Plan: | Wateringse Veld-Tomatenlaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0275BTomatenln-50VA |
De gemeente Den Haag stelt een nieuw bestemmingsplan voor het plangebied Wateringse Veld-Tomatenlaan op vanwege de ontwikkeling van woningbouw ter plaatse van de KO-locatie Tomatenlaan.
Het doel van bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan is:
Het plangebied waar het bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan betrekking op heeft, ligt in het Haagse stadsdeel Escamp.
Locatie waar de Woonbestemming mogelijk wordt gemaakt.
Stratenbeeld
Het bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan vervangt (gedeeltelijk) het bestemmingsplan Wateringse Binnentuinen, vastgesteld 18 februari 2010, en Wateringse Veld, vastgesteld op 6 juni 1996.
In het vigerende bestemmingsplan Wateringse Binnentuinen is ter plaatse van het plangebied de bestemmingen "Wonen" toegestaan, in Wateringse Veld vigeert de bestemming "Stads Uitbreiding".
Wateringse Veld is een nieuwe wijk van Den Haag. Sinds 1994 hoort het gebied Wateringse Veld bij de gemeente Den Haag. Daarvoor was dit glastuinbouw- en weilandgebied een deel van de gemeente Wateringen. In 1996 is begonnen met de bouw van ruim 7.500 woningen, voor het grootste deel eengezinswoningen, en de wijk nadert zijn voltooiing. De wijk is opgebouwd uit acht buurten met elk een eigen karakter, begrensd door parken en plantsoenen, ecologische zones en waterpartijen.
Het plangebied Tomatenlaan ligt in de buurt Hoge Veld. Samen met de 'zusterbuurt' Lage Veld goed voor een groot aantal woningen en een hoog voorzieningenniveau, waaronder het overdekte winkelcentrum Hoge Veld.
De woningvoorraad in deze buurt bestaat voor twee derde uit eengezinswoningen en een derde uit appartementen, beide hoofdzakelijk in particulier bezit. De huishoudens bestaan voornamelijk uit samenwonenden met kinderen (42%) en zonder kinderen (23%). De meeste bewoners zijn tussen de 20 en 64 jaar (60%) en een aanzienlijk percentage kinderen (34%). Qua etnische afkomst is de verhouding tussen allochtone en autochtoon gelijkmatig.
Gemeenten hebben de taak om bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond.
Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:
Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:
In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53 Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht leidt niet tot een bepaling in het bestemmingsplan.
De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.
Volgens de archeologische waarde- en verwachtingenkaart Den Haag, behorend bij de beleidsnota archeologie 2011-2020, wordt aan deze locatie geen archeologische waarde of verwachting toegedicht.
Voor een nadere uiteenzetting betreffende de archeologische potentie van de Wateringse Binnentuinen als geheel, wordt verwezen naar paragraaf 2.2.4 van de toelichting bij het bestemmingsplan Wateringse Binnentuinen 2010 (www.ruimtelijkeplannen.nl).
Zie ook de 'Archeologische kaart Den Haag'.
Tegen de achtergrond van de huidige economische crisis zijn in het Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling (IpSO) nadere prioriteiten gesteld. Hiermee biedt de gemeente duidelijkheid in welke projecten wordt geïnvesteerd en welke ambities worden nagestreefd.
De ruimtelijke strategie van Den Haag steunt op twee pijlers: “De Wereld in Den Haag” en “Den Haag in de Wereld”. De Wereld in Den Haag gaat over het verstevigen en robuust maken van de basis of het fundament van de stad met goede leefmilieus om te wonen, werken, ondernemen, recreëren. Tegelijkertijd werkt Den Haag aan het uitbouwen van de top (Den Haag in de Wereld), met als vaandel Den Haag Internationale Stad van Vrede en Recht.
