direct naar inhoud van 5.10 Molenbiotoop
Plan: Gildenwijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0512.BP2012122-4001

5.10 Molenbiotoop

Aan de westzijde van de A27 bevindt aan de Kleine Schelluinsekade de Oostmolen. De Oostmolen is van het type windmolen en functioneert voor de bemaling. De molenbiotoop van de Oostmolen ligt zich deels over het plangebied. Het streven is de biotoop van deze molen (windvangzone) niet te verminderen en zo mogelijk te herstellen.
De windvangzone wordt ernstig beperkt doordat het gebied ingeklemd wordt door snelwegen aan de west-, noord- en oostzijde en door de spoorlijn aan de zuidzijde. De Oostmolen wordt opgeslokt door de vele bomen, die zijn aangeplant langs alle verbindingswegen en de vele sportvelden. De Oostmolen heeft uit alle windrichtingen ernstige windbelemmering en is bijna volledig aan het oog onttrokken. Op het noorden is een beetje "vrije" windvang door een groot geasfalteerd parkeerterrein.

Mede hierdoor is de bemalingsfunctie komen te vervallen; de Oostmolen maalt nu 'in circuit'. Dit betekent dat de molen in principe hetzelfde water rond pompt. Zo wordt voorkomen dat de conditie van de molen door stilstand achteruitgaat.

5.10.1 Molenbiotoop/ molenbeschermingszone

Om het Hollandse landschap te garanderen hanteert de provincie het begrip “molenbiotoop”. Zoals uit onderstaande afbeelding blijkt wordt rondom een molen een molenbeschermingszone ingesteld met een straal van 400 meter vanuit het middelpunt van de molen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2012122-4001_0011.jpg"  

Afbeelding - Weergave molenbeschermingszone (bron: provincie Zuid-Holland)

In de provinciale Verordening Ruimte worden richtlijnen genoemd ten aanzien van molens. Voor traditionele windmolens geldt dat de vrije windvang en het zicht op de molen voldoende moet zijn gegarandeerd. Daartoe dienen ruimtelijke plannen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • binnen de straal van 100 meter, gerekend vanuit het middelpunt van de molen, mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn, hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek;
  • binnen de straal van 100 tot 400 meter gerekend vanuit het middelpunt van de molen, moet voor wat betreft bebouwing en beplanting het volgende zijn geregeld:
    • 1. in het buitengebied mag de maximale hoogte niet meer bedragen dan 1/100 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (= 1 op 100 regel);
    • 2. in het stedelijk gebied mag de maximale hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (= 1 op 30 regel).

In situaties waarin de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt zijn door bebouwing is afwijking van bovengenoemd criterium mogelijk, mits de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder beperkt worden.

5.10.2 Molenbiotoop Oostmolen
afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2012122-4001_0012.jpg"  

Afbeelding - straal molenbiotoop

De Oostmolen bevindt zich op een afstand van bijna 375 m van de eerste bebouwing van Gildenwijk. Zoals uit de bovenstaande afbeelding blijkt valt de molenbiotoop van de Oostmolen voor een deel over het plangebied. De omgeving van de molen wordt aangemerkt als stedelijk gebied. Dit betekent dat binnen de molenbiotoop uitgegaan dient te worden van de '1 op 30 regel'.

De Oostmolen ligt op 0,39 m +NAP; de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek is circa 0,3 m +NAP. Dit betekent dat op 375 m tot 400 m afstand de beplanting en nieuwe bebouwing niet hoger mag zijn dan 12,5 m tot 13,3 m ten opzichte van de onderste punt van de molenwiek, met andere woorden 12,8 m tot 13,6 m+ NAP.

De molenbiotoop wordt als een gebiedsaanduiding op de verbeelding weergegeven. In de planregels wordt voor het plangebied de 1 op 30 regel vastgelegd.