Plan: | Rotterdamsebaan |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0235ZRotterdambn-50VA |
Het plangebied doorsnijdt volgens de Nieuwe Geologische kaart van Den Haag en Rijswijk van knooppunt Ypenburg tot aan het Mercuriusplein achtereenvolgens:
Deze indeling in drie zones komt terug in de verdere beschrijving van het plangebied.
Geologie algemeen
Strandwallen zijn grofweg evenwijdig aan de kustlijn gelegen zandruggen die enige duizenden jaren voor Christus door natuurlijke processen zijn gevormd. De lage gebieden tussen deze ruggen worden strandvlaktes genoemd. De hooggelegen strandwallen en daarop afgezette duinen kwamen tot ontwikkeling doordat in de kustzone zoveel zand door de zee werd afgezet in de strandvlakte dat hoogtes ontstonden die niet meer iedere vloed overspoelden. Hierdoor kon het zand opdrogen en verstuiven. Het fijne zand zette zich verder landinwaarts af en vormde kleinere en grote duinen. Dit gebeurde ook in het plangebied. Doordat de strandwallen de ontwatering van het achter de strandwal gelegen gebied belemmerde kwam veenvorming op gang. Het veen ontwikkelde zich het eerst op de laagstgelegen, meest drassige delen van de strandvlaktes en groeide tegen de duinen en strandwallen op. De hoger gelegen duinen en strandwallen bleven altijd boven het veen uitsteken. Rond 500 voor Christus brak de zee door en ontstond er achter de strandwal een wijd vertakt getijdegeulengebied. De hoofdgeul is bekend als de Gantel. Vanuit het getijdegeulenstelsel werd een deel van het veen opgeruimd en klei afgezet. Dit gebeurde ook in de lagergelegen delen van de Vlietzone en strandvlakten tussen de strandwal van Den Haag en Leidschendam-Voorburg en Rijswijk. Op de plaatsen waar geen klei werd afgezet ging de veenvorming door. Uiteindelijk heeft het veen de kleiafzettingen overgroeid en volledig afgedekt. Het veen werd in de loop van de middeleeuwen ontgonnen.
Vlietzone
Bewoningsmogelijkheden in de Haagse regio ontstonden nadat de strandwallen waren gevormd. Dit waren droge plekken, met aan de ene kant de zee, en aan de andere kant het veengebied. De vroegste bewoning in de regio bevond zich op de strandwal en enkele van de geïsoleerde duinen daarachter en dateert uit het laat neolithicum, rond 3800 v. Chr.
Door de veenontwikkeling was er in het lagergelegen achterland vanaf de late bronstijd (+/- 1200 v. Chr.) tot de midden-ijzertijd (+/- 500 v. Chr.) geen bewoning in het gebied mogelijk. Het was een drassig moerassig gebied. Na de doorbraak van de zee en het ontstaan van getijdegeulenstelsel van de Gantel werd het gebied geleidelijk weer bewoonbaar doordat het gebied weer kon ontwateren. Veel bewoningssporen uit de late ijzertijd en Romeinse tijd hangen samen met het geulensysteem en de afzettingen daarvan. In de Romeinse tijd maakte de Vlietzone deel uit van een grootschalig cultuurlandschap, dat waarschijnlijk deels was vormgegeven door de Romeinen of met Romeinse kennis (o.a. zaken als de infrastructuur, verkavelingspatronen, verdedigingswerken), maar voor een belangrijk deel in gebruik door de inheemse bevolking, de Cananefaten. Rond het eind van de derde eeuw na Christus lijkt de bevolking uit het gebied te vertrekken. Er zijn in ieder geval geen aanwijzingen voor bewoning vanaf dan tot in de vroege middeleeuwen.
Waarschijnlijk zijn rond 1000 na Chr. de veengebieden ontgonnen. Rond de 15de eeuw ontstonden de polders. Door oxidatie van het veen (inklinking) kwam het land steeds lager te liggen en werd het weer natter. De afwatering via de gegraven sloten en de stroompjes op de Vliet alleen was niet meer genoeg. Er moesten dijken worden aangelegd en door middel van uitlaatsluisjes en later ook bemaling met molens werd het water buiten de polder geloosd.
