 oktober 2013 is de lijst met Behoudenswaardige Bomen uitgebreid door het "Vaststellen totaallijst vijfde tranche Monumentale Bomen in Den Haag 2013" (RIS 265314).

3.4.4 Groen en tuinen

Grote delen van Den Haag hebben een verkaveling van gesloten bouwblokken. De binnenterreinen hebben van oorsprong een rustig en groen karakter dat, daar waar enigszins mogelijk, behouden dient te blijven. Daarnaast is het vanuit het gezichtspunt van duurzaamheid gewenst het percentage bebouwd oppervlak te matigen. Hoe hoger het percentage bebouwd oppervlak, hoe hoger de belasting van het Haags rioolstelsel en hoe hoger uiteindelijk de hoeveelheid overstort van afvalwater. Het beleid is dan ook gericht op behoud van deze belangrijke elementen; zie ook RIS 181878 over behoud groen(beleving) wijken. In dat streven moet echter óók de wens van bewoners worden betrokken om op het achtererf een bebouwingsmogelijkheid te krijgen in vorm van bijvoorbeeld een serre en een berging. De rijksoverheid is aan deze wens tegemoet gekomen door in een algemene maatregel van bestuur behorende bij de Wet omgevingsrecht, een vergunningsvrije regeling te geven voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen op het achtererf. Daarbij geldt als extra voorwaarde, dat het achtererf voor niet meer dan 50% wordt bebouwd.

3.5 Water

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Het Hoogheemraadschap draagt zorg voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in sloten en vaarten. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.

3.5.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Europees

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).

Nationaal

Net Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel Kaderrichtlijn Water (KRW) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Bro vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de vergunningen uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld tot één vergunning, de Watervergunning.

Provinciaal

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. Dit waterplan is 11 november 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid;
  • Zorgen voor schoon en mooi water;
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening;
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

Hoogheemraadschap van Delfland

Het Waterbeheerplan 2010-2015 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging, verzilting, en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag

In 2006 hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de Waterbergingsvisie Den Haag vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimtelijke en technische maatregelen er genomen moeten worden om het watersysteem in Den Haag op orde te brengen. De visie bestaat uit acht deelgebiedsrapportages. Het plangebied ligt in het boezemgebied van Den Haag.

Naar verwachting wordt eind 2014 / begin 2015 de nieuwe waterbergingsvisie 'Toekomstbestendig Haags water! Visie op het voorkomen van wateroverlast 2015-2010' vastgesteld, opgesteld door Den Haag en Delfland. Om het watersysteem op orde te houden wordt gezamenlijk opgetrokken met bewoners, bedrijven en organisaties in de stad.

De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn. Belangrijk nieuw element op de Wateragenda is dat men zich behalve op de waterkwaliteit en waterveiligheid óók op ruimtelijke ontwikkelingen, economie, recreatie en cultuurhistorie richt.

De lange-termijn-doelstelling voor het Haagse waterbeleid luidt als volgt: “Het realiseren van een duurzaam, schoon, veilig en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners, bedrijven en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan”.

Doorstroomstudie

Uit de recent uitgevoerde Doorstroomstudie Den Haag 2012 blijkt dat in dit gebied het water niet snel genoeg kan worden afgevoerd uit het stedelijke gebied van Den Haag. De wateren waarlangs het

regenwater naar gemaal Schouten bij Scheveningen stroomt, zijn te krap voor de hoeveelheid regenwater die afgevoerd moet worden. Bij hevige regen stijgt het water daarom snel. In de hooggelegen binnenstad is dat geen probleem; echter, in de laaggelegen gebieden, zoals Mariahoeve, neemt de kans toe dat het water buiten de oevers treedt. Ook treden hoge stroomsnelheden op in de grachten, waardoor de bodem erodeert en er kans bestaat op schade aan de kades. Vanwege de klimaatverandering is het van belang deze situatie niet verder te verslechteren. Den Haag en Delfland zoeken daarom gezamenlijk naar mogelijkheden om regenwater langer vast te houden in de stad en/of meer waterberging te realiseren.

Toename van verharding heeft als gevolg dat water niet in de bodem infiltreert maar direct naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, het geen een verslechtering zou zijn van de huidige situatie. In aansluiting op het landelijk beleid dient deze verslechtering gecompenseerd te worden. De voorkeur van Delfland gaat daarbij uit naar de aanleg van oppervlaktewater, vanwege de goede beheersbaarheid. Als dit niet mogelijk is, zijn alternatieve maatregelen bespreekbaar om het regenwater langer vast te houden en/of te bergen.

Watertoets

Eén van de instrumenten om het nieuwe waterbeleid voor de 21e eeuw vorm te geven is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Delfland heeft de 'Handreiking watertoets voor gemeenten' opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

De actuele versie van de handreiking is te vinden op de website van Delfland: http://www.hhdelfland.nl/digitaal-loket/watertoetsportaal/.

Randvoorwaarden voor de watertoets heeft Delfland onder andere vastgelegd in de Keur en de Legger.

In de recent vastgestelde “Beleidsnota Beperken en voorkomen wateroverlast, Delfland 2014” is opgenomen dat Delfland voor het waterbeheer uitgaat van het stand-still beginsel. Nieuwe ontwikkelingen dienen zo te worden gerealiseerd dat de waterhuishouding minimaal even goed blijft functioneren. Onderstaand, in het kader, een samenvatting van het nieuwe beleid.

Beleidsnota Voorkomen en beperken wateroverlast

De beleidsnota is geactualiseerd om:

      • het beleid te richten op de normen in de provinciale waterverordening.
      • de manier waarop Delfland dat doet in lijn te brengen met de ambitie om effectgericht, gebiedsgericht en marktgericht te werken.
      • het beleid eenduidig en overzichtelijk vast te leggen. Het oude beleid was verspreid over verschillende documenten vastgelegd en daardoor onoverzichtelijk.

Korte weergave inhoud beleidsnota

De beleidsnota bevat het beleid op hoofdlijnen en geldt zowel voor gebieden die nog op orde gebracht moeten worden, als voor gebieden die al op orde zijn. Het systeem van regionale wateren is op orde als het voldoende bergings- en afvoercapaciteit heeft om goed te functioneren in maatgevende en gemiddelde omstandigheden, conform de normen in de provinciale waterverordening. Voor gebieden die al op orde zijn is het van belang dat deze op orde blijven. Hiervoor moet worden voorkomen dat ontwikkelingen in het gebied het functioneren van het watersysteem negatief beïnvloeden.

De basis van het beleid wordt gevormd door zes algemene uitgangspunten:

      • Norm als ijkpunt. Delfland hanteert de waterkwantiteitsnormen uit de provinciale waterverordening als ijkpunt om aan zijn wettelijke taak als waterkwantiteitsbeheerder te voldoen. Deze normen zijn geformuleerd als overstromingskans vanuit het oppervlaktewater, met het ook op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren zijn ingericht.
      • Effectgericht: functioneren van het hele watersysteem staat centraal. Bij de uitwerking en afweging van maatregelen voor het op orde brengen en houden van het watersysteem wordt naar het functioneren van het hele watersysteem gekeken. Dit betekent dat niet uitsluitend wordt gekeken naar de effecten voor de watergang waar de maatregel of ingreep plaatsvindt, maar ook naar effecten elders in het systeem.
      • Stand-still beginsel. Volgens het stand-still beginsel mag de kans op wateroverlast niet toenemen als gevolg van een ingreep in het watersysteem of een handeling die invloed het op het functioneren van het watersysteem. Deze ingrepen moeten daarom gecompenseerd worden. Wanneer er andere waterbelangen zwaarder wegen dan het voorkomen van wateroverlast kan ervan worden afgeweken. Deze belangenafweging wordt door het hoogheemraadschap samen met de gemeenten en in overleg met belanghebbenden gedaan.
      • Gebiedsgericht: samen met het gebied. Door verwevenheid van functies en de ruimtedruk is een gebiedsbrede aanpak en samenwerking met gebiedspartners nodig om het watersysteem op orde te brengen en te houden. Delfland wil in een vroegtijdig stadium van planvormingsprocessen meedenken met gemeenten over oplossingen, ook op het gebied van wateroverlast.
      • Marktgericht: hoogste maatschappelijke rendement tegen de laagste kosten. Delfland zet in op maatregelen die leiden tot het hoogst maatschappelijke rendement (conform uitgangspunten 1 t/m 4) tegen de laagste maatschappelijke kosten.
      • Alle oplossingen meewegend. Op voorhand worden geen oplossingen uitgesloten om het watersysteem op orde te brengen of te houden. Wel zal Delfland een afwegingskader voor oplossingen om wateroverlast te voorkomen, ontwikkelen. Delfland wil op deze manier integrale en innovatieve oplossingen mogelijk maken, waarbij meerdere functies of belangen gecombineerd kunnen worden en uitkomst kunnen bieden in gebieden waar ruimte schaars is.

Wat is nieuw?

In het beleid is een effect-, gebieds-, en marktgerichte aanpak voor wateroverlast uitgewerkt. Dit houdt in dat Delfland samen met andere partijen in het gebied werkt aan doelmatige oplossingen om wateroverlast te beperken en te voorkomen. Daarbij staat het functioneren van het hele watersysteem centraal en worden maatregelen verkend in 'de weg van het water'.

De normen in de provinciale waterverordening zijn geformuleerd als overstromingskans vanuit het oppervlaktewater, daarbij wordt onderscheid gemaakt naar gebieden of bebouwing met een bepaalde functie. Deze wateroverlastnormen werden voorheen op basis van aannames over het verhardingspercentage vertaald naar de ABC- bergingsnormen (bijvoorbeeld 325m3

/ha voor stedelijk gebied of glastuinbouw). Om beter aan te sluiten bij de effectgerichte en gebiedsgerichte benadering van het geactualiseerde beleid kijken we nu uitsluitend naar de provinciale normen en kan per ontwikkeling afhankelijk van de locatie en huidige en toekomstige situatie bepaald worden hoeveel waterberging nodig is. Voorheen werd hierbij meestal naar extra bergingsmaatregelen gegrepen. Uitgangspunt 6 geeft meer flexibiliteit om naar het functioneren van het hele systeem te kijken en in overleg tot passende maatregelen te komen.

Afvalwater en Riolering

Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015. Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen, dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik, en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hiertoe is bijvoorbeeld het gebruik van voor oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumen voor dakbedekking en regenwaterafvoer, niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.

Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk water bij de bron wordt vastgehouden op de plaats waar het valt, wordt voorkomen dat water vuil wordt, waardoor gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer en meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.

Stedelijke Ecologische Verbindingszones Den Haag 2008-2018

Den Haag zet zich al jaren in om de ecologie in en om de stad te verbeteren en te behouden. In 2006 en 2007 heeft Den Haag daarom een inventarisatie uitgevoerd waarin voor alle ecologische verbindingszones is bekeken of deze voldoen aan de gewenste natuurvriendelijke inrichting. Dit bleek niet het geval te zijn. De inventarisatie resulteerde in een opsomming van 300 knelpunten. Om de gewenste ecologische hoofdstructuur te realiseren heeft Den Haag daarom in 2008 de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones in Den Haag 2008-2018 vastgesteld. In de nota worden op hoofdlijnen alle gewenste maatregelen op het vlak van ecologie (inrichting en beheer) voor de komende tien jaar benoemd. Het uitvoeren van deze maatregelen wordt waar mogelijk gecombineerd met maatregelen vanuit het waterbeheer zoals verbreding watergangen en aanleg natuurvriendelijke oevers.

3.5.2 Beleid t.a.v. het plangebied

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, dat ligt in het boezemgebied van Delfland. Het vastgestelde waterpeil in het boezemgebied is NAP -0,43 m, met een maximaal toelaatbare peilstijging van 30 cm.

Waterkwantiteit

Op basis van de Watervisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Nieuwe ontwikkelingen dienen waterneutraal te worden aangelegd.

Waterkering en veiligheid

Met betrekking tot waterkering en veiligheid, is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding.

In het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.

Waterkwaliteit en ecologie

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. De zuidsingel is in de Kaderrichtlijn Water (KRW) aangewezen als waterlichaam. De gemeente en Delfland streven er samen naar om oevers op plekken waar het kan zoveel mogelijk natuurvriendelijk in te richten. Nieuwe functies mogen de watersysteemkwaliteit en de ecologie in het plangebied niet verslechteren (standstill-principe). Eventuele negatieve effecten dienen gecompenseerd te worden. Het plangebied ligt niet in een ecologische verbindingszone van rijk, provincie of gemeente. Bij de inrichting van het gebied hoeft met ecologische factoren dan ook niet in het bijzonder rekening te worden gehouden.