De grote ruimtelijke en economische opgaven voor Den Haag bevinden zich in de bestaande stad. In het IpSO wordt de ruimtelijke focus van investeringen ten behoeve van Den Haag in de Wereld gelegd op de Centrale Zone, en beperkt tot Scheveningen Haven, Internationale Zone, het centrum (binnenstad), omgeving HS en de Rotterdamse Baan. Om de aantrekkelijkheid van de stad ('quality of life') blijvend te versterken, staan zes kernwaarden centraal bij de stedelijke ontwikkeling:
De gewijzigde marktomstandigheden en financiële mogelijkheden beïnvloeden ook de rol van de
gemeente in de stedelijke ontwikkeling. De gemeente moet selectiever zijn met waar zij actief en
sturend optreedt. Meer wordt ingezet op het faciliteren en verleiden van ontwikkelende partijen om in Den Haag te (blijven) investeren. Aan ontwikkelende partijen wordt meer vrijheid geboden. Welke rol de gemeente wanneer oppakt is afhankelijk van de (grond- en vastgoed)positie en de vraag of een ontwikkeling prioriteit heeft bij het realiseren van gemeentelijke beleidsdoelstelling.
Daarnaast gaat de gemeente meer actief inzetten op het ondersteunen en stimuleren van (collectief) particulier opdrachtgeverschap en kleinschaliger gronduitgiftes waardoor mogelijk ook andere investeerders kunnen worden aangetrokken.
De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' is op 28 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De agenda is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.
De Haagse Verdichting houdt voor Wateringse Veld-Tomatenlaan in dat invulling wordt gegeven aan:
Verdichting kan plaatsvinden door dakopbouwen op de bestaande woongebouwen toe te staan. Zodoende kunnen zittende bewoners gebonden worden aan de wijk en wordt een alternatief voor het verhuizen naar een andere wijk geboden. Een dakopbouw levert een bijdrage aan de binnenstedelijke verdichtingsopgave door toevoeging van bouwvolume daar waar dat wenselijk, mogelijk en verantwoord is. In dit bestemmingsplan is geen regeling voor dakopbouw opgenomen. In de Planbeschrijving worden de totstandkoming van en de regeling zelf nader toegelicht. Er wordt aangegeven waar wel en waar geen dakopbouwen zijn toegestaan.
In de Verdichtingsagenda wordt gemeld dat verdichting met respect voor, en kennis van de cultuurhistorie, identiteit en het karakter van Den Haag moet gebeuren. Verdichtingsingrepen mogen deze niet aantasten of negatief beïnvloeden. In de beschermde stadsgezichten is verdichten alleen mogelijk als programma, schaal, maat en architectuur aansluiten bij de bestaande kwaliteiten. Verdichting kan wel eventuele weeffouten in de structuur zelf herstellen.
In de in 2011 vastgestelde erfgoed visie “bekend maakt bemind” noemt het college de verankering van de monumentenzorg in de ruimtelijke ordening en het centraal stellen van het bestemmingsplan hierbij een goede ontwikkeling. Dat vergt een “maatwerkbenadering”, behoudend waar nodig en ruimte gevend waar dat kan.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland. Door het Hoogheemraadschap wordt zorg gedragen voor schoon oppervlaktewater, veilige dijken en het waterpeil in sloten en vaarten.
Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de regels. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.
Europees
De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden. De richtlijn heeft tot doel de chemische en ecologische kwaliteit van al het oppervlakte- en grondwater in Europa te verbeteren. De richtlijn stelt daartoe eisen aan het waterbeheer in alle lidstaten. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebiedsbeheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven. De Europese Kaderrichtlijn heeft, waar het de gemeente betreft, consequenties voor riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid (inrichting van watergangen en oevers).
Nationaal
Het Nationaal waterbeleid is vastgelegd in het Nationaal Waterplan 2009-2015. Hierin zijn de consequenties van zowel de Kaderrichtlijn Water (KRW, kwaliteit) als het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, waterkwaliteit) uitgewerkt. Kern is dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde, duurzame watersystemen. Belangrijk is om de drietrapsstrategie vast te houden, bergen en afvoeren als afwegingsprincipe te hanteren. Tevens is in het NBW en middels het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd, dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden. Hier geldt de trits 'schoonhouden, scheiden, zuiveren'. Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Een achttal wetten is samengevoegd tot één wet, de Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning.
Provinciaal
Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 - 2015. In het Provinciaal Waterplan zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:
Hoogheemraadschap van Delfland
Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'Keuzes maken en kansen benutten' is het document waarin Delfland de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de zuivering van afvalwater. Klimaatverandering, zeespiegelstijging verzilting en nieuwe wetten en regels gaan het waterbeheer de komende decennia ingrijpend veranderen. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.
