direct naar inhoud van 4.9 Archeologie
Plan: Rivierenbuurt 2013
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0248ERivierenbrt-50VA

4.9 Archeologie

Gemeenten hebben de taak om bij vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met aanwezige en te verwachten archeologische waarden (Monumentenwet 1988, artikel 38a). Voor het gehele grondgebied van Den Haag heeft de gemeente een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart (AWVK) opgesteld. In de Beleidsnota Archeologie 2011-2020 geeft de gemeente aan hoe de gemeente zorg wil dragen voor de archeologische sporen en resten in de Haagse ondergrond. In dit hoofdstuk wordt toegelicht hoe het gemeentelijk archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan Rivierenbuurt 2013.

4.9.1 Gemeentelijk beleid

Op de gemeentedekkende AWVK komen drie eenheden voor waaraan de gemeente beleid heeft gekoppeld:

  • 1. Terreinen met een archeologische waarde, dat wil zeggen: terreinen waarvan is vastgesteld dat er zich belangrijke archeologische sporen en resten bevinden. In het kader van de archeologische monumentenzorg stelt de gemeente hier voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten dieper dan 50 cm onder maaiveld;
  • 2. Gebieden waar archeologische resten en sporen kunnen worden verwacht (op basis van de bodemopbouw en/of historische kaarten). Bij activiteiten met een bodemverstoring groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm onder maaiveld stelt de gemeente - als daartoe aanleiding bestaat - hier voorwaarden voor onderzoek en bescherming van mogelijk aanwezige sporen en resten;
  • 3. Gebieden waar geen archeologische sporen/resten (meer) worden verwacht. Hier verbindt de gemeente op het gebied van de archeologie geen voorwaarden aan bodemverstorende activiteiten.

Van initiatiefnemers van activiteiten met bodemverstoringen in zones met een archeologische waarde of verwachting wordt in het kader van vergunningverlening gevraagd om de archeologische waarde van het terrein dat door de bodemingreep verstoord wordt in voldoende mate vast te stellen. In gebieden waarvan de archeologische waarde al is vastgesteld wordt ook gekeken naar de mate van bedreiging van de archeologische waarden door het bouwplan. Als blijkt dat er sprake is van een bedreiging van behoudenswaardige archeologische resten, kunnen aan de uitvoering van de geplande bodemingreep voorwaarden worden verbonden, zoals:

  • technische aanpassingen zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden, te documenteren en veilig te stellen;
  • de activiteit die tot de bodemverstoring leidt, archeologisch te laten begeleiden.

In alle gevallen blijft de archeologische meldingsplicht van kracht (art. 53, Monumentenwet 1988). Dit houdt in dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. De meldingsplicht staat op zichzelf, en is niet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan.

De afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer verricht namens het bevoegd gezag de taken en besluitvorming inzake de archeologische monumentenzorg.

De kosten van vooronderzoek en indien noodzakelijk opgraving of begeleiding zijn voor de initiatiefnemer. Alle archeologische werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd door een erkende archeologische partij.