Het plangebied doorsnijdt de Hoge Broekpolder en de Tedingerbroekpolder. Deze polders werden afgewaterd via onder andere de Molensloot en Bovenwetering, die beide voor een deel nog aanwezig zijn. Zij worden van elkaar gescheiden door de Postenkade. Dit is een oude veendijk, waarvan uit historische bronnen bekend is dat daar in de 13de eeuw al de ambachtsgrens (bestuurlijke grens) lag.
Rond de 16de en 17de eeuw ontstond een reeks buitenplaatsen aan de oever van de Vliet, te weten Vredenoord, Drievliet, Zeerust, Zuiderburch, Overburch, Leeuwenbergh, Den Hoonaert, Nabij en Visvliet. Ook verder van de Vliet gelegen kwamen enkele landgoederen voor, zoals Ypenburg, Zuidwijck en Delfvliet. Mogelijk waren dit voortzettingen van oudere boerderijplaatsen.
Aan de Vliet is in de 20ste eeuw de bebouwing geïntensiveerd en zijn enkele buitenplaatsen verloren gegaan. In het plangebied zijn alleen Zeerust en Vredenoord bewaard gebleven. Het achterland is relatief ongeschonden de 20ste eeuw doorgekomen. Een grote ingreep is de aanleg van het golfterrein geweest. Het golfterrein is voor de aanleg gedeeltelijk archeologisch onderzocht, hierbij is de inheems-Romeinse nederzetting Leidschendam Leeuwenbergh gevonden. Het booronderzoek in het kader van de plannen voor Rotterdamsebaan heeft aangetoond dat in de rest van het golfterrein de bodemopbouw eigenlijk alleen ter plaatse van de waterpartijen verstoord is, maar voor het overige goed behouden is.
Voorburg-west
Op de strandwal, ter plaatse van de landgoederen Arentsburgh en Hoekenburg en onder een deel van het Diaconessenziekenhuis, bevond zich in de Romeinse tijd de stad Forum Hadriani. Bij opgravingen van deze stad zijn ook sporen en vondsten uit eerder perioden aangetroffen. Er zijn aanwijzingen dat de strandwal ook al in het neolithicum bewoning heeft gekend. De Romeinse stad lag aan het zogenaamde kanaal van Corbulo dat de Maas met de Rijn verbond en in 47 na Chr. door het Romeinse leger is aangelegd.
Op de strandwal van Leidschendam-Voorburg en Rijswijk ontstonden in de 16de en 17de eeuw buitenplaatsen en landgoederen. Of deze ook vroegere wortels hadden in de vorm van boerderijen is niet bekend. Pas in de 20ste eeuw is de woonwijk Voorburg-West gebouwd langs de oude weg Rijswijk-Voorburg-Leidschendam (de huidige Prinses Mariannelaan). De landgoederen zijn grotendeels als groengebieden bewaard gebleven.
Binckhorst
Rond het midden van de twaalfde eeuw, in de late middeleeuwen, is de Trekvliet gegraven als verbinding tussen de Vliet en het Spui. Aan het begin van diezelfde eeuw is het kasteel De Binckhorst gebouwd. Dit kasteel heeft zijn naam gegeven aan de polder waarin het staat. Ten noordwesten van de vroegere Bovenkade, die ongeveer ter hoogte van de Mercuriusweg liep, bevond zich de Veenpolder. In de 19de eeuw zijn de Binckhorstpolder en Veenpolder samengevoegd.
Eeuwenlang bleven de polders als agrarisch gebied in gebruik. Pas aan het begin van de 20ste eeuw werden de eerste plannen gemaakt het gebied te ontwikkelen als industriegebied. Hoewel in de aanleg van de Binckhorsthaven in de jaren dertig aangevangen is, is het industriegebied De Binckhorst pas na de Tweede Wereldoorlog tot bloei gekomen en de meeste bebouwing gerealiseerd. Het industriegebied is niet goed aangesloten op de stad en het Rijkswegennet. De (spoor)infrastructuur en de Trekvliet sluiten De Binckhorst af van het overig stedelijk gebied. In 1949 presenteert Dudok een plan voor een rechtstreekse aansluiting van de Binckhorst op het centrum en de snelwegen. Dit wordt niet gerealiseerd, alleen lokale verbindingen met Voorburg en het Laakkwartier worden verbeterd. In 1985 wordt met de realisatie van de Utrechtsebaan de Binckhorst op het landelijke wegennet aangesloten.