Wateragenda en Waterbergingsvisie Den Haag
De gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland werken aan een goed waterbeheer door middel van een gezamenlijke Wateragenda. Het beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad en welke acties hiervoor nodig zijn. Belangrijk nieuw element in de Wateragenda is dat het zich behalve op de waterkwaliteit en waterveiligheid óók op ruimtelijke ontwikkelingen, economie, recreatie en cultuurhistorie richt.
De lange-termijn-doelstelling voor het Haagse waterbeleid luidt: “Het realiseren van een duurzaam, schoon, veilig en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners, bedrijven en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan”.
In 2006 hebben het Hoogheemraadschap van Delfland en de gemeente Den Haag de Waterberginsgvisie Den Haag vastgesteld. Hierin is aangegeven welke ruimtelijke en technische maatregelen er genomen moeten worden om het watersysteem in Den Haag op orde te brengen. De visie bestaat uit acht deelgebiedsrapportages.
Delfland heeft de Handreiking watertoets voor gemeente opgesteld. De actuele versie hiervan is te vinden via het watertoetsportaal op de website van Delfland via deze link: http://www.hhdelfland.nl/digitaal-loket/watertoetsportaal/.
Afvalwater en Riolering
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is “het Gemeentelijk Rioleringsplan 2011-2015”. Duurzaamheid staat centraal in het denken en doen van de gemeente Den Haag. Werken aan duurzaamheid betekent voor riolering dat meer rekening gehouden dient te worden met het voorkomen dan wel het scheiden van afvalwaterstromen aan de bron, meer oog te hebben voor hergebruik en het terugdringen van energiegebruik en het voorkomen dat schoon water vuil wordt. Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. Duurzaam denken en doen komt zo terug in het ontwerp, de aanleg, het beheer en het gebruik van riolering.
Afkoppelen van hemelwater is een voorbeeld van een aanpak, waarmee zoveel mogelijk bij de bron wordt voorkomen dat water vuil wordt, dat water wordt vastgehouden op de plaats waar het valt en waarmee gemalen en zuiveringsinstallaties niet onnodig worden belast met het verwerken van schoon hemelwater. Een ander voorbeeld is het meer toepassen van minder milieubelastende materialen bij de huisaansluitleidingen en de hoofdriolering.
Waterkwantiteit in het plangebied
Op basis van de Waterbergingsvisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Er geldt gezien de afspraken uit de Waterbergingsvisie geen waterbergingsopgave voor het plangebied. De oppervlakteverharding in het plangebied zal met de komst van de woningen niet of nauwelijks toenemen. Binnen een deel van het plangebied is oppervlaktewater gelegen, een deel van het plangebied is áán oppervlaktewater gelegen. Er zal geen extra oppervlaktewater gerealiseerd worden.
Waterkwaliteit in het plangebied
Uitgangspunt voor het rioleringsbeleid is "De Leidraad Riolering" en de "Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken". Hierbij is het gebruik van voor het oppervlaktewater schadelijke stoffen zoals koper, zink en bitumineuze dakbedekking niet toegestaan. De conclusie is dat het plan geen negatief effect heeft, omdat wordt voldaan aan de Leidraad riolering en de beslisboom. Verder is er voldoende capaciteit in het rioolstelsel voor deze nieuwe ontwikkeling. Het zal niet leiden tot extra overstortingen vanuit de riolering op het oppervlaktewater.
Veiligheid en waterkering
Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding. In het plangebied zijn geen waterkeringen aanwezig.
Ecologie
Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. Het plangebied ligt naast een 2e verbindingszone. Bij de inrichting van het gebied moet daarmee rekening worden gehouden.
Zie bijlage 2: Kaart van de Gemeentelijke Ecolgische Zone ten oosten van deTomatenlaan.
Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem. De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kan stellen.
Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de - meeste - overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak.
Het inlegvel met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in bijlage 1 opgenomen.
In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.
Het uitgangspunt van de Woonvisie (vastgesteld in de gemeenteraad op 19 november 2009) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.
Voor de lange termijn gaat de gemeente uit van een gemiddeld nieuwbouwprogramma van 2.500 woningen. De productie op de Vinex-locaties is bijna klaar. Het merendeel hiervan zal daarom in de bestaande stad moeten worden gebouwd. Daarbij wordt ingezet op differentiatie in architectuur en woningtypen.
