direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Forepark-A4-A12
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0259HForepark-50VA

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

De gemeente Den Haag stelt om twee redenen een nieuw bestemmingsplan op voor het bedrijventerrein Forepark en delen van de A4 en A12:

  • Artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één of meer bestemmingsplannen vaststelt (lid 1) en dat de bestemming van de gronden binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van de vaststelling van het bestemmingsplan, telkens opnieuw wordt vastgesteld (lid 2). De vigerende bestemmingsplannen zijn met uitzondering van het bestemmingsplan 'Nieuw Stadion Den Haag', allen ouder dan 10 jaar. Het bestemmingsplan 'Nieuw Stadion Den Haag' wordt toch in het bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12' opgenomen omdat het deel uitmaakt van het bedrijventerrein Forepark.
  • Daarnaast maakt het bestemmingsplan de herontwikkeling van de kavel aan Polderweg 14 mogelijk.

1.2 Doel van het bestemmingsplan

Doel van dit conserverende bestemmingsplan is tweeledig. In hoofdzaak biedt het bestemmingsplan een actueel juridisch-planologisch kader. De bestaande situatie vormt daarbij het vertrekpunt. De karakteristieke waarden van het gebied op het gebied van bebouwing en functies worden behouden. Er is een zorgvuldige afweging gemaakt tussen de stedenbouwkundige kwaliteiten van het gebied enerzijds en de gebruiksvrijheden van de ondernemers en gebruikers anderzijds. Het bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische basis voor handhaving van de ruimtelijke situatie zoals die nu is en voor het beheer ervan in de toekomst. Daarnaast maakt het bestemmingsplan de herontwikkeling van de kavel aan Polderweg 14 mogelijk. Hier kan een tweelaags gebouw worden gerealiseerd, waarin bedrijven in de categorieën 1 en 2, een sauna, wellness, dienstverlening, sportvoorzieningen en diverse (niet geluidgevoelige) maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn.

1.3 Begrenzing van het plangebied

Het plangebied ligt in het oosten van de gemeente Den Haag. De begrenzing van het plangebied is als volgt en op afbeelding 1 aangegeven:

  • a. in het noorden de gemeentegrens met Leidschendam-Voorburg;
  • b. in het oosten de Oude Middenweg, Oude Polderweg;
  • c. in het zuiden de zuidelijke wegkant van de A12 en een deel van de Rijksweg A4;
  • d. in het westen de westelijke wegkant van de A4 en enkele groenstroken langs de A4.

De onder d genoemde grens sluit aan op de in 2011 vastgestelde beheersverordening 'Vlietzone'.

Gezien de eenduidigheid wordt in dit bestemmingsplan Forepark-A4-A12 ook de aansluitende bedrijvenstrook tussen de A4 en de Oude Middenweg (voorheen Middenweg) ten noordoosten van de Zoetermeerse Rijweg meegenomen in dit nieuwe bestemmingsplan. De Oude Middenweg vormt de scheidslijn tussen het bedrijven- en het woongebied van Leidschenveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0259HForepark-50VA_0001.png"

Afbeelding 1: ligging in de stad

1.4 Geldende planologische regelingen

1.4.1 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 vervangt (gedeeltelijk) de volgende bestemmingsplannen (zie ook afbeelding 2):

bestemmingsplan   vastgesteld   goedgekeurd   onherroepelijk  
Forepark, 1e fase   06-04-1987   13-11-1987   12-10-1989  
Forepark, fase 1A   01-11-1993   15-03-1994    
Forepark, 2e fase   01-11-1993      
Forepark, 3e fase   15-07-1996   17-02-1997    
Landelijk Gebied Leidschendam part. herz.   09-11-1987   24-05-1988   12-12-1989  
Rijksweg 4- verbreding   03-05-1993   14-09-1993    
Nieuw Stadion Den Haag   14-09-2006   19-12-2006   14-02-2007  

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0259HForepark-50VA_0002.png"

Afbeelding 2: vigerende bestemmingsplannen

1.4.2 Parapluherzieningen

Naast bestemmingsplannen die op een specifiek plangebied van toepassing zijn, kent de gemeente Den Haag een aantal parapluherzieningen die op heel het gemeentelijke grondgebied van toepassing zijn en die door dit bestemmingsplan voor wat betreft het plangebied worden vervangen:

  • a. Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk. In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
  • b. Parapluherziening Seksinrichtingen. De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.

De wijze waarop bestemmingsplan Forepark-A4-A12 het beleid in de parapluherzieningen vervangt, is beschreven in paragraaf 5.4.

1.5 Leeswijzer

Nadat in dit eerste hoofdstuk de aanleiding en het doel van het bestemmingsplan, de ligging en begrenzing van het plangebied en de vigerende planologische regelingen zijn beschreven wordt in het volgende hoofdstuk een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de beleidskaders die voor het plangebied relevant zijn. Hoofdstuk 4 gaat in op de verschillende milieuaspecten. Hoofdstuk 5 geeft de planbeschrijving weer. In dat hoofdstuk wordt de ontwikkeling aan Polderweg 14 beschreven, en wordt daarnaast een integrale afweging gemaakt ten aanzien van alle relevante beleidsuitgangspunten en hoe deze 'vertaald' zijn naar het plan. In dat hoofdstuk worden tevens de relevante juridische aspecten beschreven, waaronder een artikelsgewijze toelichting op de regels. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische uitvoerbaarheid. In hoofdstuk 7 zijn de resultaten van overleg en inspraak verwerkt.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande situatie

2.1 Inleiding

Om te beschrijven op welke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende waarden in het gebied en de verhoudingen van het plangebied tot het aangrenzende gebied, worden achtereenvolgens de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke structuren die in de loop van de tijd zijn ontstaan en de functionele opbouw van het plangebied beschreven.

2.2 Ontstaansgeschiedenis

Het plangebied is volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk gelegen in een gebied met een opeenvolging van lagen die onder natte omstandigheden zijn gevormd: klei en veen. De klei werd enige duizenden jaren voor Christus afgezet door de zee en tijdens overstromingen van getijdengeulen en kreken in de directe omgeving. Het veen kon ontstaan en groeien omdat het gebied, ook als er geen sprake van overstromingen was, vele eeuwen moerassig bleef.

Vanaf de middeleeuwen werd het veen afgegraven om in de vorm van turf als brandstof te worden gebruikt in huishoudens en werkplaatsen. De turf werd over land vervoerd via de Veenweg en over water, richting Leidschendam, via de Vliet. De uitgeveende gedeelten kwamen al snel onder water te staan. Dit was vooral het geval in het noordoostelijke deel van het plangebied. Hier lag een groot veenmeer. De rest van het plangebied was in gebruik als weidegrond. Vanaf het midden van de 15de eeuw stond dit natte gebied bekend als de Tedingerboekpolder of Lage Polder.

In 1873 werd het veenmeer drooggelegd, verkaveld en als weidegrond in gebruik genomen. Die situatie bleef tot in de 19de eeuw gehandhaafd. In 1870 werd de spoorlijn Den Haag – Utrecht dwars door de polder aangelegd, gevolgd door de spoorlijn Rotterdam-Scheveningen in 1907/08. Door de ontsluiting van het gebied (aanleg van rijkswegen en het Prins Clausplein) ging het agrarische karakter van het plangebied steeds meer verloren.

In de jaren '80 van de twintigste eeuw werd het gebied, in het Streekplan Zuid-Holland West, dat door Provinciale Staten van Zuid Holland op 23 januari 1987 is vastgesteld, voor het eerst benoemd als mogelijke uitbreiding van de Haagse agglomeratie. Het gebied zou moeten voorzien in tenminste 8.500 woningen, in 1993 bijgesteld tot circa 7.000 woningen.

De gemeente Leidschendam heeft in 1985 opdracht gegeven voor het maken van de structuurschets Leizo. De ontwikkeling van het bedrijventerrein geschiedde in een samenwerkingsverband op grond van de “Wet gemeenschappelijke regelingen” tussen de gemeente Leidschendam en Den Haag. Voor het beoogde bedrijventerrein Forepark werd in 1994 het adviesbureau voor stedenbouwkundige ontwikkeling en management BDR gevraagd om een masterplan voor het gebied te ontwikkelen. Dit masterplan werd 20 februari 1995 door de gemeenteraad van Leidschendam vastgesteld. In de daarop volgende jaren is het bedrijventerrein ontwikkeld en uitgegeven.

Tot 2002 maakte Forepark deel uit van de gemeente Leidschendam, evenals de naburige in aanbouw zijnde woonwijk Leidschenveen. In het jaar 2002 is het bedrijventerrein overgegaan naar de gemeente Den Haag en maakt sindsdien deel uit van het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg.

Sinds 2007 is in de zogenaamde oksel van het Prins Clausplein het Kyocera-stadion gevestigd, waarin ADO Den Haag zijn wedstrijden speelt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0518.BP0259HForepark-50VA_0003.jpg"

Figuur 1: luchtfoto van Stadsdeel Leidscheveen-Ypenburg (gele plangrens) en gebiedsduidingen.

2.3 Ruimtelijke structuur

2.3.1 Cultuurhistorie

Het gebied heeft in de loop der tijd grote wijzigingen ondergaan. Het is van een polderlandschap getransformeerd tot een gebied met als kernfuncties werken en verkeer. Er is geen sprake van een samenhangend en hoogwaardig stadsbeeld uit een bepaalde periode. De cultuurhistorische waarde van dit gebied is dan ook gering.

Het plangebied is geen beschermd stadsgezicht. Ook zijn er geen monumentale gebouwen aanwezig die zijn opgenomen in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988.

2.3.2 Archeologie

De lage ligging en geologische opbouw geven aan dat het plangebied tot ver in de moderne tijd te drassig was voor intensief gebruik of bewoning. De kans op het aantreffen van betekenisvolle resten uit het verleden is dus laag. Mocht het veen in droge perioden wel voor bewoning geschikt zijn geweest, dan is de kans groot dat eventuele resten daarvan tijdens de veenwinning of bij moderne bouw- en aanlegactiviteiten zijn verdwenen. Met het oog daarop heeft het plangebied op de Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart van de gemeente Den Haag een lage archeologische verwachting.

2.3.3 Verkeer en infrastructuur

Het plangebied wordt ontsloten door de A12, A4 en de Donau. De belangrijkste aanvoerroute naar het gebied vanaf de snelwegen is de route N14 - Donau. De A4, A12 en de N14 hebben een nationale ontsluitingsfunctie, de Donau en de Zoetermeerse Rijweg hebben een stedelijke ontsluitingsfunctie. De Oude Middenweg,Tiber, Theems, Taag en Moezel hebben een gebiedontsluitende functie en de overige wegen in het plangebied zijn 50 km per uur wegen.

Het plangebied is per openbaar vervoer goed ontsloten. Treinen halteren op station Ypenburg en RandstadRail halteert op de halte Forepark. Ook tram 19 rijdt door het plangebied.

Er is in Den Haag een herkenbaar stelsel van (hoofd) fietsroutes. In het plangebied zijn de Spoorlaan en de route over de A4 met een fietsviaduct aangewezen als een Sterroute en de Donau, Nieuweveensepad, Oude Middenweg en Zoetermeerse Rijweg aangewezen als hoofdfietsroute.

In het plangebied is geen betaald parkeren ingevoerd. In straten waar onvoldoende ruimte is om op de rijbaan te parkeren zijn waar nodig parkeerverboden ingevoerd.

2.3.4 Groen

Het aanwezige groen bevindt zich vooral als begeleidend groen langs de hoofdwegen, watergangen en langs de A4 en A12. Kenmerkend op het bedrijventerrein zijn de nog aanwezige strakgeschoren blokhagen als erfscheidingen en middenbermen. In bepaalde delen van het bedrijventerrein zijn de oorspronkelijke hagen op de erfscheidingen nog intact. Vooral langs de Tiber, de scheiding tussen bedrijventerrein en het woongebied zijn deze hagen nog aanwezig en geven het bedrijventerrein een aangename verblijfskwaliteit en duurzame en luxere uitstraling.

Elders zijn de hagen vaak verwijderd om laden en lossen of parkeren beter mogelijk te maken. Soms gaat dit ook gepaard met hoge stalen traliehekken op de grens met het trottoir. Op die plekken is de uitstraling van het bedrijventerrein beduidend minder dan op die delen waar de hagen wel intact zijn gehouden. Daardoor is plaatselijk de verblijfswaarde en de belevingswaarde voor de daar werkzame personen en bezoekers een stuk minder.

Ook opvallend is het ontbreken van bomen op veel locaties in het plangebied. Hierbij gaat het onder andere om de groenstroken langs de A4 en de groenstroook tussen de Moezel en de Taag.

Daar waar de hagen ontbreken om bedrijfstechnische redenen, zou het toevoegen van meer bomen, zowel in de openbare ruimte als op de eigen terreinen de belevingswaarde kunnen verbeteren.

2.3.5 Water

In het gehele plangebied bevinden zich lange, aaneengesloten waterpartijen. Deze liggen veelal parallel aan de wegen en zijn daarmee structuurbepalend voor het gebied. Verder liggen verspreid in het gebied enkele kleine waterpartijen.

2.3.6 Kabels en leidingen

In het plangebied bevinden zich diverse planologisch relevante leidingen. Het gaat om diverse gasleidingen en ondergrondse 150 kv hoogspanningskabels. De ondergrondse hoogspanningsverbinding bevindt zich langs de Spoorlaan. De gasleidingen bevinden zich in de groenzone langs de rijkswegen: aan de zuidzijde van de A4, ten zuidwesten van het Prins Clausplein en ten oosten van de A12. Daarnaast kruist één van de gasleidingen de A12 en de A4.

Ten oosten van de Zoetermeerse Rijweg is een rioolpersleiding gelegen, die ook de A4 kruist. Tenslotte zijn ook een rivierwatertransportleiding en een aantal drinkwatertransportleidingen in het plangebied gelegen.

De leidingen zijn op de digitale verbeelding ingetekend en in de regels ook als zodanig bestemd. Ter bescherming van de leidingen is in de regels eveneens een vergunningenstelsel opgenomen.

2.4 Functionele structuur

2.4.1 Bedrijven en kantoren

Forepark is een modern bedrijventerrein dat bijna helemaal is uitgegeven. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein was het creëren van een relatief modern hoogwaardig gemengd bedrijventerrein met een regionale functie. Op beperkte schaal zijn er ook kantoren toegevoegd. Langs de snelweg hebben zich hoogwaardige bedrijven met een representatieve uitstraling gevestigd.

Forepark werd in drie fasen ontwikkeld. De eerste fase (58 hectare bruto), die in 1990 van start is gegaan, is geheel uitgegeven. Dit betreft het noordoostelijke deel waar ook het Castellum gerealiseerd is. Aan de zuidoostzijde is een foodcenter ontwikkeld (het nieuwe Regionale Groothandelsterrein) en een koudvleesdistributiecentrum. De tweede fase omvat bruto 29 hectare. Met name in deze tweede fase lag de nadruk op hoogwaardige bedrijven in verband met de 'Poortfunctie' voor Den Haag. De gefaseerde uitgifte van het terrein werd eind 1994 gestart. De derde fase kwam vanaf 1997 op de markt en omvat bruto 13 hectare.

De gevestigde bedrijven op Forepark zijn vooral groothandelsbedrijven, zakelijke dienstverlening en logistiek en distributie. Met meer dan 300 lokaal en regionaal verzorgende bedrijven en ruim 7.000 werknemers biedt Forepark plaats aan ruim 3% van de Haagse werkgelegenheid en staat daarmee - na de Binckhorst en ZKD - op de derde plaats qua werkgelegenheid.

2.4.2 Detailhandel en horeca

In het gebied komt op kleine schaal detailhandel voor. Er zijn een tuincentrum, een Gamma en een Kwantum. Ook zijn er enkele horeca-vestigingen; Langs de Donau is een horecapaviljoen gevestigd en in het Kyocera-stadion is met name stadiongerelateerde horeca gevestigd.

2.4.3 Sport en recreatie

In de hoek bij de A4 en de A12 bevindt zich het Kyocera-stadion. Dit stadion van ADO Den Haag is in 2007 op het terrein gerealiseerd en wordt gecombineerd met commerciële en maatschappelijke voorzieningen en kantoren.

2.4.4 Wonen

In het plangbied is het wonen ten opzichte van de bedrijvigheid een zeer ondergeschikte functie. Er bevinden zich verspreid in het gebied enkele bedrijfswoningen, met name in het deel langs de Oude Middenweg.

Hoofdstuk 3 Beleidskaders

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 vindt zijn basis in ruimtelijk beleid zoals dat in nota's en plannen van het rijk, provincie, stadsgewest en gemeente is vastgelegd. Dit hoofdstuk geeft het beleidskader dat op dit bestemmingsplan van toepassing is weer. In het geldende beleidskader zijn twee soorten beleid te onderscheiden: ruimtelijk en sectoraal beleid. De eerste paragraaf 'Ruimtelijk beleid' behandelt het ruimtelijke beleid op rijks-, provinciaal-, regionaal-, gemeentelijk niveau. Daarna volgt de paragraaf 'Sectoraal beleid', waarin het specifieke beleid voor een bepaald thema uiteen wordt gezet. Voor het voorliggende bestemmingsplan Forepark-A4-A12 zijn de thema's die in de onderstaande paragrafen worden behandeld van toepassing.

3.2 Ruimtelijk beleid

3.2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Ministerie van Infrastructuur en Ruimte van kracht geworden. De structuurvisie vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. De visie schetst de doelen, belangen en opgaven van het Rijk tot 2028 en de ambities tot 2040. Uitgangspunt is de ruimtelijke ordening zoveel mogelijk over te laten aan gemeenten en provincies (decentraal, tenzij), minder nationale belangen te benoemen, en eenvoudigere regelgeving toe te passen. De nationale belangen die worden benoemd betreffen de internationale concurrentiepositie, het gebruik van de ondergrond, het behouden en versterken van vervoer- en transportsystemen, de milieukwaliteit, de waterveiligheid en zoetwatervoorziening en behoud en versterken van natuur en cultuurhistorische waarden. De structuurvisie raakt geen van de belangen die in het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 worden afgewogen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening geeft aan de regering de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur (AmvB) regels te geven waarmee gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening moeten houden. Het gaat daarbij niet alleen om procedureregels maar ook om de inhoud van bestemmingsplannen.

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden (Stb. 2011, 391). Bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigings- of uitwerkingsplannen maar ook bij projectuitvoeringsbesluiten (Crisis- en herstelwet) moeten gemeenten rekening houden met het Barro.

Een aantal projecten dat de regering van Rijksbelang vindt, wordt met het Barro dwingend geborgd in bestemmingsplannen of in andere ruimtelijke plannen van lagere overheden. De projecten worden benoemd en middels digitale kaarten ingekaderd. Per project worden regels gegeven waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

Voor Den Haag zijn de binnen de gemeente gelegen militaire terreinen met de daarbij behorende zend- en ontvangstinstallaties, en het Kustfundament van belang.

Volgens het Barro zijn er in het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 geen projecten van Rijksbelang aanwezig waarmee bij de vaststelling van dit plan rekening moet worden gehouden.

3.2.2 Provinciaal beleid

In de Wet ruimtelijke ordening is geregeld dat Provinciale Staten via de Provinciale Verordening regels stellen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen.

Op 2 juli 2010 zijn de Provinciale Structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" en de provinciale "Verordening Ruimte" vastgesteld. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil Zuid-Holland bereiken door realisering van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.

Visie op Zuid-Holland is opgebouwd uit vijf integrale hoofdopgaven, namelijk:

  • aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel;
  • duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie;
  • divers en samenhangend stedelijk netwerk;
  • vitaal, divers en aantrekkelijk landschap;
  • stad en land verbonden.

Bedrijventerreinen

In de Verordening Ruimte is bedrijventerrein Forepark aangewezen als bedrijventerrein. In artikel 8 van de Verordening zijn de daaraan gekoppelde regels opgenomen.

In artikel 8, lid 1 van de Verordening is opgenomen dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) geen bestemmingen aanwijzen die nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk maken.

Het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 maakt geen nieuwe (bedrijfs)woningen mogelijk. Uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn als zodanig bestemd.

In artikel 8, lid 3 van de Verordening is opgenomen dat bestemmingsplannen voor gronden die zijn gelegen op bedrijventerreinen (zoals aangeduid op kaart 6) bedrijven uit de hoogst mogelijke milieucategorie van de Staat van Bedrijfsactiviteiten passend bij de omgeving van het bedrijventerrein mogelijk moeten maken, waarbij rekening wordt gehouden met toekomstige ontwikkelingen die mogelijk zijn op grond van een onherroepelijk bestemmingsplan of de provinciale structuurvisie.

Bij het toekennen van de diverse bedrijfsbestemmingen en de daarin toegestane milieucategorieën is rekening gehouden met de minimale afstanden tot de omliggende woningen. In grote lijnen geldt: hoe verder de bedrijven gelegen zijn van de woningen in Leidschenveen, hoe hoger de toegestane milieucategorie van de bedrijven. In delen van het Forepark zijn bedrijven in categorie 4 mogelijk, gelet op de minimale afstanden die moet worden aangehouden tot omliggende woningen. Bedrijven in categorie 5 zijn niet mogelijk, omdat nergens op het bedrijventerrein voldaan kan worden aan de minimale afstand van 500 meter (voor categorie 5.1 bedrijven) die moet worden aangehouden tot omliggende woningen.

In hoofdstuk 5 van de toelichting wordt nader gemotiveerd hoe de bestemmingen voor de diverse bedrijven en de daarbij behorende milieucategorieën zijn toegekend.

