Plan: | Binnenstad Oost |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0513.0900BPBinnoost-DF01 |
In deze paragraaf is de planologische haalbaarheid van het conserverende bestemmingsplan in het kader van de natuurwetgeving onderzocht. Hierbij is beoordeeld of er effecten kunnen optreden op beschermde soorten en/of beschermde gebieden. De resultaten zijn in dit hoofdstuk beschreven. De volgende bronnen zijn geraadpleegd:
Om natuurwaarden in Nederland te beschermen geldt een drietal landelijke wetten:
Deze wetgeving is voor een deel verwerkt in provinciaal beleid, te weten: Structuurvisie Zuid-Holland 2020; natuurbeheerplan 2012 en Provinciaal Compensatiebeginsel 1997.
De handreiking bestemmingsplan en natuurwetgeving (EL&I, 2007) geeft aan dat: “gemeenten op grond van de Wro rekening moeten houden met een goede ruimtelijke ordening. Dat betekent onder meer op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel doorwerking van het nationaal en provinciaal natuurbeleid en rekening houden met aanpalende wetgeving op grond van de uitvoerbaarheid van plannen (art. 9 Besluit ruimtelijke ordening)”.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling dient middels een quickscan (combinatie van bureauonderzoek en één veldbezoek) te worden vastgesteld of het voornemen redelijkerwijs uitvoerbaar is, en:
Indien deze beschermde natuurwaarden niet worden aangetast, wordt de ruimtelijke ontwikkeling conform de eerder genoemde regelgeving toelaatbaar geacht. In dat geval dient nog wel rekening te worden gehouden met de algemeen geldende zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en faunawet. De zorgplicht bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora of fauna veroorzaakt, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken. De zorgplicht kan gezien worden als algemene fatsoenseis die voor iedereen geldt.
Indien effecten in het kader van de natuurwetgeving wel optreden geldt het volgende:
Soortbescherming
Omdat het een conserverend bestemmingsplan betreft en er geen sprake is van een ruimtelijk ontwikkeling, is voor deze literatuurstudie geen veldbezoek aan het plangebied gebracht, ook zijn de verspreidingsgegevens van beschermde soorten niet bestudeerd. Door het conserverende karakter van het plan, waarin geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, worden geen effecten verwacht op mogelijk aanwezige beschermde soorten en is een overtreding van de Flora- en faunawet door het vaststellen van het plan uit te sluiten.
Een aantal beschermde soorten, zoals broedvogels (gierzwaluw en huismus) en vleermuizen (vooral gewone dwergvleermuis) is zeker in het plangebied aanwezig. Bij alle ruimtelijke ontwikkelingen in de toekomst moet hiermee altijd rekening worden gehouden. Dit geldt ook voor ontwikkelingen die mogelijk zijn binnen het conserverende plan. Daarbij moet in acht worden genomen dat ook kleine ruimtelijke wijzigingen zoals: slopen, bouwen, kappen en snoeien van groen, plaatsen van straatverlichting en profielwijziging van watergangen een overtreding van de natuurwetgeving kunnen betekenen (veelal Flora- en faunawet). In dergelijke gevallen moet door de initiatiefnemer altijd een natuurtoets worden uitgevoerd voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning.
Gebiedsbescherming
Op basis van literatuuronderzoek is bepaald of het plangebied zich in (de nabijheid van) een Natura 2000-gebied bevindt, danwel in een Beschermd Natuurmonument. Tevens is bepaald of het plangebied binnen de groene gebieden van de Provinciale Structuurvisie (EHS, weidevogelgebied) is gelegen.
In de directe nabijheid van de locatie is een Natura2000-gebied aanwezig. Het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein ligt op circa 2 kilometer van het plangebied. De vogelsoorten die zijn aangewezen voor dit beschermde gebied foerageren op grasland en in sloten en rusten op plassen en weilanden. Er is geen geschikt habitat aanwezig voor deze soorten in het plangebied en het bestemmingsplan is conserverend van aard, waardoor een extern effect niet mogelijk is. Vanwege de ligging buiten het Natura 2000-gebied zijn directe effecten op het gebied ook uitgesloten. Bij dit conserverende plan hoeft geen rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet 1998.
Figuur 14a: Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en Natura 2000 in de omgeving van het plangebied bron: www.pzh.nl
Delen van de Hollandse IJssel maken onderdeel uit van het plangebied. De Hollandse IJssel is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Deze bestemming moet worden opgenomen in het bestemmingsplan Centrum-Oost. Omdat het bestemmingsplan conserverend is, zijn geen effecten mogelijk op de EHS. De huidige situatie blijft gehandhaafd. Nieuwe ontwikkelingen op de oever of in het water moeten getoetst worden aan de doelstellingen van de EHS.
Andere provinciale beschermde gebieden, zoals weidevogelgebied is niet aanwezig nabij het plangebied. Een effect kan worden uitgesloten.
Omdat geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden binnen het conserverende bestemmingsplan is schade aan door Flora- en faunawet beschermde soorten niet mogelijk door het plan, omdat er ruimtelijk niets veranderd. Door het conserverende karakter van het plan en het habitat in het plangebied zijn ook geen effecten op beschermde gebieden mogelijk. Samengevat zijn er vanuit de discipline ecologie geen planologische bezwaren tegen het conserverende plan 'Binnenstad-Oost'.
Bij alle nieuwe ontwikkelingen, ook diegenen die mogelijk zijn binnen het conserverende plan moet echter rekening worden gehouden met de Flora- en faunawet. Initiatiefnemers moeten een natuurtoets uitvoeren voorafgaand aan de aanvraag van een omgevingsvergunning. Vooral bij sloopmeldingen, renovatie en nieuwbouw moet de gemeente beoordelen of beschermde soorten (met name vogels, vleermuizen, muurplanten) geschaad kunnen worden.
Bij ontwikkelingen langs de Hollandse IJssel moet rekening worden gehouden met de doelstellingen van de EHS die voor dit water gelden.