direct naar inhoud van 4.6 Flora en fauna
Plan: Oostpolder
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0513.0600oostpolder-DF02

4.6 Flora en fauna

Wettelijk kader

De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland geregeld in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet.

Soortenbescherming

Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het 'nee, tenzij'-principe. Alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten zijn in principe verboden, maar er kunnen vrijstellingen en ontheffingen worden verleend van de verbodsbepalingen. Het toetsingskader voor deze vrijstellingen is geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur, de AMvB artikel 75.

Er bestaan drie beschermingsregimes voor drie verschillende groepen van beschermde soorten. Voor de algemeen beschermde soorten (tabel 1) geldt een algemene vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen. Ook voor de overige beschermde soorten (tabel 2) is vrijstelling mogelijk, mits wordt gewerkt volgens een goedgekeurde gedragscode. Voor strikt beschermde soorten (tabel 3) kan enkel ontheffing worden verleend na een uitgebreide toetsing.

Gebiedsbescherming

Door middel van gebiedsbescherming wordt een beschermingskader geboden voor de flora en fauna binnen aangewezen beschermde gebieden. Hieronder vallen de speciale beschermingszones volgens de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, gebieden die deel uitmaken van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), beschermde natuurmonumenten en staatsnatuurmonumenten. Een belangrijk onderdeel van de Natuurbeschermingswet is dat er geen vergunning gegeven mag worden voor handelingen of projecten die schadelijk kunnen zijn voor de kwaliteit van de habitats van soorten, waarvoor een gebied is aangewezen. Wanneer niet op voorhand uitgesloten kan worden dat er schadelijke effecten kunnen optreden, dan dient de initiatiefnemer een 'passende beoordeling' te maken. Dat betekent een onderzoek naar alle aspecten van het project en welke gevolgen die kunnen hebben voor datgene wat bescherming geniet.

Situatie plangebied

Ten behoeve van de ontwikkeling van het Waterrijk Polderpark heeft Grontmij, in opdracht van de gemeente in het eerste en tweede kwartaal van 2006 een natuuronderzoek uitgevoerd. In 2010 is aanvullend onderzoek uitgevoerd om te bepalen welke soorten voor (kunnen) komen in de Oostpolder. Binnen de Oostpolder zijn diverse beschermde planten (Dotterbloem en Zwanenbloem) en een Rode Lijstsoort (Krabbenscheer) aangetroffen. Daarnaast waren er dotterbloemhooilanden aanwezig in het zuidoostelijke deelgebied en het middengebied. Dit zijn botanisch hooggewaardeerde plantengemeenschappen. Het lijkt erop dat deze bij de aanleg van het sportpark Donk verdwenen zijn, net als de krabbenscheervegetatie. Het gebied is daarnaast van belang als leefgebied voor weidevogels (waaronder de Rode Lijstsoorten Tureluur, Watersnip en Grutto) en watervogels (Slobeend en Zomertaling) en als leefgebied voor de beschermde vissoorten Bittervoorn (tevens Rode Lijst) en Kleine modderkruiper en de Rode Lijstsoorten Vetje en Kroeskarper. Het wordt verwacht dat diverse algemeen beschermde zoogdiersoorten voorkomen in de Oostpolder. Het voorkomen van de streng beschermde Waterspitsmuis langs de noordrand van het plangebied is aangetoond. De polder vormt ook geschikt leefgebied voor algemeen beschermde amfibieën. De streng beschermde Rugstreeppad komt niet voor. Tijdens het veldbezoek in 2010 is wel de streng beschermde ringslang aangetroffen. De streng beschermde libelle Groene Glazenmaker is in het verleden één keer waargenomen, maar zijn waardplant Krabbenscheer komt niet voor in het plangebied. Daarom mag aangenomen worden dat de Groene Glazenmaker zich niet voortplant in het plangebied. Of de streng beschermde Platte Schijfhoren (een zoetwaterslak) voorkomt, is nog in onderzoek.