Kantoren

Uit de kaart in bijlage 5 blijkt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van één van de aangewezen kantoorlocaties. Voor kantoren zijn regels gesteld artikel 7, kantoren, van de Verordening Ruimte.

De provincie kiest voor een 'strenge kantorenstrategie', gelet op de situatie op de kantorenmarkt. De kantorenmarkt wordt gekenmerkt door een toename van het structurele aanbod en een overmaat aan plancapaciteit. De provincie is van mening dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met het ontwikkelen van nieuwe kantorenlocaties.

In lid 1 is het uitgangspunt opgenomen dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de invloedssfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer in de centra van de stedelijke gebieden. Deze locaties zijn opgenomen op kaart 5 (Zuidvleugelnet). Binnen de invloedssfeer van de haltes van het Zuidvleugelnet liggen gronden die binnen 10 minuten vanaf de haltes bereikbaar zijn te voet of met hoogfrequente bus- en tramverbindingen.

In het plangebied worden geen nieuwe kantoren mogelijk gemaakt. Ontwikkelingsmogelijkheden voor kantoren, die in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen (binnen de bestemmingsvlekken die in onderhavig bestemmingsplan bestemd zijn als Gemengd - 1 en Gemengd - 3), zijn in het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 niet langer opgenomen.

In lid 4 is het principe van de 'SER-ladder' opgenomen, conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening. Dit wil zeggen dat de behoefte aan nieuwe functies onderbouwd moet worden. Lid 4 luidt: 'Bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe zelfstandige kantoren met een bruto vloeroppervlak per vestiging van meer dan 1.000 m2 bevatten in de toelichting een verantwoording over de behoefte aan nieuwe kantoren als gevolg van de vervangings- en uitbreidingsvraag en een onderbouwing waarom deze behoefte niet kan worden ondervangen door hergebruik van bestaande kantoorgebouwen binnen de regio. Tevens moet onderzocht worden of ter compensatie elders de kantoorruimte kan worden beperkt door sloop of functieverandering van bestaande kantoren of het wegbestemmen van nog niet gerealiseerde kantoorbestemmingen'.

Zoals hiervoor aangegeven, voorziet het bestemmingsplan niet in nieuwe zelfstandige kantoren. Om die reden is een verantwoording op basis van de SER-ladder niet aan de orde.

Detailhandel

In artikel 9 van de provinciale Verordening ruimte is bepaald dat een bestemmingsplan voor gronden die zijn gelegen buiten de bestaande winkelconcentraties in de centra van steden, dorpen en wijken of nieuwe wijkgebonden winkelcentra, geen bestemmingen aanwijst die nieuwe detailhandel mogelijk maken. In het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 zijn drie bestaande perifere detailhandelsvestigingen opgenomen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe detailhandelsvestigingen mogelijk.

Het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 is in overeenstemming met het provinciale beleid zoals verwoord in de Provinciale Structuurvisie en Verordening.

3.2.3 Regionaal beleid

Op 16 april 2008 heeft het algemeen bestuur van het Stadsgewest Haaglanden het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020 (hierna: RSP) vastgesteld. Het RSP is een integraal plan voor:

  • de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden
  • het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie;
  • lokale plannen, zoals bestemmingsplannen.

Het RSP kijkt naar 2020 (en soms 2030) en omvat de grote lijnen voor de ambities en ontwikkelingen op verschillende terreinen.

Voor de verschillende beleidsectoren worden de gemeentelijke programma's gemonitord en periodiek binnen Haaglanden op elkaar afgestemd. Dit geldt men name voor kantoren, bedrijventerreinen, leisurevoorzieningen en detailhandel.

Het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 is in overeenstemming met het regionaal beleid zoals verwoord in het Regionaal Structuurplan Haaglanden 2020.

3.2.4 Gemeentelijk beleid
3.2.4.1 Wéreldstad aan Zee, Structuurvisie Den Haag 2020

Op 17 november 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Structuurvisie Den Haag 2020 vastgesteld: de toekomstvisie van Den Haag op de ruimtelijke ontwikkeling van de stad in regionaal perspectief tot het jaar 2020. De ambitie is om van Den Haag een 'Wereldstad aan Zee' te maken door de sterke kwaliteiten van Den Haag te benutten: een internationale stad, een stad aan zee, een multiculturele stad en een monumentale residentie.

De structuurvisie gaat uit van een lichte groei van het aantal inwoners (nu ca 500.000) en een groei van het aantal arbeidsplaatsen in 2020. Dat betekent dat er ca 40.000 woningen moeten worden toegevoegd in de bestaande stad, door verdichting. In de structuurvisie wordt de Wéreldstad aan Zee vorm gegeven door ontwikkelingen in vijf kansenzones (het Centrum, de Lijn 11-zone, de Internationale Kustzone, de Vliet/A4-zone en de Schakelzone Lozerlaan).

3.2.4.2 Agenda voor de Haagse Verdichting

De 'Agenda voor de Haagse Verdichting' is op 28 mei 2009 door de gemeenteraad vastgesteld. De agenda is een thematische uitwerking van de Structuurvisie en dient als leidraad voor de binnenstedelijke verdichting in Den Haag tot 2020. Door middel van verdichting kan de bevolkingsgroei binnen het bestaande stedelijke gebied opgevangen worden. Daarnaast kan verdichting worden aangegrepen om de stedelijke kwaliteit van Den Haag te versterken.

De Haagse Verdichting houdt voor Forepark-A4-A12 in dat invulling wordt gegeven aan:

  • optoppen (minimaal vijf bouwlagen);
  • verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;
  • functiewijziging;

In paragraaf 5.4 staat beschreven hoe met dit beleid wordt omgegaan.

3.3 Sectoraal beleid

3.3.1 Cultuurhistorie

Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de 'Handreiking erfgoed en ruimte'. Hierin staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldbepalingen.

Het begrip cultuurhistorie heeft drie aspecten:

  • Historische (stede)bouwkunde / bovengrondse monumentenzorg; bijvoorbeeld kastelen, kerken, oude boerderijen of landhuizen, maar ook stedenbouwkundige elementen als beschermde stads- of dorpsgezichten.
  • Archeologie; sporen en vondsten die door mensen(werk) in het verleden in de grond zijn achtergebleven, bijvoorbeeld potscherven, resten van voedselbereiding, graven, maar ook verkleuringen in de grond die duiden op bewoning of infrastructuur. Een verzamelterm hiervoor is 'archeologische waarden'. Alle archeologische waarden bij elkaar zijn het 'bodemarchief'.
  • Cultuurlandschap/historische geografie: alle landschappelijke elementen die het gevolg zijn van menselijk handelen in het verleden, bijvoorbeeld verkavelingspatronen, pestbosjes, landgoederenzones of ontginningsassen.

Binnen het plangebied is onderzoek verricht naar de cultuurhistorische waarden. De cultuurhistorische waarde van dit gebied is gering. Het gebied heeft in de loop der tijd grote wijzigingen ondergaan. Het is van een polderlandschap getransformeerd tot een gebied met als kernfuncties werken en verkeer. Er is geen sprake van een samenhangend en hoogwaardig stadsbeeld uit een bepaalde periode.

Het plangebied valt niet binnen de Rijks- of gemeentelijk beschermde stadsgezichten.

3.3.2 Verkeer en infrastructuur
3.3.2.1 Regionale Nota Mobiliteit Haaglanden

In juni 2005 heeft het algemeen bestuur van Haaglanden de "Regionale Nota Mobiliteit" (RNM) vastgesteld. Het verschijnen van het nieuwe Regionale Structuurplan en van de Nationale Nota Mobiliteit vormden vervolgens aanleiding om de RNM al snel weer te actualiseren. Dat is gebeurd door vaststelling van het 'supplement' op de RNM in 2008. De RNM richt zich op de plannen die het stadsgewest heeft voor de mobiliteit in de regio voor de periode 2005-2020. De Regionale Nota Mobiliteit geeft aan dat er in de komende jaren veel maatregelen genomen moeten worden om de toename van de mobiliteit op te kunnen vangen en de regio bereikbaar, verkeersveilig en vooral ook leefbaar te houden. Stimulering van het gebruik van het openbaar vervoer en de fiets staan daarin centraal. De belangrijkste doelen voor de regio zijn: 40% meer reizigers in het openbaar vervoer en 30% meer gebruik van de fiets in 2020, kortere en beter voorspelbare reistijden met de auto vooral in de spits, minder verkeersslachtoffers en een beter en gezonder leefklimaat. Het uitvoeringsprogramma laat zien welke concrete projecten het stadsgewest en de andere overheden in de regio Haaglanden uitvoeren om de ambities van de Regionale Nota Mobiliteit te realiseren. De Regionale Nota Mobiliteit is de regionale vertaling van de plannen uit de landelijke Nationale Nota Mobiliteit (2005) van het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Het rijksbeleid voor mobiliteit en bereikbaarheid is in 2012 vervangen door de nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

3.3.2.2 Gemeentelijk beleid

Verkeer algemeen

Den Haag groeit, er komen meer inwoners, meer banen en ook meer bezoekers. Dit zorgt voor een toename van het verkeer van, naar en in de stad. Bovendien reizen mensen steeds meer en over langere afstanden. In de Structuurvisie Den Haag 2020 (Wéreldstad aan Zee) heeft de gemeenteraad de ambities voor de toekomst van de stad vastgesteld. Den Haag wil groeien en aantrekkelijk blijven als stad om in te wonen, werken en leven. Om al deze wensen te kunnen verenigen, is een toekomstgerichte visie op verkeer en vervoer noodzakelijk.

Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente Den Haag voor de periode 2010 tot 2020 met een doorkijk tot 2030, is vervat in de “Haagse Nota Mobiliteit”. De visie in de nota is er op gericht van Den Haag een duurzaam bereikbare en een leefbare stad te maken door er voor te zorgen dat reizigers een bewuste keuze kunnen maken voor de vervoerwijze en de route die het beste bij hen past. Gerichte investeringen in het openbaar vervoer en de fiets, door te zorgen voor goede voorzieningen voor voetgangers, en het bundelen en ordenen van het autoverkeer moeten er voor zorgen dat reizigers de juiste keuze kunnen maken. De maatregelen die genomen worden moeten voldoen aan de milieu- en inpassingseisen.

Het parkeerbeleid is erop gericht om het evenwicht te herstellen tussen vraag en aanbod van parkeervoorzieningen, met name ook binnen die woongebieden waar de parkeerdruk hoog is.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer speelt als drager van ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de regio een belangrijke rol in het verkeer en vervoer. Een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerlijnen dient er voor te zorgen dat gebundelde vervoerstromen tussen woon- en werklocaties, verplaatsingen van en naar het centrum met de hoofdstations en andere belangrijke attractiepunten, op een goede, aantrekkelijke en snelle manier worden bediend.

In paragraaf 2.3.3 zijn de routes voor het gebruik van OV binnen het plangebied aangegeven. Dienstregeling en lijnvoering van tram en bus worden jaarlijks vastgesteld door het stadsgewest Haaglanden.

Autoverkeer

Het gemotoriseerde verkeer wil de gemeente zoveel mogelijk ordenen en concentreren op een stelsel van goed ingepaste stedelijke en regionale hoofdwegen (zie kaart “Hoofdstructuur wegverkeer” uit de Haagse Nota Mobiliteit) met voldoende capaciteit om een optimale doorstroming te waarborgen. Een vlotte doorstroming op de hoofdwegen zorgt ervoor dat het verkeer als vanzelf deze hoofdwegen kiest, waardoor de verkeersdruk op de woonwijken minder kan zijn,

Het stelsel van stedelijke en regionale hoofdwegen zorgt voor een goede bereikbaarheid van de grote concentraties van werkgelegenheid en voorzieningen in de stad vanuit de regio en verder. Tevens verbinden de hoofdwegen de stadsdelen en wijken onderling met elkaar. De hoofdwegen hebben een zodanige vormgeving en inpassing dat voldaan wordt aan de leefbaarheidseisen en milieunormen. De gewenste doorstroomsnelheid op de stedelijke hoofdwegen is 20-25 km/u. Voor de regionale hoofdwegen geldt binnen de stad een gewenste doorstroomsnelheid van 35-40 km/u. De stedelijke en regionale hoofdwegen hebben de bestemming Hoofdverkeersweg.

In de woonwijken is doorgaand autoverkeer niet welkom. De wijkontsluitingswegen krijgen daarom op den duur een inrichting als “stadslaan” : wegen met een minder dominante positie voor autoverkeer en prioriteit voor langzaam verkeer en openbaar vervoer. De erftoegangswegen krijgen een inrichting als 30 km/u zone, voor zover dat nog niet gebeurd is. Aan de doorstroming van het autoverkeer op de wijkontsluitingswegen en de erftoegangswegen worden geen specifieke eisen gesteld. Hier geldt 'maatwerk', afhankelijk van de situatie.

Fietsverkeer

Het fietsverkeer krijgt vanwege het milieuvriendelijke karakter en de fysiek zwakkere positie ten opzichte van het gemotoriseerde verkeer, bijzondere aandacht in het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. Door het aanbieden van een aantrekkelijk hoogwaardig netwerk van veilige fietsroutes wordt het gebruik van deze vervoerswijze gestimuleerd. Binnen het stelsel van hoofdfietsroutes is een net van 'sterroutes' aangegeven. De sterroutes vormen de belangrijkste doorgaande routes die de woongebieden met het stadscentrum, de knooppunten van openbaar vervoer en het buitengebied verbinden. Daarnaast is er de nodige aandacht voor het stallen van fietsen, zowel bij woningen als bij werklocaties, maar ook bij de grotere attractiepunten zoals scholen, winkelgebieden, stations en recreatiebestemmingen. De publieke voorzieningen voor de fiets maken integraal onderdeel uit van de inrichting van de openbare ruimte.

De Spoorlaan en het fietsviaduct over de A4 maken deel uit van de sterroutes. De Donau, het Nieuweveensepad, de Oude Middenweg en het fiets/tramviaduct over de A4 maken deel uit van het hoofdfietsroutenetwerk.

Parkeren

Het parkeren en stallen van auto's neemt een belangrijke plaats in binnen het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente Den Haag. In de nota “Parkeerkader Den Haag 2010-2020” is het algemene parkeerbeleid vastgelegd. Dit beleid gaat vooral over het faciliteren van de parkeerbehoefte en het benutten van schaarse ruimte maar moet ook automobilisten prikkelen om meer met het openbaar vervoer te reizen of de fiets te pakken. Hoge stedelijke bebouwingsdichtheden leiden zonder adequate parkeervoorzieningen tot een vaak te zware belasting van de openbare ruimte. Dat geldt zowel voor woon- als werkfuncties maar ook voor locaties die veel bezoekers trekken. Behalve de noodzaak tot de verdeling van schaarse (openbare) parkeergelegenheid in een aantal gebieden in de stad, zijn mobiliteitsoverwegingen gericht op het streven naar een bereikbare en leefbare (woon)omgeving voor de gemeente aanleiding tot het stellen van parkeereisen bij nieuwe ontwikkelingen.

De parkeernormen en de toepassing ervan zijn uitgewerkt in de beleidsnota: “Nota Parkeernormen Den Haag” (vastgesteld in de raadsvergadering van 10 november 2011). Nieuwbouw- en verbouwplannen worden aan dit beleid getoetst. Aan de hand van de parkeernormen wordt parkeerbehoefte berekend en vergeleken met de voorzieningen die in het plan zijn opgenomen.

Het kan zijn dat in de visie van de initiatiefnemer de genormeerde parkeerbehoefte van de in het plan opgenomen functies afwijkt van de werkelijke parkeerbehoefte. Het is dan aan de initiatiefnemer om dit aan te tonen en goed te onderbouwen.

Uitgangspunt is dat de parkeerbehoefte van een bouwontwikkeling op het eigen terrein wordt opgelost. Soms is dat niet mogelijk en het is ook niet altijd strikt noodzakelijk. De gemeente kan onder andere de parkeerdruk en eventuele beschikbare parkeerruimte binnen loopafstand in de omgeving meewegen. Dat geldt ook voor functies waarvan de parkeerplaatsen onderling uitwisselbaar zijn. Daarnaast kan de gemeente in afwijkende situaties maatwerk toepassen.

Aan de hand van de informatie wordt vastgesteld hoeveel parkeerplekken de initiatiefnemer op eigen terrein moet realiseren.

Parkeernormen

Bij woningbouw is het gemiddelde autobezit uitgangspunt voor de hoogte van de parkeernorm. Het gemiddelde autobezit hangt af van de oppervlakte van de woning, de plek in de stad en het type woning. Voor werken, winkels en andere voorzieningen is de functie van het gebouw en de mate van bereikbaarheid met het openbaar vervoer, bepalend voor de parkeernorm. Bij knooppunten van het openbaar vervoer geldt een lagere norm dan op plekken die minder goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer. De parkeernormen worden uitgedrukt in het aantal parkeerplaatsen per woning, en bij de -meeste- overige de functies in het aantal parkeerplaatsen per 100m2 bruto vloeroppervlak.

De stedenbouwkundige regels in de gemeentelijke bouwverordening over het parkeren zullen binnen afzienbare tijd worden ingetrokken. Het inlegvel met de parkeernormen uit de nota Parkeernormen Den Haag is in dit bestemmingsplan in bijlage Nota Parkeernorm Den Haag, inlegvel parkeernormen opgenomen.

In de gebruiksregels van de voorschriften is het verder mogelijk om de parkeernormen en/of het toepassingskader te wijzigen indien daar aanleiding toe bestaat en er een bestuurlijk besluit aan ten grondslag ligt.

Plangebied

In paragraaf 5.4 is beschreven hoe met dit beleid in het bestemmingsplan is omgegaan.

3.3.3 Wonen
3.3.3.1 Woonvisie Den Haag 2009-2020

Het uitgangspunt van de Woonvisie (vastgesteld in de gemeenteraad op 19 november 2009) is om tot en met 2020 de toename van het aantal inwoners vast te houden door genoeg geschikte woningen te blijven bouwen. Deze selectieve bevolkingsgroei is vooral gericht op het behouden en aantrekken van midden- en hogere inkomensgroepen. Tegelijkertijd moeten er voldoende, goede goedkope woningen beschikbaar zijn voor huishoudens met lage inkomens. Om dit te bereiken zet de gemeente in op meer variatie van woningtypen en meer milieubewust bouwen. Daarbij richt de gemeente zich op de stedeling: mensen die bewust kiezen voor de stad met de daarbij behorende goede voorzieningen en diverse woonsferen.

Plangebied

Het stadsdeel Leidschenveen-Ypenburg, waar het plangebebied Forepark een onderdeel van is, wordt in de Woonvisie aangeduid als een mix van een groenstedelijk en een stedelijk woonmilieu met als woonsfeer 'Relaxed wonen aan de stadsrand'. In het plangebied zelf komen alleen enkele bedrijfswoningen voor.

Het bestemmingsplan Forepark voorziet niet in een woningbouwontwikkeling.

3.3.4 Economie

Algemeen: beleidsvisie Kracht van Kwaliteit

De economische visie van Den Haag is vastgelegd in de nota "Kracht van kwaliteit”. Deze nota is door de Raad vastgesteld op 6 oktober 2011 (RV 126_2011, RIS 181227).
De toekomst voor de Nederlandse economie in de mondiale concurrentiestrijd ligt bij kennis, creativiteit en stedelijke kwaliteit. De uitdaging voor de stad Den Haag is om de omstandigheden te creëren waarbij de economie van de stad ook op de langere termijn kansen biedt voor werk, inkomen en ontplooiing van alle Haagse burgers.

De strategie voor de Haagse economie kan worden samengevat in de volgende speerpunten:

  • Internationale stad van Vrede en Recht – de unieke branding van Den Haag;

Den Haag heeft een uniek profiel als internationale stad van Vrede en Recht. Daarmee heeft de stad internationale bekendheid verworven. Dit profiel spreekt ook bedrijven en instellingen buiten die sector nadrukkelijk aan en heeft daarom ook in het economische domein een wervend karakter – een “sterk merk”. In de internationale zone zijn veel van deze organisaties geconcentreerd.

  • Kracht van de stad: quality of life – aantrekkelijke stad voor werkers, bewoners en bezoekers;

Den Haag bezit een breed palet aan winkels, horeca, cultuur en historie. Samen met strand en duinen ontstaat hierdoor een uniek woon- en leefklimaat. Den Haag versterkt zijn positie als tweede toeristische stad van Nederland. Het centrum (Binnenstad, stationsgebieden, Beatrixkwartier), Scheveningen en Internationale Zone zijn gebieden met veel werkgelegenheid en bezoekers en vormen daarmee de economische kerngebieden van de stad. Hier wordt gewerkt aan versterking van het aanbod aan kwaliteitswinkels, horeca en recreatieve functies.

  • Economische structuur – sterke clusters, vitaal mkb;

Den Haag zet actief in op de ontwikkeling van kennis en bedrijvigheid binnen het cluster Veiligheid onder de noemer The Hague Security Delta. Den Haag combineert zijn inzet op internationale instellingen en zakelijke dienstverleners (met name in de clusters energie, it en telecom en financiële dienstverlening) met veel aandacht voor kleine en middelgrote bedrijven, zowel in de economische kerngebieden als in de wijken. Voor deze bedrijvigheid is ook meer kleinschalige bedrijfsruimte hard nodig. Den Haag is een stad met een sterke, kennisintensieve zakelijke dienstensector, die bijna een kwart van de werkgelegenheid omvat. Den Haag is daarom aantrekkelijk voor (hoofd)kantoren, internationale bedrijven en instellingen. De spin off hiervan is van groot belang voor de lokale economie en banen voor alle niveaus in het mkb. Den Haag zet daarom vol in op de (ruimtelijke) kwaliteit en de bereikbaarheid van toplocaties voor kantoren en instellingen.