Afvalwater en Riolering 

Dit bestemmingsplan heeft geen negatief effect op de waterkwaliteit: het maakt niet rechtstreeks nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Als zich in de toekomst wel nieuwe ontwikkelingen voordoen, moeten deze voldoen aan (de beslisboom in) de 'Leidraad riolering', en moet gebruik van bitumineuze dakbedekking, koper en zink, zoveel mogelijk worden vermeden. Verder moet er voldoende capaciteit zijn in het rioolstelsel om het afvoerwater te kunnen ontvangen en te verwerken: nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot extra overstorten vanuit de riolering op het oppervlaktewater. In het deel van Den Haag waarin het plangebied ligt, is geen gescheiden rioolsysteem.

3.5.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de verschillende vergunningen uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water wordt ingebracht in de bodem. De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap in het belang van de waterkwaliteit bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen. Als er in het plan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moeten deze 'waterneutraal' worden gerealiseerd. Zo mogelijk moeten daarbij ook nieuwe kansen voor de waterhuishouding worden benut. Eventuele negatieve effecten dienen te worden gecompenseerd.

3.6 Verkeer en infrastructuur

3.6.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de 'Regionale Nota Mobiliteit' (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe 'Regionale Structuurplan' en de 'Nationale Nota Mobiliteit' vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets, staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De nota is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid, is in 2012 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Mobiliteit.

3.6.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. In de Structuurvisie Den Haag 2020 (Wéreldstad aan Zee) heeft de gemeenteraad de ambities voor de toekomst van de stad vastgesteld. Den Haag wil groeien en aantrekkelijk blijven als stad om in te wonen, werken en leven. Om al deze wensen te kunnen verenigen, is een toekomstgerichte visie op verkeer en vervoer noodzakelijk.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de 'Haagse Nota Mobiliteit'. De visie in de nota is erop gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door ervoor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen, door te zorgen voor goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten ervoor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken. De maatregelen die genomen worden moeten voldoen aan de milieu- en inpassingseisen.

Het parkeerbeleid is erop gericht om het evenwicht te herstellen tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen, met name ook binnen die woongebieden waar de parkeerdruk hoog is.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer (OV) speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende OV-lijnen dient ervoor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend. Onderstaande kaart over het OV laat het streefbeeld zien van het netwerk volgens de Haagse Nota Mobiliteit.

In paragraaf 2.4.2.2 Verkeer en infrastructuur zijn de tram-en busroutes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden.

In het plangebied heeft dit beleid geleid tot het besluit 19 september 2013 in de gemeenteraad (RIS 260740) voor de herinrichting van de openbare ruimte bij Hollands Spoor op het Stationsplein en het brede deel van de Stationsweg.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0020.png"

kaart 3.2: openbaar vervoer

Het Stationsplein en het brede deel van de Stationsweg zijn heringericht. Het Stationsplein is overzichtelijker, efficiënter en veiliger gemaakt, waarbij het primaat ligt bij het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers) en het openbaar vervoer (Netwerk Randstad Rail). Tramperrons zijn verbreed en voorzien van een overkapping. Ook is de ligging van de tramhaltes aangepast waardoor er per halte meerdere trams tegelijkertijd kunnen halteren en de doorstroming verbetert.

Door de herinrichting van het Stationsplein en het brede deel van de Stationsweg is de route van buslijn 18 veranderd. De route door het plangebied is komen te vervallen en lijn 18 heeft in beide richtingen een route via de Waldorpstraat, het Rijswijkseplein en de Pletterijkade. De bus heeft dan bij Hollands Spoor een halte in de Waldorpstraat. De haltes op de Stationsweg, Wagenstraat en Stille Veerkade zijn inmiddels vervallen.

In het kader van het Netwerk RandstadRail wordt gewerkt aan het geschikt maken van diverse routes voor het gebruik van de RandstadRailvoertuigen. Deze voertuigen zijn 30 centimeter breder en zijn ook zwaarder dan de huidige GTL tramstellen. Om met de nieuwe voertuigen te kunnen rijden moeten diverse aanpassingen aan sporen, bovenleidingmasten, haltes en de omgeving van het spoor plaatsvinden. In het plangebied wordt in dit kader de Spuibrug vervangen en worden de sporen en aansluitende wegvakken hierop aangepast. Dit heeft geen gevolgen voor de route of haltes van de tram.

Autoverkeer

De gemeente wil het gemotoriseerde verkeer zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart "Hoofdstructuur wegverkeer" uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn.

Het stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen zorgt voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad, vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing, dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. De gewenste doorstroomsnelheid op de stedelijke hoofdwegen is 20-25 km/u. Voor de regionale hoofdwegen geldt binnen de stad een gewenste doorstroomsnelheid van 35-40 km/u. De stedelijke en regionale hoofdwegen hebben de bestemming Hoofdverkeersweg.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als "stadslaan": wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen, voor zover dat nog niet gebeurd is, een inrichting als 30 km/u zone. Aan de doorstroming van het autoverkeer op de wijkontsluitingswegen en de erftoegangswegen worden geen specifieke eisen gesteld. Hier geldt 'maatwerk', afhankelijk van de situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0021.png"

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes, wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Onderstaande kaart toont het streefbeeld voor het fietsnetwerk van doorgaande routes uit de Haagse Nota Mobiliteit. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0022.png"

De sterroute Binnenstad- Schilderswijk-Midden Delfland loopt door het plangebied. Op de andere sterroute die door het plangebied loopt, namelijk Binnenstad-Spoorwijk-Rijswijk-Delft, wordt het routedeel Stationsweg-Stationsplein fors verbeterd met het besluit voor de herinrichting van de openbare ruimte bij Hollands Spoor op het Stationsplein en het brede deel van de Stationsweg.

Op het Stationsplein en op het brede deel van de Stationsweg worden fietsstroken/ vrijliggende fietspaden aangelegd en door de andere verkeerscirculatie wordt ook het aantal conflictpunten met het gemotoriseerd verkeer minder.

Aan de rand van het plangebied ligt de sterroute Binnenstad-Ypenburg-Nootdorp-Pijnacker.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0023.png"

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. In de nota "Parkeerkader Den Haag 2010-2020" is het algemene parkeerbeleid vastgelegd. Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte, maar ook moeten maatregelen automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Zonder adequate parkeervoorzieningen leiden hoge stedelijke bebouwingsdichtheden vaak tot een te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties, maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

De parkeernormen en de toepassing ervan zijn uitgewerkt in de beleidsnota: "Nota Parkeernormen Den Haag" (vastgesteld in de raadsvergadering van 10 november 2011). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving, meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen.

Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Parkeernormen

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de (meeste) overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.

Het inlegvel met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in Bijlage 3 van de regels opgenomen. Het is mogelijk dat de gemeentelijke parkeernormen en/of het toepassingskader wijzigen, indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

(zie ook: www.denhaag.nl/home/bedrijven-en-instellingen/to/Parkeernormen-bouwprojecten.htm)

Fiets parkeren

De gemeente Den Haag wil het fietsgebruik in de stad stimuleren en zet daarbij in op een groter aandeel fiets. De aanwezigheid van goede parkeervoorzieningen is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. Daarnaast komt de kwaliteit van de openbare ruimte steeds vaker in het gedrang door de grote hoeveelheden geparkeerde fietsers. Om die reden stelt de gemeente bij de nieuwbouw van woningen de initiatiefnemer verantwoordelijk voor de realisatie van voldoende fietsparkeerplaatsen. Dit is vastgelegd in het bouwbesluit (art. 4.31). Voor Stationsbuurt is het ook van belang dat bij met name winkels en voorzieningen in voldoende mate fietsparkeerplaatsen aanwezig zijn voor de bezoekers op de fiets. In samenhang met het besluit voor de herinrichting van de openbare ruimte bij Hollands Spoor op het Stationsplein en het brede deel van de Stationsweg, zal ook het aantal fietsparkeerplekken in het Stationsgebied substantieel worden uitgebreid.

In onderstaande tabel zijn fietsparkeernormen opgenomen die gebruikt dienen te worden bij de berekening van de parkeerbehoefte voor het realiseren van fietsvoorzieningen bij nieuwbouw.

functie   eenheid   Fietsparkeer-
plaatsen  
aandeel bezoekers  
       
winkelen        
groothandel   100 m2 bvo   0,06   80%  
showroom   100 m2 bvo   0,8   95%  
supermarkt standaard   100 m2 bvo   3,2   93%  
winkel   100 m2 bvo   4,2   80%  
werken        
bedrijf   100 m2 bvo   0,26   5%  
kantoren zonder baliefunctie (medewerkers)   100 m2 bvo   1,5   5%  
extra baliefunctie bij kantoor (alleen bezoekers)   per balie   4,5   100%  
magazijn   100 m2 bvo   0,0   5%  
horeca        
café/bar, strandtent   100 m2 bvo   14,0   90%  
cafetaria/lunchroom   100 m2 bvo   11,0   90%  
restaurant   100 m2 bvo   14,0   80%  
hotel   per kamer   0,1   77%  
cultuur        
museum   100 m2 bvo   1,0   95%  
bibliotheek   100 m2 bvo   3,3   97%  
religiegebouw   100 m2 bvo   5,0   100%  
bioscoop/theater/schouwburg   100 m2 bvo   4,7   94%  
sociaal cultureel centrum/wijkverenigingsgebouw   100 m2 bvo   7,4   100%  
sportvoorzieningen        
sportschool   100 m2 bvo   3,4   87%  
sporthal   100 m2 bvo   2,7   95%  
sportveld   100 m2 terrein   1,3   95%  
zorgvoorzieningen        
ziekenhuis/medisch centrum   100 m2 bvo   1,0   29%  
verpleeg-/verzorgingshuis   100 m2 bvo   0,2   60%  
arts/maatschap   100 m2 bvo   1,9   55%  
onderwijs        
primair onderwijs   100 m2 bvo   6,9   95%  
primair onderwijs (halen&brengen)   100 m2 bvo   1,0   100%  
kinderdagverblijf   100 m2 bvo   2,2   0%  
kinderdagverblijf (halen en brengen)   100 m2 bvo   1,9   100%  
middelbaar onderwijs   100 m2 bvo   10,9   95%  
HBO/ROC   100 m2 bvo   9,9   72%  
avondonderwijs   100 m2 bvo   7,4   95%  
overig        
begraafplaats/crematorium   per locatie   22,0   99%  

Tabel 3.1: fietsparkeerbehoefte

3.7 Wonen

3.7.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie Den Haag 2009-2020, vastgesteld door de gemeenteraad op 19 november 2009, is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 1.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel van de nieuwbouw zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen.

Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Maar is het nu zaak dat elke sfeer ook meer de kwalitatief bijpassende woningen krijgt die daarbij horen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen, hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.

Kwetsbare wijken en buurten, en functioneel verouderde gebieden, vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur.

Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare particuliere wijken krijgt de woontechnische verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast wordt een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.

Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag bij de verwarming van woningen in 2020 een CO2-reductie van 30% ten opzichte van 1990 behaald hebben.

3.7.2 Stationsbuurt

Het plangebied valt binnen de woonvisie in het centrum stedelijk woonmilieu. Qua woonsferen is het gebied verdeeld in 'wonen in de historische binnenstad' (Zuidwal) en 'kleurrijk en levendig wonen' (Huygenspark). Beide sferen zijn gericht op dynamische mensen die houden van levendigheid om zich heen en die het historische karakter van de binnenstad dan wel de diversiteit en intensieve gebruik van de openbare ruimte aanspreekt.

3.7.3 Binnenstadsplan 2010-2020

Dankzij een integrale aanpak wonen, werken, winkelen en recreëren in 2020 aanzienlijk meer mensen in de binnenstad van Den Haag. Dat is de missie van het Haagse Binnenstadsplan 2010-2020. Uit deze missie vloeien 6 algemene ambities voor de binnenstad voort, zoals: identiteitsdrager van de stad, internationale stad, winkeltop van Nederland, huiskamer van stad en regio. De eerste speerpunt om de ambities en doelstelling waar te maken is het versterken van de woonfunctie in de binnenstad. Levendigheid is belangrijk voor de binnenstad en bewoners dragen daar een substantieel deel aan bij. Versterking van de woonfunctie is dus zeer gewenst. De sfeergebieden die genoemd worden in het Binnenstadsplan vormen een goede basis om hierop voort te bouwen.

Er is een aantal mogelijkheden om het aantal woningen in de binnenstad te vergroten:

  • Verdichten; het toevoegen van stadswoningen en appartementen in hoge dichtheden;
  • Transformatie; van leegstaande of leegkomende kantoren naar wooneenheden;
  • Wonen boven winkels; het aantal woningen boven winkels vergroten in overleg met eigenaren of institutionele beleggers;
  • Optoppen/penthouses; toepassen van opbouwunits en combineren met duurzaamheid.

