direct naar inhoud van Artikel 12 Wonen
Plan: Bezuidenhout - West
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0518.BP0182GBezuidenW-70OH

Artikel 12 Wonen

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. wonen;
  • b. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep of een aan huis verbonden bedrijf;


en ter plaatse van de aanduiding:

  • c. 'bedrijf' tevens voor bedrijfsmatige activiteiten behorend tot categorie A van bijgevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten functiemenging op de begane grond;
  • d. 'detailhandel' tevens voor detailhandel op de begane grond;
  • e. 'garage' uitsluitend gebruik ten behoeve van garageboxen;
  • f. 'horeca' tevens voor horeca in de categorieën I en II van de staat van horeca-inrichtingen op de bovenste verdieping;
  • g. 'kantoor' tevens voor kantoren;
  • h. 'nutsvoorziening' tevens voor nutsvoorzieningen;
  • i. 'onderdoorgang' op het maaiveld tevens het gebruik zoals vastgelegd in de in artikel 11 opgenomen bestemmingsomschrijving.

één en ander met de daarbij behorende hoofdgebouwen, aan- en bijgebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde, wegen, groen, water, tuinen en overige voorzieningen.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Algemeen
  • a. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag tot een hoogte van 3 meter niet worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen garageboxen worden gebouwd.

12.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. op het dakvlak van het hoofdgebouw dat op de plankaart is aangeduid met ‘specifieke bouwaanduiding - dakopbouw’ mogen een extra bouwlaag en terras gebouwd worden onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de oppervlakte van de extra bouwlaag mag niet meer bedragen dan het, voor het desbetreffende gebouw in de als bijlage bij de regels opgenomen Tabel dakopbouwen aangegeven, percentage van het dakoppervlak van het desbetreffende hoofdgebouw;
    • 2. het maximale volume van de extra bouwlaag mag niet meer bedragen dan de op grond van het percentage als bedoeld onder 1 bepaalde oppervlakte vermenigvuldigd met de maximale gemiddelde hoogte van 3,5 m;
    • 3. bij de bepaling van het dakoppervlak als bedoeld onder 1 wordt het oppervlak van dakkapellen, erkers, uitbouwen e.d. niet meegenomen;
  • d. de diepte van aan- en uitbouwen vanaf de gevel van het hoofdgebouw waaraan ze gebouwd worden mag niet meer dan 3 meter bedragen;
  • e. de bouwhoogte van aan-, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw met niet meer dan 0,25 m overschrijden;
  • f. de bouwhoogte van gebouwen mag, voorzover gelegen binnen het bouwvlak, niet meer bedragen dan op de plankaart is aangeduid;
  • g. de hoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • h. de maximum oppervlakte aan aan-, uit en bijgebouwen mag buiten het bouwvlak niet meer dan 30 m2 en niet meer dan 50% van het erf van een bouwperceel bedragen.

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal:
    • 1. voor overkappingen 3 meter;
    • 2. voor vlaggenmasten 6 meter;
    • 3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzover gelegen achter de rooilijn en het verlengde daarvan, 2 meter;
    • 4. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voorzover gelegen voor de voorgevelrooilijn en het verlengde daarvan, 1 meter.
12.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in verband met de bezonning en om reden van de stedenbouwkundige inpasbaarheid nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en de opbouw van het volume van de dakopbouw. De nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van:

  • a. de situering van de extra bouwlaag in verband met onevenredige schaduwhinder:
    • 1. deze dient zodanig te zijn, dat de (het) perce(e)l(en) aan de overzijde van de straat gelegen, blijkens een daartoe door de aanvrager ingesteld onderzoek, geen onevenredige schaduwhinder ondervind(t)(en). Er is sprake van een onevenredige schaduwhinder, indien als gevolg van de plaatsing van de extra bouwlaag tenminste twee mogelijke bezonningsuren per dag in de periode 19 februari - 21 oktober bij een zonhoogte van meer dan 10° niet zijn gewaarborgd;
    • 2. aan de achterzijde van het gebouw, waarop de extra bouwlaag zal worden geplaatst, dient deze zodanig te zijn, dat de aangrenzende percelen en/of aan de achterzijde gelegen percelen en de daarbij behorende tuinen geen onevenredige schaduwhinder als gevolg van de extra bouwlaag ondervinden;
  • b. het behoud van het aanwezige stedenbouwkundig ensemble: Hiervan zal sprake zijn indien aanwezige straatwanden (vrijwel) identiek zijn en daardoor een collectieve stedenbouwkundige samenhang vertonen. De nadere eisen kunnen worden gesteld ten opzichte van de situering en/of opbouw van het bouwvolume;
  • c. het waarborgen van de identieke situering en opbouw van het bouwvolume binnen het desbetreffende woonblok waarop de extra bouwlaag geplaatst zal worden.