Den Haag kiest ervoor om een geconcentreerde centrumstad te zijn, met stedelijke dichtheden, een hoogwaardige openbare ruimte en een grote verscheidenheid aan woonmilieus en woonsferen. Qua woongebieden heeft Den Haag al een breed scala te bieden, zoals stedelijk wonen in de binnenstad, groen wonen in de stad en ontspannen wonen aan zee. Maar het is nu zaak dat elke sfeer ook meer de kwalitatief bijpassende woningen krijgt die daarbij horen. Mensen die in een stad wonen of willen wonen, hebben immers verschillende woonwensen. Daar moet meer op worden ingespeeld door meer keuzemogelijkheden te bieden.
Kwetsbare wijken en buurten en functioneel verouderde gebieden vragen om versterking en vernieuwing. Ook in de komende jaren zal door middel van herstructurering meer differentiatie moeten worden aangebracht: verschillende woningtypes, huur en koop, goedkoop en duur. Deze vernieuwing leidt tot een afname van het aantal goedkope woningen in deze eenzijdige buurten en wijken. Deze afname moet elders in de stad, maar ook in de regio, worden gecompenseerd. In de kwetsbare particuliere wijken krijgt de woontechnische verbetering van de woningvoorraad en de woonomgeving hoge prioriteit. Daarnaast worden een aantal verouderde bedrijventerreinen getransformeerd naar nieuwe stedelijke woonmilieus.
Den Haag hecht veel belang aan duurzaamheid. Niet alleen uit milieuoverwegingen, maar ook uit het oogpunt van toekomstige betaalbaarheid. Er wordt verwacht dat de energiekosten al voor 2020 het grootste deel van de woonlasten zullen beslaan. Ook daarom wil Den Haag in 2020 een CO2-reductie van 30 procent ten opzichte van 1990 behalen in de verwarming van woningen.
Het plangebied ligt in de wijk Wateringse Veld. Deze wijk is één van de meest recente uitbreidingswijken van Den Haag. In de Woonvisie is dit gebied aan de rand van de stad getypeerd als een sub urbaan woonmilieu, met als woonsfeer relaxed wonen aan de stadsrand. In dit woonmilieu worden gemiddeld 30 tot 40 woningen per hectare gebouwd. Uiteraard zijn er binnen het woonmilieu variaties in de intensiteit van bebouwing mogelijk. De verschijningsvorm kenmerkt zich door veelal lange straten/zichtlijnen met lange blokken grondgebonden woningen afgewisseld met vrijstaande woningen en kleinschalige appartementencomplexen. Op project- en woningniveau dient de vraag en de specifieke woonwensen van (groen)stedelijk georiënteerde huishoudens centraal te staan. Dit vertaalt zich o.a. kansen voor particulier opdrachtgeverschap.
Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig opgaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.
Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 8 woningen mogelijk. De realisatie van woningen is een activiteit die valt onder de categorie 'Aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2) in de D-lijst van het besluit. Derhalve dient een beoordeling te worden gemaakt van het project aan de hand van de selectiecriteria (kenmerken van de activiteit, de plaats en de gevolgen van de van activiteit) van de Europese richtlijn.
Met het bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan wordt de bouw van maximaal 8 woningen mogelijk gemaakt. Dit aantal ligt ruimschoots beneden de richtwaarden van categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) van het Besluit Milieueffectrapportage. Daarnaast geven ligging, kenmerken en omgeving van het bestemmingsplangebied geen aanleiding om te veronderstellen dat het bestemmingsplan zal leiden tot aanzienlijke negatieve milieueffecten. Het plangebied is een locatie in bestaand stedelijk gebied die wordt omsloten door een bestaande woonwijk (Wateringse Veld). De activiteit (kleinschalige woningbouw) die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt wijkt niet sterk af van het huidige gebruik in de omgeving van het plangebied. Het betreft bovendien een kleinschalige woonfunctie. Daarom mag verwacht worden dat dit bestemmingsplan niet zal leiden tot negatieve (cumulatieve) milieueffecten ten opzichte van de huidige situatie. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen kwetsbare gebieden. Het plangebied is gelegen op ruime afstand van de Natura 2000-gebieden Westduinpark en Solleveld (hemelsbreed meer dan 1 kilometer). Significant negatieve effecten van dit bestemmingsplan op het Natura 2000-gebied mogen dan ook niet worden verwacht.