Doelgroepen

Het wonen in de Binnenstad is vooral aantrekkelijk voor stedelijk georiënteerde één- en tweepersoonshuishoudens, studenten, empty nesters, expats en pas afgestudeerden. Bij de ontwikkeling van nieuwe woningen zal ingespeeld moeten worden op de verschillende woonwensen en leefstijlen van huishoudens die het wonen in de binnenstad ambiëren.

De ambitie is om de binnenstad te laten groeien van 17.500 naar 20.000 inwoners. Deze groei betekent dat tot 2020 in totaal 2000 woningen gerealiseerd moeten worden. Daarom geldt voor wat betreft het wonen binnen dit bestemmingsplan: behouden waar het zit, versterken waar het kan.

3.7.4 Kadebeleid Woon- en Bedrijfsboten

Conform het Kadebeleid Woon- en Bedrijfsboten (2000) telt Den Haag 17 locaties waar woonboten blijvend zijn afgemeerd. Om het vaak ongereguleerd gebruik van de kade in de gewenste richting te leiden, uitwassen een halt toe te roepen en om de kwaliteit van de openbare ruimte te verbeteren, is een regeling voor het gebruik van de kades opgesteld. Voor het gebruik is een kadevergunning vereist waarin is opgenomen wat wel en niet mogelijk is. In beginsel is ook een berging en/of een terrasafscheiding mogelijk. De mogelijkheden zijn afhankelijk van de situatie ter plaatse. Zo zijn gebruik voor opslag en reclame-uitingen alleen toegestaan op die plaatsen die daarvoor zijn aangewezen.

Op woonschepen zijn de 'Verordening op de Binnenwateren' (RIS 181486, oktober 2011) van de gemeente Den Haag, het B&W-besluit 'Aanwijzing van kaden' van 18 juni 2001, en de beleidsnota 'Bij het wonen op water' (januari 2000, RIS 72164), van toepassing.

3.8 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

Op 6 oktober 2011 heeft de gemeenteraad de nota "Kracht van kwaliteit - Economische Visie Den Haag" vastgesteld (RIS 181227). De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke "branding" van Den Haag;
  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;
  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;
  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap.

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs, onder meer met topopleidingen. Den Haag onderscheidt zich door de quality of life in de stad.

Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve, zakelijke dienstensector die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen. 

Den Haag versterkt zijn positie als toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn concentraties banen en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Inzet op kwaliteitsverbetering krijgt daarmee een ruimtelijke focus, waarmee ook de toeristische attractiviteit van die gebieden wordt versterkt.

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, IT&Telecom en financiële dienstverlening) met veel aandacht voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Ook winkelstraten spelen een sleutelrol in de wijkeconomie. 

3.8.1 Detailhandel
3.8.1.1 Provinciaal beleid

Het provinciale detailhandelsbeleid is vastgelegd in de Visie Ruimte en Mobiliteit en uitgewerkt in het Programma Ruimte en de Verordening Ruimte van juli 2014.

Het provinciale detailhandelsbeleid is gericht op een gezonde detailhandelsstructuur, waarbij leegstand, afname van de ruimtelijke kwaliteit en aantasting woon- en leefklimaat wordt voorkomen.

Ten opzichte van een aantal jaren terug is de detailhandel veranderd van een groeimarkt in een verdringingsmarkt. Het provinciale detailhandelsbeleid is erop gericht om de hoofdstructuur (hoofd- en ondersteunende centra, aangevuld met de belangrijkste clusters van PDV) zoveel als mogelijk te versterken. Om de detailhandelsstructuur in Zuid-Holland in stand te kunnen houden, zal de gezamenlijke inzet van partijen erop gericht moeten zijn om het winkelvloeroppervlak en de zachte planvoorraad in omvang terug te brengen en tegelijk de dynamiek en de vernieuwing in de detailhandelsstructuur te stimuleren, en de structuur te versterken. Kwaliteit moet leidend zijn. Aanvullend hierop is versterking van perspectiefrijke onderdelen van de bestaande detailhandelsstructuur en het tegengaan van solitaire vestigingen van belang.

Voor de concentratie van de detailhandel in winkelcentra werkt de provincie met een driedeling van detailhandelscentra. Deze driedeling in te ontwikkelen locaties, te optimaliseren locaties en overige locaties, is uitgewerkt in het Programma ruimte. Voor de te optimaliseren locaties en de overige locaties zijn er beperkte ontwikkelingsmogelijkheden.

Programma Ruimte

De provinciale detailhandelsstructuur bestaat uit drie categorieën: 'te ontwikkelen centra', 'te optimaliseren centra' en de 'overige aankoopplaatsen'. De eerste twee categorieën omvat het geheel aan hoofd- en ondersteunende centra met een bovenlokale functie. De overige aankoopplaatsen vervullen een lokale functie. In Den Haag behoort het centrum tot de te ontwikkelen centra. Indien een ontwikkeling bovengemeentelijke effecten met zich meebrengt, is regionale afstemming nodig.

Verordening Ruimte
In de Verordening ruimte is aangegeven dat nieuwe detailhandel binnen of aansluitend aan een bestaande winkelconcentratie moet worden gerealiseerd. Voor bestemmingsplannen die nieuwe detailhandel groter dan 2000 m² bruto vloeroppervlak binnen de centra mogelijk maken, moet worden aangetoond dat het woon- en leefklimaat en de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast. Het gaat daarbij ondermeer om het voorkomen van onaanvaardbare leegstand. Met het oog hierop is advies nodig van het Regionaal Economisch Overleg (REO), en wordt zo nodig een distributieplanologisch onderzoek (DPO) uitgevoerd.
Uitzonderingen zijn mogelijk voor enkele branches (ook wel 'perifere detailhandel' genoemd) die vanwege aard of omvang van de producten niet of niet goed inpasbaar zijn in de winkelcentra en niet essentieel zijn voor de kwaliteit van deze centra. Deze branches zijn expliciet benoemd in de verordening. Daarnaast zijn enkele uitzonderingen opgenomen voor de vestiging van kleinschalige detailhandel zoals gemakswinkels.
De provincie beschouwt afhaalpunten voor de internetdetailhandel als een vorm van detailhandel die thuis hoort in winkelconcentraties.

3.8.1.2 Regionaal beleid

Het Stadsgewest Haaglanden heeft op 27 november 2013 de Regionale Structuurvisie Detailhandel 2013-2020 vastgesteld. Het Stadsgewest streeft naar kwalitatieve versterking van het winkelaanbod in de regio. Vanuit haar visie op detailhandel adviseert het Stadsgewest de provincie Zuid-Holland over detailhandelsontwikkelingen en -initiatieven in de regio. Plannen van meer dan 2000 m² bvo in bestaande en nieuwe winkelconcentraties en ontwikkelingen op perifere locaties groter dan 1000 m² bvo worden getoetst door het Stadsgewest Haaglanden. Nieuwe initiatieven dienen te passen binnen de volgende doelstellingen:

  • Samenhang en complementariteit in de voorgestelde detailhandelsstructuur. Optimalisering/uitbreiding van een winkelgebied mag niet leiden tot een andere verzorgingsfunctie binnen de structuur (lokaal, regionaal, bovenregionaal).
  • Ruimtelijke concentratie van winkelvoorzieningen.
  • Behoud en versterking van de bestaande winkelstructuur. Primaire locaties zijn de bestaande winkelconcentratiegebieden.
  • Bewaken evenwicht detailhandel tussen centrumgebieden en grootschalige concentraties. Het behouden van een gezond perspectief voor de kernverzorgende centra en de stadsdeel-, wijk- en buurtwinkelcentra.
  • Streven naar multifunctionaliteit en de integratie van detailhandel met andere functies.
  • Structuurverstorende effecten op bestaande winkelconcentratiegebieden zijn niet toelaatbaar.
  • Initiatieven dienen de bestaande identiteit, positionering en profilering van winkelgebieden te versterken en de aantrekkelijkheid te vergroten.
3.8.1.3 Gemeentelijk beleid

De Detailhandelsnota Den Haag (RIS127850) geeft voor de detailhandel de gewenste ontwikkelingsrichting aan. Uitgangspunt is de concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Hoofdwinkelstructuur

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2013 (RIS 270670) maken achtenzestig winkelgebieden deel uit van deze structuur. Winkelgebieden worden tot de hoofdwinkelstructuur gerekend als zij duidelijk als concentratie herkenbaar zijn, waarbij het winkelgebied of minimaal een buurtverzorgende functie heeft of een herkenbaar thema. Een winkelgebied is een kerngebied met minimaal 5 winkels geclusterd of 3 winkels geclusterd waarvan minimaal een trekker van 200 m2.

Uit de Detailhandelsmonitor komt de concurrentiepositie als belangrijkste verklaring voor het economisch functioneren van een winkelgebied naar voren. Simpel gezegd: er kan op allerlei manieren worden gewerkt aan de kwaliteitsversterking van een winkelgebied, maar dit heeft geen zin als er teveel concurrerende winkelgebieden (of supermarkten) zitten in de directe omgeving en het betreffende winkelgebied zich onvoldoende kan onderscheiden. Een goede planning van de hoofdwinkelstructuur is daarom van groot belang.

Rek en krimp

Het rek en krimp beleid ten aanzien van detailhandel is vastgesteld, in het Actieprogramma Den Haag Winkelstad (RIS 179496) Onder de rek- en krimp gebieden kunnen een aantal uiteinden van langgerekte stedelijke winkelstraten, en soms ook straten die vlak bij grotere winkelgebieden liggen, ('schaduwstraten') worden verstaan. Daarnaast gaat het om solitaire gebieden die niet tot de hoofdwinkelstructuur worden gerekend en daar ook niet op aansluiten, met een variatie aan functies waaronder detailhandel. Deze gebieden vragen in de huidige tijden om een andere benadering, een brede bestemming, vestigingsmogelijkheden voor winkels (zoals starters) en ruimte voor andersoortige bedrijvigheid. Hier wordt het toekomstperspectief bepaald door de markt.

Het Actieprogramma Den Haag Winkelstad (2011) bevat een actualisatie van een deel van het detailhandelsbeleid. Leidend blijft de inzet op de versterking van de hoofdwinkelstructuur. Het Haagse detailhandelsbeleid geeft daarbij de binnenstad prioriteit, conform het Haagse Binnenstadsplan. Bij perifere detailhandelsinitiatieven kiest de gemeente voor optimale clustering en voor grootschalige detailhandel blijft de bestaande hoofdwinkelstructuur de aangewezen plek voor vestiging (zie regionale structuurvisie detailhandel). Voor gebieden met een onzeker marktperspectief, waaronder de rek- en krimpgebieden, wordt een strategie ingezet van bestemmingsverruiming, waarbij de markt zijn werk moet doen.


Ambulante handel

Ambulante handel is onder te verdelen in warenmarkten, kiosken en straathandel/venten. Over de ambulante handel op vaste standplaatsen buiten warenmarkten merkt de Detailhandelsnota op dat het in winkelstraten de levendigheid vergroot en het het winkelaanbod een belangrijke aanvulling kan zijn. De gemeente streeft een beperkt aantal standplaatsen per winkelconcentratie na. De Straathandelsverordening Den Haag bepaalt dat het verboden is om zonder vergunning producten op straat te verkopen. Om een vergunning te krijgen, moet u voldoen aan de voorschriften die gelden voor de producten die u verkoopt. Geen vergunning wordt verstrekt als de ambulante handel tegen het bestemmingsplan ingaat, het uiterlijk aanzien van de gemeente verslechtert, het rij- en voetgangersverkeer stoort, andere gebruiksmogelijkheden in de weg staat, of hinder voor de omgeving veroorzaakt.

3.8.2 Horeca

Toekomstvisie Horeca 2010-2015

De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 (RIS 168865) geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan: hoe zorgt Den Haag voor nieuwe impulsen, waar ziet Den Haag kansen.

Horeca is belangrijk voor de attractiviteit van Den Haag. Een aantrekkelijk horeca-aanbod is een belangrijke basisvoorwaarde voor zowel het woon- en leefgenot van inwoners, als voor het aantrekken van bezoekers en toeristen. Centrum en Scheveningen zijn én blijven de belangrijkste horecagebieden. Hier zijn ook de vijf uitgaanskernen gelegen waar vrije openingstijden gelden. Daarnaast kent Den Haag van oudsher een aantal gebieden waar relatief veel horeca gevestigd is, de zogenoemde horecaconcentratiegebieden.

Een goed voorzieningenaanbod wordt steeds belangrijker voor woongebieden. Nieuwe horecavestigingen horen bij voorkeur in de winkelgebieden en aan kleinschalige verblijfspleinen. Waar de leefbaarheid niet in het nauw komt zijn er mogelijkheden voor horeca met een wijkverzorgend karakter, en is er ruimte voor terrassen. Vernieuwende uitgaansgelegenheden hebben vaak een voorkeur voor locaties buiten de centrumgebieden, bijvoorbeeld vanwege het aanbod aan bijzondere panden. Voor dergelijke solitaire locaties kan bestuurlijk onder voorwaarden een uitzonderingspositie worden vastgesteld.