  • Arbeidsmarkt – talent en vakmanschap

De kwaliteit van het arbeidsaanbod zal - door vergrijzing, schaarste aan vakmensen en tekort aan kenniswerkers - in de nabije toekomst een doorslaggevende vestigingsfactor worden. We zetten daarom actief in op de komst van academische instellingen en versterking en verbreding van het hoger onderwijs, ondermeer met topopleidingen.

3.3.4.1 Bedrijven

Regionaal en provinciaal bedrijventerreinenbeleid

Het provinciale beleid (Verordening Ruimte) heeft een bedrijventerreinkaart vastgesteld met aangewezen gebieden voor bedrijventerreinen. Hier gelden de volgende spelregels voor:

  • nieuwe bestemmingen voor bedrijventerreinen zijn pas mogelijk als aangetoond is dat er behoefte is;
  • nieuwe bestemmingen voor (bedrijfs)woningen op bedrijventerreinen zijn niet mogelijk. Woonwerkeenheden mogen alleen onder strenge voorwaarden op delen van bedrijventerreinen;
  • de hoogst mogelijk milieucategorie uit de Staat van bedrijfsactiviteiten moet mogelijk zijn op bestemmingen voor bedrijventerreinen. Alleen onder voorwaarden kan hiervan afgeweken worden.

Voor de genoemde voorwaarden wordt verwezen naar de Verordening Ruimte.

De regionale bedrijventerreinenstrategie bevat naast de ruimtelijk-economische programmering van de regionale bedrijventerreinen ook een afspraak over compensatie van verlies van binnenstedelijk bedrijventerrein. De Haagse bedrijventerreinen Fruitweg, Zichtenburg-Kerketuinen-Dekkershoek en Uitenhagestraat zijn opgenomen in de categorie “herstructurering ten behoeve van behoud van bedrijventerreinfunctie”. Binckhorst is opgenomen in de categorie “transformatie naar gemengd gebied” (p. 148). Transformatie kan alleen plaatsvinden bij voldoende compensatie van bedrijfsruimte elders in de gemeente en/of regio. Aantasting van het huidige areaal bedrijventerrein wordt onderworpen aan een “nut-en noodzaakanalyse” met als insteek “nee, tenzij”. (p. 145)

Deze aanvullingen zijn opgenomen in het regionaal structuur plan (RSP). Het RSP geldt als een structuurvisie, zoals is omschreven in de Wet ruimtelijke ordening.

Stedelijk bedrijventerreinenbeleid

In de nota Bedrijventerreinenstrategie Den Haag 2005 -2020 en Update bedrijventerreinenstrategie Den Haag 2005-2020 (rv 19, 2007) wordt aangegeven hoeveel hectare bedrijventerrein op welk moment en van welke kwaliteit op de markt aanwezig moet zijn om de economische structuur te versterken voor de periode tot 2020. Tevens zijn in de nota maatregelen en voorstellen opgenomen over het toekomstperspectief van de meer dan vijftien bedrijventerreinen in Den Haag. Deze maatregelen zijn onder te verdelen in drie categorieën:

  • 1. aanleg nieuwe bedrijfslocaties;
  • 2. herstructurering ten behoeve van het behoud van de bedrijvenbestemming;
  • 3. transformatie van verouderde bedrijfslocaties naar andere bestemmingen of meer gemengde gebieden

Overwegingen van behoud van werkgelegenheid in de stad en het versterken van de ruimtelijk-economische structuur liggen daaraan ten grondslag. Het beleid van de gemeente Den Haag is erop gericht om de ondernemers, die gebonden zijn aan de stad, in de stad zelf te faciliteren. Hiervoor zijn de bedrijventerreinen Uitenhagestraat, Fruitweg, Laakhaven-Centraal, en een gedeelte van Binckhorst (tot 2020) aangewezen.

Voor de niet direct aan de stad gebonden bedrijvigheid zijn de bedrijventerreinen Forepark-Middenweg, de bedrijfslocaties in de wijk Ypenburg, Westvlietweg I, II en III, Zichtenburg-Kerketuinen-Dekkershoek en Scheveningen Haven aangewezen. Deze gebieden fungeren als opvang voor bedrijven, die niet gemakkelijk zijn te mengen met de woonfunctie.

Vanuit het beleid is dus aangegeven, dat de type bedrijven op Forepark niet direct aan de stad gebonden zijn. Verder was uitgangspunt bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein, het creëren van een relatief modern hoogwaardig gemengd bedrijventerrein met een regionale functie. Het uitgangspunt is dat het bedrijventerrein als zodanig blijft functioneren. Wel dient te worden voorkomen, dat door te hard vasthouden aan het uitgangspunt nieuwe initiatieven uitblijven. Hierdoor zou een grote mate van leegstand en achteruitgang van het bedrijventerrein kunnen ontstaan. Ook zou het situeren van wèl aan de stad gebonden bedrijven overwogen kunnen worden, indien daarvoor bijvoorbeeld elders binnen de gemeente geen geschikte locatie is. Dit kan in het belang zijn voor de (lokale) economie en de werkgelegenheid .

Functiemengingstrategie

De gemeente Den Haag heeft een verdichtingsopgave. Om deze verdichtingsopgave te realiseren en het grondgebruik te optimaliseren wordt veel gedacht aan functiemenging. In de notitie 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied. De omvang is afhankelijk van het type locatie. Een werkruimte (kantoor/bedrijf/praktijk) kleiner dan ongeveer 100 m² mag gevestigd zijn in woonstraten. Voor een werkruimte tussen 100 en 500 m² geldt dat deze langs de doorgaande wegen een plaats kan krijgen. Bedrijven die groter zijn dan 500 m² zouden op een bedrijventerrein of kantorenlocatie een plaats moeten krijgen.

3.3.4.2 Detailhandel

Regionaal beleid

Het Stadsgewest Haaglanden heeft op 13 december 2006 de Regionale Structuurvisie Detailhandel vastgesteld. Voor Den Haag beoogt de nota de versterking van de winkelfunctie in de Haagse binnenstad. De Haagse binnenstad moet een concurrerende trekpleister worden. Hiermee wordt de aantrekkelijkheid van de regio als geheel versterkt.

De nota geeft een toetsingskader aan voor detailhandelsplannen groter dan 1.000 m². Gemeenten die willen uitbreiden moeten bij het realiseren van verkoopvloeroppervlakte binnen het wensbeeld blijven dat in deze structuurvisie is aangegeven. In het wensbeeld zijn spelregels opgesteld voor een aantal speciale winkelcategorieën. Dit zijn onder andere:

  • Voor geclusterde perifere detailhandel (PDV) en grootschalige detailhandel is in Den Haag alleen in de Megastores de aangewezen locatie.
  • Tuincentra en bouwmarkten zijn onder voorwaarden toegestaan, vestigingen van meer dan 3.000 m² vergen toestemming van het stadsgewest.
  • Detailhandel op trafficlocaties is onder 200 m² toegestaan en alleen op de provinciaal aangewezen knooppunten voor hoogwaardig openbaar vervoer.
  • Bij kleine kernen en buurt- en winkelcentra wordt het lokale beleid gevolgd.
  • Solitaire megasupermarkten zijn niet toegestaan. In winkelkernen alleen als er marktruimte is. Dit wordt regionaal bijgehouden.

Gemeentelijk beleid

Op 23 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Den Haag de Detailhandelsnota Den Haag vastgesteld. De nota geeft de ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel in Den Haag. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt van deze nota. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd. De gemeente streeft ernaar dat iedere Hagenaar binnen een straal van 1.000 meter zijn dagelijkse boodschappen kan doen.

Den Haag zet in op een versterking van de hoofdwinkelstructuur. In de hoofdwinkelstructuur bevinden zich de belangrijkste winkelconcentraties van Den Haag. De hoofdwinkelstructuur wordt bepaald op basis van de detailhandelsmonitor. Volgens de detailhandelsmonitor 2009 maken 70 winkelgebieden deel uit van deze structuur. In dit plangebied is geen hoofwinkelstructuur aanwezig.

Vanuit het gemeentelijk beleid maakt het plangebied geen onderdeel uit van de benoemde hoofdwinkelstructuur. Verder is vanuit het provinciaal beleid (zie ook 3.2.2) als uitgangspunt opgenomen, dat nieuwe detailhandel alleen kan worden toegelaten binnen de hoofdwinkelstructuur, met uitzondering van bijvoorbeeld perifere detailhandel. Het plangebied maakt geen nieuwe detailhandel mogelijk. Alleen bestaande perifere detailhandelsvestigingen zijn als zodanig bestemd.

3.3.4.3 Horeca

Toekomstvisie Horeca 2010-2015

De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 (RIS 168865) geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan: hoe zorgt Den Haag voor nieuwe impulsen, waar ziet Den Haag kansen.
Horeca is belangrijk voor de attractiviteit van Den Haag. Een aantrekkelijk horeca-aanbod is een belangrijke basisvoorwaarde voor zowel het woon- en leefgenot van inwoners als voor het aantrekken van bezoekers en toeristen.
Centrum en Scheveningen zijn én blijven de belangrijkste horecagebieden. Hier zijn ook de vijf uitgaanskernen gelegen waar vrije openingstijden gelden. Daarnaast kent Den Haag van oudsher een aantal gebieden waar relatief veel horeca gevestigd is, de horecaconcentratiegebieden.


Een goed voorzieningenaanbod wordt steeds belangrijker voor woongebieden. Nieuwe horecavestigingen horen bij voorkeur in de winkelgebieden en aan kleinschalige verblijfspleinen. Waar de leefbaarheid niet in het nauw komt zijn er mogelijkheden voor horeca met een wijkverzorgend karakter en is er ruimte voor terrassen.
Vernieuwende uitgaansgelegenheden hebben vaak een voorkeur voor locaties buiten de centrumgebieden bijvoorbeeld vanwege het aanbod aan bijzondere panden. Voor dergelijke solitaire locaties kan bestuurlijk onder voorwaarden een uitzonderingspositie worden vastgesteld.

In winkelgebieden heeft horeca een ondersteunende functie op het winkelaanbod. Medio 2013 is de notitie 'Verhouding detailhandel - horeca in winkelstraten' vastgesteld. Hierin is aangegeven dat wanneer het percentage uit de Toekomstvisie van maximaal 30% horecavestigingen wordt vertaald in concrete aantallen dit veelal aan de hoge kant is. Daarom is nadere invulling gegeven aan de Toekomstvisie door het percentage horecavestigingen in winkelstraten vast te stellen op maximaal 20%.


Het beleid voor dit bedrijventerrein is gericht op slechts beperkte mogelijkheid voor horeca, met als verzorgingsgebied het bedrijventerrein. Solitaire, nieuwe horecavestigingen zijn niet gewenst en slechts via maatwerk en indien bestuurlijk wenselijk, onder voorwaarde mogelijk.

Hotelbeleid

De Hotelstrategie Den Haag (RIS 260889, vastgesteld op 17 oktober 2013) 'Check in The Hague' is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De gemeente wil initiatieven die bijdragen aan een verder diversificatie aan overnachtingsmogelijkheden in de toeristische kerngebieden graag faciliteren. De uitgangspunten blijven hetzelfde als de vorige nota waar het gaat om het belang van toerisme in het algemeen en de bijdrage van een gezonde hotelsector hieraan. In de uitwerking maakt de gemeente echter scherpere keuzes. Het hotelbeleid is gepositioneerd binnen de grotere kaders van de internationale, economische en toeristische ambities van de stad: 'quality of life', kwaliteit en sterke clusters.

De Hotelstrategie is gericht op een mix van het actief en stimulerend optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied en waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Er is minder ruimte voor kwantitatieve uitbreiding dan bij de vorige nota. Substantiële uitbreiding van het aantal hotelkamers wordt alleen actief ondersteund indien er marktruimte bestaat voor het betreffende hotelinitiatief of het initiatief zorgt voor extra (aanvullende) marktvraag. Het bieden van ruimte aan bijzondere en kleinschalige formules vormt één van de elementen in deze strategie.

Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Buiten de toeristische kerngebieden Binnenstad en Scheveningen is de gemeente meer terughoudend. In deze gebieden geldt het 'nee, tenzij principe'.

Een uitzondering hierop vormen zogenaamde snelweglocaties. Op dit moment ontbreken hotels op 'snelweglocaties' in de stad. Deze hotels voorzien (vanwege de bereikbaarheid) in de behoefte van zakelijke gasten en toeristen die als onderdeel van een reis met een touringcar de stad bezoeken. Om die reden heeft de gemeenteraad besloten om voor één of twee locaties een hotel toe te staan. Met name percelen bij op- en afritten bij de entrees van de stad komen hiervoor in aanmerking.

Het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 biedt deze mogelijkheid. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 5.4

3.3.4.4 Kantoren

Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad de 'Kantorenstrategie Den Haag 2010-2030, de gebruiker centraal' vastgesteld. Met de kantorenstrategie wil de gemeente regie voeren over de dynamische ontwikkelingen in de kantoormarkt en de positie van Den Haag Kantorenstad verder uitbouwen. Deze kantorenstrategie wordt elk jaar (op delen) middels het IpSO (Investeringsprogramma Stedelijke Ontwikkeling) herzien met als laatste Ipso 2013. In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Deze voorzieningen zijn per gebied verschillend en afhankelijk van de aard en omvang van het gebied en de bestaande voorzieningensituatie. De kantorenprogrammering is per gebied voor de komende jaren gepresenteerd. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook opgericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd. Met de nota 'Kantorenmarkt, ontwikkelingen en maatregelen' (2011 DSO/2011.1678 - RIS 182105) is hierover aangegeven, dat meer dan voorheen proactief kantoorbestemmingen werkt aan het verruimen met andere functies bij actualisatie van bestemmingsplannen.

Vanuit het gemeentelijk beleid maakt het plangebied geen onderdeel uit van de benoemde kantorengebieden. Verder is vanuit het provinciaal beleid (zie ook 3.2.2) als uitgangspunt opgenomen, dat nieuwe kantoren alleen worden toegelaten binnen de invloedssfeer van de belangrijkste knooppunten van openbaar vervoer. Dit geldt voor in de centra van de stedelijke gebieden. Hoewel het bedrijventerrein Forepark voldoet aan dit criterium, worden vanuit het beleid geen nieuwe kantoren mogelijk gemaakt binnen het plangebied.

3.3.5 Onderwijs, welzijn, maatschappelijke zorg en levensbeschouwelijke voorzieningen
3.3.5.1 Onderwijs

In het plangebied Forepark-A4-A12 zijn geen scholen gevestigd.

Peuterspeelzaalwerk

De gemeente streeft er naar om alle GOA-basisscholen (Gemeentelijk Onderwijs Achterstandenbeleid) samen te laten werken met een gesubsidieerde peuterspeelzaal zodat ze alle uiteindelijk voorschool worden. Een voorschool bestaat uit een peuterspeelzaal en een GOA-basisschool die dezelfde Voor- en Vroegschoolse Educatie programma's gebruiken. Voor deze samenwerking is het wenselijk, dat de peuterspeelzaal gehuisvest is in of in de nabije omgeving van de samenwerkende basisschool.

In het plangebied liggen geen GOA-basisscholen.

Kinderopvang

De raad heeft op 19 april 2001 de beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' vastgesteld (RIS 85329). Het doel van de nota is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.

Bij het beoordelen van nieuwe initiatieven voor kinderopvang zijn de volgende criteria van belang:

  • kindercentra moeten bij voorkeur in een woonbuurt liggen, in een gemengde wijk met een woonkarakter of in een gebied met concentraties van kantoren;
  • kindercentra in percelen met een school, welzijns- of zorgbestemming ontmoeten vanuit ruimtelijk oogpunt geen enkel bezwaar (amendement raadsvergadering 19 april 2001);
  • kindercentra in vrijstaande of halfvrijstaande percelen zijn toelaatbaar (nadere eisen t.a.v. geluidoverdracht naar aangrenzende panden is mogelijk);
  • kindercentra bij voorkeur niet in een rijtjeshuis of tussen aansluitende woningen;
  • kindercentra moeten bij voorkeur liggen nabij (of aan) een ontsluitingsweg of in ieder geval aan een doorgaande weg en er moeten voldoende mogelijkheden zijn voor het veilig halen en brengen zonder dat de doorgang van het verkeer wordt belemmerd;
  • het moet mogelijk zijn om een geschikte en veilige buitenspeelruimte te realiseren.

In paragraaf 5.4 is aangegeven hoe dit beleid is vertaald in bestemmingsplan Forepark-A4-A12.

3.3.5.2 Welzijn en zorg

Met het raadsbesluit 'Welzijn in de wijk' (RIS158279) is in december 2008 de uitvoering vastgesteld van het gemeentelijke sociale beleid. De doelstellingen en uitgangspunten van het welzijnsbeleid zijn in het beleidsakkoord 'Meedoen' en het meerjarenbeleidsplan WMO 'Aandacht voor elkaar' geformuleerd.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een bedrijventerrein, waarvoor dit beleid niet relevant is.

3.3.5.3 Maatschappelijke voorzieningen

Op basis van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) dient de gemeente voor samenhang tussen diverse onderdelen van zorg- en dienstverlening te zorgen en voor voldoende toegankelijkheid van voorzieningen. Het aanbod en de bereikbaarheid van voorzieningen dient goed te zijn. Van gemeentewege wordt multidisciplinaire samenwerking binnen de eerstelijnszorg gestimuleerd. In iedere wijk is idealiter een kristallisatiepunt van zorg gesitueerd van waaruit naast zorg ook (zorg)informatie en (zorg)diensten kunnen worden geleverd.

Naast bovenstaande algemene (zorg)voorzieningen zijn er ook voorzieningen nodig voor burgers die minder bedeeld zijn. Niet alleen in economische zin maar vooral mensen die vanwege verstandelijke of fysieke beperkingen moeite hebben zelfstandig te wonen. Het is belangrijk om ook voor deze mensen woningen ter beschikking te hebben, waar men zo nodig met begeleiding kan wonen. Daarnaast is er ook behoefte aan voorzieningen waar deze mensen gezamenlijk onderdak kunnen vinden, in de vorm van een opvang.

Onderhavig bestemmingsplan betreft een bedrijventerrein, waarvoor dit beleid niet relevant is.

3.3.5.4 Levensbeschouwelijke voorzieningen

Den Haag is een internationale stad. Dit komt ook tot uitdrukking in de vele religies en levensbeschouwingen die de stad rijk is. Een deel van de religieuze organisaties heeft te maken met huisvestingproblematiek. Tijdens de raadsvergadering op 16 december 2004 bij het tweeminuten debat over "Ruimte voor gebed" is in een motie aangenomen om een feitenonderzoek te doen naar de reële behoefte aan gebedsruimten en naar mogelijkheden van bestaande en nieuwe ruimtelijke bestemmingen van kerken. Het onderzoek geeft voor de periode 5 tot 10 jaar een behoefte aan van circa 20.000 m2. Binnen het plangebied zijn geen geschikte panden aanwezig om levensbeschouwelijke voorzieningen toe te staan.

3.3.6 Cultuur en ontspanning
3.3.6.1 Cultuur

De gemeente Den Haag zet zich in voor een gevarieerd en breed cultureel aanbod, het ondersteunen van kwetsbare vormen van kunst en cultuur en het professioneel beheer van gemeentelijke collecties.

Den Haag beschikt over een gevarieerd aanbod aan culturele voorzieningen, zoals podia en gezelschappen, filmtheaters, musea, instellingen voor beeldende kunst, instellingen gericht op kunst als vrijetijdsbeoefening en cultuureducatie en culturele festivals. Deze voorzieningen zijn grotendeels (boven)stedelijk georiënteerd en in ruimtelijke zin vooral geconcentreerd in de stadsdelen Centrum en Scheveningen.

3.3.6.2 Leisure

Den Haag streeft met Leisurenota Den Haag 2005-2010 naar een optimaal en onderscheidend voorzieningenpakket in het leisuredomein (voorzieningen waarvoor betaald moet worden), zowel op stedelijk als nationaal en zelfs internationaal niveau.

Een goed aanbod van leisurevoorzieningen is van belang voor de economische ontwikkeling van de stad, doordat het aanbod zorgt voor bestedingen en van belang is voor het vestigings-, bezoek- en woonklimaat. Belangrijkste leisurelocaties zijn Scheveningen en de binnenstad. Voor nieuwe initiatieven wordt concentratie binnen de leisurestructuur voorgestaan. Deze is beschreven in de leisurenota. Door clustering van voorzieningen kunnen deze van elkaars nabijheid profiteren.

Het leisurebeleid van de gemeente Den Haag is gericht op actief accountmanagement richting het bestaande aanbod en richting initiatiefnemers met een vestigingsvraag, het actief benaderen van potentiële exploitanten, het zoeken van een locatie en het wegnemen van belemmeringen bij het tot uitvoering brengen van de ideeën. Dit vergt maatwerk per initiatief/voorziening en vindt plaats in wisselwerking met de initiatiefnemer.

In het gebied van en rondom het ADO stadion zijn leisure voorzieningen beleidsmatig wenselijk. Het gaat hierbij om commerciële publieksevenementen, die van belang zijn voor het maatschappelijk en cultureel functioneren van de stad. Voorbeelden zijn: sportgala’s, voorlichtingsbijeenkomsten, bijeenkomsten van maatschappelijke organisaties en culturele of religieuze bijeenkomsten. Ook vallen recreatieve inrichten zoals een bioscoop hieronder.

3.3.7 Sport en recreatie
3.3.7.1 Sport

Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten. De voorkeur van de gemeente gaat daarbij uit naar sportbeoefening in georganiseerd verband.

