Plan: | Wateringse Binnentuinen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0518.BP0203BWateringBin-50VA |
De gebiedsbescherming van bijzondere natuurgebieden (Natura 2000-gebieden, beschermde natuurmonumenten) is geregeld in de herziene Natuurbeschermingswet 1998. In oktober 2005 is deze wet in werking getreden. In januari 2006 is de formele aanwijzingsprocedure van Natura 2000-gebieden gestart. Na deze aanwijzing is daarmee de gebiedsbescherming uit de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet. Daarmee vervalt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn in Nederland.
In Den Haag hebben we te maken met de Natura 2000-gebieden: Meijendel en Berkheide (incl. Harstenhoek, Oostduinen en Vlakte van Waalsdorp), Westduinpark (incl. Bosjes van Poot) en Wapendal alsmede Solleveld (incl. landgoed Ockenburgh, Hyacintenbos, van Leydenhof en Westduinen).
Indien ontwikkelingen en activiteiten in het plangebied een significant negatief effect kunnen hebben op een Natura2000-gebied, dient een habitattoets uitgevoerd te worden.
Het bestemmingsplangebied maakt geen deel uit van en ligt niet nabij een Natura 2000-gebied.
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. De Flora- en Faunawet legt een zorgplicht op voor alle dieren en planten in Nederland. Dit betekent dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in Nederland voorkomende soorten. Die zorg bestaat bijvoorbeeld uit het niet onnodig verontrusten van dieren, onder meer door de wijze en het tijdstip van werken (rekening houden met het voortplantingsseizoen en met winterverblijfplaatsen). Daarnaast legt de Flora- en Faunawet een beschermingsplicht op voor een groot aantal met name genoemde soorten. De wet bevat verbodsbepalingen voor het verwijderen van beschermde plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen van beschermde diersoorten en het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort. Voor de algemene, beschermde soorten geldt sinds februari 2005 bij ruimtelijke ontwikkelingen een algemene vrijstelling. Er blijven echter nog veel soorten over die strenger beschermd zijn en waarmee men bij een groot deel van de ruimtelijke ingrepen te maken krijgt (zoals vleermuizen, vogels, eekhoorn, rugstreeppad). Voor deze soorten dient onder bepaalde voorwaarden een ontheffing aangevraagd te worden.
In het bestemmingsplangebied zijn diverse soorten van de lichtste beschermingscategorie te verwachten, zoals de egel. Hiervoor geldt een algemene vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Er zijn geen waarnemingen van soorten van de middelste of zwaarste beschermingscategorie bekend. Wel worden er vleermuizen en broedende vogels verwacht in het hele bestemmingsplangebied en in het bijzonder in de delen die tevens tot de Stedelijke Groene Hoofdstructuur en de Stedelijke Ecologische Hoofdstructuur behoren. Wanneer er ruimtelijke ingrepen in het bestemmingsplangebied plaats zullen vinden, dient vooraf een flora- en faunaonderzoek uitgevoerd te worden. Bij verstoring van soorten uit de middelste en zwaarste beschermingscategorie dient een ontheffing ingevolge de Flora- en faunawet aangevraagd te worden bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze ontheffing is aangevraagd en op 11 januari 2006 door het Ministerie verleend.
Voor broedende vogels wordt geen ontheffing verleend; er dient gewacht te worden met de werkzaamheden totdat alle jongen het nest definitief verlaten hebben. Als in de toekomst activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode, geldt voor soorten van de middelste beschermingscategorie een vrijstelling.
De grote groengebieden vallen onder de werking van de Boswet. Dit betekent dat duurzame instandhouding van het bos is verzekerd en wat bos is ook bos moet blijven. Financiële tegemoetkomingen (subsidies) van Rijk en Provincie zijn mogelijk.
Bescherming vindt plaats door middel van een meldings- en herplantplicht. Voorafgaand aan een velling geldt de meldingsplicht. Het areaal bos per locatie mag niet afnemen. Gevelde opstanden moeten daarom binnen drie jaar worden herplant of natuurlijk verjongd, waardoor de duurzaamheid gehandhaafd blijft. Voor dunningen is de meldings- en herplantplicht niet van toepassing.
In het bestemmingsplangebied liggen geen grote groengebieden waarop de Boswet van toepassing is.
Volgens de gemeentelijke Bomenverordening 2005 is voor het kappen van bomen een vergunning of een ontheffing nodig. Door deze verordening kunnen belangen zorgvuldig worden afgewogen voordat een kapvergunning of een ontheffing wordt afgegeven dan wel geweigerd. In de Bomenverordening is een mogelijkheid opgenomen monumentale bomen aan te wijzen.
Er zijn geen monumentale bomen die op de 'Lijst monumentale bomen in Den Haag' zijn opgenomen in het bestemmingsplangebied aanwezig.