In winkelgebieden heeft horeca een ondersteunende functie op het winkelaanbod. Medio 2013 is de notitie 'Verhouding detailhandel – horeca in winkelstraten' vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wanneer het percentage uit de Toekomstvisie van maximaal 30 procent horecavestigingen wordt vertaald in concrete aantallen dit veelal aan de hoge kant is; daarom is nadere invulling gegeven aan de Toekomstvisie door het percentage horecavestigingen in winkelstraten vast te stellen op maximaal twintig procent van het totale winkelaanbod.

Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag (RIS 260889) is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000. De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verder diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. De uitgangspunten blijven dezelfde als in de vorige nota waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Het hotelbeleid is gepositioneerd binnen de grotere kaders van de internationale, economische en toeristische ambities van de stad: 'quality of life', kwaliteit en sterke clusters.

De Hotelstrategie is gericht op klantgericht optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied, en het waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. Substantiële uitbreiding van het aantal hotelkamers wordt alleen actief ondersteund indien er marktruimte bestaat voor het betreffende hotelinitiatief of het initiatief zorgt voor extra (aanvullende) marktvraag. Het bieden van ruimte aan bijzondere en kleinschalige formules vormt één van de elementen in deze strategie.

Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Het hotelbeleid wijst geen locaties aan en de strategie geeft slechts aan waar ruimte voor bestaat, met name in kwalitatieve zin. De gemeente zal in de toekomst slechts op strategische locaties actief opereren en de besluitvorming over het al dan niet faciliteren van een hotelinitiatief laten afhangen van het gebied, de locatie, het concept, de initiatiefnemer en de exploitant.

In de Hotelstrategie is het toeristische kerngebied Binnenstad een van de speerpuntgebieden. Dat betekent dat de gemeente in beginsel positief staat tegenover initiatieven (ook uitbreidingsplannen van bestaande hotels) in dit gebied. De gemeente faciliteert indien mogelijk door onder meer te wijzen op strategische locaties, en door functiewijzigingen mogelijk te maken. Het gaat dan om initiatieven die daadwerkelijk iets toevoegen aan het bestaande aanbod en bijdragen aan de ruimtelijk-economische structuur. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente meer terughoudend. Daar geldt het "nee, tenzij"-principe. Dit hangt samen met de economische beleidslijn gericht op enige schaarste en clustering van functies.

3.8.3 Leisure

Den Haag streeft met de Leisurenota Den Haag 2005-2010 naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal, en zelfs internationaal niveau.

Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen en van belang is voor het vestigings-, bezoek- en woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Dit is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.

3.8.4 Kantoren

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad de 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' vastgesteld. Met de kantorenstrategie wil de gemeente de regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt, en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien, onlangs nog met IpSO 2014. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend, en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied, en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren vastgelegd.

Volgens het provinciale beleid is voor elke afwijking van het bestaande bestemmingsplan van meer dan 1000 m² bvo toevoeging aan kantoren, een zgn. ladder duurzame verstedelijkingtoets vereist. Deze toets vereist een aparte onderbouwing die het bouwplan ondersteunt, en moet aan de omgevingsvergunning worden toegevoegd.

Plangebied

In het plangebied zijn geen nieuwe kantoorontwikkelingen voorzien. Daarbij is het stedelijke kantorenbeleid erop gericht het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar andere bestemmingen gestimuleerd. In de nota 'Kantorenmarkt, ontwikkelingen en maatregelen' (RIS 182105) is hierover aangegeven dat, meer dan voorheen, pro-actief wordt gewerkt aan het verruimen van functies bij actualisatie van bestemmingsplannen.

3.9 Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg

3.9.1 Onderwijs

Op 13 oktober 2005 is het 'Lokaal onderwijsplan 2006-2010, Haagse klasse(n)' door de gemeenteraad vastgesteld (RIS 132462). In dit beleidsdocument staat de autonomie van de schoolbesturen ten aanzien van het onderwijsleerproces, de kwaliteitszorg en alle overige 'schoolinterne zaken' centraal. De kernwoorden zijn autonomievergroting, professionalisering, privatisering, marktwerking en schaalvergroting. Uitgangspunt van het beleid van het ministerie van OCW is dat de professionals in de scholen meer ruimte moeten krijgen om het onderwijs in te richten naar hun eigen professionele inzichten. Is er voldoende goed onderwijs beschikbaar, dan wordt de stad tevens een prettige vestigingsplaats voor werknemers en werkgevers.

Voor de onderwijshuisvesting en spreiding van onderwijsvoorzieningen betekent dit dat er naar gestreefd wordt om scholen zo goed mogelijk te huisvesten en met inachtneming van de wettelijke mogelijkheden een zo evenwichtig mogelijke spreiding over de stad te bevorderen. Dit uit zich in de volgende doelstelling: 'Er is in Den Haag voldoende onderwijsaanbod beschikbaar dat afgestemd is op de behoeften en capaciteiten van de leerling/student, er is voldoende algemeen toegankelijk onderwijs, er is een de juiste spreiding over de stad.' Om deze doelstelling te behalen wordt ook aangesloten bij de nota 'Visie op Onderwijshuisvesting Den Haag 2000-2010' die de gemeenteraad in 2001 heeft vastgelegd (RIS 86719). In het licht van de uitvoering van deze nota heeft de raad bepaald dat nieuwbouw ter vervanging van schoolgebouwen die niet meer aan de eisen van deze tijd voldoen, prioriteit heeft en dat bij de realisering daarvan onder meer rekening wordt gehouden met bouwkundige eisen ten aanzien van moderne arbeidsomstandigheden en adaptief onderwijs. Daarnaast wordt een goede spreiding van de onderwijsvoorzieningen bevorderd. Het betreffende schoolgebouw dient gemoderniseerd te worden om zodoende goed afgestemd te zijn op de eisen van het huidige onderwijs en bijbehorende voorzieningen.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente Den Haag streeft in haar huisvestingsplannen naar de vestiging van voorscholen: een peuterspeelzaal en een (Gemeentelijk Onderwijs Achterstand of GOA-)basisschool die dezelfde voor- en vroegschoolse educatieve programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk dat de peuterspeelzaal in of nabij de samenwerkende basisschool is gehuisvest. Als een basisschool in de toekomst nieuwbouw pleegt of zich verplaatst, moet ook de huisvesting van de samenwerkende peuterspeelzaal daarop worden afgestemd.

Kinderopvang

De raad heeft op 19 april 2001 de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' vastgesteld (RIS 85329). Het doel van de nota is om ruimtelijke criteria op te stellen waaraan locaties moeten voldoen, willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang is het volgende van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande panden zijn toelaatbaar (het stellen van nadere eisen m.b.t. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg, en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig brengen en halen van de kinderen zonder dat de doorgang van het overige verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.
3.9.2 Welzijn en zorg

Met het raadsbesluit 'Welzijn in de wijk' (RIS158279) is in december 2008 de uitvoering vastgesteld van het gemeentelijke sociale beleid. De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn in het beleidsakkoord 'Meedoen' en het meerjarenbeleidsplan WMO 'Aandacht voor elkaar' geformuleerd. Het gaat hierbij om:

  • het vergroten van de binding van de bewoners met hun buurt;
  • het in staat stellen van bewoners om verantwoordelijkheid te nemen voor de buurt;
  • het vergroten van de solidariteit van bewoners met de kwetsbare groepen in hun buurt;
  • het stimuleren van de ontmoeting tussen buurtbewoners.

Het welzijnswerk omvat een breed scala aan functies, zoals signalering, sociale binding, opvang, hulpverlening, informatie, advies en participatie op wijk- en buurtniveau, en wordt in onze gemeente door verschillende instellingen en organisaties uitgevoerd. Hierbij gaat het om gesubsidieerde voorzieningen en activiteiten van vrijwilligers en professionals, waarbij het professionele welzijnswerk is ondergebracht bij vier decentrale welzijnsorganisaties en vier zelfstandige buurthuizen. Om adequaat tegemoet te kunnen komen aan de behoefte aan welzijnsactiviteiten werkt het welzijnswerk vraaggericht, waarbij gebruik wordt gemaakt van methodieken die gericht zijn op het achterhalen van de welzijnsbehoeften van burgers.

3.9.3 Maatschappelijke voorzieningen

In het verlengde van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) heeft de gemeente een taak in het realiseren van samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening, en moet zij zorgen voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het is dus een taak van de gemeente om ervoor te zorgen dat in de stad voldoende aanbod van zorg aanwezig is en dat deze bereikbaar is voor bewoners. Het bestemmingsplan faciliteert de behoefte aan zorgvoorzieningen door in de ruimtelijke vormgeving van de wijk de 'fysieke kwaliteit' te bewaken en zo een gezonde leefomgeving voor burgers te bewerkstelligen.

Van gemeentewege wordt gestreefd naar multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

3.9.4 Levensovertuiging

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religieuze en levensbeschouwelijke organisaties die de stad rijk is. Een deel van de organisaties heeft te maken met huisvestingproblematiek. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het twee-minuten-debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek geeft voor de periode 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. De omschrijving van de bestemming Maatschappelijk is daarom zo omschreven dat deze ook gebedsruimten mogelijk maakt.

3.10 Cultuur en ontspanning

3.10.1 Cultuur

Cultuurvoorzieningen

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties. Periodiek staat de gemeente - evenals het rijk - uitgebreid stil bij de stand van zaken van de kunst en cultuur in Den Haag waarbij de verdeling van de financiële middelen voor de cultuursector integraal wordt afgewogen.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, beeldende kunstinstellingen, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen. Voor het publiek minder zichtbaar, maar voor het kunstklimaat niet minder belangrijk, wordt daarnaast op tal van plaatsen, in tijdelijke en permanente ateliers, broed- en werkplaatsen, in relatieve luwte kunst geproduceerd en getoond. In de periferie van de binnenstad bevindt zich een concentratie van dergelijke plekken.

Broedplaatsen

In september 2005 zijn de notities 'Creatieve stad Den Haag' en 'Broedplaatsen' uitgebracht. Hierin spreekt het college de intentie uit gedurende een aantal jaren expliciet aandacht te schenken aan de creatieve stad en broedplaatsen. Eén van de instrumenten is locatiebeleid: het signaleren van kansrijke gebieden met gemengde 'rommel'-milieus, de zorg voor voldoende betaalbare bedrijfsruimte in een binnenstedelijk milieu, en het scheppen van ruimte voor creatieve milieus in bestemmingsplannen.

Veel plaatsen in dit bestemmingsplangebied bieden een geschikt milieu voor de creatieve sector. Dat moet gekoesterd worden.

3.11 Sport en recreatie

3.11.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties, maar ook om parken, pleinen en straten, grote groengebieden en water.

3.11.2 Spelen

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld. Verder dient er rekening te worden gehouden met de actieradius verschillen per leeftijdsgroep, omdat oudere kinderen verder van huis spelen en meer ruimte nodig hebben dan jongere. Onderstaand tabel geeft voor Den Haag invulling aan de nieuwe richtlijn.

Tabel J: Actieradius, speelbelasting en speeloppervlakte

Leeftijdsgroepen*   1 speelplek / per hoeveel kinderen   Actieradius   Speeloppervlakte  
0-6 jaar   50 tot 75 kinderen   100 tot 150 meter   200 m2  
7-12 jaar   75 tot 100 kinderen   400 tot 600 meter   500 m2  
13-18 jaar   100 tot 125 kinderen   1000 meter   > 750 m2  

Bronvergelijking: Handboek gemeentelijk speelruimtebeleid, 2006.

Plaatsing speelplek

In het standaardonderwerp van een speelplek is een aantal uitgangspunten genoemd waaraan een speelplek bij ontwerp dient te voldoen:

  • een centrale, sociaalveilige plek in de buurt, dus geen 'overhoek'
  • woningen moeten gericht zijn op het spelen, sociale controle (belangrijk voor meisjes)
  • speelruimte combineren met een ontmoetingsplek of groen
  • verkeersveiligheid rondom een speelplek
  • speelplekken dienen bruikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen met en zonder handicap.

In het gebied zijn in de volgende straten speelplekken aanwezig:

  • Jan Blankenstraat
  • Haagweide
  • Hofwijckplein
  • Kraijenhoffstraat
  • Huijgenspark

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

Wat kan of moet men bij ruimtelijke ordening onder 'milieu' verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieubeheer het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen, water, bodem en gebiedsgericht milieubeleid.