De gemeente wil de kwaliteit van het sportaanbod verhogen door:

  • voldoende goede sportaccommodaties te realiseren die betaalbaar, toegankelijk, bereikbaar en voor sportdoeleinden geschikt zijn;
  • een kwaliteitsimpuls te geven aan het sportaanbod door een sportief recreatieve inrichting van openbare ruimten;
  • herkenbare topsport te faciliteren;
  • maatschappelijk sterke sportverenigingen te ontwikkelen;
  • sportverenigingen te ondersteunen;
  • kinderopvang bij sportaccommodaties mogelijk maken.

De gemeente wil de bestaande sportvoorzieningen in de wijk behouden. Haar sportbeleid overlapt het groenbeleid daar waar sport buiten plaatsvindt. Het gaat dan niet alleen om sportvelden en buitensportaccommodaties maar ook om parken, pleinen en straten en grote groengebieden en water.

3.3.7.2 Spelen

In 2008 heeft de gemeenteraad de nota Spelen in de Stad vastgesteld. Het vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden. Zowel kwantiteit als kwaliteit speelt daarbij een rol.

Landelijk is het gebruikelijk om bij speelbeleid uit te gaan van een driedeling: kinderen van 0 tot 6 jaar, jeugd van 7 tot 12 jaar, en jongeren van 13 tot 18 jaar. De actieradius van deze leeftijdscategorieën verschilt. Jongere kinderen worden geacht zich zelfstandig minder ver te kunnen verplaatsen dan oudere.

Onderstaande tabel geeft invulling aan de nieuwe richtlijn:

leeftijdscategorie   aantal kinderen per speelplek   actieradius   speeloppervlakte  
0 tot 6 jaar   50 tot 75 kinderen   150 meter   200 m²  
7 tot 12 jaar   75 tot 100 kinderen   500 meter   500 m²  
13 tot 18 jaar   100 tot 125 kinderen   1.000 meter   750 m²  

Bij nieuwe woningbouwlocaties dient in principe de richtlijn van 3% aan openbare speelruimte te worden gehanteerd in relatie tot het 'uitgeefbaar' gebied. Groenvoorzieningen die ook als informele speel- en/of recreatie ruimte kunnen fungeren, worden hierin meegeteld.

In paragraaf 5.4 is aangegeven hoe dit beleid is vertaald in bestemmingsplan Forepark-A4-A12

Hoofdstuk 4 Milieu

4.1 Inleiding

Wat kan of moet men bij de ruimtelijke ordening onder 'milieu' verstaan? De Wet milieubeheer schaart onder milieu het belang van de bescherming van mensen, dieren, planten en goederen, van water, bodem en lucht en van landschappelijke, natuurwetenschappelijke en cultuurhistorische waarden en van de beheersing van het klimaat. In de ruimtelijke context gaat het om het fysieke milieu, de fysieke ruimtelijke omgeving. Voor de inkadering van milieu gebruikt men dan vaak de begrippen:

  • 'milieuhygiëne': gericht op het bestrijden van milieuhinder van geluid, lucht, geur, stank, bodemverontreiniging en veiligheidsrisico's;
  • 'ecologische duurzaamheid': bestaat naast milieuhygiëne uit aspecten van aardkunde, hydrologie, cultuurhistorie, natuur en klimaat en energie, die bij aantasting niet of zeer moeilijk te herstellen zijn;

In dit hoofdstuk komen aan de orde: de milieueffectrapportage, externe veiligheid, geluid, lucht, openbaar groen, water, bodem, archeologie, en gebiedsgericht mlieubeleid.

4.2 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit Milieueffectrapportage in werking getreden. Essentie van de wijziging is dat voor de beoordeling of een activiteit m.e.r.-plichtig is (de activiteit komt voor in de D-lijst) niet kan worden volstaan met toetsing aan de drempelwaarde maar dat ook rekening moet worden gehouden met de criteria in bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn. Als gevolg hiervan zijn in de D-lijst nu richtwaarden (in plaats van drempelwaarden) opgenomen en is in het nieuwe besluit bepaald dat voor gevallen die onder deze richtwaarden blijven, een eenvoudige m.e.r.-beoordeling kan worden uitgevoerd die volledig op gaat in de moederprocedure (bijv. bestemmingsplan). Het nieuwe besluit is daarmee in overeenstemming gebracht met de Europese m.e.r.-richtlijn.

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die worden benoemd in het Besluit Milieueffectrapportage. Daarmee is een m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

4.3 Externe veiligheid

Algemene beginselen externe veiligheid
Burgers mogen voor de veiligheid en hun woonomgeving rekenen op:

  • een minimum beschermingsniveau, uitgedrukt als het plaatsgebonden risico (PR) en
  • een expliciete afweging en verantwoording van de kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers, uitgedrukt als het groepsrisico (GR).

In de Wet milieubeheer wordt voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde gehanteerd van 10-6 (kans op een miljoen). De aanvaardbaarheid van het groepsrisico wordt beoordeeld op basis van de kans op een ongeval in relatie tot een aantal dodelijke slachtoffers. Het aantal slachtoffers is niet recht evenredig aan de kans: bij een vertienvoudiging van het aantal slachtoffers moet de kans op een dergelijk ongeval honderd keer kleiner zijn. Op deze manier is bij de normstelling rekening gehouden met de beleving van de bevolking: een groter ongeval wordt meer dan evenredig ernstiger ervaren. De relatie tussen de kans en het effect van een calamiteit wordt de oriënterende waarde, of oriëntatiewaarde (OW) genoemd. Dit is geen harde norm. De gemeente heeft beleidsruimte om hiervan af te wijken.

Voor het berekenen van het groepsrisico is het vaststellen van het invloedsgebied van belang. Dit gebied wordt doorgaans bepaald door de berekening van het grootst mogelijke ongeval waar hooguit bij 1% van de blootgestelde personen dodelijk letsel optreedt (1% letaliteit). Dit geldt zowel voor stationaire bronnen als voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (weg, spoor, water en buisleidingen). Voor LPG-tankstations wordt echter het invloedsgebied bepaald door de 100% letaliteitsgrens.

Voor de opslag van ontplofbare stoffen wordt uitgegaan van een afwijkende effectafstand, gerelateerd aan het niveau van matige schade aan gebouwen (circa 0,1 bar piekoverdruk).

De beoordeling van de externe veiligheid vindt plaats overeenkomstig de Circulaire opslag ontplofbare stoffen voor civiel gebruik. Deze circulaire maakt onderscheid tussen 3 effectgebieden (A, B en C-zone). De C-zone is alleen van belang wanneer de geprojecteerde bestemming voorzien is van een vliesgevel (gevaar voor rondvliegend glas).

De afweging voor de aanvaardbaarheid van het groepsrisico is gebaseerd op de specifieke invloedsgebieden (inventarisatieafstanden) van de risicobron. Wanneer kwetsbare bestemmingen buiten de invloedsgebieden liggen behoeft het groepsrisico niet te worden vastgesteld (minimale effecten als gevolg van een calamiteit).

Voorlichting burgers bij (dreigende) calamiteit

In het kader van de 'wat doe je' campagne zijn folders gemaakt en voor het publiek beschikbaar gesteld via de stadsdeelkantoren en de brandweerkazernes in Den Haag. In deze folders wordt voor verschillende calamiteiten (brand, uitvallen nutsvoorzieningen) de te nemen maatregelen beschreven.

Het alarmeren van de bevolking vond tot voor kort alleen plaats met behulp van sirenes en door middel van huis-aan-huis meldingen door de hulpdiensten, eventueel met een geluidswagen. Beide systemen hebben beperkingen: een sirene geeft geen informatie over de ramp, huis-aan-huis gaan of een geluidswagen inzetten kost tijd.

Sinds 11 juni 2012 kunnen bewoners van Den Haag snel geïnformeerd worden in geval van een (dreigende) calamiteit met gevaarlijke stoffen door de inzet van NL-Alert.

NL-Alert is een nieuw waarschuwings- en alarmeringssysteem van de overheid voor de mobiele telefoon dat die beperkingen kan ondervangen. Door middel van cell-broadcasting kunnen bewoners in de nabijheid van een risicovol object tijdig worden gealarmeerd in geval van een (dreigende) calamiteit via een sms-bericht. NL-Alert beperkt zich niet alleen tot het waarschuwen maar meldt ook dát er iets aan de hand is en wat mensen moeten doen. Via de meldkamer van de regionale Brandweer wordt het bericht naar de dichtstbijzijnde GPRS-zendmast gestuurd. Omdat het bericht naar een specifiek zendgebied wordt gestuurd, kan informatie toegesneden op de situatie worden geleverd.

De bevolking alarmeren met korte teksten naar mobiele telefoons is nieuw. De TU Delft heeft daarom via een webexperiment onderzocht wat voor type alarmberichten het duidelijks en effectiefst zijn. Een belangrijke voorwaarde is dat de berichten kort zijn. Om de ontvanger van een bericht tot actie te bewegen is van belang om in het tekstbericht de locatie van de (dreigende) ramp te vermelden.

NL-Alert en cell-broadcasting zijn nog geen bekende begrippen. Bekendheid met de techniek is een voorwaarde, zodat de bevolking weet onder welke omstandigheden een bericht op een mobiele telefoon kan worden ontvangen. Met de invoering van dit alarmeringssysteem is ook een voorlichtingscampagne in Haaglanden gestart.

4.3.1 Vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Op grond van de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen moet bij een bestemmingsplan de risicobenadering worden toegepast.

In het kader van de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen definieert het Rijk momenteel een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het basisnet beoogt daarbij de spanning tussen het vervoer van gevaarlijke stoffen, ruimtelijke ontwikkelingen en veiligheid te verminderen door het vaststellen van gebruiksruimtes voor het vervoer en veiligheidszones voor de ruimtelijke ordening.

Op 1 november 2011 is de Handleiding Risicoanalyse Transport verschenen (concept). In deze handleiding zijn de effectafstanden 1%-letaliteit (invloedsgebieden) vastgelegd. In onderstaande tabel zijn de afstanden voor de meest gangbare stofcategorieën weergegeven.


Tabel - Invloedsgebieden vervoer gevaarlijke stoffen over de weg

Stofcategorie   Invloedsgebied [m]  
LF1   Brandbare vloeistoffen (diesel)   45  
LF2   Brandbare vloeistof (benzine)   45  
GF3   Brandbare gassen (propaan, LPG)   355  
GT3   Toxisch gas (ammoniak)   560  
LT1   Toxische vloeistof (acrynitril)   730  
LT2   Toxische vloeistof (propylamine)   880  
LT3   Toxische vloeistof (acroleïne)   > 4000  
LT4   Toxische vloeistof (methylisocyanaat)   > 4000  

Bron: bijlagenrapport Handleiding Risicoanalyse Transport (HART)

Met het in werking treden van de gewijzigde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen, per 31 juli 2012 (Stcrt. 14687, 2012), is het gebruik van deze handleiding verplicht.

Rijkswegen
Voor omgevingsbesluiten die ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken langs wegen die deel uitmaken van het basisnet kan de berekening van het plaatsgebonden risico (PR) achterwege blijven. Bij het basisnet gelden namelijk de afstanden die in bijlage 2 bij deze circulaire zijn opgenomen. Tot het basisnet behoren in Den Haag de rijkswegen A4, A12 en A13.

De geprojecteerde bestemmingen liggen binnen de in bijlage 2 van de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen genoemde veiligheidsafstanden voor de hierboven opgesomde wegen.

Om te voorkomen dat bij kleinere veiligheidszones de burger onvoldoende beschermd wordt tegen de mogelijke gevolgen van een incident met brandbare vloeistoffen zijn langs routes waarover veel brandbare vloeistoffen vervoerd worden plasbrandaandachtsgebieden (PAG) aangewezen. Dit zijn gebieden tot 30 m van de weg waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening dient te worden gehouden met de effecten van een plasbrand. De contour wordt gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook.

De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Zoeterwoude Dorp en de A13 zijn aangemerkt als een plasbrandaandachtsgebied. De A4 tussen Knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (afrit 12), de A12 en de A44-N44 hebben géén plasbrandaandachtsgebied.

Voor het vaststellen van het maximale invloedsgebied is gebruik gemaakt van de meest recente vervoerscijfers van Rijkswaterstaat. Hierbij zijn de volgende trajecten beschouwd:

  • A4, tussen knooppunt Prins Clausplein en knooppunt Ypenburg (Z8)
  • A4, tussen knooppunt Ypenburg en Den Haag Zuid (Z9)
  • A12, tussen knooppunt Prins Clausplein en afslag 3 (Utrechtsebaan)
  • A13, tussen knooppunt Ypenburg en afslag Delft (Z29)

De A4 en A12 maken onderdeel uit van het plangebied. Bedrijventerrein Forepark ligt direct langs de A4 en A12 en op circa 3.000 meter van de A13. Voor de beoordeling van het groepsrisico zijn alleen de stoffen behorende tot categorie LT3 en LT4 van belang.

Voor deze wegvakken gelden de volgende vervoersfrequenties.

Tabel 2: Vervoersfrequenties LT3 en LT4 rijkswegen

Traject rijksweg   LT3   LT4  
Utrechtsebaan   0   0  
Z8   32   0  
Z9   0   0  
Z29   32   0  

Op grond van tabel 10 van het bijlagenrapport van de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART) ligt de 10-6 per jaar plaatsgebonden risicocontour op de weg (de drempelwaarde ligt ver boven de waargenomen transporten).

Door het Ingenieursbureau Den Haag is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Nergens binnen het plangebied treedt door het vervoer van gevaarlijke stoffen een plaatsgebonden risico van meer dan 10-6 op. De overschrijdingsfactor bedraagt 0,514 voor de hele route en 0,200 voor de maatgevende kilometer voor het vervoer over de A4 en 0,151 voor de hele route en 0,141 voor de maatgevende kilometer voor het vervoer over de A12. Deze wordt niet beïnvloed door de ontwikkeling van het kavel aan de Veenweg. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2.

4.3.2 Buisleidingen

Zoals in paragraaf 2.3.6 beschreven ligt in het plangebied in het plangebied een aantal gasleidingen. Door het Ingenieursbureau Den Haag is een externe veiligheidsonderzoek uitgevoerd naar deze gasleidingen. Uit het onderzoek komt naar voren dat de hoge druk aardgasleiding geen plaatsgebonden risico met zich meebrengt dat aanpassing van het bestemmingsplan vereist. Nergens binnen het plangebied treedt een plaatsgebonden risico van meer dan 10-6 op.

In de bestaande situatie ligt het groepsrisico ruimschoots beneden de oriëntatiewaarde; daarvan getuigt de overschrijdingsfactor van ten hoogste 0,135. Het bestemmingsplan heeft geen onaanvaardbaar nadelige gevolgen voor de externe veiligheid binnen het plangebied dat met de hoge druk aardgasleiding samenhangt. Het volledige onderzoek is opgenomen in bijlage 2.

4.3.3 Inrichtingen

Indien een nieuw bestemmingsplan de bouw of vestiging van kwetsbare objecten mogelijk maakt geldt dat de in artikel 5 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) gestelde grenswaarden in acht dienen te worden genomen. Is er sprake van de (voorgenomen) bouw of vestiging van beperkt kwetsbare objecten dan dient er rekening met de gestelde richtwaarden te worden gehouden. Deze grens- en richtwaarden laten zich vertalen in veiligheidsafstanden. Deze afstanden zijn voor verschillende risicobronnen in de Regeling externe veiligheid inrichtingen vastgesteld.

De hierboven bedoelde grens- en richtwaarden behoeven overigens alleen in acht te worden genomen met betrekking tot de bestemming van grond, voor zover die grond ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting waarvoor het Bevi van toepassing is (artikel 2, lid 2 Bevi). Met andere woorden, als de geprojecteerde bestemming buiten het invloedsgebied ligt, behoeven de grenswaarden dan wel richtwaarden niet in acht te worden genomen. Voor het plangebied is het LPG tankstation aan de Rijn van belang.

Uit door AVIV uitgevoerd onderzoek (rapport van 17 oktober 2013, kenmerk 132561) (zie bijlage 1) volgt dat het groepsrisico bij zowel bevoorrading overdag als 's avonds onder de oriëntatiewaarde ligt. Bovendien worden binnen het invloedsgebied geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt, waardoor een steiging van het groepsrisico als gevolg van onderhavig bestemmingsplan niet aan de orde is.

4.3.4 Advies regionale brandweer

Uit de circulaire RNVGS en Besluit externe veiligheid buisleidingen volgt dat de regionale brandweer om advies moet worden gevraagd bij een verantwoording van het groepsrisico. In dit kader is de Veiligheidssregio Haaglanden in staat gesteld een advies uit te brengen over het groepsrisico, de zelfredzaamheid en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval. Op 21 oktober 2013 heeft de Veiligheidssregio Haaglanden een advies uitgebracht.

In het advies wordt aangegeven dat de Veiligheidssregio Haaglanden adviseert de volgende maatregelen te treffen om de veiligheidsrisico's te verlagen en de zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en beheersbaarheid te vergroten.

Effectreducerende maatregel

  • A. Geadviseerd wordt om in de objecten een voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen van giftige stoffen te beperken. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen, binnen het plangebied zoals kantoren, bedrijven, horeca en het ADO stadion). Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

Maatregel ter bevordering van de zelfredzaamheid

  • B. Bij eventuele verbouw en/of (vervangende) nieuwbouw van objecten, bestemd voor het verblijf van personen, wordt onafhankelijk van de locatie van het incident een vluchtweg vanuit de objecten geadviseerd, via de tuin/gevel(s) aan de afgekeerde zijde(n) van de risicobronnen. Deze maatregel geldt voor de objecten welke gelegen zijn binnen 325 meter van de rijkswegen A4, A12 en A12 (Utrechtsebaan), Rhone en Donau, het LPG-tankstation Tamoil Park en/of binnen het invloedsgebied van één van de hoge druk aardgastransportleidingen.
  • C. Geadviseerd wordt dat het personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiding van groepen personen, is voorbereid op calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen op de rijkswegen A4, A12 en A12 (Utrechtsebaan), Rhone en Donau, het LPG-tankstation Tamoil Park en/of binnen het invloedsgebied van één van de hoge druk aardgastransportleidingen. Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.
  • D. Geadviseerd wordt om bewoners, personeel en vaste gebruikers binnen het invloedsgebied van één of meerdere risicobronnen te informeren over de verschillende risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen, het LPG-tankstation Tamoil Park en de hoge druk aardgastransportleidingen. Daarbij dient men tevens geïnformeerd te worden over de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.

Maatregelen ten behoeve van de hulpverlening

Zowel de bereikbaarheid voor de hulpdiensten als de bluswatervoorzieningen zijn in de huidige situatie onder normale omstandigheden voldoende. Afhankelijk van de uitwerking van het plangebied, Polderweg 14, kan de VRH tijdens de bouwaanvraag nog aanvullende maatregelen adviseren ten behoeve van de bereikbaarheid en/of bluswatervoorzieningen.

Beoordeling maatregelen

  • A. Het al dan niet plaatsen van een technische voorziening is een afweging die op bouwplanniveau plaatsvindt. Dat geldt eveneens voor het afsluiten van ramen en ventilatieopeningen. Nieuwbouwplannen zullen worden voorgelegd aan de Veiligheidsregio.
  • B. Aan de bestemmingen die bebouwing binnen 325 meter van de rijkswegen A4, A12 en A12 (Utrechtsebaan), Rhone en Donau, het LPG-tankstation Tamoil Park en/of binnen het invloedsgebied van één van de hoge druk aardgastransportleidingen wordt een nadere eisen-regeling toegevoegd, waarmee het bevoegd gezag bij het verlenen van een omgevingsvergunning nadere eisen kan stellen ten aanzien van de aanwezigheid en situering van vluchtwegen binnen het invloedsgebied van de aardgastransportleiding.
  • C. Het op de hoogte zijn van de het personeel en/of de BHV-organisatie in de (kantoor)complexen van de risico's van de route gevaarlijke stoffen kan positief bijdragen aan de veiligheid. De gemeente zal zich inspannen om hen op de hoogte te stellen van de risico's en hoe gehandeld moet worden bij een incident.
  • D. Bij de besluitvorming over de het gemeentelijk externe veiligheidsbeleid heeft de gemeenteraad besloten het geformuleerde risicocommunicatiebeleid van Haaglanden te volgen. Onderdeel van dit beleid is onder andere de risicocommunicatiecampagne 'Wat doe je?’.

4.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Bij de wijziging of vaststelling van een bestemmingsplan moet nagegaan worden of onderzoek verricht moet worden naar de omvang van deze drie geluidsbronnen. Als het bestemmingsplan mogelijkheden biedt voor het realiseren van (andere) geluidsgevoelige gebouwen in de geluidzone van een weg of spoorweg, is een akoestisch onderzoek noodzakelijk in het kader van de Wet geluidhinder (Wgh). Bij de reconstructie van (spoor)wegen wordt eveneens een akoestisch onderzoek ingesteld.

Het bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12' biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een (spoor)weg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (Wm).

De luchtkwaliteit in een bepaald gebied wordt bepaald door de achtergrondconcentratie van fijn stof (PM10, deeltjes <10 µm) en stikstofdioxide (NO2) plus de bijdragen van lokale bronnen die bij de achtergrondconcentratie opgeteld worden.

Bij de besluitvorming over bouw- en bestemmingsplannen dient te worden onderzocht of een project 'in betekenende' mate van invloed is op de luchtkwaliteit: in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is aangeven dat een bestuursorgaan bevoegdheden kan uitoefenen of wettelijke voorschriften kan toepassen indien aannemelijk kan worden gemaakt dat de uitoefening of toepassing niet 'in betekenende mate' bijdraagt aan de concentraties in de buitenlucht.