4.9.2 Archeologische waarden in het plangebied

Het bestemmingsplangebied ligt volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk in de laag gelegen strandvlakte tussen de strandwallen van Den Haag in het westen en de strandwallen van Voorburg in het oosten. De strandvlakte bestaat uit klei waarop later veen is ontstaan. Het was een van oorsprong drassig gebied, waar bewoning uiterst moeizaam zal zijn geweest. Rond 500 v. Chr. vonden inbraken van de zee plaats, waarbij het water diepe gaten in het veenlandschap sloeg. Daardoor ontstond een getijdengebied met getijdengeulen. Een van deze geulen was de Gantel. Doordat het water nu beter afgevoerd kon worden, werden hoger gelegen delen van het veengebied droger. Uit onderzoeken op andere plaatsen in de strandvlakte is bekend dat er in die tijd, de IJzertijd, bewoning op de droogste delen van het veen mogelijk was. Op de klei die door de Gantel in de strandvlakte werd afgezet en op de oeverwallen van de Gantelgeulen kunnen ook bewoningssporen uit de Romeinse periode worden verwacht. In die tijd werden de vruchtbare kleigebieden ontwaterd en verkaveld. In de tweede eeuw bouwden de Romeinen militaire steunpunten op de strandwallen als onderdeel van de verdedigingslinie langs de grens, zoals de forten bij Ockenburg en aan de Scheveningseweg. Op de meest oostelijke strandwal lag ter hoogte van Voorburg Forum Hadriani, het bestuurlijk en economische centrum van de regio. Deze militaire en economische centra waren door een wegennet met elkaar verbonden. De wegen liepen over de strandwallen, maar aangenomen wordt dat er ook haaks op de strandwallen – mogelijk ook door het bestemmingsplangebied - een weg heeft gelopen tussen het militaire steunpunt aan de Scheveningseweg en Forum Hadriani. Hierdoor en vanwege de kans op het voorkomen van bewoningssporen in de top van het verdroogde veenpakket en op de Gantelklei heeft het plangebied een verwachting voor sporen van bewoning uit de pre- en vroeghistorische perioden.

Voor de periode vroege tot late middeleeuwen heeft het plangebied geen archeologische verwachting. De zee kreeg in die periode weer greep op de strandvlakte, het gebied was te drassig voor bewoning. Vanaf de late middeleeuwen tot en met de nieuwe tijd is er wel een archeologische verwachting. In de 15de en 16de eeuw bestond het noordelijke deel van het plangebied uit weilanden die behoorden tot het vrouwenklooster Sinte Maria in Galilea. Na verloop van tijd werden de weiden opgehoogd en geschikt gemaakt als moestuinen. Particuliere bezitters daarvan gingen er geleidelijk toe over om een woonhuis op hun tuin te bouwen. De eerste huizen werden in de 16de eeuw gebouwd. De Zuid-Oost Singelsgracht werd in 1617 gegraven en vormde vanaf dat moment de zuidoostelijke stadsgrens. Direct ten noorden van het plangebied werden in het begin van de 17de eeuw ook de Nieuwe Haven en de Ammunitiehaven aangelegd. In die tijd bepaalden café's, logementen en prostitutie het straatbeeld. Aan het begin van de 19de eeuw werden de havens (ten noorden van het plangebied) gedempt, waarna de stadsuitbreiding langzaam op gang kwam. De eerste huizen ten zuiden van de Zuid-Oost Singelsgracht verschenen aan de Boomsluiterskade en de Maastraat. Als één van de eerste industrieën in de stad vestigde de metaalpletterij Enthoven & Co zich in 1824 aan de Pletterijkade. De fabriek werd in 1906 afgebroken. Vanaf 1910 wordt ook het zuidelijke deel van de Rivierenbuurt in snel tempo bebouwd.

Vanwege bovenstaande heeft het plangebied een archeologische verwachting, met uitzondering van enkele gebieden waarvan vaststaat dat de bodem zodanig is verstoord dat zich hier geen archeologische resten in de bodem meer bevinden:

  • Een gedeelte van het gebied tussen de Hekkelaan, Nieuwe Haven, Ammunitiehaven en de Zwarteweg;
  • Een gedeelte van het gebied tussen de Boomsluiterskade, Pletterijstraat, Adriaan Vlackstraat en Maasstraat;
  • De Zuid-Oost Singelsgracht;
  • Een deel van de Weteringkade tussen het Spui en de Lekstraat;
  • Een deel van het gebied tussen het Spaarneplein, Dintelstraat, Zwetstraat en Spaarnestraat.

De delen van het plangebied waarvoor een archeologische verwachting geldt zijn op de plankaart aangegeven met een dubbelbestemming “Waarde – Archeologie ”. Voor deze gebieden is een aanlegvergunningenstelsel van kracht. In paragraaf 5.3 wordt toegelicht hoe de archeologische waarden in het bestemmingsplan worden beschermd. Zie ook de 'Archeologische kaart Den Haag'.