In de Oostpolder zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. De geplande ingrepen vallen buiten de invloedssfeer van Natura2000-gebieden (voormalige Habitat- en Vogelrichtlijngebieden), ecologische hoofdstructuur of andere beschermde gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is 'Broekvelden-Vettenbroek & Polder Stein' dat zich op ongeveer vijf kilometer ten oosten van het plangebied bevindt. Over deze afstand is elke verstoring in het plangebied reeds opgegaan in de achtergrondverstoring, te meer omdat het plangebied van deze gebieden gescheiden wordt door de bebouwing van Gouda. Het dichtstbijzijnde EHS-gebied is de 'Verbindingszone bij Vijfde Tocht' en bevindt zich op circa 1,5 kilometer van het plangebied, daarvan gescheiden door de N456 en een polder.

Hierbuiten kent de provincie Zuid-Holland een compensatiebeginsel voor natuur en landschap. Een van de aspecten waarvoor het compensatiebeginsel geldt, zijn de biotopen van zogenoemde rode lijstsoorten en gebieden buiten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden. In het plangebied komen verschillende rode lijstsoorten voor. Voor de Oostpolder is het compensatiebeginsel dan ook van toepassing; in elk geval voor weidevogels is dit zeer relevant.

Ontheffing

Voor de streng beschermde inheemse diersoorten moet in het kader van de Flora- en Faunawet (eventueel) een ontheffing worden aangevraagd. Hiertoe wordt eerst onderzocht of de specifieke ingrepen die samenhangen met de ontwikkeling van het Waterrijk Polderpark effect hebben op de beschermde diersoorten. Een ontheffingsaanvraag voor de Kleine modderkruiper zal door de dienst regelingen van het ministerie van EL&I worden beoordeeld aan de hand van de zogenaamde lichte toets. De lichte toets kent het enkelvoudige criterium 'de ingreep mag de gunstige staat van instandhouding van de soort niet in gevaar brengen'. De ontheffingsaanvraag voor de Bittervoorn zal worden getoetst aan de zogenaamde uitgebreide toets. Dit houdt in dat behalve het bovengenoemde criterium aan het criterium 'er zijn geen alternatieven voor de ingreep mogelijk' en het criterium 'er wordt zorgvuldig gehandeld' zal worden getoetst.

In het voorjaar en de zomer van 2011 is een nadere inventarisatie naar het voorkomen van de beschermde soorten uitgevoerd. Daar waar mogelijk conflicten optreden tussen natuurlijke en recreatieve belangen, wordt door middel van het treffen van mitigerende maatregelen de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaatsen behouden. De te treffen maatregelen worden afgestemd op de specifieke eisen die de soorten aan hun leefgebied stellen. De nieuwe recreatieve functie wordt gecombineerd met de natuurlijke waarden in het gebied. Deze waarden staan de uitvoerbaarheid van de recreatieve functie niet in de weg. Op basis van deze kennis kan gesteld worden dat de herinrichting van een deel van de Oostpolder niet leidt tot een onwettige aantasting van het leefgebied van beschermde soorten.

Indien buiten het broedseizoen van vogels wordt gewerkt, worden voor deze soortgroep geen verbodsbepalingen overtreden. Het voorkomen van verstoring van broedvogels en vernietigen van nesten kan ook voorkomen worden door voor het broedseizoen te beginnen met werken en voor aanvang van de werkzaamheden het gebied ongeschikt te maken voor broedvogels. Voor vogels hoeft dan ook geen ontheffing aangevraagd te worden. Voor de overige aanwezige beschermde soorten, waaronder algemeen voorkomende amfibieën, planten en zoogdieren geldt een vrijstelling binnen de Flora- en faunawet voor ruimtelijke ontwikkelingen.

Mitigerende maatregelen en zorgvuldig handelen

Om toepassing te geven aan het provinciale compensatiebeginsel in verband met weidevogels en om overtreding van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet ten aanzien van vogels te voorkomen, worden diverse mitigerende maatregelen getroffen. Zo dient buiten het broedseizoen gewerkt te worden. Verder kan verstoring van broedvogels en vernietigen van nesten ook voorkomen worden door voor het broedseizoen te beginnen met werken en voor aanvang van de werkzaamheden het gebied ongeschikt te maken voor broedvogels. De werkzaamheden worden echter gestart na afloop van het broedseizoen (najaar 2011). Op percelen waar weidevogels (met name grutto) broeden, zullen geen grondwerkzaamheden plaatsvinden. Afhankelijk van de definitieve resultaten van de nog lopende weidevogelinventarisatie zullen, na het openstellen van het gebied, enkele wandel- en/of fietspaden gedurende het broedseizoen worden afgesloten. Hierbij wordt een verstoringsafstand van 200 meter gehanteerd. Voor het behoud van weidevogels is het verhogen van het waterpeil en het continueren van het agrarisch beheer cruciaal. Wel is extensivering en uitgesteld maaibeheer noodzakelijk.

