Plan: | Wateringse Binnentuinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0203BWateringBin-50VA |
De gemeente Den Haag draagt sinds 1982 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het Rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het archeologie beleid van de gemeente is er op gericht:
Voor het uitvoeren van het archeologisch beleid, voor het ontwikkelen van nieuw beleid dienaangaande en voor het nemen van beslissingen aangaande beheer en behoud van archeologische waarden hebben Burgemeester en wethouders de Afdeling Archeologie van de Dienst Stadsbeheer gemandateerd.
Het huidige archeologische beleid is verwoord in de gemeentelijke beleidsnota Archeologie 2000-2005. Een nieuwe beleidsnota zal zijn geënt op de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), als onderdeel van de gewijzigde Monumentenwet 1988. Deze wet is per 1 september 2007 in werking getreden en kent enkele nieuwe elementen.
Een nieuw element is de bepaling dat “de verstoorder betaalt”: initiatiefnemers van projecten die schade aan archeologische waarden zullen veroorzaken zijn verantwoordelijk voor de kosten van het noodzakelijk archeologisch onderzoek. Daarnaast legt deze wet ook de verplichting op om in nieuwe bestemmingsplannen en bij wijziging van bestaande bestemmingsplannen met de archeologische waarden rekening te houden.
In het kader van deze wet is een Archeologische Waarden- en Verwachtingenkaart opgesteld. Deze zal een plaats krijgen in het gemeentelijke beleid en zal worden opgenomen in de gemeentelijke Monumentenverordening.
De Haagse bodem is rijk aan archeologische waarden. Veel daarvan zijn echter nog niet of maar zeer ten dele bekend. Bij gebieden waar de waarden niet bekend zijn, maar waar de bodemopbouw de aanwezigheid van archeologische waarden mogelijk maakt, wordt gesproken van een archeologische verwachting. Indien in een in voorbereiding zijnde bestemmingsplan gebieden met archeologische waarden en/of verwachtingen aanwezig zijn, zoals het onderhavige, dan staan deze gebieden aangegeven op de plankaart binnen de aanduiding “ waarde Archeologie II”. Voor werkzaamheden die daar de grond roeren, geen bouwwerken zijnde, is een aanlegvergunning noodzakelijk, zoals aangegeven in de voorschriften van het bestemmingsplan. Dat geldt eveneens voor roeren van grond in het kader van een bouwvergunning. Bij bouwvergunningvrije bouwwerken, waarbij de grond geroerd wordt, geldt de verplichting van het hebben van een aanlegvergunning. Voor beide geldt overigens een vrijstelling als het te bebouwen of te verstoren oppervlak minder dan 50 m2 bedraagt.
Initiatiefnemers dienen bij de aanvraag van bovengenoemde aanlegvergunning of bouwvergunning een rapport te overleggen. Daarin moet de daadwerkelijke archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord zijn vastgesteld.
Het vaststellen van de daadwerkelijke archeologische waarde vindt binnen de archeologische monumentenzorg gefaseerd plaats. Na een bureauonderzoek kan het nodig zijn een archeologische inventarisatie in het veld uit te voeren. De resultaten van de inventarisatie kunnen vervolgens leiden tot een aanvullend archeologisch onderzoek, bijvoorbeeld in de vorm van proefputten of proefsleuven. De resultaten van laatstgenoemd onderzoek vormen het uitgangspunt bij de keuze om een vindplaats te behouden, op te graven, waarnemingen uit te voeren tijdens het bouwproject of geen verdere stappen te ondernemen. Voor zover deze stappen gevolgd moeten worden, dienen deze in dat rapport opgenomen te worden met vermelding van de resultaten. Teneinde onnodige procedures te vermijden wordt initiatienemer verzocht vooraf contact op te nemen met de Afdeling Archeologie van de gemeente.
Uitvoering van archeologisch (voor)onderzoek is in Nederland voorbehouden aan daarvoor vergunninghoudende bedrijven of instanties. De Afdeling Archeologie is daar één van.