De definitie van 'in betekenende mate' is vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur. Projecten die de concentratie NO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan het verslechteren van de luchtkwaliteit. In concentraties uitgedrukt betekent dit een verslechtering van 1,2 µg/m3 voor beide stoffen. De 3%-grens geldt sinds 1 augustus 2009, de datum waarop het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht werd. De 3%-grens is voor een aantal categorieën van projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen. Zo gaat het bij woningbouw om de toevoeging van 1.500 woningen netto bij één ontsluitingsweg, of 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen.

Het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 maakt alleen de ontwikkeling van Polderweg 14 mogelijk. Hierbij gaat het om een dermate kleinschalig gebouw, waardoor reeds op voorhand kan worden gesteld dat de invloed op de luchtkwaliteit zo minimaal is, dat deze ontwikkeling Niet In Betekente Mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van deze overweging kan zonder detailonderzoek worden vastgesteld dat het bestemmingsplan voldoet aan de Wet milieubeheer. Luchtkwaliteit staat derhalve de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg.

4.6 Groen

Groen kleurt de stad

De nota 'Groen kleurt de stad' - beleidsplan voor het Haagse groen 2005-2015 - (2005) verwoordt het groenbeleid van Den Haag in twee doelstellingen:

  • het beleidsplan biedt een kader voor duurzaamheid bij inrichting, beheer en gebruik van groen waarbij steeds meer sprake zal zijn van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beheerder en gebruiker;
  • het beleidsplan biedt een raamwerk waarbinnen keuzes kunnen worden gemaakt bij ruimtelijke ingrepen die van invloed zijn op het groen in de stad en bij veranderende maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de functies van het groen.

Deze doelstellingen zijn vertaald in vier ambities:

  • ruimte voor groen in en om de stad;
  • aandacht voor toegankelijkheid, gebruik en beleving van het groen;
  • duurzaamheid in inrichting, beheer en onderhoud van het groen;
  • samen het groen beheren.

Op grond van de aanwezige waarden zijn grote delen van het groen in Den Haag van bijzonder belang voor de kwaliteit, de identiteit en de belevingswaarde van de stad alsmede voor de kwaliteit en de verspreidingsmogelijkheden van planten en dieren. Deze vormen gezamenlijk de Stedelijke Groene Hoofdstructuur. Inzet is deze stedelijke groenstructuur duurzaam in stand te houden en waar mogelijk te versterken.

Ontwikkelingsvisie Stedelijke Ecologische Verbindingszones

In de nota Stedelijke Ecologische Verbindingszones (2009) is de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur (SEHS) van Den Haag aangegeven. Deze structuur sluit aan op de provinciale en nationale ecologische hoofdstructuur. De SHES bestaat uit kerngebieden (de grote groengebieden) met daartussen de ecologische verbindingszones. De verbindingszones bestaan uit zo veel mogelijk aaneensluitend wijk- en buurtgroen.

Het groen in Leidschenveen is nog in ontwikkeling, maar heeft goede mogelijkheden om een aantrekkelijke natte/droge verbinding te worden. Het optimaal functioneren van de zone is van belang voor de verbinding van Den Haag met het buitengebied. Er is een aantal wegen dat de verbindingszone onderbreekt en een barrière vormt voor diersoorten. Door aanpassingen in de structuur kan een groot aantal van deze hindernissen verdwijnen. Daarom is een aantal aanvullende structuren aangegeven voor de stedelijke ecologische hoofdstructuur. Een deel van de zone langs de A4 en de A12, en de zone langs de Moezel is aangemerkt als nieuwe verbindingszone. Verder is de bomenrij opgenomen langs de Tiber en de Oude Middenweg.

In paragraaf 5.4 is aangegeven hoe dit beleid is vertaald in het bestemmingsplan.

Flora- en Faunawet

De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland, bijvoorbeeld door de wijze en het tijdstip van uitvoering van bouwplannen waarbij men rekening houdt met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen en waardoor dieren niet onnodig worden verontrust. Ook legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling, voor andere soorten die strenger zijn beschermd (vleermuizen, vogels, eekhoorns) kan onder voorwaarden een ontheffing worden aangevraagd.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk waarvoor een onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet is vereist.

Herziene Natuurbeschermingswet 1998

De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden, de zogenoemde Natura 2000-gebieden, is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. (Met de aanwijzing van deze gebieden implementeert de Natuurbeschermingswet de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn en vervalt de rechtstreekse werking van beide richtlijnen.

In of rondom het plangebied liggen geen Natura-2000 gebieden.

Kapvergunningen

Volgens de Algemene plaatselijke verordening (APV) van Den Haag, artikel 2.80 e.v., is voor het kappen van bomen een omgevingsvergunning nodig (RIS 174540_100914). Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning wordt afgegeven dan wel geweigerd. Daarnaast is een mogelijkheid opgenomen om monumentale bomen aan te wijzen. Binnen het plangebied bevinden zich geen monumentale bomen.

4.7 Water

Het Hoogheemraadschap van Delfland is verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer in het plangebied. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is in het kader van de watertoets overleg gevoerd over deze waterparagraaf, de plankaart en de voorschriften. In deze waterparagraaf zijn de hierbij gemaakt afspraken verwerkt.

4.7.1 Beleidskader

Ten aanzien van het thema water zijn er diverse beleidsstukken op verschillende niveaus van kracht. De belangrijkste worden hieronder behandeld.

Nationaal

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft aan dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde duurzame watersystemen. Om de veerkracht van watersystemen te vergroten dient waterconservering en waterbuffering te worden bevorderd. Voor waterkwaliteit geldt als uitgangspunt dat verontreiniging van het water voorkomen dient te worden.

Vanuit het beleid van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) worden voor zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit twee drietrapsstrategieën gehanteerd, om afwenteling op gebieden benedenstrooms te voorkomen. Deze strategieën zijn voor waterkwantiteit: vasthouden, bergen, afvoeren en voor waterkwaliteit: schoonhouden, scheiden, zuiveren.

Provinciaal

In het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010-2015 staat uitgebreid beschreven hoe de provincie, samen met waterschappen en andere partners, een duurzame en klimaatbestendige delta zal realiseren en behouden, waar het veilig en aangenaam wonen, werken en recreëren is. De opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan zijn vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Waterplan heeft vier hoofdopgaven:

  • Waarborgen waterveiligheid
  • Zorgen voor mooi en schoon water
  • Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening
  • Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem

Delfland

Delfland heeft de ambities voor de komende jaren vastgelegd in Het Waterbeheerplan 2010-2015, 'keuzes maken en kansen benutten'. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. Delfland investeert de komende jaren volop in het vergroten van de veiligheid, het verbeteren van de waterkwaliteit, het tegengaan van wateroverlast en het optimaliseren van de afvalwaterzuivering. De ontwikkelingen in de waterwereld volgen elkaar in hoog tempo op en vragen om het maken van keuzes. Bovendien dwingen de complexiteit van het gebied en de omvang van de noodzakelijke investeringen tot het stellen van prioriteiten. Delfland spreidt daarom de maatregelen in de tijd, zodat het tempo aansluit bij de mogelijkheden van de organisatie en het gebied.

In 2003 hebben rijk, provincies, gemeenten en waterschappen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) getekend, waarin het waterbeleid is vastgelegd met als doel om in 2015 de waterhuishouding op orde te hebben. Eén van de instrumenten daarbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Delfland heeft de Handreiking Watertoets voor gemeenten, 2012 opgesteld. In de handreiking worden de randvoorwaarden en uitgangspunten voor een plan per thema toegelicht.

Waterplan en Waterbergingsvisie Den Haag

In 2003 besloten de gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland om samen de waterbergingsopgave voor Den Haag in beeld te brengen en maatregelen af te spreken om het bergingstekort voor de verschillende delen van de stad op te lossen. De afspraak om te komen tot een Waterbergingsvisie is als deelproject opgenomen in het Waterplan Den Haag 2010-2015. Dit gezamenlijke plan van Den Haag en Delfland beschrijft hoe de komende jaren omgegaan zal worden met water in de stad. Belangrijk nieuw element in dit Waterplan is dat het zich behalve op de waterkwaliteit ook op de veiligheid, recreatie en ruimtelijke ontwikkelingen richt.

De gemeente streeft naar het realiseren van een duurzaam vitale en aantrekkelijke leefomgeving. Daarom is de lange termijndoelstelling voor dit waterplan: het realiseren van een duurzaam schoon en gezond watersysteem, dat bijdraagt aan een aantrekkelijke en veilige (leef)omgeving, waar bewoners en bezoekers van Den Haag op een bewuste manier mee omgaan.

4.7.2 Planbeschrijving

Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied, dat ligt in de Tedingerbroekpolder.

Waterkwantiteit

Op basis van de Watervisie is een bestuursovereenkomst gesloten tussen de Gemeente Den Haag en het Hoogheemraadschap van Delfland, die de waterberging regelt. Volgens de Waterbergingsvisie hoeven in dit plan geen maatregelen te worden opgenomen. Verder staat aangegeven, dat indien bij nieuwe ontwikkelingen het verhard oppervlak toeneemt, dan moet extra waterberging moet worden gerealiseerd.

Verder is in de Handreiking watertoets voor gemeenten (Delfland) het uitgangspunt opgenomen dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren. Dit bestemmingsplan maakt als nieuwe ontwikkelingen alleen de ontwikkeling aan de Polderweg 14 (zie paragraaf 5.2.1) mogelijk. Bij de uitwerking van deze ontwikkeling dient te worden aangeven op welke wijze de eventuele verslechtering van de waterhuishouding gecompenseerd wordt.

Veiligheid en waterkering

Bij het onderwerp veiligheid/waterkering is de vraag of de locatie ligt in de kernzone of beschermingszone van een waterkering: een zeewering, boezemkade, polderkade of de landscheiding. Binnen het plangebied zijn enkele polderkaden aanwezig: langs de Goo en bij de rotonde tussen Veenweg en Donau. Deze zijn opgenomen op de verbeelding.

Delfland is bezig de ‘Legger overige waterkeringen’ te herzien, deze wordt naar verwachting in 2014 vastgesteld. Voor werkzaamheden in de kering (zoals graven, aanleggen van bouwwerken, etc) in alle zones van een waterkering is een watervergunning vereist, waarbij de legger en keur van Delfland bepalend zijn.

Waterkwaliteit en ecologie

Bij ecologie gaat de aandacht uit naar de ruimte voor natuurvriendelijke oevers en natte ecologische verbindingszones. In het plangebied bevinden zich geen KRW-waterlichamen. Wel is een deel van de zone langs de A4 en de A12, en de zone langs de Moezel is aangemerkt als nieuwe verbindingszone.

Afvalwater en Riolering 

Dit plan heeft geen negatief effect op de waterkwaliteit: het maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, behalve de ontwikkeling aan de Polderweg 14. Bij de uitwerking van deze ontwikkeling dient te worden aangeven op welke wijze de eventuele verslechtering van de waterhuishouding gecompenseerd wordt.

Als zich in de toekomst wel nieuwe ontwikkelingen voordoen, moeten deze voldoen aan (de beslisboom in) de 'Leidraad riolering' en moet zo min mogelijk gebruik worden gemaakt van bitumineuze dakbedekking, koper en zink. Verder moet er voldoende capaciteit zijn in het rioolstelsel om het afvoerwater te kunnen ontvangen en te verwerken: nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot extra overstorten vanuit de riolering op het oppervlaktewater. In het deel van Den Haag waarin het plangebied ligt, is geen gescheiden rioolsysteem.

In het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig en deze is opgenomen op de verbeelding en in de regels. Ook is er aan de noordzijde van het plangebied een rioolgemaal. Dit rioolgemaal is met een aanduiding 'gemaal' en stankcirkel op de verbeelding opgenomen.

4.7.3 Vergunningverlening

Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning. De watervergunning dekt alle activiteiten in het watersysteem. Een vergunning is nodig als activiteiten worden ondernemen in, op, boven, over of onder een oppervlaktewaterlichaam (watergang, vijver, rivier, kanaal, meer of zee) of waterkering, of als grondwater wordt onttrokken of water geïnfiltreerd wordt in de bodem.

De watertoets en de vergunningverlening blijven wel twee afzonderlijk procedures. Dit betekent dat het Hoogheemraadschap bij het verlenen van een vergunning altijd aanvullende voorwaarden kunnen stellen.

4.8 Bodem

Op en in de directe omgeving van het plangebied hebben bedrijven met bodem bedreigende activiteiten hun vestiging (gehad). Het gaat hierbij ter plaatse van het plangebied om een afvalinzamelingsbedrijf, taxibedrijven, motor-en autoreparatiebedrijven, metaalbewerkings-en constructiebedrijven, drukkerijen, een machine vervaardigingsbedrijf, een scooterreparatiebedrijf en een benzine-service-station. Daarnaast zijn meerdere ondergrondse brandstoftanks bekend. Deze zijn allemaal in gebruik.

In en direct aangrenzend aan het plangebied zijn bodemonderzoeken uitgevoerd in verband met aangetroffen verontreinigingen, herinrichting en/of bouwplannen. Hieruit is gebleken dat er in het plangebied sprake is van tien gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Enkele van deze gevallen liggen deels buiten het plangebied of bestaan uit meerdere verontreinigingskernen. Deze gevallen zijn op één na reeds gesaneerd. Ter plaatse van een deel van de gesaneerde gevallen zijn restverontreinigingen achtergebleven waardoor er op deze locaties gebruiksbeperkingen zijn. De gesaneerde locaties zijn wel geschikt voor het huidige gebruik. Het nog niet gesaneerde geval betreft een verontreiniging met zink op NS-terrein nabij treinstation Forepark.

Niet alle verdachte deellocaties in het plangebied zijn voldoende onderzocht. Voor die delen van het plangebied waar herinrichting en/of nieuwbouw plaatsvindt en waar nog geen onderzoek en/of sanering heeft plaatsgevonden, moet bodemonderzoek worden uitgevoerd en moet er eventueel gesaneerd worden. Naast het feit dat nog niet overal binnen het plangebied bodemonderzoek heeft plaatsgevonden, zijn er ook locaties waar het uitgevoerde bodemonderzoek sterk verouderd is (ouder dan vijf jaar). Indien er voor deze locaties bouwplannen/herinrichtingsplannen zijn moeten de bodemonderzoeken geactualiseerd worden.

Uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Den Haag blijkt dat de A4 en A12 buiten de bodemkwaliteitskaart vallen. Het Forepark valt binnen zone A. In zone A is de bovengrond (0-0,5 m­maaiveld) gemiddeld licht verontreinigd met PAK (teerachtige stoffen). De ondergrond (0,5-2,0 m-maaiveld) is gemiddeld niet verontreinigd. De bodemkwaliteitskaart is per 2 juli 2013 komen te vervallen. Er is op dit moment nog geen nieuwe bodemkwaliteitskaart vastgesteld.

4.9 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij vaststelling van bestemmingsplannnen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Forepark-A4-A12.

4.9.1 Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: terreinen waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente - als daartoe aanleiding bestaat - hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen;
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53, Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht staat op zichzelf, en is niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

4.9.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het plangebied ligt in een zone met een lage archeologische verwachting. Voor die delen is daarom geen dubbelbestemming archeologie opgenomen.

4.10 Gebiedsgericht Milieubeleid

Handleiding Gebiedsgericht Milieubeleid

Een belangrijk instrument bij samenwerking tussen ruimtelijke ordening en milieu is het Gebiedsgericht Milieubeleid (2005). Er is een indeling van Den Haag gemaakt met gebieden van eenzelfde functie. Gebieden met eenzelfde functie behoren tot hetzelfde gebiedstype. Per gebiedstype is de gewenste milieukwaliteit vastgesteld. De gebiedsspecifieke kenmerken en de mogelijkheden bepalen de toekenning van de ambitie per milieudoel: geluid, lucht, bodem, afval, water, ecologie en groen, energie, mobiliteit, externe veiligheid en binnenmilieu. Met het vaststellen van milieuambities per gebiedstype wordt richting gegeven aan de kwaliteit die de verschillende onderdelen van het milieu op een bepaald tijdstip dienen te hebben. Er is een zestal gebiedstypen gedefinieerd. Het plangebied behoort tot de gebiedstypen 'Werken'

Het gebiedsgericht milieubeleid maakt onderscheid tussen 3 verschillende ambitieniveaus:

  • Milieu Basis: ambities die aansluiten bij de bestaande wet- en regelgeving en het bestaande gemeentelijk beleid.
  • Milieu Extra: ambities die een stuk verder gaan dan het wettelijke minimum.
  • Milieu Maximaal: de maximaal haalbare ambitie voor een thema.

De volgende ambities zijn voor het gebiedstype 'Werken' van belang. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied zijn de bovengenoemde milieuambities richtinggevend.

thema   Welke ambitie is vastgelegd?   Wordt de ambitie gerealiseerd   toelichting  
bodem   basis   ja   In en direct aangrenzend aan het plangebied is sprake van tien gevallen van ernstige bodemverontreiniging. Hiervan is sprake bij een gemiddelde overschrijding van de interventiewaarde in meer dan 25 m3 vaste bodem en/of 100 m3 grondwater (bodemvolume). Enkele van deze gevallen liggen deels buiten het plangebied of bestaan uit meerdere verontreinigingskernen. Deze gevallen zijn op één na reeds gesaneerd. Ter plaatse van een deel van de gesaneerde gevallen zijn restverontreinigingen achtergebleven waardoor er op deze locaties gebruiksbeperkingen zijn. De gesaneerde locaties zijn wel geschikt voor het huidige gebruik. Het nog niet gesaneerde geval betreft een verontreiniging met zink op NS-terrein nabij treinstation Forepark.  
externe veiligheid   basis   ja   Uit de onderzoeken blijkt dat de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden.  
geluid   basis   ja   Het bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12' biedt geen mogelijkheden voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. De reconstructie van een (spoor)weg is ook niet aan de orde. Derhalve is een geluidsonderzoek niet noodzakelijk. De Wet geluidhinder staat de ruimtelijke besluitvorming niet in de weg en daarmee zijn er geen juridische mogelijkheden tot het nemen van maatregelen ter verbetering van het geluidsniveau (indien de geluidsbelasting de in de ambities genoemde waarden zou overschrijden).  
lucht   basis   ja   Het bestemmingsplan 'Forepark-A4-A12' betreft in hoofdzaak een conserverend bestemmingsplan. Alleen aan Polderweg 14 wordt een ontwikkeling mogelijk gemaakt. Hierbij gaat het om een dermate kleinschalig gebouw, waardoor reeds op voorhand kan worden gesteld dat de invloed op de luchtkwaliteit zo minimaal is, dat deze ontwikkeling Niet In Betekente Mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.  
mobiliteit   basis   ja   Het plangebied kent een zeer gunstige ligging aan zowel de A4 als A12 en is op korte afstand van station Ypenburg gelegen. Daarnaast stopt RandstadRail (halte Forepark) in het plangebied.
Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein.  
schoon   extra   ja   Het openbare gebied zal door de gemeente, afdeling beheer, worden onderhouden.  
water   Water dat leeft   ja   Het plan heeft geen nadelige effecten op de waterkwaliteit.  
natuur   basis   ja   Binnen het plangebied is geen bestaande (stedelijke) ecologische hoofdstructuur aanwezig. Wel zijn diverse nieuwe verbindingszones mogelijk. Deze zijn mogelijk gemaakt binnen het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de ecologische hoofdstructuur rondom het plangebied.  
klimaat   maximaal   ja   Het klimaatbeleid van de gemeente Den Haag richt zich op de uitstoot van CO2. In 2050 dient de gehele gemeente CO2-neutraal te zijn.  

Hoofdstuk 5 Planbeschrijving

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de bestaande situatie (hoofdstuk 2), het beleidskader (hoofdstuk 3) en de milieukwaliteitseisen (hoofdstuk 4) uiteengezet. Dit diende ertoe om de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen voor het bestemmingsplan. In paragraaf 5.2 worden de in het plan opgenomen ontwikkelingen beschreven. Aan de hand hiervan wordt in paragraaf 5.4 een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen gemaakt. Met deze keuze kan de opzet van het bestemmingsplan in paragraaf 5.5 en de bestemmingen globaal beschreven worden.

5.2 Ontwikkeling

5.2.1 Polderweg 14

Op het perceel Polderweg 14 is een voormalige woning aanwezig. Door de ligging nabij de rijksweg A12 is het niet mogelijk hier een nieuwe woning te bouwen. De overige percelen aan de Polderweg (gelegen buiten het plangebied) zijn wel in gebruik voor bewoning. Daarom is gekeken naar functies en randvoorwaarden die aansluiten bij de woonbebouwing.

Tegelijkertijd is het perceel gelegen aan de Donau, een belangrijke doorgaande weg, waardoor het perceel zich leent voor onder andere bedrijven zoals genoemd in de Functiemengingsstrategie.

Stedenbouwkundige randvoorwaarden

Het perceel is vanaf de Donau zeer goed zichtbaar. Deze zijde van het gebouw moet er daarom representatief uitzien en ten minste voor een deel open zijn. Dichte gevels aan de Donau zijn niet gewenst. Qua uitstraling moet het gebouw zich voegen in de woonomgeving van de Polderweg. Aan dit woonstraatje liggen twee woningen met traditionele kappen en 3 woningen met platte daken. Gezien het feit dat er geen woning zal worden gebouwd op nummer 14 ligt het voor de hand om aan te sluiten op de woningen met platte daken, met een maximale bouwhoogte van twee bouwlagen.

