direct naar inhoud van 6.9 Externe veiligheid
Plan: Gorinchem-Noord
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0512.BP2010105-8100

6.9 Externe veiligheid

Ten aanzien van het onderdeel externe veiligheid wordt in het kader van dit bestemmingsplan ingegaan op externe veiligheid rond inrichtingen, langs rijkswegen A15, A27 en de spoorlijnen Betuwelijn en Dordrecht-Geldermalsen. Hiertoe zijn de nodige onderzoeken, waar in de tekst naar wordt verwezen. In deze paragraaf wordt volstaan met het vermelden van de relevante conclusies en aanbevelingen. Bij het samenstellen van deze paragraaf is ook gebruik gemaakt van de huidige inzichten vanuit basisnet weg en spoor en vanuit regelgeving voor buisleidingen.

Externe veiligheid rond inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) zijn de normen met betrekking tot externe veiligheid rond inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Het Besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers te beschermen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit doel wordt in het besluit vertaald naar de begrippen “plaatsgebonden risico” en “groepsrisico”. Het plaatsgebonden risico (PR) is een harde norm: het bestemmen van (beperkt) kwetsbare objecten binnen PR-contour 10-6 rond een BEVI-inrichting is niet toegestaan). Voor het groepsrisico binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting geldt een oriënterende waarde en een verantwoordingsplicht.

Plangebied in bestaande situatie

In het plangebied zijn in de bestaande situatie geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen gelegen, waarop het BEVI van toepassing is. PR-contouren 10-6 en invloedsgebieden rond buiten het plangebied gelegen BEVI-inrichtingen, strekken zich niet uit tot het plangebied. In het plangebied wordt derhalve voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico en is er geen sprake van een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen.

Te ontwikkelen bedrijvigheid in plangebied

Voor de te ontwikkelen bedrijvigheid in het plangebied worden geen inrichtingen met gevaarlijke stoffen toegelaten, waarop het BEVI van toepassing is, omdat dit beperkingen kan opleveren voor de omgeving. Er mogen namelijk geen kwetsbare objecten en in principe geen beperkt kwetsbare objecten bestemd worden binnen de PR-contour 10-6 van een BEVI-inrichting. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen, scholen, grote kantoorgebouwen (BVO van meer dan 1500m2). Beperkt kwetsbare objecten zijn onder andere bedrijfsgebouwen van derden (voor zover die geen kwetsbaar object zijn).

Bedrijven met een relevante risicocontour (PR-contour 10-6) zijn met name:

  • bedrijven waarop het Besluit risico's zware ongevallen van toepassing is;
  • LPG-tankstations (110 meter vanuit het vulpunt bij een doorzet van 1000 – 1500 m3 per jaar, 45 meter bij een doorzet tot 1000 m3 per jaar);
  • bedrijven met een ammoniakkoelinstallatie (grote variatie in afstanden, met een maximum van 95 meter vanaf de machinekamer)
  • bedrijven met een CPR 15-2 opslag (meer dan 10.000 kg. gevaarlijke stoffen in emballage); met afstanden vanaf 20 meter oplopend tot 430 meter).

Voor de locaties in het plangebied gericht op de ontwikkeling van bedrijventerrein is vestiging van een risicovolle inrichting alleen mogelijk als voldaan wordt aan de grens- en richtwaarden ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Hierbij is het niet wenselijk dat de richtwaarden van een risicovolle inrichting gevolgen hebben voor naburige bedrijfspercelen. Ter voorkoming van deze situatie geldt als voorwaarde dat binnen de richtwaarde-contouren geen beperkt kwetsbare objecten aanwezig of geprojecteerd mogen zijn. Dit heeft tot gevolg dat de richtwaarden binnen het eigen perceel of op openbaar terrein moeten zijn gelegen, dan wel vallen in bestemmingen waar geen kwetsbare objecten gerealiseerd kunnen worden, zoals “Water” en “Verkeer”. Op deze wijze zal de vestiging van een risicovolle inrichting geen extern veiligheidsrisico met zich meebrengen voor aangrenzende bedrijfspercelen. BEVI-inrichtingen zijn alleen na een wijzigingsbevoegdheid toegestaan op bedrijventerrein Groote Haar. Met dien verstande dat de afstanden voor het plaatsgebonden risico dan wel dat de veiligheidsafstanden worden getoetst en geborgd. Bovendien dient voor de BEVI-inrichtingen een verantwoording van het groepsrisico te worden gegeven. Toepassing van de wijzigingsbevoegdheid mag niet leiden tot beperkingen van de bouw en/of gebruiksmogelijkheden op aangrenzende percelen.

Externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen inclusief aardasleidingen

Vanuit externe veiligheid zijn de volgende risicobronnen van belang voor de realisatie van Gorinchem-Noord:

  • het transport van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute;
  • het transport van gevaarlijke stoffen over de A27 en A15.
  • het transport van aardgas door een buisleiding;
  • het transport van gevaarlijke stoffen over de Merwede-Lingelijn.

Uit de risico-onderzoeken blijkt, dat de ontwikkeling van Gorinchem Noord leidt tot een toename van het groepsrisico. Door de toename van het groepsrisico dient het groepsrisico te worden verantwoord. Het advies van de regionale brandweer is een belangrijk element voor de verantwoording van het groepsrisico. Bij dit bestemmingsplan is een document Verantwoording Groepsrisico Gorinchem Noord gevoegd, opgesteld door DHV. De verantwoording is opgesteld op basis van overleg met de gemeente, de Milieudienst Zuid-Holland-Zuid en de plaatselijke brandweer. Daarbij is rekening gehouden met het advies van de regionale brandweer en met de reacties op het (voor)ontwerpbestemmingsplan van de VROM-inspectie, de provincie Zuid-Holland en Rijkswaterstaat. De verantwoording Groepsrisico is als bijlage bij dit bestemmingsplan gevoegd.

Betuweroute

Risicoberekeningen inzake het transport van gevaarlijke stoffen over het spoor dienen te worden uitgevoerd op basis van het rekenprotocol spoor en het bijbehorende rekenprogramma RBMII. In dat rekenprogramma is echter geen rekening gehouden met de relatief hogere veiligheid van de Betuweroute ten opzichte van de rest van het spoorwegnet. Anderzijds is ook geen rekening gehouden met het verhoogde risico op een zogenaamde warme BLEVE, ten gevolge van de aanwezigheid van de hoge geluidschermen langs dit deel van het traject van de Betuweroute.

Voor de verantwoording van het groepsrisico zal niettemin het resultaat op basis van het voorgeschreven rekenprogramma als uitgangspunt worden gekozen. Bij het beschouwen van maatregelen zal vervolgens worden ingegaan op de relatief hogere veiligheid van de Betuweroute enerzijds en het verhoogde risico op een warme BLEVE anderzijds.

Plaatsgebonden risico

Uit de risicoberekeningen blijkt, dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar (grenswaarde) maximaal 30 meter bedraagt (vanaf het hart van de spoorlijn). Dit komt overeen met de afstand zoals aangehouden in het tracébesluit voor de Betuweroute. Naar verwachting zal deze afstand ook in het basisnet spoor als veiligheidszone worden vastgesteld. In het bestemmingsplan is met deze afstand rekening gehouden: binnen 30 meter vanaf de rand van het spoor is geen bebouwing toegestaan.

In de berekeningen is overigens rekening gehouden met de maximale vervoersstroom van gevaarlijke stoffen conform het tracébesluit. In de huidige situatie is het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Betuweroute nog aanzienlijk minder.

Groepsrisico

Uit de risicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico toeneemt door de realisatie van het plangebied Gorinchem Noord, van een factor 0,6 tot een factor 1,9 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Door het treffen van maatregelen is het mogelijk het groepsrisico terug te brengen tot een waarde van 0,6 ten opzichte van de oriëntatiewaarde, zie hierna onder het kopje: “Maatregelen voor beperking groepsrisico”.

NB: Deze maatregelen hebben geen betrekking op het zogenaamde Warme BLEVE-vrij rijden. Uit de berekeningen blijkt weliswaar, dat het effect van 50% BLEVE vrij rijden aanzienlijk is (een verdere reductie van het groepsrisico tot 0,3 ten opzichte van de oriëntatiewaarde), echter deze maatregel lijkt in het basisnet spoor voor de Betuweroute niet haalbaar te zijn.

Plasbrandaandachtgebied

In het basisnet spoor wordt hoogstwaarschijnlijk een plasbrandaandachtgebied vastgesteld van 30 meter vanaf de rand van het spoor. In het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden: binnen 30 meter vanaf de rand van het spoor is geen bebouwing toegestaan.

Rijkswegen

Plaatsgebonden risico/veiligheidszone

De resultaten uit het basisnet wegen zijn opgenomen in de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. De plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar is hierbij verwerkt in zogenaamde veiligheidszones. De veiligheidzone van Rijksweg A27 is vastgesteld op 14 meter (vanaf het hart van de weg) en die van Rijksweg A15 op 32 meter. In het bestemmingsplan is hiermee rekening gehouden: binnen deze afstanden is geen bebouwing toegestaan.