4.2 Milieueffectrapportage

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn Strategische milieubeoordeling 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de EU te worden toegepast. In Nederland wordt deze richtlijn aangeduid als de richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling (SMB). Deze Europese richtlijn is in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd. Op grond van de Wet milieubeheer, hoofdstuk 7, en het Besluit milieueffectrapportage is het verplicht om voor bepaalde ruimtelijke plannen die activiteiten mogelijk maken die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu, een milieueffectrapport (MER) op te stellen. Bij het onderliggende bestemmingsplan is geen MER opgesteld.

4.3 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving en beleid

Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

Het Plaatsgebonden Risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen bij een risicovolle activiteit.

Het groepsrisico (GR) is de kans per jaar dat een groep personen van een bepaalde grootte (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) tegelijk slachtoffer wordt van een ongeval met gevaarlijke stoffen en daarbij overlijdt.

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (een kans van een op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het beoordelen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van de te verwachten clamiteit, en het aantal mensen dat daarbij wordt getroffen, van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk). De beoordeling van de externe veiligheid vindt in laatstgenoemd geval plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone).

4.3.1 Buisleidingen

Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.

De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Het plangebied ligt buiten de geldende inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daarom niet te worden berekend en verantwoord. Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.

4.3.2 Transport over de weg

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen. In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.

Stofcategorie
 
Invloedsgebied [m]  
LF1   Brandbare vloeistoffen (diesel)   45  
LF2   Brandbare vloeistof (benzine)   45  
GF3   Brandbare gassen (propaan, LPG)   355  
GT3   Toxisch gas (ammoniak)   560  
LT1   Toxische vloeistof (acrynitril)   730  
LT2   Toxische vloeistof (propylamine)   880  
LT3   Toxische vloeistof (acroleïne)   > 4000  
LT4   Toxische vloeistof (methylisocyanaat)   > 4000  

Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)

Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Basisnet

In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het Rijk momenteel een Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimten voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening. De gebruiksruimte is de maximale vervoersintensiteit waarmee, bij het maken van berekeningen, rekening gehouden moet worden.

De volgens de circulaire voor Den Haag aan te houden veiligheidsafstanden en de voor stofcategorie GF3 geldende gebruiksruimten staan in onderstaande tabel.

Wegvak
 
Veiligheids-zone [m]   Gebruiksruimte GF3
[transporten per jaar]  
A4   Pr. Clausplein - gemeentegrens   13   4000  
A4   Pr. Clausplein - Knp. Ypenburg   23   3743  
A4   Knp. Ypenburg - afrit 12   0   1000  
A12   Prins Clausplein - afrit 4   0   1500  
A12   afrit 4 - afrit 3 (Bezuidenhout)   0   0  
A12   Prins Clausplein - Zoetermeer   0   1500  
A13   Knp. Ypenburg - afrit 9 (Delft)   17   3639  

Bron: Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (bijlage 2)

Veiligheidszones rijkswegen en referentiewaarden berekenen groepsrisico

Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het Basisnet kan de berekening van het plaatsgebonden risico (PR) achterwege blijven. Bij het Basisnet gelden namelijk bovenvermelde veiligheidsafstanden.

De geprojecteerde bestemmingen liggen ver buiten de veiligheidsafstanden voor de hierboven opgesomde wegen.

Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:

  • A4, tussen knooppunt Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg (Z8)
  • A4, tussen knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (Z9)
  • A12, tussen knooppunt Prins Clausplein en afslag 3 (Utrechtsebaan)

De vervoersfrequenties voor deze wegvakken staan in onderstaande tabel.

Traject
 
GF3   LT1   LT2   LT3   LT4  
A12 / Utrechtsebaan   830   0   0   0   0  
Z8   2376   208   682   32   0  
Z9   281   0   88   0   0  

Bron: Tellingen AVIV 2007 (databestand Rijkswaterstaat november 2011) en 2009 (A12)

Vervoersfrequenties gevaarlijke stoffen rijkswegen Den Haag

Op basis van de vervoersfrequenties wordt het maximale invloedsgebied bepaald. Voor de tracés Z8 en Z9 van de A4 is het invloedsgebied 4 km (LT3) respectievelijk 880 m (LT2). Voor de Utrechtsebaan en de Benoordenhoutseweg is deze 355 m (GF3).

Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de A4 (traject Z8). Aangezien sprake is van een conserverend bestemmingsplan, is een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

4.3.3 Vuurwerk

Voor de vuurwerkopslag zijn in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer, dat daarop van toepassing is, eisen gesteld aan de minimale afstand tussen deze opslag en omliggende (beperkt) kwetsbare objecten. Deze afstand mag niet kleiner zijn dan 8 meter.

Vuurwerkopslag tot ten hoogste 1000 kilogram en verkoop is niet toegestaan in het plangebied.

4.3.4 Activiteitenbesluit

Er zijn geen LPG-tankstations, propaantanks of andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen in de omgeving van het gebied aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Een nader onderzoek naar het groepsrisico is niet vereist.

Aangezien er geen nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied geprojecteerd zijn, is verdere beoordeling niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt niet binnen de effectafstanden van een inrichting voor de opslag van explosieven of binnen de veiligheidscontour van een inrichting waarvoor het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer van toepassing is.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:

  • woningen
  • onderwijsgebouwen m.u.v. gymnastieklokalen;
  • kinderdagverblijven;
  • ziekenhuizen en verpleeghuizen;
  • verzorgingstehuizen;
  • psychiatrische inrichtingen;
  • medisch centra;
  • poliklinieken;
  • medische kleuterdagverblijven;
  • terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg;
  • woonwagenstandplaatsen;
  • ligplaatsen voor woonboten.

De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:

Wegverkeers- en spoorweglawaai

Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.

De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.

De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot:

  • een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
  • een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.

In het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.

Voor een actualiserend bestemmingsplan als het onderliggende is geen akoestisch onderzoek verplicht.

Reconstructie van wegen

Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden. Wel worden in het kader van het VCP Centrumgebied voorstellen gedaan voor de aanpak van het gebied rond Station HS.

Bij reconstructie van wegen en/of spoorwegen waarbij de zone van deze wegen zich uitstrekt tot binnen het plangebied, een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.

Industrielawaai

In het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.

Procedure hogere waarden bij nieuwbouw

Wanneer de voorkeursgrenswaarden worden overschreden, is parallel aan de bestemmingsplanprocedure een procedure ontheffing hogere waarden ingevolge de Wet geluidhinder noodzakelijk. De hogere waarde procedure moet zijn afgerond alvorens het bestemmingsplan wordt vastgesteld. In het plangebied zijn geen Nieuwbouw)locaties aanwezig waarvoor dit geldt.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in betekenende mate invloed hebben op de luchtkwaliteit. Een onderzoek daarnaar is dan ook niet noodzakelijk.

4.6 Groen

4.6.1 Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.

In, of in de omgeving van het plangebied, zijn geen Natura 2000-gebieden gelegen.

4.6.2 Boswet

In 1998 zijn de Haagse grote groengebieden buiten de zogenaamde "bebouwde kom Boswet" geplaatst. Daardoor vallen de grote groengebieden nu onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd, en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk. Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.

Buiten de 'bebouwde kom Boswet' zijn zowel de Boswet als de gemeentelijke Bomenverordening van toepassing. De grens 'bebouwde kom Boswet' kent geen relatie met de bebouwde kom Wegenverkeerswet noch met de gemeentegrens. De Boswet is niet van toepassing als gronden, vastgelegd in een goedgekeurd bestemmingsplan, geen bosbestemming hebben.

De Boswet is op het plangebied niet van toepassing.

4.6.3 Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

In het plangebied komen gebouwbewonende vleermuizen voor en ook boombewonende zoogdieren zijn waargenomen. Deze soorten zijn beschermd volgens tabel 3 van de wet.

In het plangebied komen ook beschermde muurplanten voor. Die zijn beschermd volgens tabel 2.

Bij de uitvoering van plannen in het bestemmingsplangebied kan verstoring of vernietiging optreden. Als de beschermde soorten zijn waargenomen of er bestaat een redelijk vermoeden dat deze voor zullen komen (bijvoorbeeld oude bomen met holtes, leegstaande zolders) dient een nader natuuronderzoek uitgevoerd te worden. Deze zogeheten quickscan dient uitgevoerd te worden door een erkend adviesbureau.

4.7 Bodem

Beleid

Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie.

De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:

  • a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
  • b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
  • c. het wegnemen van actuele risico's.

Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het huidige en toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.

Wanneer economische of maatschappelijke omstandigheden rond de vervuilde locatie uitstel vragen, kunnen tijdelijke maatregelen worden genomen, op voorwaarde dat risico's voldoende worden beheerst.

Het Plangebied

Binnen en in de direct omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten, hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij om natwasserijen, een chemische wasserij, een zeepfabriek, houtbewerkingsinrichtingen, een houtopslag, smederijen, metaalbewerkingsinrichtingen, motorherstelinrichting, benzine bewaarplaatsen, pompstations, autoherstelwerkplaatsen, koelinrichtingen, drukkerijen, een stokerij, goud- en zilversmederij, een vernisfabriek, een brons- en nikkelinrichting, gieterijen, een schildersbedrijf, een verfspuiterij en een moffelinrichting. Verder zijn bij diverse gebouwen ondergrondse huisbrandolietanks bekend. De meeste van deze tanks zijn reeds gesaneerd.

In het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Op een tiental locaties is daaruit gebleken dat er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). De meeste gevallen zijn inmiddels gesaneerd door het aanbrengen van een isolerende laag (bebouwing, verharding, leeflaag). Voor deze locaties geldt een gebruiksbeperking (het in stand houden van de isolerende voorzieningen). In een klein deel van de gevallen is de verontreiniging volledig verwijderd. Een gering aantal van de gevallen is nog niet gesaneerd, de uitvoering van die saneringen is niet spoedeisend omdat er geen risico's zijn voor mens, milieu en verspreiding.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Eventueel moet de verontreiniging gesaneerd worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn, zal het bodemonderzoek geactualiseerd moeten worden.

Het plangebied is gelegen in zone B3/01 van de bodemkwaliteitskaart. Hier verwacht de gemeente Den Haag een slechtere bodemkwaliteit vanwege de stedelijke ophooglaag. De bodem in deze zone is indicatief licht tot sterk verontreinigd. Grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart is alleen mogelijk binnen deze zone, en niet naar andere zones.

4.8 Gebiedsgericht Milieubeleid

Tien voor milieu

De nota Tien voor milieu (2006) is het richtinggevend document voor de hoofdlijnen van milieubeleid van de gemeente Den Haag in de periode 2006-2010. In deze contourennota zijn ambities vastgesteld voor de speerpunten lucht, klimaat, water en geluid en voor de aandachtspunten vergunningverlening en handhaving, externe veiligheid, afval, binnenmilieu, bodem en sturing.

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot het gebiedstype 'gemengd wonen' en deels 'gemengd werken'.

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'gemengd wonen' / 'gemengd werken' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

Thema   Ambitie Gebiedstype
'gemengd wonen' / 'gemengd werken'  
Bodem   Extra / Basis  
Externe veiligheid   Maximaal / Maximaal  
Geluid   Extra / Basis  
Lucht   Extra / Basis  
Mobiliteit   Extra / Extra  
Schoon   Extra / Maximaal  
Water   Ambities per poldereenheid  
Natuur   Extra / Basis  
Klimaat   Maximaal / Maximaal  

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 worden door de gemeente voorgenomen toekomstige ontwikkelingen aangegeven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.3 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.4 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Toekomstige ontwikkelingen in het plangebied

5.2.1 Extra bouwlagen
5.2.1.1 Minimaal 5 lagen langs hoofdverkeerswegen

Het toestaan van een grotere hoogte langs doorgaande routes (lange lijnen) kan een bijdrage leveren aan de verdichtingsopgave uit de 'Agenda voor de Haagse Verdichting'. Verdichting langs hoofdontsluitingswegen is gebaseerd op het streven naar intensief ruimtegebruik in bestaand stedelijk gebied. De belangrijkste criteria zijn: 1. de betekenis van de route in de stad; 2. de verhouding tussen de profielbreedte en de aanwezige bebouwing; 3. de bestaande ruimtelijke kwaliteit en 4. het (Rijks)beschermd stadsgezicht.
In het plangebied komen de volgende wegen in principe voor verdichting in aanmerking met een minimale bouwhoogte van 5 lagen: Parallelweg, Stationsweg, Zieken en Hoefkade. Nieuwbouw uit het recente verleden langs deze lijnen heeft reeds een hoogte van minimaal 5 lagen. Een aantal wegen ligt in het gebied Rijksbeschermd stadsgezicht. De laagbouw langs het Zieken is zeer recent gerenoveerd/gerestaureerd. Het is niet aannemelijk dat er binnen de planperiode van dit bestemmingsplan (10 jaar) een plan tot verdichting wordt ontwikkeld. Dit wil niet zeggen dat een ontwikkeling om te verdichten in de toekomst onmogelijk is. Wanneer de kans zich voordoet en de gemeente hieraan wil meewerken, kan een aparte planologische procedure worden gevolgd.