Karakteristiek voor het woonstraatje is verder de groene uitstraling en het lage bebouwingspercentage. De bebouwing van nummer 14 dient hier op aan te sluiten, met ruime afstanden tot de weg, de sloot en de woning op nummer 12c. De afstand tot de Polderweg dient minimaal 10 meter te bedragen in verband met een aantal beeldbepalende kastanjes die behouden moeten blijven. De afstand tot het perceel van nummer 12 dient minimaal 11 meter te bedragen, zodat aan deze zijde voldoende ruimte overblijft voor parkeren. Aan de kanten van de sloot dient een maat van tenminste 10 meter tot de sloot te worden aangehouden. Dit komt neer op een bebouwingsoppervlakte van maximaal 426 m2. Op het totale perceelsoppervlakte van 1674 m2 betekent dit dat ca. 25% mag worden bebouwd.

Op het perceel zijn geen losstaande reclame-uitingen toegestaan, alle reclame dient aan de gevel van het hoofdgebouw te worden bevestigd en te passen in de architectuur van het gebouw.

Functies

Vanwege de geluidsoverlast van, en de geringe afstand tot de A12 is het perceel niet geschikt voor bewoning, kinderdagverblijven, scholen en andere geluidgevoelige functies. Wel zijn de volgende functies mogelijk:

  • a. bedrijven in de categorieën 1 en 2 uit de Staat van bedrijven op bedrijventerreinen, zoals opgenomen in bijlage 2 van de regels met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • b. sauna;
  • c. wellness;
  • d. dienstverlening;
  • e. sportvoorzieningen;
  • f. maatschappelijk, waaronder begrepen:
    • 1. gezondheidszorg;
    • 2. openbare dienstverlening;
    • 3. praktijkruimte;
    • 4. welzijnsinstelling;
    • 5. zorginstelling;

Verkeer/ parkeren

De Polderweg is een rustig woonstraatje; het aantal verkeersbewegingen als gevolg van een nieuwe functie op nummer 14 moet daarom beperkt blijven. Het parkeren zal geheel op eigen terrein moeten plaatsvinden omdat er aan de Polderweg geen parkeermogelijkheden zijn. De nieuwbouw dient te voldoen aan de Haagse parkeernormen.

Groen en erfafscheidingen

Langs de Polderweg wordt het perceel begrensd door een paar grote kastanjes. Deze bepalen in belangrijke mate het beeld aan de Polderweg en moeten mede daarom behouden blijven.

De rest van het perceel heeft vooral naar de zijde van de Donau een groene uitstraling. Dit dient zo te blijven, dus aan deze zijde is het niet gewenst dat het terrein wordt gebruikt voor parkeerplaatsen en andere verhardingen.

Aan de zijde van nummer 12b en c zal een geluidsscherm worden geplaatst ter afscheiding van de woningen. Dit scherm wordt onderhouden door de bewoner(s) van nummer 12c en dient daarom bereikbaar te zijn voor onderhoud. Om de groene uitstraling van het gebied te behouden is het gewenst het geluidsscherm zo veel mogelijk te laten begroeien. Een erfafscheiding langs de Polderweg mag maximaal 1.50 meter hoog zijn en dient aan te sluiten bij de overige hekwerken in het straatje (metalen open hekwerken, groen geschilderd). Aan de zijde van de sloot is het niet gewenst erfafscheidingen te plaatsen.

5.3 Ontwikkeling RWS-kavel

In mei 2013 is de Europese aanbesteding afgerond voor de zogenaamde 'RWS-kavel', begrensd door de A4, Zoetermeerse Rijweg, Rhône en Donau. Het winnende concept bestaat uit het volgende programma:

  • circa 5300 m2 detailhandel;
  • circa 3200 m2 sport/leisure (danwel - in de toekomst mogelijk- detailhandel);
  • circa 1350 m2 horeca;
  • circa 500 m2 bedrijven;

De gemeente is overtuigd van de onderscheidendheid en uniciteit van dit plan en wenst daarom graag mee te werken aan deze ontwikkeling. De gemeente voert momenteel gesprekken met de Provincie Zuid-Holland en de regio Haaglanden over het plan. De planontwikkeling is nog niet geheel afgerond en is daarom nog niet opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Op zeer korte termijn wordt er een separate juridisch planologische procedure opgestart om deze ontwikkeling mogelijk te maken.

5.4 Keuze en verantwoording van bestemmingen

Het bestemmingsplan bestaat uit een digitale verbeelding (plankaart), regels en een toelichting. De eerste twee onderdelen zijn juridisch bindend, de toelichting is juridisch niet bindend maar helpt bij de interpretatie van de kaart en de regels. De analoge plankaart is, gelet op de aard en omvang van het plangebied, afgedrukt op een topografische ondergrond met een schaal van 1:3000.

Een belangrijk onderdeel van Wet ruimtelijke ordening (Wro) vormt de digitaliseringsverplichting. De Wro bepaalt dat een bestemmingsplan digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar moet zijn. Dit heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'.

Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart.

De 'digitale verbeelding' is een interactieve raadpleegomgeving via het internet (www.ruimtelijkeplannen.nl) die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit overeenkomstig de Standaard voor Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende juridische informatie (regels) verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.

Op de bij het onderhavige bestemmingsplan behorende verbeelding zijn alle noodzakelijke en op grond van het Besluit ruimtelijke ordening vereiste gegevens ingetekend. Er is daarbij onderscheid gemaakt in bestemmingen en aanduidingen op de verbeelding. De bestemmingen zijn de belangrijkste elementen. Elk stuk grond van het plangebied heeft een bestemming. Deze wordt zichtbaar gemaakt door middel van een kleur, op de analoge verbeelding al dan niet in combinatie met een letter, ter aanduiding van de bestemming en een getal dat de maximale toegestane (goot- en nok)hoogte en/of bebouwingspercentage aangeeft. Daardoor is het mogelijk om te zien welke bestemmingen zijn gegeven aan de gronden en opstallen binnen het plangebied. Elke op de verbeelding ingetekende bestemming is gekoppeld aan een bestemmingsartikel in de regels. De regels laten vervolgens bij elke bestemming zien op welke wijze gronden binnen de desbetreffende bestemming gebruikt mogen worden. Daarbij wordt onder meer verwezen naar aanduidingen op de plankaart. Aanduidingen geven dientengevolge, in samenhang met de regels, duidelijkheid over wat binnen een bestemmingsvlak al dan niet is toegestaan.

Op de digitale en analoge verbeelding van de plankaart zijn bouwhoogten aangegeven. Gekoppeld aan bouwvlakken is een maatvoering voor (goot- en nok)hoogte, afgerond in meters en conform SVBP 2012, bijlage 9, opgenomen. De waarde op de plankaart geeft de maximaal toegelaten (goot- en nok)hoogte van een gebouw aan. Daarnaast wordt ook in de bouwregels van het bestemmingsplan een en ander bepaald over bouwhoogten.

Bij het bepalen van de daadwerkelijke hoogte van gebouwen is gebruik gemaakt van stereokartering met behulp van luchtfoto's. De maximaal toegelaten bouwhoogte kan afwijken van de daadwerkelijke hoogte van een gebouw: aan het vaststellen van een maximale bouwhoogte liggen stedenbouwkundige overwegingen ten grondslag.

Voorts wordt de opzet van het bestemmingsplan ingegeven door de relevante beleidskaders en omgevingsfactoren. In onderstaande tabellen (beslissingstabel) is aangegeven op welke onderdelen de in dit bestemmingsplan beschreven beleidskaders en omgevingsfactoren hun vertaling hebben gevonden in het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Deze paragraaf vormt dan ook als het ware de schakel tussen de toelichting van het bestemmingsplan en de daarbij behorende regels en plankaart.

Beleidskader   Vertaling in het bestemmingsplan  
Ruimtelijk  
Verordening Ruimte   Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Verordening Ruimte. Het maakt geen nieuwe detailhandel of kantoren mogelijk.  
De Structuurvisie / Haagse Verdichting houdt voor Forepark-A4-A12 in dat invulling wordt gegeven aan:  
Uit de structuurvisie en de agenda voor de Haagse Verdichting volgt dat langs doorgaande wegen en groen wordt uitgegaan van vijf bouwlagen.
 
De Donau is als doorgaande weg geschikt voor bebouwing in vijf lagen. Om die reden is op de verbeelding voor bebouwing langs de Donau binnen de bestemming Bedrijf - 2 een bouwhoogte van 15 meter opgenomen. Binnen de bestemming Bedrijf - 3is binnen alle bestemmingsvlakken reeds bebouwing met een maximale bouwhoogte van 15 meter toegestaan.  
optoppen (dakopbouwen   Binnen het plangebied bevinden zich geen woningen. Om die reden zijn geen mogelijkheden voor het realiseren van dakopbouwen opgenomen.  
verruiming van mogelijkheden voor bouwen van aan- en bijgebouwen;   Het vigerend bestemmingsplan kent voor de kavels in Forepark reeds ruime bouwmogelijkheden. Deze zijn overgenomen. Voor het grootste deel van de bouwvlakken zijn geen bouwvlakken opgenomen, maar is in de regels bepaald welke afstand tot de zijdelingse, voorste en achterste perceelsgrens moet worden aangehouden. Daarmee wordt maximale flexibiliteit geboden voor het oprichten van hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen. Voor een deel van de bedrijven aan de Oude Middenweg is wel een bouwvlak opgenomen, om ervoor te zorgen dat de vanuit milieu vereiste afstanden tot de woningen aan de andere kant van de Oude Middenweg worden aangehouden.  
functiewijziging (ombouwen van kantoorgebouwen naar woningbouw);   Een deel van de bestaande kantoorpanden zijn opgenomen binnen een gemengde bestemming. Daarmee is functiewijziging van kantoor naar bedrijf mogelijk. Functiewijziging naar wonen is gelet op de aanwezige bedrijven en de daaraan verbonden milieucategorieën niet mogelijk.  
Verkeer en parkeren  
Auto, fiets
De Haagse Nota Mobiliteit (zie paragraaf 3.3.2) hanteert een rangorde in haar wegenstructuur. Naast de hoofdwegen voor het doorgaande verkeer zijn er de wegen van een lagere orde die het verkeer tussen wijken en het buurtgebonden verkeer moeten afwikkelen: buurtontsluitingswegen (straten) en erfontsluitingswegen (verblijfs- en woonstraten). Verblijfsgebied ten slotte is openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan en waar de verkeersfunctie ondergeschikt is aan de verblijfsfunctie.  
De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is toegekend aan de A4 en A12, de Donau en Zoetermeerse Rijweg. De bestemming Verkeer - Straat is gegeven aan de Laan van Leidschenveen, Tiber, Theems, Loire, en Oude Middenweg.
Alle langzaam verkeersverbindingen en pleinen binnen het plangebied zijn bestemd als Verkeer - Verblijfsgebied. De bestemming Verkeer - Verblijfsstraat tenslotte is toegekend aan alle ontsluitingswegen binnen het plangebied.
 
Openbaar vervoer
Het beleid is gericht op een stelsel van verbindende en ontsluitende openbaar vervoerslijnen  
De treinsporen en vrijliggende sporen van Randstadrail zijn bestemd als Verkeer - Railverkeer. Daarnaast zijn vrijliggende openbaar vervoerstroken (zowel voor weg als tramverkeer) toegestaan binnen de bestemmingen Verkeer - Hoofdverkeersweg, Verkeer - Straat en met een aanduiding binnen de bestemming Verkeer - Verblijfsgebied.  
Parkeren
Het beleid gaat uit van het stellen van parkeereisen  
In het plangebied wordt uitgegaan van parkeren op eigen terrein met een parkeerbehoefte volgens de Nota Parkeernorm Den Haag, inlegvel parkeernormen, die in bijlage 3 bij de regels is opgenomen. De regels voor parkeren zijn opgenomen in artikel 27 en 28.  
Wonen  
De kern van de Woonvisie 2009-2020 is als Den Haag zich meer op de kaart wil zetten als woonstad, moet de stad zich versterken door meer differentiatie in woonmilieus en woonsferen te creëren en de woonkwaliteit verhogen   Het plangebied Forepark-A4-A12 is hoofdzakelijk een bedrijventerrein. Op enkele bedrijfswoningen na, wordt in het gebied niet gewoond. Gelet op de aanwezige bedrijven en de daaraan verbonden milieucategorieën zijn extra woningen niet mogelijk. De provinciale Verordening Ruimte bepaalt bovendien dat ook nieuwe bedrijfswoningen niet zijn toegestaan.  
Economie  
In de nota 'Bedrijventerreinenstrategie Den Haag 2005 -2020' en 'Update bedrijventerreinenstrategie Den Haag 2005-2020' is Bedrijventerrein Forepark-Middenweg aangewezen voor de niet direct aan de stad gebonden bedrijvigheid. Dit gebied fungeert als opvang voor bedrijven, die niet gemakkelijk zijn te mengen met de woonfunctie.   Bedrijventerrein Forepark-Middenweg is in hoofdzaak bestemd als Bedrijf - 1, Bedrijf - 2 en Bedrijf - 3. Ook binnen de diverse gemengde bestemmingen zijn bedrijven toegestaan. Slechts in enkele gevallen is uitsluitend een niet-bedrijvenbestemming opgenomen. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om bestaande detailhandel of bestaande kantoren.
 
De Toekomstvisie Horeca 2010-2015 geeft de gewenste ontwikkeling van het horeca-aanbod en een nieuwe horecastructuur aan. Op dit moment is er nog maar weinig ruimte beschikbaar op de meest aantrekkelijke horecalocaties. Belangrijk zijn Scheveningen kuststrook, de Binnenstad, maar ook de Binckhorst, het Beatrixkwartier en Laakhaven. Voor dit plangebied wordt dus niet ingezet voor het versterken van horeca.   Binnen het plangebied is zelfstandige horeca mogelijk gemaakt in en rondom het stadion in de bestemmingen Gemengd - 1en Gemengd - 2 en via een functieaanduiding op de verbeelding voor het pand op de hoek van de Donau en Moezel.
 
De Hotelstrategie Den Haag 'Check in The Hague' is een vervolg op het hotelbeleid uit 2000 (nota 'Roomservice'). De Hotelstrategie is gericht op een mix van het actief en stimulerend optreden van de gemeente, het faciliteren van initiatiefnemers in het stedelijke gebied en waar mogelijk het wegnemen van belemmeringen bij de exploitatie van hotels. Speerpuntgebieden in het hotelbeleid zijn de Binnenstad en Scheveningen. Buiten de toeristische kerngebieden geldt het 'nee, tenzij principe'. Voor snelweglocaties heeft de gemeenteraad besloten om op één of twee locaties een hotel toe te staan.   Binnen de bestemming Gemengd - 1 mag een hotel met een maximale oppervlakte van 5.000 m2 worden gerealiseerd. Het gaat hierbij om de gronden die gelegen zijn rondom het Kyocera-stadion en naast de A4 en A12: een snelweglocatie. Deze locatie is via de Donau vanaf zowel de A4 als de A12 goed bereikbaar.
 
In de notitie 'Functiemengingstrategie: Mengen van bedrijven en wonen' komt de functiemenging van praktijk- kantoor- en bedrijfsruimte met wonen aan de orde.
Menging kan plaatsvinden op het niveau van een pand, een blok of een heel deelgebied.  
Bestemmingsplan Forepark-A4-A12 heeft voor het grootste deel betrekking op het bedrijventerrein Forepark. Op enkele bedrijfswoningen na, wordt in het gebied niet gewoond. Gelet op de aanwezige bedrijven en de daaraan verbonden milieucategorieën is het mengen van bedrijven en wonen bovendien niet mogelijk. Om die reden is geen invulling gegeven aan de Functiemengingsstrategie.  
De Verordening Ruimte laat uitbreiding van detailhandel slechts toe op plekken die gelegen zijn binnen bestaande winkelconcentraties en kantoren binnen de bestaande haltes van het Zuidvleugelnet.  
De Detailhandelsnota Den Haag geeft de ontwikkelingsrichting aan voor de detailhandel in Den Haag. De concentratie op bestaande locaties in de hoofdwinkelstructuur is uitgangspunt. Er worden geen nieuwe stadsdeelcentra en nieuwe concentraties van grootschalige solitaire detailhandel toegevoegd.   Binnen het plangebied zijn alleen het bestaande tuincentrum aan de Donau en de detailhandel aan de Oude Middenweg (Kwantum, Gamma) als Detailhandel bestemd. Overige detailhandel is niet aanwezig en ook niet mogelijk gemaakt. Autodealers zijn als Bedrijf - 1, Bedrijf - 2en Bedrijf - 3 bestemd.  
In de kantorenstrategie staat aangegeven waar nieuwbouw van kantoren mogelijk is en welke kantoorgebieden voor toevoeging van voorzieningen in aanmerking komen. Daarnaast is het stedelijke kantorenbeleid er ook opgericht om het overaanbod in Den Haag en de regio te verminderen. Daarom wordt transformatie van kantoren naar ander vastgoed gestimuleerd.
 
Het plangebied is niet aangewezen als kantorenlocatie in het gemeentelijk of provinciaal beleid. Binnen het plangebied zijn alleen bestaande kantoren als zodanig bestemd. Voor een deel is een ruimere Gemengde bestemming opgenomen om ook transformatie naar bedrijven mogelijk te maken. De vigerende planrechten die zijn opgenomen op de percelen die in het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 als Gemengd - 2 en Gemengd - 3 zijn bestemd, maar nog niet zijn gerealiseerd zijn in het bestemmingsplan Forepark-A4-A12 niet langer opgenomen.  
Bedrijven en Milieuzonering  
Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd.   In het plangebied wordt onderscheid gemaakt in drie bedrijfsbestemmingen. Binnen de bestemming Bedrijf - 1 zijn bedrijven in categorie 1 en 2 toegestaan. Hiervoor geldt een maximale afstand tot woningen van 30 meter. Alle woningen zijn gelegen op een afstand die groter is dan 30 meter, zodat er voor de bedrijven binnen deze bestemming geen beperkingen gelden.
Binnen de bestemming Bedrijf - 2 zijn bedrijven in categorie 2 en 3 toegestaan, met een maximale afstand tot woningen van 50 meter. Met uitzondering van de bedrijven en woningen aan de Oude Middenweg wordt overal in het plangebied aan deze afstand voldaan. Voor de bedrijven aan de Oude Middenweg is een bouwvlak opgenomen, waarbij de grens van het bouwvlak op 50 meter van de gevels van de woningen aan de overzijde van de Oude Middenweg is gelegen.
De zwaarste bedrijven zijn opgenomen in de bestemming Bedrijf - 3. Binnen deze bestemming zin bedrijven in categorie 2, 3 en 4 toegestaan. Voor bedrijven in categorie 4 (4.2) geldt een maximale afstand van 300 meter. Deze bedrijven zijn het verst van woningen gelegen en daarmee wordt voldaan aan deze richtafstand.  
Kinderopvang  
Het doel van beleidsnota 'Ruimtelijke implementatie kindercentra in Den Haag' is om ruimtelijke criteria op te stellen, waaraan locaties moeten voldoen willen zij in aanmerking komen voor de vestiging van een kindercentrum. Deze nota vormt nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van initiatieven voor kinderopvang.   Het bestaande kinderdagverblijf aan de Moezel is bestemd als Maatschappelijk.  
Sport en recreatie  
Het gemeentelijke sportbeleid is gericht op het creëren van een optimaal sportklimaat, zodat zoveel mogelijk Hagenaars regelmatig, intensief, verantwoord, en op een prettige manier kunnen sporten.
 
De bestemmingen Gemengd - 1, Gemengd - 2, Gemengd - 3 en Gemengd - 4 maakt het oprichten van sportvoorzieningen mogelijk.  
In 2008 heeft de gemeenteraad de nota Spelen in de Stad vastgesteld. Het vertolkt de ambitie van de gemeente om in de stad een goed aanbod te bieden aan speellocaties voor kinderen en jongeren van verschillende leeftijden.   Hoewel binnen het plangebied op enkele bedrijfswoningen na, geen woningen zijn gelegen, staan de bestemmingen Verkeer - Verblijfsgebied en Verkeer - Verblijfsstraat het oprichten van speelvoorzieningen niet in de weg.  
Water  
Veiligheid en waterkering   Voor de kernzone van de waterkering langs de A4 en A12 is de bestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Voor de beschermingszone van de waterkering is de gebiedsaanduiding Waterstaat - beschermingszone opgenomen.  
Waterkwaliteit en ecologie
Bepaalde grachten zijn in de Kaderrichtlijn Water (KRW) aangewezen als waterlichaam. Een aanzienlijk deel van de oevers van dergelijke wateren moeten op natuurvriendelijke wijze worden ingericht.  
Binnen het plangebied zijn enkele polderkaden aanwezig die met de bestemming Waterstaat - Waterkering bestemd zijn.