Ten behoeve van het bestemmingsplan is geluidsonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). De resultaten van dit onderzoek geven geen aanleiding om te veronderstellen dat het bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan zal leiden tot aanzienlijke negatieve (cumulatieve) milieueffecten.
Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan niet zal leiden tot aanzienlijke negatieve (cumulatieve) milieueffecten. Het bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan is derhalve niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
Wet- en regelgeving en beleid
Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:
In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.
Voor het beoordelen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar nog bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.
Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk). De beoordeling van de externe veiligheid vindt in laatstgenoemd geval plaats op basis van de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).
Buisleidingen
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden.
De noodzaak voor het verantwoorden van het groepsrisico is beoordeeld op grond van de inventarisatieafstanden zoals deze zijn vastgelegd in bijlage 6 van het Handboek buisleiding in bestemmingsplannen - Handreiking voor opstellers van bestemmingsplannen van maart 2010. Het plangebied ligt buiten de geldende inventarisatieafstand van de meest nabijgelegen aardgastransportleiding. Het groepsrisico behoeft daardoor niet te worden berekend en verantwoord.
Er zijn geen plaatsgebonden risicocontouren die voor dit plan van belang zijn.
Inrichtingen
Er zijn geen LPG-tankstations of andere inrichtingen voor de opslag van gevaarlijke stoffen aanwezig of geprojecteerd waarvan de veiligheidscontouren op grond van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en de bijbehorende regeling geheel of gedeeltelijk in het plangebied zijn gelegen. Opslagplaatsen voor gevaarlijke stoffen en installaties van LPG-tankstations liggen op meer dan 150 m (invloedsgebied) vanaf de grens van het plangebied. Een nader onderzoek naar het groepsrisico als gevolg van stationaire risicobronnen is daarom niet vereist.
Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg
De ontwikkellocaties liggen op grote afstand van de Wippolderlaan (meer dan 1.500 m). Via deze provinciale weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen behorende tot categorie GF3 (LPG, propaan) plaats, in verband met de bevoorrading van LPG-tankstations aan de Lozerlaan en in gemeente Westland. De geprojecteerde bestemmingen liggen buiten het invloedsgebied (355 m) van deze weg.
De ontwikkellocaties liggen op ruim 2 km van de rijksweg A4. Een nadere verantwoording van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven. Over het traject Knooppunt Ypenburg-afslag 12, Den Haag Zuid vindt onder andere vervoer van gevaarlijke stoffen behorende tot stofcategorie LT2 (toxische vloeistoffen) plaats. Een nader onderzoek naar het groepsrisico op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is daarom niet noodzakelijk.
Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor
Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een spoor waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Een nader onderzoek naar het groepsrisico, op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, is daarom niet noodzakelijk.
Conclusie
Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer van transportroutes gevaarlijke stoffen, buisleidingen of objecten waarop het Bevi van toepassing is. Ook leidt de uitvoering van het bestemmingsplan niet tot een toename of afname van de bestaande risico's.
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Als geluidsgevoelige gebouwen dan wel terreinen zijn aangewezen:
De Wgh onderscheidt drie verschillende geluidsbronnen: industrie, spoorwegverkeer en wegverkeer:
Industrielawaai
In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.
Wegverkeers- en spoorweglawaai
Op grond van de Wet geluidhinder hebben wegen en spoorwegen een geluidszone, waarbinnen bepaalde normen gelden voor de geluidsbelasting op woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen, en waarbinnen bij het opstellen van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Die verplichting geldt niet indien op het tijdstip van de vaststelling van een bestemmingsplan de (spoor)weg reeds aanwezig of in aanleg is, met betrekking tot de daarbij in het plan of in de zone van de betreffende weg opgenomen geluidsgevoelige gebouwen die op dat tijdstip reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Daarnaast maakt de wet een uitzondering voor wegen waar de maximaal toegelaten snelheid 30 km/uur is. Deze wegen hoeven niet in het onderzoek te worden betrokken.