5.2.1.2 Dakopbouwen

De gemeente Den Haag wil in principe dakopbouwen mogelijk maken omdat:

  • deze vorm van woninginnovatie een (duurzame) bijdrage kan leveren in het vergroten van woningoppervlaktes;
  • het een alternatief is voor verhuizen naar een grotere woning elders waardoor de sociale structuur minder onder druk komt te staan: vasthouden van middeninkomens;
  • het past binnen de binnenstedelijke verdichtingsopgave (gemeentelijk, provinciaal en rijksbeleid).

Bij de inventarisatie worden twee uitgangspunten gehanteerd:

  • 1. Het moet gaan om uitbreiding van woningen. Bedrijfspanden en garageboxen e.d. komen niet in aanmerking voor een dakopbouw.
  • 2. Het betreft twee- en drielaagse bebouwing (zowel eengezins- als meergezinswoningen).

In het plangebied komen weinig woningen voor in twee- of drielaagse bebouwing.


De Stationsbuurt kent een rijke schakering aan bebouwing. De complexiteit, bebouwingsdichtheid, diversiteit van binnen gebieden en de verscheidenheid van de bebouwing vormen in dit deel van de stad een belemmering voor het bij recht mogelijk maken van een dakopbouw. Om die reden heeft het de voorkeur om per individuele toekomstige aanvraag in het kader van een Wabo-procedure de mogelijkheden te beoordelen.

In dit bestemmingsplan is om die reden geen regeling voor extra bouwlagen opgenomen.

5.2.2 Beleidsdocumenten

De “Gebiedsvisie Hollands Spoor en omgeving” (juni 2008, RIS-155066), is het beleidsdocument dat ten grondslag ligt aan de herinrichting van de openbare ruimte. De ambitie is om het gebied rond het Stationsplein en de Stationsweg te ontwikkelen tot een aantrekkelijk centrumstedelijk milieu met een mix van wonen, voorzieningen en stedelijke bedrijvigheid. Herinrichting van het Stationsgebied moet ertoe leiden dat de openbare ruimte goed aansluit op deze ontwikkelingen, er gastvrijer uitziet en beter wordt benut.

De “Visie Netwerk RandstadRail” (24 juni 2009 vastgesteld door het Algemeen Bestuur Haaglanden Netwerk Randstad Rail (NRR) ), is het beleidsdocument dat ten grondslag ligt aan de aanpassingen van het tramemplacement. Netwerk Randstad Rail is het openbaar vervoer programma tot 2020/2030 dat een pakket aan maatregelen omvat, dat een bijdrage moet leveren aan de na te streven groei van het openbaar vervoer met 50%. Het pakket aan maatregelen is opgebouwd uit 2 clusters van projecten, het Actieprogramma Regionaal Openbaar Vervoer en de projecten met Nieuw Materieel. De uitbreiding van de Ov2 capaciteit op het Stationsplein Hollands Spoor maakt onderdeel uit van het programma. Dit betekent dat vanaf 2014 nieuw trammaterieel instroomt op de lijnen 9, 11, 15 en 17. Tegelijkertijd moet tot 2030 het bestaande materieel over het Stationsplein kunnen rijden (lijnen 10, 12 en 16).

In de visie is ook de verdere kwaliteitsverbetering opgenomen in de vorm van het ontwikkelen van zogenaamde tophaltes die extra kwaliteit aan zwaardere haltes toevoegt en daarmee een bijdrage levert aan het verhogen van de aantrekkingskracht van het OV-systeem en het verbeteren van de stedelijke kwaliteit.

'Investeringsprogramma Krachtwijken Den Haag' (RIS-154371): “Internationale entree van Den Haag”. Dit project is een uitwerking van de business case van krachtwijk Stationsbuurt uit de raamovereenkomst 'Investeringsprogramma Krachtwijken Den Haag'. Het Stationsgebied van Hollands Spoor vormt één van de hoofdentrees van de stad. Het Stationsplein met het brede deel van de Stationsweg is de start van de rode loper richting de binnenstad. De rode loper richting het centrum biedt met zijn winkels en horeca de aanzet tot een economische impuls aan de wijkeconomie. Herinrichting van het Stationsgebied moet ertoe leiden dat studenten de oversteek 'onder het spoor' maken voor hun uitgaansleven, studentenvoorzieningen en winkels en een positieve bijdrage levert aan de wijkeconomie.

5.2.3 Toekomstige herinrichting openbare ruimte rond Station Hollands Spoor

Het Stationsplein en het brede deel Stationsweg (het Stationsgebied HS) voldoen niet meer aan de eisen die de gemeente stelt aan deze belangrijke plek in de stad. Het gebied heeft te weinig allure, de autoverkeersfunctie overheerst en de verblijfskwaliteit is ondermaats. De kwaliteit voor tramreizigers scoort laag. De tramhaltes zijn nu over drie plekken verspreid. De haltes hebben te weinig uitstraling, de perrons zijn te smal om het groeiende aantal reizigers goed te kunnen verwerken, bieden te weinig comfort en zijn niet goed toegankelijk. De huidige tramhaltes zijn bovendien ongeschikt voor het nieuwe trammaterieel dat breder (2,65m i.p.v. 2,35m) en langer (35m i.p.v. 29m) is dan het bestaande materieel. Het nieuwe materieel heeft een lagere instapvloer, waardoor een gelijkvloerse instap ontstaat. Het is tweerichtingen-materieel met aan beide zijden deuren zodat de trams aan beide zijden van de tramperrons kunnen halteren. De capaciteit van de perrons moet vergroot worden. Dit brengt met zich mee dat de huidige sporenconfiguratie en de tramhaltes vernieuwd moeten worden.

Het brede deel van de Stationsweg wordt gedomineerd door het autoverkeer, het 'verblijfseiland' in het midden is stenig en nodigt niet uit om er te verblijven, de stoepen aan de zonzijde zijn te smal voor terrasjes (horeca). Om deze situatie te verbeteren is er door de gemeenteraad een plan vastgesteld om de openbare ruimte Hollands Spoor te herinrichten.

Na de herinrichting van het Stationsplein en brede deel van de Stationsweg moet er een overzichtelijk, aantrekkelijk en veilig gebied zijn voor zowel de dagelijkse passanten van de openbare ruimte (bewoners, trein- en tramreizigers, studenten), als voor de eenmalige bezoeker (zakelijk en leisure). Het Stationsplein wordt een overzichtelijk, efficiënt en veilig verkeersplein, waar het grootste deel van het langzaam verkeer (fietsers en voetgangers), openbaar vervoer (Netwerk Randstad Rail) en taxivervoer wordt afgewikkeld. De trampassagiers wordt meer comfort geboden met twee royaal overkapte tramperrons met dynamische digitale reizigersinformatie. Door de middenligging van de tramhaltes kunnen per halte meerdere trams tegelijkertijd halteren en is de doorstroming van de trams efficiënter.

Het brede deel van de Stationsweg wordt ingericht als verblijfsgebied. Er komt ruimte voor terrassen (horeca), voetgangers en fietsers. Het Stationsplein (bij de hoofdingang van het Station HS) en het brede deel van de Stationsweg vormen de aanzet van de rode loper over de Stationsweg naar het centrum. Het aandeel van het autoverkeer vermindert in het plangebied doordat er op het Stationsplein eenrichtingsverkeer in de richting van het Rijswijkseplein wordt ingesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0024.png"

Afbeelding 5.1: Impressie vanaf het brede deel van de Stationsweg in de richting van het Stationsplein

Het Stationsplein en het brede deel van de Stationsweg krijgen een 30 km/u-regime. De overgangen worden gemarkeerd door een flauw verlopende drempel en een overgang van asfalt naar klinkers. Om ruimte te maken voor de rode loper (voetgangers en terrassen voor de horeca) en het terugdringen van het autoverkeer in het plangebied, wordt voor gemotoriseerd verkeer een nieuwe verkeerscirculatie voorgesteld. Zie onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0278EHetOudeCen-50VA_0025.png"

Figuur 5.1: verkeerscirculatie autoverkeer

In de nieuwe inrichting van het Stationsplein wordt de huidige taxistandplaats ingericht als standplaats voor maximaal 14 (Keurmerk)taxi's. Met de herinrichting van de taxistandplaats wordt in de stad een vierde locatie gerealiseerd, waar na invoering van het Haagse taxikeurmerk, taxi's met dit aanvullende keurmerk exclusief toegang krijgen.

De tramperrons op het Stationsplein worden als Tophaltes ingericht. De twee vleugels van het Stationsplein zijn geformeerd rondom de twee middenperrons, liggend in elkaars verlengde, in de as van het plein. De nieuwe overkappingen van de tramhaltes worden belangrijke ruimtelijke elementen op het plein.

In het hele gebied worden fietsvoorzieningen aangelegd. De route Stationsweg, brede deel Stationsweg, Stationsplein, fietstunnel, Waldorpstraat maakt onderdeel uit van de sterroute voor de fiets van de binnenstad naar Delft. Gemeente, NS en ProRail werken gezamenlijk aan een plan voor het uitbreiden van het aantal fietsparkeerplekken in het Stationsgebied. Er zal door het éénrichtingsverkeer op het Stationsplein en op een deel van de Parallelweg (vanaf de Naaldwijksestraat) een meer evenredige verdeling komen van het autoverkeer op de Parallelweg (in de richting van het Rijswijkseplein) en de Hoefkade (in de richting van de Valliantlaan). De Hoefkade zal drukker worden maar tegelijkertijd zal de Parallelweg, het Stationsplein en het Brede deel Stationsweg minder druk worden qua autoverkeer.

De route voor nood- en hulpdiensten blijft gehandhaafd in dit deel van de Stationsbuurt. Door het instellen van éénrichtingsverkeer is de Koningsstraat aangemerkt als schakel tussen de Hoefkade en de Parallelweg, zodat er bij calamiteiten vanuit verschillende herkomsten naar de bestemming kan worden gereden.

5.3 Keuze en verantwoording van bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:2000.

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP, bijlage 2, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Verkeer  
De nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” gaat mede in op het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte   In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernorm Den Haag, inlegvel parkeernormen.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   In het plangebied wordt binnen vele bestemmingen wonen mogelijk gemaakt.
 
Economie  
Milieuzonering (paragraaf Keuze en verantwoording van bestemmingen) zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   Solitaire bedrijfsvestigingen zijn onder de bestemming Bedrijf (B) geschaard. Hier zijn bedrijfsactiviteiten in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven bij functiemenging' toegestaan, zowel activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd als activiteiten met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies moeten plaatsvinden.  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg  
Onderwijs, Welzijn en Maatschappelijke Zorg   In dit bestemmingsplan is een brede bestemming voor maatschappelijke doeleinden mogelijk gemaakt en een ruime definitie van maatschappelijke voorzieningen gegeven.  

Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Cultuurhistorie 
Door de dubbelbestemming Archeologie zijn behoud en bescherming van de archeologische waarden in het gebied gewaarborgd. Ook is het plan erop gericht de cultuurhistorische waarden van dit deel van het rijksbeschermd stadsgezicht Centrum te beschermen. In de toelichting op het aanwijzingsbesluit als opgenomen in de bijlagen bij de regels van het bestemmingsplan, zijn als te beschermen waarden opgenomen het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse. Voorts zijn de profilering en inrichting van de openbare ruimte, de verkavelings- en bebouwingsstructuur en in het algemeen de vormgeving van de bebouwing van betekenis. Ook aan de vormgeving van kappen en gevels wordt waarde toegekend.
In onderstaande tabel 'beschermd stadsgezicht' is aangegeven op welke wijze de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is verwerkt in het bestemmingsplan. Daarbij is uitgegaan van de typeringen in het aanwijzingsbesluit zoals die voor de verschillende onderdelen van de deelgebieden is geformuleerd. Per onderdeel wordt aangegeven op welke wijze dit is vertaald in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan.
Nieuwe initiatieven worden getoetst aan de te behouden kwaliteiten, zoals die in beide aanwijzingen tot beschermd stadsgezicht en de daarop gebaseerde karakteristieken worden genoemd. Aan het beschermde stadsgezicht is de dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie toegekend. De bijbehorende regeling (Artikel 19 van de planregels) dient als vangnet voor de bescherming van de waarden die niet rechtstreeks in het bestemmingsplan zijn vertaald, maar wel met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht beschermd dienen te worden. De voorwaarden die in dit artikel worden gesteld, brengen mee dat steeds een afweging van de betrokken belangen dient plaats te vinden en advies van de welstands- en monumentencommissie noodzakelijk is. De commissie onderzoekt daarbij, of voor wat betreft de bouwwijze aansluiting is gezocht bij karakteristieke en cultuurhistorische waarden van de bestaande omgeving. Verder moet de bestaande ruimtelijke structuur van ondermeer straten, pleinen en groenvoorzieningen in hun onderlinge samenhang behouden blijven. Vervanging of verandering van deze elementen is slechts toegestaan met behoud en zo nodig verbetering van de cultuurhistorische waarden. Het college maakt bij nieuwe initiatieven, onder andere op basis van deze adviezen, een afweging tussen het behoud van de ruimtelijke structuur enerzijds en de woonwensen en gebruiksvrijheden van bewoners en gebruikers anderzijds.  
TABEL CULTUREEL ERFGOED  
Typering te beschermen culturele waarden en archeologie   Vertaling in het bestemmingsplan  
Het historisch patroon van straten, stegen, open ruimten en waterlopen in samenhang met de schaal van de bebouwing ter plaatse.   De bestaande ruimtelijke structuur is ongewijzigd op de plankaart overgenomen. Het historische patroon van straten, stegen en open ruimten is geborgd door middel van de daaraan toegekende bestemmingen.
De schaal van de bebouwing wordt gewaarborgd door het opnemen van bouwvlakken. Daarbij zijn de huidige goot- en bouwhoogtes opgenomen. De hoogte van de hoofdgebouwen mag niet meer bedragen dan op de plankaart staat aangegeven.  
De profilering en inrichting van de openbare ruimte   De gemeente stuurt als eigenaar op de profilering en inrichting van de openbare ruimte (buiten het bestemmingsplan om).  
De verkavelings- en bebouwingsstructuur   De verkavelings- en bebouwingsstructuur is geborgd door per perceel een bouwvlak op te nemen waarbinnen de hoofdbebouwing is gerealiseerd.  
De vormgeving van de bebouwing, in het bijzonder de kappen en gevels   Deze wordt gewaarborgd door het opnemen van een lijst met karakteristieke panden/ensembles en de bepalingen van Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie in de regels. De welstands- en monumentencommissie zal deze kwaliteiten in hun advisering betrekken.  
Kenmerkend voor het stedelijke karakter zijn de aan alle zijden gesloten bouwblokken, waarin de bebouwing ononderbroken direct aan de straat staat en waarbinnen erven en tuin liggen besloten.   Het plan voorziet in het handhaven van de gesloten bouwblokken door middel van de in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlakken.
De aanwezige tuinen in het gebied zijn als zodanig bestemd. Hier is slechts zeer beperkt bebouwing toegestaan.  
De verkavelingssystematiek lijkt herleidbaar tot een basisbreedte van vijf a zes meter voor het gewone woonhuisperceel en een meervoud daarvan bij de patriciërshuizen.   De verkaveling is vastgelegd door het opnemen van bouwvlakken per bestaand perceel. Bij nieuwe initiatieven speelt ook bovengenoemd vangnet een rol (artikel 19 van de planregels).  
De bebouwingshoogte varieert in het algemeen meer door de per pand vaak zeer verschillende verdiepingshoogten dan door het aantal verdiepingen, zodat een pand van twee verdiepingen soms hoger is dan een pand van drie verdiepingen.   Hiermee wordt het verschil in goot- en bouwhoogtes verklaard. Deze verschillen zijn gewaarborgd door de in het bestemmingsplan opgenomen goot- en bouwhoogten. In geval van sloop-/nieuwbouw zullen de welstands- en monumentencommissie deze kwaliteiten in hun advisering betrekken (artikel 19 van de planregels).  
Het bebouwingsbeeld wordt sterk gedomineerd door de geprononceerde lijstgevels en minder door kappen.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 19 van de planregels).  
In het algemeen hebben de smallere panden een met pannen gedekt schilddak met de nok haaks op de straat, de bredere een dwarskap evenwijdig aan de straat of een omlopend schilddak   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 19 van de planregels).  
De voorgevels zijn overwegend symmetrisch ingedeeld in drie of vijf, soms zeven traveeën met verticaal geplaatste openingen.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 19 van de planregels).  
De gevels zijn overwegend in baksteen, soms pleisterwerk. Kroonlijsten, kozijnen, deuren en eventuele balkons in hout.   De genoemde kwaliteiten worden geborgd middels de in het bestemmingsplan opgenomen vangnetregeling (artikel 19 van de planregels).  
De Monumentenwet 1988 / Monumentenverordening Den Haag verplicht de gemeenteraad van Den Haag een bestemmingsplan vast te stellen ter bescherming van het rijks- / gemeentelijk beschermd stadsgezicht.   De cultuurhistorische waarden van het deel van het Rijksbeschermd stadsgezicht worden in dit bestemmingsplan beschermd. De toelichting op de aanwijzing tot Rijksbeschermd stadsgezicht is als bijlage bij de regels opgenomen. De dubbelbestemming Waarde - Cultuurhistorie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden en verwijst naar de bijlage.  
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 3.2.2). Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.   De archeologisch waardevolle gebieden zijn geïnventariseerd (zie paragraaf 3.2.2). De archeologische waarden worden in dit bestemmingsplan beschermd: de dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gericht op behoud en bescherming van deze waarden. Voor bouwwerkzaamheden die de grond roeren zijn aanvullende bouwregels gesteld; voor werkzaamheden geen bouwwerken zijnde, die de grond roeren is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, verplicht gesteld.  

5.4 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 19) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming en bouwregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 20 tot en met 25 ) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene procedureregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 26, de slotregel in artikel 27.
5.4.1 Inleidende regels


In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:

  • geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
  • naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
  • geen detailhandel en/of horeca betreffen;
  • geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.4.2 Bestemmingsregels

De bestemmingen van de gronden binnen het plan worden bepaald door artikel 3 tot en met 19.

Het plan kent de volgende enkel-bestemmingen:

In de verschillende gemengde bestemmingen worden horeca, bedrijven en detailhandel verschillend behandeld:

Artikel 3 Gemengd - 1  staat wonen, detailhandel, dienstverlening en horeca "licht" toe, en is vooral bedoeld vorr het bestemmen van winkelstraten.

Artikel 4 Gemengd - 2 staat daarnaast ook horeca "middelzwaar" en enkele aspecten van de bestemming cultuur toe.

Artikel 5 Gemengd - 3 staat wonen, cultuur, detailhandel, dienstverlening, kantoor, horeca "licht", maatschappelijk waaronder worden verstaan gezondheidszorg, praktijkruimten, kinderopvang, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsinstellingen, en bedrijven in de categorieën A en B uit de 'Staat van inrichtingen bedrijven functiemenging' toe, met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, en inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Artikel 6 Gemengd - 5 staat wonen, cultuur, dienstverlening, kantoor, maatschappelijk waaronder worden verstaan gezondheidszorg, praktijkruimten, kinderopvang, openbare dienstverlening, verenigingsleven en welzijnsinstellingen, en bedrijven in de categorieën A en B van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven bij functiemenging', met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, en inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Artikel 7 Gemengd - 6 is speciaal in het leven geroepen voor het bestemmen van de Avenue Culinair. Vermeden moet worden dat zich detailhandel vestigt tussen de restaurants. Binnen GD-6 is horeca tot middel-zwaar toegstaan, wonen en dienstverlening en enkele cultuurbestemmingen zijn toegestaan, maar geen detailhandel.

De bestemming Artikel 8 Groen is toegekend aan de openbare parken en groengebieden in Stationsbuurt.

Artikel 9 Kantoor is als bestemming aan het kantoorgebouw in de Bocht van Guinea gegeven.

Artikel 10 Maatschappelijk maakt zorg- en welzijnsinstellingen mogelijk.

Artikel 11 Tuin richt zich op het behoud van groene binnentuinen. Anders dan binnen de omringende bestemmingen, is het binnen deze bestemming verboden gebouwen op te richten.

Het grootste deel van het openbaar gebied heeft de bestemming Verkeer - Verblijfsstraat gekregen, verder kent het plangebied de verkeersbestemmingen Verkeer - Straat en Verkeer - Verblijfsgebied.

Het in het plangebied aanwezige oppervlaktewater heeft de bestemming Water gekregen.

Tot slot hebben de woongebouwen in het plangebied, voor zover ze uitsluitend voor wonen gebruikt worden, de bestemming Wonen en gekregen.

Het plan kent de volgende dubbel-bestemmingen:

Leiding - Water ten behoeve van drinkwaterleidingen groter dan 300mm, Waarde - Archeologie 2, toegekend aan gebieden met een hoge archeologische verwachting. Als men binnen dit gebied de grond wil roeren en men daarbij mogelijk het terrein verstoort, bijvoorbeeld door de aanleg van een fundering, is een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Deze dubbelbestemming stelt voorwaarden aan de verlening ervan.

Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie bestemt het Rijksbeschermd stadgezicht dat een deel van het plangebied beslaat. De juridisch-planologische bescherming van de beschermde stadsgezichten - het rijksbeschermd stadsgezicht Centrum vindt plaats langs twee wegen. In de eerste plaats worden bijvoorbeeld de goot- en nokhoogte bij de karakteristieke bebouwing zo nauwgezet mogelijk per pand aangegeven, om de verscheidenheid in goot- en nokhoogte te waarborgen. In de tabel 'beschermd stadsgezicht' is aangegeven hoe het beschermd stadsgezicht voor het overige is vertaald in dit bestemmingsplan. In de tweede plaats is het beschermd stadsgezichten zelf op de verbeelding opgenomen. Op de gronden die als zodanig zijn aangeduid is de dubbelbestemming Waarde-Cultuurhistorie van toepassing. Centraal staat de regel dat slechts mag worden gebouwd met inachtneming van de cultuurhistorische waarden. Deze waarden worden beschreven in bijlagen bij de regels. Als de algemene bouwregels of bouwregels in andere bestemmingen een bebouwing toestaan die in strijd is met de cultuurhistorische waarden die een van beide aanwijzingen beschrijven, moeten de cultuurhistorische waarden in acht worden genomen en geven deze de doorslag. Alleen indien de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden onevenredig worden beperkt kan daarop een uitzondering worden gemaakt.

Voor het bepalen van de toestand van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van dit plan, worden de luchtfoto's en panoramafoto's van de gemeente Den Haag als uitgangspunt genomen.

5.4.3 Algemene Regels

Artikel 20 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 21 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan en is de bouw van installaties voor mobiele telecommunicatie in principe toegestaan op alle gebouwen met uitzondering van rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of gebouwen in een rijksbeschermd stadsgezicht. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 23 Algemene afwijkingsregels.

Artikel 22 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:

  • De activiteiten mogen geen hinder voor de woonsituatie opleveren en mogen niet op grond van de milieuwetgeving vergunning- dan wel meldingplichtig zijn.

Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.

  • De activiteiten mogen naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning.

Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.

  • De activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen.

Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.

  • De activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.

  • De activiteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn, in die zin, dat de woonfunctie de belangrijkste functie dient te blijven en de praktijkruimte maar een deel van de bebouwde oppervlakte mag bedragen.

Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in Artikel 23.

Artikel 23 Algemene afwijkingsregels

het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

Artikel 25 Algemene procedureregels

De algemene procedureregels regelen de procedure die het bevoegd gezag moet volgen als zij wil afwijken.

Overgangs- en slotregels

Artikel 26 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 27 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Stationsbuurt'

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan Stationsbuurt vormt in hoofdzaak een nieuw juridisch-planologisch kader voor een bestaande situatie. De regeling gaat uit van consolidatie van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar. Daarnaast bevat het bestemmingsplan een gering aantal mogelijke ontwikkelingen. Hiervoor is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen; de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

Indien sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in art. 6.12 Wro is de gemeente verplicht een exploitatieplan op te stellen, tenzij kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan via:

  • een gemeentelijke grondexploitatie, waarbij sprake moet zijn van gemeentelijke gronduitgifte;
  • meerwaardesuppletie via de erfpachtcanon;
  • een anterieure overeenkomst met de eigenaar over de ontwikkeling.

In het plan is één bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wro, opgenomen. Het betreft de herontwikkeling van het kantoorpand gelegen aan de Parallelweg 1/ Stationsweg 161 naar studentenwoningen met horeca en/of detailhandel op de begane grond. Het kostenverhaal wordt geregeld via een anterieure overeenkomst.