 
Groenvoorzieningen  
In het plangebied bevinden zich geen bestaande groenstructuren die deel uitmaken van de stedelijke groene hoofdstructuur, zoals is opgenomen in de nota 'Groen Kleurt de Stad'. Wel zijn er nieuwe verbindingszones opgenomen.
Er zijn in het plangebied geen bomen die op de lijst Monumentale Bomen in Den Haag 2006 staan.  
Een ecologische verbindingszone en de bomenrij opgenomen langs de Tiber en de Oude Middenweg zijn mogelijk gemaakt binnen de bestemmingsomschrijving van de artikelen Groen en Water. Voor het terrein langs de Wolga, dat bestemd is als Verkeer - Verblijfsgebied is een gebiedsaanduiding Zone overig - ecologische verbindingszone opgenomen.  
Cultuurhistorie en archeologie  
Archeologie
De Wet op de Archeologische Monumentenzorg legt de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden (zie paragraaf 4.9). Bestemmingsplannen moeten een juridische regeling bevatten die voldoende bescherming biedt tegen werkzaamheden die tot een verstoring van het bodemarchief zouden kunnen leiden.  
De gronden in het plangebied hebben een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gronden is daarom geen dubbelbestemming opgenomen.  
In het bestemmingsplan Parapluherziening Detailhandel Vuurwerk (2004) is het beleid van de gemeente Den Haag neergelegd ten aanzien van de vestiging van detailhandelsbedrijven die zich bezighouden met de verkoop en opslag van consumentenvuurwerk.
De regeling in de gemeentelijke leefmilieuverordeningen die seksinrichtingen verbiedt, is geïntegreerd in en vervangen door het bestemmingsplan Parapluherziening Seksinrichtingen (2003) waarmee aan alle geldende bestemmingsplannen in de gemeente Den Haag een regeling werd toegevoegd ten aanzien van seksinrichtingen.  
Beide regelingen zijn vertaald in artikel 28 bestemmingsplan.  

5.5 Toelichting op de regels

De regels zijn als volgt ingedeeld:

  • 1. Inleidende regels. De inleidende regels (artikel 1 en 2) lichten de begrippen toe die in de regels voorkomen en ook de wijze van meten (hoogte, diepte et cetera) die moet worden gehanteerd.
  • 2. Bestemmingsregels. De bestemmingsregels (artikel 3 tot en met 25) bevatten voor elke bestemming een omschrijving van de bestemming, bouwregels en indien van toepassing gebruiksregels. Als specifiek voor een bestemming een afwijkingsbevoegdheid geldt, is deze in het betreffende artikel opgenomen.
  • 3. Algemene regels. De algemene regels (artikel 26 tot en met 30) bevatten voor alle bestemmingen geldende regels: algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingssregels en algemene aanduidingsregels.
  • 4. Overgangs- en slotregels. Het overgangsrecht is opgenomen in artikel 31, de slotregel in artikel 32.
5.5.1 Inleidende regels

In artikel 1 worden belangrijke begrippen die in het plan veel voorkomen, nader gedefinieerd.
Aandacht verdienen de begrippen aan-huis-gebonden bedrijf, en aan-huis-gebonden beroep. Wanneer in de bestemmingsregels wonen is toegestaan, is impliciet ook het uitoefenen van een aan-huis-gebonden bedrijf en/of beroep toegestaan.
Op basis van jurisprudentie mogen deze activiteiten:
- geen hinder voor de woonsituatie opleveren;
- naar de aard en visueel geen afbreuk doen aan het karakter van de woning;
- geen detailhandel en/of horeca betreffen;
- geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken.

In artikel 2 is aangegeven hoe afstanden en maten die in de regels worden voorgeschreven, moeten worden gemeten. Het definiëren van begrippen en de aanwijzingen voor het meten, vergroten de duidelijkheid en de rechtszekerheid. De regeling voor bestaand gebruik dat afwijkt van de bestemming is onderdeel van de algemene gebruiksregels.

5.5.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - 1

Binnen deze bestemming zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de bij dit bestemmingsplan behorende 'Staat van bedrijven op bedrijventerreinen' toegestaan. Deze lijst is opgenomen in bijlage 2 van de regels. Ook groothandels zijn opgenomen op deze lijst en zijn, mits niet zwaarder dan categorie 2 toegestaan. Detailhandel is binnen deze bedrijven niet toegestaan, tenzij het een ondergeschikte nevenactiviteit betreft in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen. Bestaande bedrijfswoningen zijn eveneens toegestaan, nieuwe woningen zijn dat niet. Per perceel mag maximaal 80% van het bestemmingsvlak worden bebouwd en dienen de gebouwen op minimaal 3 meter afstand van de achterste en zijdelingse perceelsgrens te worden gerealiseerd.

Artikel 4 Bedrijf - 2

Binnen deze bestemming zijn bedrijven in de categorieën 2 en 3 van de Staat van bedrijven op bedrijventerreinen toegestaan. Ook hier zijn groothandels toegestaan, mits deze niet zwaarder dan categorie 3 zijn. Daarnaast zijn ook perifere detailhandelsbedrijven toegestaan, waarbij uitsluitend de verkoop van auto’s, motoren, boten en caravans is toegestaan. Net als in de bestemming Bedrijf - 1 mag ook hier maximaal 80% van het bestemmingsvlak worden bebouwd en dient voor de gebouwen een minimale afstand van 3 meter tot de de achterste en zijdelingse perceelsgrens te worden aangehouden. Indien een bouwvlak is opgenomen, dienen de gebouwen binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. De maximale bouwhoogte is in dat laatste geval op de verbeelding opgenomen.

Het horecapaviljoen op de hoek van de Moezel en Donau, het tankstation aan de Zoetermeerse Rijweg, de nutsvoorziening aan de Theems en de brandweerkazerne aan de Donau zijn met een aanduiding op de verbeelding bestemd.

In deze bestemming en daarnaast ook in de bestemmingen Bedrijf - 3, Gemengd - 1 en Gemengd - 3 is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen om windmolens en/of windturbines op te richten. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn dat de gebruiksmogelijkheden van andere percelen niet onevenredig worden aangetast en ten opzichte van de in de bestemming Leiding - Gas opgenomen gasleidingen een veiligheidszone aangehouden dient te worden.

Artikel 5 Bedrijf - 3

Binnen deze bestemming zijn bedrijven (incl. groothandels) in de categorieën 2, 3 en 4 van de Staat van bedrijven op bedrijventerreinen toegestaan. Eveneens zijn perifere detailhandelsbedrijven toegestaan, waarbij uitsluitend de verkoop van auto’s, motoren, boten en caravans is toegestaan. Voor het bouwen geldt dezelfde regeling als hiervoor beschreven bij de bestemming Bedrijf - 2.

Artikel 6 Detailhandel

Het tuincentrum aan de Donau en de detailhandel aan de Oude Middenweg (Kwantum, Gamma) zijn bestemd als Detailhandel. Binnen deze bestemming zijn perifere detailhandelsbedrijven, met uitzondering van detailhandel in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, toegestaan. Daarnaast zijn aan de Oude Middenweg tevens sportvoorzieningen toegestaan.

Artikel 7 Gemengd - 1

De gronden rondom het Kyocera-stadion zijn bestemd als Gemengd - 1. Hier zijn vigerende planrechten, (met uitzondering van kantoorfunctie) overgenomen. Binnen deze bestemming zijn culturele voorzieningen, dienstverlening, horeca in de categorieën middelzwaar en zwaar, hotel, stadiongerelateerde detailhandel, windturbines, (auto)showrooms, maatschappelijk waaronder een opleidingscentrum, welzijnsvoorzieningen (mits niet geluidgevoelig) en sociaal-medische voorzieningen wordt begrepen, sportvoorzieningen, perifere detailhandelsbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend detailhandel in zeer volumineuze goederen: auto's, motoren, boten, caravans is toegestaan, en parkeervoorzieningen toegestaan.

Het bebouwingspercentage van deze gronden mag per bouwperceel niet meer bedragen dan 70%. De hoogte mag niet meer bedragen dan 30 meter, met uitzondering van 10% van de grondoppervlakte binnen deze bestemming, waar de hoogte niet meer dan 50 meter mag bedragen.

Binnen de bestemmingsvlakken dienen ten minste 672 parkeerplaatsen ten behoeve van het in de bestemming Gemengd - 2 gelegen stadion in stand te worden gehouden.

Artikel 8 Gemengd - 2

Het Kyocera-stadion met bijbehorende faciliteiten is bestemd als Gemengd - 2. Binnen deze bestemming zijn een sportstadion, met aan het stadion gerelateerde functioes, zoals business-units, club- en/of kleedgebouwen, wedstrijdsecretariaat, vergader- en ontvangstruimten, persruimte, kanotren, medische voorzieningen, tribunes, licht- en vlaggenmasten en sportmeubilair toegestaan, alsmede stadiongerelateerde detailhandel, horeca in de categorien licht, middelzwaar en zwaar, culturele voorzieningen, welzijnsvoorzieningen (mits niet geluidsgevoelig), dienstverlening, sportvoorzieningen en parkeervoorzieningen. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding opgenomen.

Artikel 9 Gemengd - 3

Binnen deze bestemming zijn welzijnsvoorzieningen, dienstverlening, sociaal-medische voorzieningen, sportvoorzieningen, showrooms, perifere detailhandelsbedrijven, met dien verstande dat uitsluitend detailhandel in zeer volumineuze goederen: auto's, motoren, boten, caravans is toegestaan, fietsenstallingen, parkeervoorzieningen en windturbines toegestaan. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.

Binnen het bestemmingsvlak dienen ten minste 478 parkeerplaatsen ten behoeve van het in de bestemming Gemengd - 2 gelegen stadion in stand te worden gehouden.

Artikel 10 Gemengd - 4

Deze bestemming geldt voor het perceel aan Polderweg 14. Hier zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan. Daarnaast zijn ook een sauna, wellness, dienstverlening, sportvoorzieningen en diverse maatschappelijke voorzieningen (mits niet geluidgevoelig) toegestaan. Onder deze laatste noemer zijn begrepen: gezondheidszorg, openbare dienstverlening, praktijkruimte, welzijnsinstelling en zorginstelling.

Artikel 11 Gemengd - 5

Binnen de bestemming Gemengd - 5 zijn kantoren en bedrijven in de categorieën 1 en 2 met uitzondering van inrichtingen als bedoeld in artikel 41, derde lid, van de Wet geluidhinder, inrichtingen als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen toegestaan. Het gaat hierbij om bestaande kantoren.

Voor het bedrijf aan de Taubel mag het totale bruto-vloeroppervlak voor kantoren, praktijkruimte en dienstverlening maximaal 5.000 m2 bedragen.

Artikel 12 Groen

De gronden met de bestemming Groen zijn bestemd voor: groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden.

Artikel 13 Maatschappelijk

De bestaande kinderopvang aan de Moezel is bestemd als Maatschappelijk.

Artikel 14 Kantoor

De bestaande kantoren aan de Oude Middenweg zijn bestemd als Kantoor.

Artikel 15 Verkeer - Hoofdverkeersweg

De bestemming Verkeer - Hoofdverkeersweg is toegekend aan de A4 en A12, de Donau en Zoetermeerse Rijweg. De gronden zijn bestemd voor autosnelwegen, wegen met een ontsluitingsfunctie voor de wijk en stad, openbaar vervoerstroken en bijbehorende voorzieningen, kunstwerken, op- en afritten, verbindingswegen, taluds, bermen, geluidschermen en andere geluidwerende voorzieningen, luchtschermen en andere voorzieningen ten behoeve van de luchtkwaliteit, bruggen en tunnels ten behoeve van langzaam verkeer, fiets- en voetpaden, duikers, parkeerplaatsen, water, waterberging, waterhuishouding een gemaal (ter plaatse van de aaduiding op de verbeelding) en groenvoorzieningen.

Artikel 16 Verkeer - Railverkeer

De treinsporen en vrijliggende sporen van Randstadrail zijn bestemd als Verkeer - Railverkeer. Binnen deze bestemming zijn spoorwegvoorzieningen,waaronder trein- en tramsporen met bovenleidingen, perrons en bijbehorende voorzieningen worden begrepen, maar ook fiets- en voetpaden, geluidwerende voorzieningen, wegen, straten en paden ten behoeve van de ontsluiting van wijk en buurt, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen.

Artikel 17 Verkeer - Straat

Deze bestemming is toegekend aan de Laan van Leidschenveen, Tiber, Theems, Loire en Oude Middenweg. De gronden zijn bestemd voor wegen, openbaar vervoerstroken, parkeerplaatsen, voet- en fietspaden.

Artikel 18 Verkeer - Verblijfsgebied

De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan alle langzaam verkeersverbindingen en pleinen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voet- en fietspaden, pleinen, groenvoorzieningen en speelvoorzieningen. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Binnen deze bestemming is ook de P+R-voorziening bij de Randstadrailhalte Forepark mogelijk gemaakt.

Artikel 19 Verkeer - Verblijfsstraat

De bestemming Verkeer - Verblijfsstraat is toegekend aan alle ontsluitingswegen binnen het plangebied. De gronden zijn bestemd voor wegen, pleinen, trottoirs, parkeervoorzieningen, fiets- en voetspaden en speelvoorzieningen.

Artikel 20 Water

Het oppervlaktewater in het plangebied is bestemd als 'Water'. Binnen deze bestemming zijn water, vijvers, waterberging, oevers en steigers toegestaan.

Artikel 21 Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming heeft betrekking op de gastransportleidingen die langs de rijkswegen gelegen zijn. Binnen een zone rondom de leidingen is geen bebouwing toegestaan. Gronden die tegelijkertijd zijn aangewezen voor, bijvoorbeeld Bedrijf - 3 en Leiding - Gas zijn bestemd voor bedrijven én de aanleg en instandhouding van een ondergrondse hoge druk gastransportleiding. Als men binnen dit gebied wil bouwen of de grond wil roeren, is een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders nodig. Deze vergunning wordt alleen verleend als de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

Artikel 22 Leiding - Hoogspanning

De voor Leiding - Hoogspanning aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud van de hoogspanningsverbinding. Binnen de zone rondom de hoogspanningsverbinding gelden dezelfde beperkingen als voor de zone rondom de gasleidingen.

Artikel 23 Leiding - Riool

Door het plangebied loopt een rioolpersleiding. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Riool gekregen. De gronden zijn primair bestemd voor een rioolpersleiding en secundair voor de onderliggende bestemmingen.

Artikel 24 Leiding - Water

Door het plangebied lopen twee planologisch relevante waterleidingen. Deze gronden hebben de dubbelbestemming Leiding - Water gekregen. De gronden zijn primair bestemd voor de aanleg en instandhouding van de waterleiding en secundair voor de onderliggende bestemmingen.

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

Een zone langs de A4 en A12 is op de legger van het Hoogheemraadschap van Delfland aangewezen als regionale waterkering. Op de verbeelding is voor de kernzone van deze waterkering de dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering opgenomen. Voor de beschermingszone is een gebiedsaanduiding opgenomen.

Het belang van de waterkering gaat op deze gronden voor op de andere bestemmingen die aan dezelfde gronden zijn toegekend. Ander gebruik en andere bebouwing binnen de zone, anders dan ten behoeve van de waterkering, zijn slechts mogelijk als de belangen van de waterkering zich er niet tegen verzetten en als vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij het Hoogheemraadschap van Delfland of als zij hiervoor een watervergunning heeft verleend.

5.5.3 Algemene Regels

Artikel 26 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 27 Algemene bouwregels

De algemene bouwregels gelden voor alle bestemmingen. In de eerste plaats wordt hierin nu ook algemeen gesteld dat bouwwerken niet buiten bestemmings- en bebouwingsgrenzen mogen worden gebouwd. Kleine overschrijdingen van deze grenzen voor stoepen, kozijnen en dergelijke zijn wel toegestaan. Grote overschrijdingen van deze grenzen voor overstekende daken en soortgelijke delen van gebouwen zijn tot een bepaalde omvang ook toegestaan. Verder is algemeen voorgeschreven dat bouwwerken beneden peil uitsluitend zijn toegestaan binnen een bouwvlak en dat deze ondergrondse bebouwing uit niet meer dan één bouwlaag mag bestaat. Afwijken van deze algemene bouwregels wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 30.

Artikel 28 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen gebruiksverbod opgenomen: het is verboden de in het plan begrepen gronden en de zich daarop bevindende opstallen te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming of met de regels van het plan. Er is expliciet aangegeven dat onder zulk gebruik ook wordt begrepen het gebruik als opslagplaats voor voorwerpen, stoffen en materialen die niet meer bruikbaar zijn of niet meer worden gebruikt waarvoor ze zijn bedoeld en het gebruik als sekswinkel, seksinrichting, kamerverhuurbedrijf, paddoshop, belwinkel of garagebedrijf: functies die voorheen in de Leefmilieuverordening werden verboden of althans gereguleerd.

Afwijken van de algemene gebruiksregels, ook het afwijken voor het meest doelmatige gebruik, wordt geregeld in de algemene afwijkingsregels, in artikel 30.

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

De algemene aanduidingsregels hebben betrekking op verschillende gebiedsaanduidingen die op de plankaart zijn opgenomen, te weten de gebiedsaanduidingen Veiligheidszone - munitie b en Veiligheidszone - munitie c rondom ondom het TNO-terrein, de gebiedsaanduiding Veiligheidszone - lpg rondom het lpg-tankstation aan de Rijn en de gebiedsaanduiding Vrijwaringszone straalpad. Voor de beschermingszone langs de waterkering (zie bestemming Waterstaat - Waterkering) is de gebiedsaanduiding Waterstaat - beschermingszone opgenomen.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan in geringe mate afwijken van de maatvoering die in de bouwregels is bepaald en ook voor geringe afwijkingen in de begrenzing van bestemmings- en/of bebouwingsgrenzen. Verder is afwijken mogelijk voor de bouw van kleine nutsvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen en containers voor huishoudelijk afval. Ten slotte is afwijken mogelijk voor het bouwen beneden peil, buiten het bouwvlak.

Een belangrijk element van dit artikel is de afwijking van het algemene gebruiksverbod: het bevoegd gezag kan afwijken van het algemeen gebruiksverbod, indien strikte toepassing van het algemene gebruiksverbod leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd. Wel moet dit andere gebruik aansluiten bij het gebruik conform de bestemming en mag toepassing van de afwijking niet leiden tot een bestemmingswijziging.

5.5.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 31 Overgangsrecht

De overgangsregels hebben als doel tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan de rechtstoestand vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan zijn gebouwd of nog gebouwd kunnen worden - dat wil zeggen waarvoor bouwvergunning is verleend of nog te verlenen is - en die afwijken van de bouwregels in dit plan. Het tweede lid van dit artikel heeft betrekking op het gebruik van gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit bestemmingsplan afwijkt van dit plan.

Artikel 32 Slotregel

Dit artikel geeft aan onder welke naam de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald: 'Regels bestemmingsplan Forepark-A4-A12'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan maakt aan Polderweg 14 een ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk. Voor deze nieuwe ontwikkeling is beoordeeld of er sprake is van een bouwplan als bedoeld in art. 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:

Als bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de wet, wordt aangewezen een bouwplan voor:

  • de bouw van een of meer woningen;
  • de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen;
  • de uitbreiding van een gebouw met ten miste 1.000 m² bruto vloeroppervlakte met één of meer woningen;
  • de verbouwing van een of meer aangesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd;
  • de verbouwing van één of meer aaneengesloten gebouwen, die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies ten minste 1.500 m² bruto vloeroppervlakte bedraagt;
  • de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m².

Bron: Afdeling 6.2 Grondexploitatie, Artikel 6.2.1 Bro

De ontwikkeling aan Polderweg 14 is aan te merken als 'de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen'. Voor deze ontwikkeling is de gemeenteraad in principe verplicht om een exploitatieplan vast te stellen bij dit bestemmingsplan. De raad kan op basis van art. 6.12, tweede lid Wro echter besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in art. 6.13, eerste lid, onder c, 4º en 5º, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels als bedoeld in art. 6.13, tweede lid onder b, c en d, niet noodzakelijk is.

Voor deze ontwikkeling is kostenverhaal anderszins verzekerd. De gronden zijn eigendom van de gemeente. Daarmee kan kostenverhaal plaatsvinden via de gemeentelijke gronduitgifte. Daarnaast is het niet noodzakelijk om een tijdvak of fasering te bepalen als bedoeld in art. 6.13 eerste lid onder c, 4º en 5º, noch om eisen, regels of een uitwerking van regels te stellen als bedoeld in art. 6.13 tweede lid onder b, c en d van de Wro.

Conclusie
Het bestemmingsplan is economisch uitvoerbaar. Omdat het kostenverhaal voor de ontwikkeling anderszins is verzekerd en aanvullende eisen niet noodzakelijk zijn, wordt – op grond van artikel 6.12 tweede lid Wro – besloten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Overleg en inspraak

7.1 Artikel 3.1.1 Bro-overleg

Het concept van het ontwerp-bestemmingsplan Forepark-A4-A12 is op 11 september 2013 in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening aan de volgende instanties toegezonden:

  • 1. Rijkswaterstaat Zuid-Holland
  • 2. Provincie Zuid-Holland
  • 3. Stadsgewest Haaglanden
  • 4. Hoogheemraadschap van Delfland
  • 5. Dunea
  • 6. Gemeente Leidschendam-Voorburg
  • 7. Gemeente Pijnacker-Nootdorp
  • 8. Politie Haaglanden
  • 9. Veiligheidsregio Haaglanden, Regionale Brandweer
  • 10. HTM Infra
  • 11. Veolia Transport Haaglanden
  • 12. NS Stations
  • 13. ProRail
  • 14. Stedin B.V.
  • 15. TenneT Regio West
  • 16. N.V. Nederlandse Gasunie
  • 17. Het bestuur van de Fietsersbond enfb
  • 18. Kamer van Koophandel
  • 19. Koninklijke Horeca Nederland
  • 20. Algemene Vereniging voor Natuurbescherming
  • 21. Stichting BOOG
  • 22. Bewonersplatform Ypenburg

Van de instanties onder nummer 2, 4, 5 en 10 zijn reacties ontvangen. De onder 13 genoemde instantie heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Van de overige genoemde instanties zijn de volgende reacties ontvangen.

2. Provincie Zuid-Holland

'Ik heb kennis genomen van het bovengenoemde voorontwerp 'Wabo-projectbesluit'. Het besluit geeft aanleiding tot de volgende reactie.