De Wet geluidhinder kent een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Voor nieuwe situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld. Deze bedraagt voor wegverkeerslawaai maximaal 63 dB. Een uitzondering wordt gemaakt als het gaat om vervangende nieuwbouw langs wegen. De gevelbelasting mag dan maximaal 68 dB bedragen.
De wet bepaalt hierbij dat de vervanging niet zal leiden tot: een ingrijpende wijziging van de bestaande stedenbouwkundige structuur of functie;
een wezenlijke toename van het aantal geluidgehinderden bij toetsing op bouwplanniveau voor ten hoogste 100 woningen.
In het plangebied of in de directe omgeving zijn geen spoorwegen aanwezig. Met lawaai van railverkeer hoeft geen rekening te worden gehouden.
De kavels aan de Tomatenlaan worden omzoomd door een aantal wegen waarop hoofdstuk VI (wegverkeerslawaai) van de Wet geluidhinder van toepassing is. Deze wegen liggen echter op een dusdanig grote afstand, dat de kavels in kwestie buiten de langs deze wegen liggende wettelijke zone liggen. Op kortere afstand van de kavels liggen enkele wegen waarop een maximale rijsnelheid van 30 km/h geldt, zodat langs deze wegen geen wettelijke zone van kracht is.
Het veranderen van de huidige bestemming in een woonbestemming maakt dat op dat moment sprake is van een nieuwe situatie zoals bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder. Nu de kavels niet binnen een zone van een zoneringsplichtige weg liggen (maar binnen een 30 km zone), zijn op deze kavels de wettelijke grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder niet van toepassing. Hoewel de geluidbelasting door de beschouwde wegen in een aantal gevallen hoger ligt dan 48 dB, hoeft daarom geen procedure besluit hogere grenswaarde te worden gevolgd.
Niettemin moet bij de ruimtelijke regeling worden nagegaan of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarom is desondanks de geluidbelasting van deze kavels door het niet zoneringsplichtige wegverkeer berekend. De resulaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd. Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting ter hoogte van de geprojecteerde woningen lager is dan de maximale ontheffingswaarde op grond van de Wet geluidhinder. Bovendien is de gecumuleerde geluidbelasting door het wegverkeer op deze wegen lager dan de plandrempel die is vastgesteld in het Haagse Actieplan Omgevingslawaai. Dit maakt dat sprake zal zijn van een aanvaardbare akoestische kwaliteit van de leefomgeving ter hoogte van de geprojecteerde woningen.
Reconstructie van wegen
Binnen het plangebied zullen de komende jaren naar verwachting geen straten ingrijpend gereconstrueerd worden.
Industrielawaai
In en rond het plangebied zijn geen industrieterreinen aanwezig waarop aangewezen inrichtingen zijn of kunnen worden gevestigd.
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).
De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.
Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.
De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.
Het bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die in betekende mate de luchtkwaliteit aantasten.
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming (Wbb) in werking getreden. Vertrekpunt van de nieuwe Wbb is dat in het merendeel van de gevallen van bodemverontreiniging, de daadwerkelijke bodemsanering wordt meegenomen in de ontwikkeling dan wel herontwikkeling van plangebied of projectlocatie. De wettelijke doelstelling is voortaan functiegericht. Vroeger moesten alle functies van de bodem worden hersteld maar dit bleek in de praktijk lastig haalbaar. Hoge kosten en langdurige saneringen zorgden van stagnatie. De gewijzigde wet houdt rekening met het gebruik van de bodem en de (im)mobiliteit van de verontreiniging. De volgende uitgangspunten overheersen:
a. het geschikt maken van de bodem voor het voorgenomen gebruik;
b. het beperken van blootstelling aan en de verspreiding van de verontreiniging;
c. het wegnemen van actuele risico's.
Saneringsverplichtingen zijn gekoppeld aan ontoelaatbare risico's die samenhangen met het toekomstige gebruik van de bodem. De uitvoering van deze verplichte saneringen wordt een stuk flexibeler. Het is niet meer altijd nodig de hele locatie aan te pakken. Er kan ook sprake zijn van deelsaneringen of een gefaseerde aanpak.
Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodembedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij ter plaatse van het plangebied om glastuinbouwbedrijven. Er zijn er binnen het plangebied geen ondergrondse brandstoftanks bekend.