Voor de rest van het plangebied bestaat geen verplichting tot kostenverhaal omdat ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan niet worden aangemerkt als bouwplan als omschreven in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Uit voorgaande overwegingen volgt, dat afdeling 6.4 van de Wro niet aan de orde is en dat de economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan in principe is verzekerd. Ten behoeve van dit bestemmingsplan zal derhalve geen exploitatieplan worden vastgesteld.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Stationsbuurt is op 2 december 2014 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Provincie Zuid-Holland
  • 2. Ministerie EL&I
  • 3. RVOB (Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf)
  • 4. Stadsgewest Haaglanden
  • 5. Stadsgewest Haaglanden Projectleiding RandstadsRail
  • 6. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 7. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
  • 8. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 9. Dunea
  • 10. Politie Haaglanden
  • 11. Veiligheidsregio Haaglanden
  • 12. HTM Personenvervoer NV
  • 13. Veolia Transport Haaglanden
  • 14. Stedin B.V.
  • 15. TenneT Regio West
  • 16. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 17. P1 Off Street B.V.
  • 18. Kamer van Koophandel Haaglanden
  • 19. Koninklijk Horeca Nederland
  • 20. Het bestuur van de Stichting Het Oude Centrum
  • 21. Stichting Buurtstation
  • 22. Bewonersorganisatie Schilderswijk De Paraplu
  • 23. Stichting Bewonersbelangen Binnenstad Den Haag
  • 24. Het bestuur van de Stichting Binnenstad Bureau Binnenstad

Van de instanties onder nummer 1, 8, 11, 12 en 16 zijn reacties ontvangen.

De instanties onder nummer 1, 8, 11, 12 en 16 hebben aangegeven met het concept te kunnen instemmen.

Van de overige genoemde instanties zijn geen reacties ontvangen.

Reacties:

1. Provincie Zuid-Holland

“Ik heb kennis genomen van het bovengenoemde voorontwerpbestemmingsplan. Het plan geeft aanleiding tot de volgende reactie: Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de Visie ruimte en mobiliteit 2014 en de Verordening ruimte 2014. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.

Dit is een gecoördineerde reactie van alle betrokken directies van de provincie.”

Reactie: het bericht is voor kennisgeving aangenomen.

8. Hoogheemraadschap van Delfland

“In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Het Onde Centrumin Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.

Positief advies

Delfland kan met het voorontwerp van het bestemmingsplan instemmen. Aan alle aspecten die van belang zijn voor een goede waterhuishouding, is invulling gegeven.

Wij willen u wel verzoeken om bij de vermelding van de Handreiking watertoets voor gemeenten op bladzijde 37 van de toelichting het jaartal weg te laten. De handreiking wordt steeds geactualiseerd, zodra onderliggend beleid wordt gewijzigd. De meest actuele versie van deze handreiking is te vinden op onze website (www.hhdelfland.nl/watertoets).

Voor meer informatie of vragen kunt u zich wenden tot de contactpersoon, vermeld onderaan, het voorblad van deze brief.”

Reactie: conform het verzoek wordt het jaartal van de Handreiking Watertoets weggelaten.

11. Veiligheidsregio Haaglanden

“Naar aanleiding van uw verzoek van 2 december 2014 om advies uit te brengen in het kader van externe veiligheid over het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Het oude Centrum, te Den Haag heeft de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH) het bestemmingsplan geanalyseerd. Op basis daarvan kan ik u het volgende berichten.

Dit advies beschouwt de context, geeft een korte beschrijving van het plan gebied, de aanwezige risicobron op het gebied van externe veiligheid, een beschrijving van de mogelijke scenario's en de geadviseerde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in het plangebied.

Context advies

Met dit bestemmingsplan worden beperkte ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Door het vaststellen van dit bestemmingsplan zullen de risico's op het gebied van externe veiligheid niet of nauwelijks wijzigen. Onderstaand advies geeft maatregelen waarmee de bestaande risico's kunnen worden verminderd.

Plangebied

Het plangebied ligt tussen het station Hollands Spoor en het centrum van de gemeente Den Haag.

De begrenzing van het plangebied is als volgt: Parallelweg, Stationsplein, Zieken, Spui, Gedempte Gracht, Wagenstraat, Prinsegracht, Buitenom, Houtzagerssingel, Om en Bij,Hooftskade, Groenewegje, Spinozastraat, Oranjeplein, Fannius Scholtenstraat, Hoefkade en Wolterbeekstraat.

Binnen het plangebied liggen woon-, gemengde-, maatschappelijke-, kantoor- en bedrijfsbestemmingen.

Bedrijven als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen worden in dit bestemmingsplan uitgesloten.

Risicobron

1. Transport gevaarlijke stoffen

Vanwege de aanwezigheid van de transportroute gevaarlijke stoffen op de rijksweg A4 is de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' van toepassing op dit bestemmingsplan. De rijksweg A4 ligt op ongeveer 3400 meter ten zuidoosten van dit plangebied. Over de rijksweg A4 worden naast brandbare vloeistoffen en brandbare gassen, met een invloedsgebied van respectievelijk 45 en 325 meter ook giftige vloeistoffen en giftige gassen vervoerd.1 Het invloedsgebied als gevolg van het transport van giftige vloeistoffen en giftige gassen over de rijksweg A4 bedraagt meer dan 4000 meter. 2 Het plangebied ligt voor een deel in het invloedsgebied van giftige vloeistoffen en giftige gassen. Gezien de afstand van deze risicobron tot het plangebied zal het groepsrisico als gevolg van de ontwikkelingen niet zichtbaar toenemen.

Voor de rijksweg A4 geldt op basis van de circulaire een veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar (PR-l0-6-contour)) van 23 meter en vormt daarmee geen belemmering voor dit plangebied.

Scenariors

Door de aanwezigheid van de rijksweg A4 kunnen zich binnen het plangebied giftige effecten voordoen. In bijlage 1 staat een uitgebreide beschouwing van de scenario's die zich met deze risico bron kunnen voordoen.

Geadviseerde maatregelen

Onderstaande maatregelen zijn vooral gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident. De adviezen hebben niet alleen betrekking op het ergst denkbare scenario (het volledig vrijkomen van een giftige stof), ongeacht het type incident hebben ze een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid.

Effectreducerende maatregel

Om de risico's te verkleinen wordt hieronder een aantal adviezen gegeven. Ongeacht het incident (van een 'gewone' brand tot een incident op de rijksweg A4 waarbij giftige stoffen vrijkomen)r heeft afschakelbare ventilatie een positieve invloed op het beperken van de schadelijke effecten van de vrijgekomen stoffen, binnen de objecten in het plangebied.

A. Bij aanwezigheid van (mechanische) ventilatievoorzieningen, wordt geadviseerd om in de objecten een voorziening te hebben, waarmee de ventilatie met een eenvoudige handeling (eventueel centraal) kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen binnen de objecten te beperken. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouwen (vervangende) nieuwbouw van alle bestemmingen, bestemd voor het verblijf van personen, binnen 4000 meter van de rijksweg A4. Het is daarbij vanbelang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

Maatregelen ter bevordering van de zelfredzaamheid

Binnen het plangebied zijn objecten aanwezig waarin personeelsleden (grote groepen) bezoekers en/of verminderd- tot niet zelfredzame personen, aanwezig kunnen zijn, zoals kantoren, kinderdagverblijven of detailhandel. Het is van belang dat het personeel, begeleiders en/of de BHV-organisatie van al deze objecten is voorbereid op eventuele calamiteiten met gevaarlijke stoffen. Het gaat hierbij om calamiteiten op de rijksweg A4. Hierbij is het van belang dat zij ook weten hoe daarbij te handelen. Bijvoorbeeld om de bezoekers van deze objecten te assisteren om zichzelf in veiligheid te brengen.

B. Geadviseerd wordt dat het personeel, de begeleiders en/of de BHV-organisatie van de groepen/verminderd- tot niet zelfredzame personen zijn voorbereid op calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen op de rijksweg A4. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.

Om ervoor te zorgen dat mensen goed voorbereid zijn en weten hoe ze moeten reageren bij een ongeval met gevaarlijke stoffen op de rijksweg A4r is het van belang dat zij hier vooraf over worden geïnformeerd. Hiervoor is er op regionaal niveau een risicocommunicatie-aanpak ontwikkeld met een brede range aan middelen die ingezet kan worden. Mogelijk dat de gemeente Den Haag ook voor dit plangebied gebruik kan maken van de middelen die voor deze campagne zijn ontwikkeld.

C. Geadviseerd wordt om de bewoners, personeelsleden en vaste bezoekers binnen het invloedsgebied van de rijksweg A4 te informeren over de risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft. Voor verdere uitwerking van deze risicocommunicatie kan contact worden opgenomen met de risicocommunicatieadviseur van de Veiligheidsregio Haaglanden.

Maatregel ten behoeve van de hulpverlening

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende zijn. 3 Zowel de bereikbaarheid voor de hulpdiensten, als de bluswatervoorzieningen zijn in de huidige situatie onder normale omstandigheden voldoende.

Effectiviteit geadviseerde maatregelen

In de onderstaande tabel zijn de maatregelen samengevat die genomen kunnen worden om de risico's te beperken. In de tabel is een inschatting opgenomen van de bijdrage die een maatregel kan leveren aan de risicobeperking van een bepaald scenario.

Tabel 1: Effecten van de geadviseerde maatregelen op de risico's per scenario.

Restrisico

Het invloedsgebied van de rijksweg A4 is groter dan dit plangebied. Het totaal aantal te verwachten slachtoffers (en daarmee de benodigde hulpbehoefte) is groot bij het ergst denkbare scenario. Zowel in de huidige situatie, als in de toekomstige situatie is de beschikbare hulpverleningscapaciteit onvoldoende groot om direct aan de benodigde hulpvraag te voldoen. Assistentie vanuit andere regio's is hierbij noodzakelijk.

Tot slot

De genoemde maatregelen worden geadviseerd in het kader van externe veiligheid (paragraaf 4.3 van de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen) en art. 10 van de Wet veiligheidsregio's. Deze maatregelen kunnen ook een positief effect hebben op de (brand)veiligheid. Ook is het belangrijk dat in de eventuele verdere uitwerking van het plangebied, zoals de realisatie van nieuwe ontwikkelingen, specifiek wordt gekeken naar de brandveiligheid. Hiervoor kunnen extra maatregelen benodigd zijn.

Ik verwacht u hiermee voldoende van advies te hebben voorzien om maatregelen te kunnen treffen en de zelfredzaamheid en mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval te beschouwen.

Niet alle geadviseerde maatregelen kunnen worden opgenomen in dit bestemmingsplan, maar zijn bedoeld voor andere afdelingen binnen de gemeente. Deze maatregelen kunnen mogelijk binnen andere ruimtelijke plannen of door andere disciplines van de gemeente worden geborgd. Ik ga ervan uit, dat na de bestuurlijke besluitvorming, de overgenomen maatregelen bij de juiste afdeling(en) van de gemeente Den Haag bekend worden gemaakt.

Als er vragen zijn naar aanleiding van bovenstaande, dan kunt u contact opnemen met de heer S.J.T. Lepelaar (06 -10 28 62 59) of de heer M.T.M. van Velzen (06 - 54 24 65 59). Voor vragen m.b.t. risicocommunicatie kan contact worden opgenomen met mevrouw D.A. Keukenmeester (06 - 53 98 65 54) van de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio Haaglanden. Voor nadere informatie met betrekking tot de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen kunt u contact opnemen met de heer F.C. M. Hendriks (06 - 25 07 04 41).”

Reactie: het bericht is voor kennisgeving aangenomen.

12. HTM Personenvervoer NV

“Naar aanleiding van de door u geboden mogelijkheid tot het geven van commentaar op het concept ontwerpbestemmingsplan Het Oude Centrum, ex art. 3.1.1 Bro, deel ik u het volgende mee.

Op de plankaart en in art. 16 (Verkeer - straat) bij de bouwregels ontbreekt de aanduiding "tunnel" ten behoeve van het Souterrain onder de Prinsegracht en Grote Marktstraat. In het aangrenzende bestemmingsplan, St. Jacobskerk e.o., is dit wel geregeld.

Daarnaast ontbreekt in art 16.2 onder b, functieaanduiding brug, dat zowel de Spui brug als de brug op de Brouwersgracht ook bestemd zijn voor railverkeer.

Wat betreft de toelichting, in paragraaf 2.4.3.2 en 3.6.2 kan de tekst over bus 18 aangepast worden: de routewijziging is inmiddels een feit en de busroute loopt niet meer door de wijk maar via de Waldorpstraat.

Tot slot nog een kleine opmerking over paragraaf 5.3.1: de nieuwe trams zijn 35m lang (en niet 32m zoals vermeld).

Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.”

Reactie: de opmerkingen van de HTM zijn verwerkt in het ontwerp bestemmingsplan.

16. N.V. Nederlandse Gasunie

“Bij e-mailbericht van 2 december 2014 heeft Gasunie, namens u, het bovengenoemd bestemmingsplan ontvangen. Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Onder dankzegging voor de toezending verblijven wij.”

Reactie: het bericht is voor kennisgeving aangenomen.

7.2 Inspraak- en participatieverordening

Nog in te vullen