Het provinciale beoordelingskader is vastgelegd in de provinciale Structuurvisie en de verordening Ruimte. Het besluit is op een aantal punten niet conform dit beleid.

Opmerkingen

Economie/detailhandel

- In de begripsomschrijving artikel 1 lid 33 ontbreekt de stadion gerelateerde detailhandel, deze dient alsnog toegevoegd te worden

- In artikel 1 lid 10, artikel 3 lid 3.b, artikel 4 lid 4.b, artikel 5 lid 4.b en artikel 9 lid 1.e is detailhandel toegestaan. Conform de Verordening Ruimte in Artikel 9 lid 2.e is kleinschalige detailhandel tot maximaal 200 m2 toegestaan. Genoemde artikelen dienen hierop te worden aangepast.

- Aan artikel 1 lid 33, dient de bepaling conform artikel 9 lid 3 (nevenassortimenten) van de Verordening Ruimte te worden toegevoegd.

- De mogelijkheid van onderlinge uitwisselbaarheid van perifere detailhandelsbedrijven in artikel 6 Detailhandel, moet worden voorkomen door het toekennen van een maatbestemming.

- In artikel 7 lid 1 de haakjes bij autoshowroom weglaten. Indien andere showrooms zijn gewenst is artikel 9 lid 2 van de Verordening Ruimte van toepassing.

- In de artikelen 7 lid 4.b, artikel 8 lid 3.a en artikel 8 lid 3.b worden stadion gerelateerde detailhandel van in totaal meer dan 1.000 m2 toegestaan. Gezien het toegestane oppervlakte aan stadion gerelateerde detailhandel is conform artikel 9 lid 5 van de Verordening Ruimte een onderbouwing nodig in de vorm van DPO en REO advies. In dit geval dienen beide te worden toegevoegd.

Veiligheid

De contouren van het in het bestemmingsplan gelegen LPG-tankstation zijn niet volledig. Voor de ondergrondse tank geldt een veiligheidscontour van 25 m. De contouren dienen op dit onderdeel met het oog op volledigheid te worden toegevoegd.

Conclusie

Het besluit houdt op bovengenoemd punten onvoldoende rekening met het provinciaal belang.

Ik verzoek u daarom het besluit aan te passen.

Dit is een gecoördineerde reactie van alle betrokken directies van de provincie. Deze reactie vervangt overigens niet een eventueel benodigde provinciale verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.'

Reactie

- Definitie van stadiongerelateerde detailhandel

In artikel 1 wordt de definitie van stadiongerelateerde detailhandel toegevoegd.

- Kleinschalige detailhandel tot maximaal 200 m2

De door de provincie genoemde artikelen van het concept-ontwerpbestemmingsplan Forepark-A4-A12 hebben betrekking op een ondergeschikte nevenactiviteit in ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen. Dit betreft dus geen zelfstandige detailhandel, maar een detailhandelsfunctie die ondergeschikt is aan de hoofdfunctie en bovendien beperkt is doordat daar uitsluitend ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen verkocht mogen worden. Deze regeling is overgenomen uit het vigerend plan en betreft geen nieuwe ontwikkeling.

Artikel 9 lid 2 onder e heeft betrekking op kleinschalige detailhandel. Daarbij wordt als voorbeeld buurt- of gemakswinkels genoemd. Het gaat hierbij dus om zelfstandige detailhandelsvestigingen, waarbij de verkochte producten geen verband houden met een andere daar ter plaatse aanwezige functie, zoals bijvoorbeeld een daar ter plaatse gevestigd bedrijf. Om die reden is een aanpassing van de genoemde artikelen aan de Verordening ruimte niet noodzakelijk.

- Artikel 9 lid 3 (nevenassortimenten) van de Verordening Ruimte

Artikel 9 lid 2 van de Verordening heeft betrekking op 'een bestemmingsplan dat de volgende ontwikkelingen mogelijk maakt:

  • a. detailhandel in auto’s, boten, caravans, motoren, scooters, zwembaden, buitenspeelapparatuur, fitnessapparatuur, piano’s surfplanken en tenten, grove bouwmaterialen, landbouwwerktuigen en brand- en explosiegevaarlijke goederen;
  • b. tuincentra;
  • c. bouwmarkten;
  • d. grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2 en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s; mits de gronden op kaart 7 zijn aangewezen als opvanglocatie voor perifere detailhandel'

In artikel 9 lid 3 wordt vervolgens verwezen naar artikel 9 lid 2: 'Bestemmingsplannen voor gronden die zijn bestemd voor detailhandel, zoals bedoeld in lid 2, onder a b, c en d, stellen regels aan de nevenassortimenten'. In het bestemmingsplan Forepark worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Uitsluitend bestaande detailhandelsvestigingen zijn als zodanig bestemd.

Het stellen van regels voor nevenassortimenten geldt alleen, zo is te lezen in artikel 9 lid 3 in samenhang met artikel 9 lid 2 van de Verordening, voor nieuwe ontwikkelingen. Omdat hiervan geen sprake is, behoeven ook geen nadere eisen gesteld te worden aan nevenassortimenten. Bovendien zou het stellen van nadere eisen de bestaande detailhandelsvestigingen direct kunnen benadelen, wat in strijd is met de rechtszekerheid.

Autoshowroom

De functie (auto)showrooms is overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan en betreft een bestaand recht. Er is dus geen sprake van een nieuwe ontwikkeling, waarop artikel 9 lid 2 van de Verordening Ruimte van toepassing is. Bovendien is de ruimtelijke uitstraling en impact van een showroom voor bijvoorbeeld auto's niet anders dan die van een showroom voor bijvoorbeeld keukens. Het bewerken van een showroom puur voor auto's is niet ruimtelijk relevant en hoort om die reden niet thuis in een bestemmingsplan.

- Uitwisselbaarheid van perifere detailhandelsbedrijven in artikel 6

De bestemming Detailhandel heeft betrekking op drie bestaande perifere detailhandelsbedrijven: een Kwantum, een Groenrijk en een Gamma. Dit betreffen allen perifere detailhandelsvestigingen, waarvan de vigerende rechten zijn overgenomen. Onduidelijk is waarom de onderlinge uitwisselbaarheid moet worden voorkomen. Deze regel is ook niet in de provinciale verordening opgenomen.

Een verdere branchering is ruimtelijk niet relevant en om die reden is het opleggen van een maatbestemming die gedetailleerder is dan perifere detailhandel, zoals in het ontwerpbestemmingsplan is opgenomen, in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

- Stadiongerelateerde detailhandel

Artikel 9 lid 5 van de Verordening Ruimte heeft betrekking op ontwikkelingen groter dan 1000 m2 met perifere detailhandel. Met perifere detailhandel worden tuincentra, bouwmarkten en grootschalige meubelbedrijven (inclusief in ondergeschikte mate woninginrichting en stoffering) met een bruto vloeroppervlak van minimaal 1.000 m2 en detailhandel in: keukens, badkamers, vloerbedekking, parket, zonwering en jacuzzi’s bedoeld. Dit heeft vanzelfsprekend geen betrekking op stadiongerelateerde detailhandel. Alleen al om die reden kan geen sprake zijn van een DPO en REO-advies.

De in de bestemmingen Gemengd-1 en Gemengd-2 opgenomen metrages voor stadiongerelateerde detailhandel betreffen vigerende rechten die zijn overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Dit betreffen dus geen nieuwe ontwikkelingen.

- Veiligheid

De veiligheidscontour van de ondergrondse lpg-opslagtank betreft geen 25 meter, maar 150 meter. Deze is op de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.

- Verklaring van geen bedenkingen

Volledigheidshalve wil het college benadrukken dat het concept-ontwerpbestemmingsplan in het kader van het bro-overleg voor bestemmingsplannen is toezonden. Voor een bestemmingsplan is een provinciale verklaring van geen bedenkingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet van toepassing.

4. Hoogheemraadschap van Delfland

'In het kader van artikel 3.1.1 Bro heeft u het Hoogheemraadschap van Delfland het voorontwerp bestemmingsplan Forepark-A4-A12 in Den Haag toegezonden. U verzoekt Delfland een reactie kenbaar te maken op het voorontwerp bestemmingsplan.

Advies

Wij geven u graag nog advies ten aanzien van de wateraspecten in het plan. Specifiek hebben wij nog opmerkingen over de thema's 'algemeen', 'veiligheid en waterkeringen', 'waterkwantiteit' en 'watersysteemkwaliteit en ecologie'.

Algemeen

- In paragraaf 4.7.1. 'beleidskader' missen wij de verwijzing naar onze Handreiking Watertoets voor gemeenten 2012'. De actuele versie daarvan is te vinden op de website van Delfland , zie ook onderstaande link: http://www.hhdelfland.nl/digitaal-loket/watertoetsportaal/ Wij verzoeken een verwijzing naar deze handreiking op te nemen.

- In paragraaf 4.7.2. geeft u aan dat het plan binnen de Tedingerbroekpolder en Leidschenveen ligt. Dit is onjuist, het plan ligt alleen binnen de Tedingerbroekpolder, zie ook afbeelding 1 in de bijlage. Binnen deze polder zijn verscheidene peilbesluiten aanwezig, zie afbeelding 2 in de bijlage.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied zijn enkele polderkaden aanwezig: langs de Goo en bij de rotonde tussen Veenweg en Donau. Zie afbeelding 3 in de bijlage. Wij verzoeken u deze waterkeringen als dubbelbestemming 'Waterstaat-Waterkering' op de verbeelding en binnen de regels op te nemen. Delfland is bezig de legger overige waterkeringen te actualiseren. De polderkades in dit plangebied maken daar onderdeel van uit. Vooruitlopend op de nieuwe legger ontvangt u op korte termijn aanvullende gegevens van ons over de breedte van de kern- en beschermingszone. Omdat dit geen officieel vastgestelde maten zijn, ontvangt u deze als pdf. Wij adviseren u om deze maten op te nemen in het bestemmingsplan. Desgewenst kunt u natuurlijk ook maatvoering uit de huidige legger aanhouden, deze zal echter een groter ruimtebeslag hebben.

Waterkwantiteit

- In paragraaf 4.7.2. 'Planbeschrijving' wordt aangegeven dat volgens het visiedocument Waterberging in Den Haag' (Den Haag en Delfland, 2007) geen bergingsopgave geldt voor de Tedingerbroekpolder en daarom ook geen maatregelen genomen zouden hoeven worden. Echter, in hetzelfde document wordt in de paragraaf “Toekomstige ontwikkelingen” vermeld dat nieuwe inzichten in het waterbeheer zullen worden meegenomen in de planvorming. Hierbij staat ook vermeld, dat “.. Als bij nieuwe ontwikkelingen het verhard oppervlak toeneemt, dan moet extra waterberging worden gerealiseerd.”. In de Handreiking watertoets voor gemeenten (Delfland) is het uitgangspunt opgenomen dat de waterhuishouding door ruimtelijke veranderingen niet mag verslechteren. Daarom verzoeken wij u de tekst in paragraaf 4.7.2 'Waterkwantiteit' te hierop aan te passen. Ook verzoeken wij u om aan te geven of met dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Indien van toepassing, wilt u dan aangeven op welke wijze de eventuele verslechtering van de waterhuishouding gecompenseerd wordt.

- In de bestemming 'Groen' is geen 'water' opgenomen, dit is ongebruikelijk. Wij verzoeken u om 'water' en ook 'natuurvriendelijke oevers' in de bestemming 'Groen' op te nemen omdat dit meer flexibiliteit biedt voor eventuele aanpassingen aan het oppervlaktewatersysteem, zoals bijvoorbeeld compensatie voor eventuele toename aan verharding. Mogelijk sluit dit ook aan op het Haagse beleid over ecologie en groenzones?

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Geen opmerkingen

Afvalwater en riolering

- In het gebied is een rioolpersleiding aanwezig deze is juist opgenomen op de verbeelding en in de regels. Echter, in paragraaf 4.7.2 'Planbeschrijving' wordt aangegeven dat er geen rioolpersleiding aanwezig zou zijn. Wij verzoeken u de rioolpersleiding ook te vermelden in deze paragraaf.

- Aan de noordzijde van het plangebied ligt een rioolgemaal, zie afbeelding 4 in de bijlage. Wij verzoeken u deze met de aanduiding 'gemaal' met daaromheen een stankcirkel op de verbeelding weer te geven en in de toelichting en regels te verwerken.

Naast advisering in het kader van de watertoets over dit bestemmingsplan, kan het zo zijn, dat een watervergunning of melding nodig is. Voor meer informatie over deze watervergunning of melding verwijzen wij u naar http://www.hhdelfland.nl/digitaal-loket/vergunning-melding/.

Voor meer informatie of vragen kunt u terecht bij de contactpersoon, vermeld onderaan het voorblad van deze brief'.

Reactie

Algemeen:

Overeenkomstig de reactie van het Hoogheemraadschap is de verwijzing naar de Handreiking Watertoets voor gemeenten 2012 opgenomen. Daarnaast is de zinsnede dat het plan is gelegen in Leidschenveen verwijderd.

Veiligheid en waterkeringen

In de toelichting is aanvullend de volgende tekst opgenomen:

“Binnen het plangebied zijn enkele polderkaden aanwezig: langs de Goo en bij de rotonde tussen Veenweg en Donau. Deze zijn opgenomen op de verbeelding.

Delfland is bezig de 'Legger overige waterkeringen' te herzien, deze wordt naar verwachting in 2014 vastgesteld. Voor werkzaamheden in de kering (zoals graven, aanleggen van bouwwerken, etc) in alle zones van een waterkering is een watervergunning vereist, waarbij de legger en keur van Delfland bepalend zijn.”

Waterkwantiteit

In de toelichting is aanvullend de volgende tekst opgenomen:

“Dit bestemmingsplan maakt als nieuwe ontwikkelingen alleen de ontwikkeling aan de Polderweg 14 (zie 5.3.1) mogelijk. Bij de uitwerking van deze ontwikkeling dient te worden aangeven op welke wijze de eventuele verslechtering van de waterhuishouding gecompenseerd wordt.”

Afvalwater en riolering

De tekst in paragraaf 4.7.2 is aangepast en de volgende tekst is aanvullend opgenomen:

“In het plangebied is een rioolpersleiding aanwezig en deze is opgenomen op de verbeelding en in de regels. Ook is er aan de noordzijde van het plangebied een rioolgemaal. Dit rioolgemaal is met een aanduiding 'gemaal' en stankcirkel op de verbeelding opgenomen.”

5. Dunea

'Mijn brief van 8 oktober 2013 met ons kenmerknummer 8108213 bevat onjuiste informatie en een tekening die niet volledig is. Vriendelijk verzoek om die brief met tekening te vervangen door deze brief met tekening.

Naar aanleiding van uw concept ontwerp-bestemmingsplan Forepark-A4-A12 delen wij u het volgende mee.

Binnen de grenzen van betreffend bestemmingsplan liggen de volgende belangrijke regionale watertransportleidingen met grote diameter van ons bedrijf en een rivierwatertransportleiding:

- Rivierwatertransportleiding van Beton met een inwendige diameter van 1400 mm;

- Drinkwatertransportleiding van Beton met een inwendige diameter van 1200 en 1000 mm;

- Drinkwatertransportleiding van Asbest Cement met een inwendige diameter van 450 mm;

- En een daarbij behorende afsluiter groep met drinkwatertransportleidingen.

Deze leidinginfra is van groot belang voor de levering van drinkwater aan ons voorzieningsgebied.

In de herziening van het bestemmingsplan zien wij de ligging van onze transportleidingen graag geborgd door middel van het bestemmen van de leidingstroken (4 meter aan weerszijde van de transportleidingen), vermelding op de plankaart en vermelding van de door de leidingbeheerder gestelde voorwaarden.

De genoemde strookbreedte is van groot belang. Op deze strook mogen geen bebouwing of andere belemmeringen aanwezig zijn of komen. Binnen deze strookbreedte dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening gehouden te worden met de aanwezige transportleidingen. In de bijlage hebben wij op de tekening de transportleidingen in een groene kleur geaccentueerd.

Voor verdere informatie betreffende voorwaarden, gewenste leidingstrookbreedtes en exacte ligging van de leidingen kunt u zich wenden tot ondergetekende.

Wij vertrouwen u met deze reactie voldoende te hebben geïnformeerd. Een reactie uwerzijds zien wij met belangstelling tegemoet.'

Reactie

De transportleidingen zijn als bestemming Leiding-Water op de verbeelding opgenomen. In de regels is de bestemming Leiding - Water opgenomen.

11. HTM

Door het plangebied loopt het tracé van tram 19. Tot vlak voor de Oude Middenweg heeft dit tracé de bestemming railverkeer (V-RV), maar na het viaduct over de A4 verandert de bestemming plotseling in achtereenvolgens: V-VB, V-STT en G. In de bestemming "straat" is het OV wel goed geregeld, maar in de andere bestemmingen niet. Het heeft onze voorkeur om de V-RV-bestemming voor de tram te continueren richting het Pijlkruidveld.

Ten aanzien van artikel 15 (hoofdverkeersweg) heb ik een vraag: in art. 15.1 is vermeld "e.e.a. met de daarbij behorende voorzieningen ... " en in art. 15.2.c staat een beperking t.a.v. de hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde van 6 m. In hoeverre is dit strijdig aan elkaar, gelet op de bovenleidingmasten van de tram? Tot slot: in de toelichting (par. 3.3.2.2, OV) wordt twee keer verwezen naar kaarten die niet in de tekst terug te vinden zijn.

Verder geeft het plan geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Reactie

Ter plaatse van de kruising met de Oude Middenweg is het tramtracé inderdaad in verschillende bestemmingen opgenomen. Het tramtracé heeft hier een enigszins ondergeschikte functie. Om die reden is geen hoofdbestemming 'Verkeer-Railverkeer' opgenomen. In het ontwerpbestemmingsplan is een aanduiding op de verbeelding opgenomen en is in de relevante artikelen opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding tevens tramsporen met bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan. In de bouwregels is bepaald dat de maximale hoogte voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het (rail)verkeer, ter plaatse van de aanduiding 'railverkeer' maximaal 6 meter mag bedragen.

In artikel 15.2.2, sub a onder 3 is bepaald dat de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 6 meter. In de algemene bouwregels zijn aanvullende regels opgenomen, waarmee ook hogere bovenleidingmasten voor trams gebouwd kunnen worden. Overigens is het bouwen van bovenleidingmasten in Forepark op basis van artikel 2, lid 18, sub b van het Besluit omgevingsrecht vergunningsvrij.

De door HTM genoemde verwijzingen in paragraaf 3.3.2.2. zijn verwijderd.

16. N.V. Nederlandse Gasunie

'Naar aanleiding van onderstaand e-mailbericht waarmee u ons bovengenoemd voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het vooroverleg, zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro, deed toekomen, hebben wij het plan beoordeeld. Het voorontwerp geeft ons aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen.

In het plangebied liggen diverse gastransportleidingen met toebehoren, in beheer en eigendom van ons bedrijf. Omdat de verbeelding enkel als PDF-bestand beschikbaar is, kunnen wij de exacte ligging van de leidingen niet volledig controleren. Voor de volledigheid ontvangt u hierbij de digitale leidinggegevens, zodat eventuele onjuistheden voor het ontwerp gewijzigd kunnen worden. Wij wijzen u erop dat de belemmeringenstrook gemeten dient te worden vanuit de hartlijn van de gasleidingen

In artikelen 4 en 5 “Bedrijf-2” en “Bedrijf-3” is de mogelijkheid opgenomen voor het oprichten van windmolens en/of windturbines. Er zijn geen beperkingen opgenomen voor wat betreft de locatie van windmolens en/of windturbines binnen deze bestemmingen. Hierdoor is de mogelijkheid gecreëerd om windmolens en/of windturbines te kunnen plaatsen op circa 4 á 5 meter van de gastransportleidingen. Daarbij is er geen wettelijke verplichting die waarborgt dat er overleg is met de leidingbeheerder.

Gelet op het bovenstaande heeft Gasunie bezwaar tegen de mogelijkheid van windmolens en/of windturbines nabij haar hoge druk aardgastransportleidingen en installaties. Van windturbines is bekend dat zich de onderstaande faaloorzaken kunnen voordoen:

· het afvallen van de gondel of rotor,

· het omvallen van de turbine als gevolg van mastbreuk of funderingsdefect,

· het afbreken van een rotorblad tijdens draaien,

· het afvliegen van ijs.

Vanwege deze faaloorzaken en hun mogelijke invloed op de omgeving en leveringszekerheid adviseert Gasunie, om de zogenaamde high impact zone (een cirkel met een straal gelijk aan masthoogte + 1/3 van de lengte rotorblad) als veiligheidsafstand tussen een hoge druk aardgasleiding en de windturbine te hanteren. (Dit is conform het handboek risicozonering windturbines juli 2005 ECN).

Indien gewenst, kunt u voor een nadere toelichting contact opnemen met ondergetekende.'

Reactie

De mogelijkheid om in de bestemmingen Bedrijf 2 en Bedrijf 3 windturbines op te kunnen richten is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Overigens betreft dit geen direct bouwrecht, maar aan afwijkingsbevoegdheid. In de voorwaarden wordt de volgende regel opgenomen:

Ten opzichte van de in de bestemming Leiding - Gas opgenomen gasleidingen dient een veiligheidszone aangehouden te worden. De veiligheidsafstand bedraagt ten minste de masthoogte van de windturbine, vermeerderd met 1/3 maal de lengte van het rotorblad.

Deze voorwaarden wordt ook in de overige bestemmingen opgenomen, die een windmolen en/of windturbine mogelijk maken.