In en in de directe omgeving van het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Daaruit is gebleken dat er ter plaatse van het plangebied geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m³ vaste bodem en/of 100 m³ grondwater (bodemvolume).
Het plangebied is niet volledig onderzocht en een deel van het reeds uitgevoerd bodemonderzoek is sterk verouderd (ouder dan vijf jaar). In het kader van het bouwplan/herinrichtingsplan zal bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd en eventueel gesaneerd moeten worden.
Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de bovengrond (0-0,5 m-maaiveld) is gelegen in zone B8 en gemiddeld niet verontreinigd is. De ondergrond (0,5-2,0 m-mv.) is gelegen in zone O2 en gemiddeld licht verontreinigd met PCB.
Wateringse Binnentuinen is de laatste te ontwikkelen buurt van Wateringse Veld, gelegen tussen het Vlietpark, de Tomatenlaan, de Strijpkade en de Noordweg. Deze buurt vormt met haar tuinstadkarakter en overwegend duurdere prijssegment het afsluitende ‘gouden randje’ van Wateringse Veld. De buurt wordt gekenmerkt door gevarieerde jaren dertig architectuur, slingerende lanen en veel groen en water. Aan de rand van Wateringse Binnentuinen loopt, evenwijdig aan de Tomatenlaan, een ecologische zone.
De locatie is gelegen in een tuinstedelijk woonmilieu. Gelet op de nabij gelegen voorzieningen (winkels, scholen, openbaar vervoer) een unieke kans voor stedelijk georiënteerde huishoudens om op een unieke plek te wonen en leven in de luwte van de stad.
Kleinschalig Opdrachtgeverschap (KO)
Om de stagnerende woningbouwproductie in de stad te stimuleren worden private partijen uitgenodigd om te ontwikkelen, te bouwen en te investeren in de stad. In de commissiebrief RIS 246411 “Nieuwe kansen door Kleinschalig Opdrachtgeverschap” d.d. 9 februari 2012 is aangegeven dat er wordt ingespeeld op een nieuwe trend in de vastgoedmarkt om de eindgebruiker – de burger, de ondernemer of de investeerder – centraal te stellen. KO betekent in de kern dat een particulier individueel of samen met anderen opdrachtgever is voor zijn of haar woning en/of bedrijfsruimte en daar maximaal invloed op uit kan oefenen, op basis van eigen ideeën.
De regels zijn als volgt ingedeeld:
In Artikel 1 Begrippen' worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
In Artikel 2 Wijze van meten is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.
Artikel 3 Groen geeft regels voor de groenvoorziening op de percelen.
Artikel 4 Wonen regelt de hoofdbestemming van het perceel.
Artikel 5 Water geeft regels voor de langs de percelen gelegen watergang.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel: Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels: De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak, en dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaan. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 9.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels: In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.
Als in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep toegestaan. In de algemene gebruiksregels is ook een regeling vervat voor het uitoefenen van een aan huis verbonden bedrijf en/of beroep:
Op grond van de Wet milieubeheer vergunning- of zelfs meldingplichtige activiteiten passen uiteraard niet in de woonomgeving. Maar ook indien een activiteit niet vergunning- of meldingplichtig is, bestaat er kans op ongewenste overlast voor de omgeving, bijvoorbeeld geluid- of geurhinder. Dit kan met name het geval zijn bij de meer ambachtelijke beroepen. Van geval tot geval dient de (kans op) hinder voor de woonsituatie te worden nagegaan. Uitgangspunt bij de beoordeling is dat de hinder in principe niet onevenredig veel groter mag zijn dan in redelijkheid bij 'normale' bewoning (zonder beroepsuitoefening) het geval zou zijn.
Van belang is dat het karakter van de woning duidelijk herkenbaar blijft en dat de nadruk niet komt te liggen op de beroepsuitoefening. Ter illustratie: reclame-uitingen, anders dan een bescheiden 'bordje naast de deur' of de uitstalling van goederen op het bijbehorende erf betekenen reeds dat aan het karakter van de woning afbreuk wordt gedaan.
Detailhandel en horeca leveren in de regel een zodanig ongewenste verkeersaantrekkende werking op, dat het toelaten ervan in woongebied niet zonder meer passend wordt geacht.