Voor onderstaande mitigerende maatregelen wordt de noodzakelijke zorgvuldigheid gewaarborgd en effecten op de Bittervoorn en Kleine modderkruiper geminimaliseerd:

  • Sloten niet dempen gedurende het voortplantingsseizoen (april tot juni) en winterrust (watertemperatuur beneden 10 °C, grofweg tussen november en februari).
  • Kort voor het dempen van sloten een rooster door het water trekken om de vissen te verjagen richting wateren die niet worden vergraven. Daarna afdammen en de waterstand tot op enkele centimeters verlagen. Vervolgens de modderlaag controleren op de aanwezigheid van kleine modderkruiper en zoetwatermosselen. Indien deze worden aangetroffen, dan overzetten naar geschikt water in de directe omgeving.
  • Mitigerende maatregelen uitvoeren onder leiding van een ter zake deskundige op het gebied van visecologie.

Compenserende maatregelen en natuurvriendelijke inrichting

In het kader van de ontwikkeling van het Waterrijk Polderpark krijgen natuur en recreatie een belangrijkere functie. Dit biedt kansen voor verbetering van de natuurwaarden van het gebied. Door het treffen van diverse maatregelen kunnen negatieve effecten van specifieke ingrepen, zoals de aanleg van paden, worden gecompenseerd. Zo zullen de te dempen sloten binnen de Oostpolder worden gecompenseerd door nieuwe sloten te graven en/of bestaande sloten te verbreden. Uitgangspunt is behoud van het huidige oppervlak aan water. Specifieke eisen aan de inrichting zijn: voldoende waterdiepte (circa 1 m) en natuurvriendelijke oevers. De nieuwe sloten dienen te zijn gerealiseerd, voordat sloten worden gedempt.

Daarnaast kan de soortenrijkdom van de graslandpercelen worden verhoogd en het areaal dotterbloemhooilanden worden hersteld. Van belang is dat het waterpeil in de sloten voldoende hoog blijft, zodat de dotterbloemhooilanden niet verdrogen. Verder past hierin een extensief maaibeheer en eventueel extensieve beweiding. De bestaande en potentiële dotterbloemhooilanden dienen niet bemest te worden.

Diverse percelen in het plangebied krijgen een doelstelling mee om een grote soortenrijkdom van de vegetatie te realiseren. Het is mogelijk hier waardevolle plantengemeenschappen te behouden en te ontwikkelen. Op diverse plaatsen wordt de slootkant flauwer gemaakt, waardoor een gradiënt ontstaat die goed is voor een rijker plantenleven. Door de verbetering van de waterkwaliteit kunnen soorten als krabbenscheer en daarmee groene glazenmaker terugkeren. De nagestreefde natuurdoelen zijn goed te combineren met het agrarisch gebruik in het polderpark. De gemeente stimuleert de aanleg van natuurvriendelijke oevers bij de agrarische percelen. De natuurvriendelijke inrichting heeft ook een toegevoegde waarde voor de recreatieve functie in het gebied.

Voor het verstoren van weidevogels door toenemende recreatie wordt gecompenseerd. Het waterpeil in de polder gaat omhoog (20 cm), de in te richten percelen waar thans geen weidevogels broeden, worden geschikt gemaakt en krijgen een optimaal weidevogelbeheer. Ook predatie door vos wordt voorkomen middels aanleg van een brede watergang rondom het plangebied.

Het Waterrijk Polderpark vormt een aanvulling op 't Weegje. Wat betreft natuurwaarden en diversiteit kunnen beide gebieden elkaar versterken. Voor kleine zoogdieren wordt een verbinding aangelegd in de vorm van een stobbenwal onder de spoorbrug. Dit is een rij uitgegraven boomwortels op het maaiveld. Door de beschutting die de stobbenwal biedt, kan migratie tussen beide gebieden optreden. Natte verbindingen tussen 't Weegje en de Oostpolder zijn er al. Met ingrepen aan de oevers kunnen deze verbindingen eventueel nog verbeterd worden.