Dit betekent dat wanneer de beroepsuitoefening een te grote verkeersaantrekkende werking heeft, deze niet is toegestaan. Wanneer dit het geval is, is niet op voorhand aan te geven. Dit hangt mede af van de stedenbouwkundige en verkeerskundige situatie ter plaatse. Ter illustratie: wanneer in de praktijk dagelijks gedurende langere tijd meer dan twee parkeerplaatsen benodigd zijn in verband met de uitoefening van een beroep aan huis, kan reeds sprake zijn van parkeerproblemen. Uiteraard is dit mede afhankelijk van de bestaande parkeerdruk in de omgeving. In voorkomende gevallen zal in overleg met gemeente en omwonenden naar een passende oplossing moeten worden gezocht.
Ook deze (direct meetbare) voorwaarde draagt eraan bij dat de eventuele hinder voor de omgeving wordt beperkt. Wanneer bijvoorbeeld de woning (vrijwel) geheel zou worden aangewend voor de beroepsuitoefening, is de kans op een ongewenste uitstraling naar de omgeving relatief groot.
Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 9.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.
Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.
Overgangs- en slotregels
De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor een omgevingsgunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.
Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan'
Het voorliggende bestemmingsplan ziet toe op de wijziging van de bestemming vanwege de ontwikkeling van woningbouw ter plaatse van de Tomatenlaan. Voor de nieuwe ontwikkelingen is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art.6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:
de bouw van kassen met een oppervlakte van tenminste 1.000 m².
(bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro)
In dit bestemmingsplan wordt de realisatie van meer dan één woning voorzien, waardoor de gemeente in principe verplicht is een exploitatieplan vast te stellen bij dit bestemmingsplan. De raad kan op basis van art. 6.12, tweede lid Wro echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen wanneer:
Voor de in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkelingen is kostenverhaal anderszins verzekerd doordat de gemeente alle te ontwikkelen gronden volledig in eigendom heeft. De ontwikkelingen vallen binnen gemeentelijke grondexploitaties en zijn economisch uitvoerbaar. Ook eventuele risico's kunnen worden opgevangen door beschikbare middelen in de Reserve Grondbedrijf. Daarnaast is het niet noodzakelijk om een tijdvak of fasering te bepalen als bedoeld in art. 6.13 eerste lid onder c, 4º en 5º, noch om eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen als bedoeld in art. 6.13 tweede lid onder b, c en d van de Wro.
Conclusie
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Omdat het kostenverhaal voor de ontwikkelingen anderszins is verzekerd is en aanvullende eisen niet noodzakelijk zijn wordt – op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro – besloten geen exploitatieplan vast te stellen.
Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan is op 18 november 2013 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:
Van de onder 5 genoemde instantie is de hierna opgenomen reactie ontvangen. De reactie van de instantie genoemd onder 8 is verwerkt in de plantoelichting Van de overige instanties is geen reactie ontvangen.
5. Hoogheemraadschap van Delfland
“In het kader van artikel 3.1.1 Bro heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp van het bestemmingsplan Wateringse Veld-Tomatenlaan in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp van het bestemmingsplan.
Advies
In de paragraaf 3.2.2 'Water' geeft u dat geen waterbergingsopgave geldt voor het plangebied gezien de afspraken in de Waterbergingsvisie. Zoals in paragraaf 3.2.1 beschreven geldt desondanks het standstill principe. Daarom verzoeken wij u inzichtelijk te maken, of planologische verharding toe- dan wel afneemt. Wanneer uit deze balans blijkt, dat de verharding toeneemt, verzoeken wij u aan te geven, hoe deze toename gecompenseerd gaat worden.
Indien er gecompenseerd moet worden, gaat de voorkeur uit naar het aanleggen van open water. Maatregelen die kans op wateroverlast verminderen (zoals vasthouden en bergen), zijn ook mogelijk.
Wanneer blijkt, dat geen compensatie nodig is, verzoeken wij u toch mogelijkheden te bekijken om regenwater vast te houden. Dit gezien de verwachting is dat door de klimaatverandering meer langdurige hevige regenbuien komen dan nu. Mogelijkheden om de snelle afvoer van het regenwater te vertragen zijn bijvoorbeeld het aanleggen van open verharding, begroeide daken, infiltratievoorzieningen of anderszins. Dit draagt bij aan het verminderen van de kans op watersoverlast.”