Groepsrisico

Het groepsrisico vanwege de Rijkswegen A15 en A27 is zowel in de huidige als in de toekomstige situatie laag. Wel leidt de realisatie van het bestemmingsplan Gorinchem Noord tot een toename van het groepsrisico. Het groepsrisico vanwege de A15 is daarbij met een factor 0,17 ten opzichte van de oriëntatiewaarde nog het hoogst. Ondanks de toename van het groepsrisico wordt de oriëntatiewaarde derhalve ruim onderschreden.

Plasbrandaandachtgebied

In het basisnet wegen is een plasbrandaandachtgebied vastgesteld van 30 meter vanaf de rand van beide wegen. In het bestemmingsplan is binnen deze afstanden geen bebouwing toegestaan.

Aardgastransportleiding

Plaatsgebonden risico

Uit de risicoberekeningen van de Gasunie blijkt, dat de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar op 0 meter ligt. Wel wordt in het bestemmingsplan rekening gehouden met een bebouwingsvrije zone van 4 meter aan weerszijden van de gasleiding.

Groepsrisico

Op basis van het nieuwe beleid voor buisleidingen (AMvB externe veiligheid buisleidingen) wordt afgeweken van de Circulaire Hogedrukaardgastransportleidingen uit 1984. Uit de risicoanalyse van de Gasunie kan worden opgemaakt dat de realisatie van het bestemmingsplan Gorinchem Noord leidt tot een lichte toename van het groepsrisico, van een factor 0,00 tot een factor 0,03 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. Ondanks de toename van het groepsrisico wordt de oriëntatiewaarde ruim onderschreden.

Merwede-Lingelijn

De Merwede-Lingelijn is de uitwijklijn voor de Betuweroute. Dit betekent, dat in de normale situatie er geen transport van gevaarlijke stoffen over deze lijn plaatsvindt. Om deze reden is de risicobron Merwede-Lingelijn niet verder onderzocht of in de verantwoording groepsrisico uitgewerkt.

Maatregelen voor beperking groepsrisico

Bronmaatregelen Betuweroute

Verlaagde basisfaalfrequentie

De Betuweroute is door een aantal maatregelen veiliger dan de rest van het spoorwegennet in Nederland. Het rekenprogramma RBMII houdt hier nog geen rekening mee, zodat de rekenresultaten op basis van dat programma een overschatting geven van het groepsrisico.

Door TNO is een onderzoek uitgevoerd naar het effect van het spoortype en geluidschermen op de risico's betreffende het vervoer van gevaarlijke stoffen (24 september 2007). Uit het onderzoek blijkt onder meer dat de ongevalfrequentie op de Betuweroute een factor 3 lager is dan de standaard ongevalfrequentie waarmee het rekenprogramma RBMII rekent voor het spoortype “hoge snelheid.” Dit wordt bevestigd in het rapport “Basisnet Spoor, Overzicht maatregelen doorgaand spoor” van 25 februari 2009, van het ministerie van V&W. Door in de risicoberekeningen voor Gorinchem Noord rekening te houden met deze lagere ongevalfrequentie wordt inzichtelijk gemaakt wat voor gevolg dit heeft voor de hoogte van het groepsrisico voor het plangebied Gorinchem Noord.

Het resultaat van het hanteren van deze lagere basisfaalfrequentie leidt tot een berekend groepsrisico van 0,6 ten opzichte van de oriëntatiewaarde. De oriëntatie waarde wordt dan derhalve niet overschreden. Dit is in lijn met de verwachting op grond van de tot nu toe gepresenteerde tussenresultaten voor het basisnet spoor (najaar 2009), alsmede de bij de bestuursovereenkomst van 8 juli 2010 gepresenteerde resultaten, waarbij voor het traject langs Gorinchem geen overschrijding van de oriëntatiewaarde is voorzien (zie onderstaand afbeelding en de uitsnede daarvan).

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2010105-8100_0010.jpg"  

Afbeelding 10: Groepsrisico Betuweroute

Uitsnede ter plaatse van Gorinchem:
afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2010105-8100_0011.png"

Lichtblauw is een GR tussen 0,3 en 1 tov de oriëntatewaarde  

Afbeelding 11: Groepsrisico Betuweroute, uitsnede Gorinchem

Het hanteren van de verlaagde basisfaalfrequentie dient nog door het RIVM te worden gevalideerd en daarna te worden verwerkt in het rekenprotocol spoor en het bijbehorende rekenprogramma RBMII. Niettemin hebben bovenstaande resultaten, de rapportages in het kader van het basisnet spoor en de bestuursovereenkomst van 8 juli 2010, het college het vertrouwen gegeven dat in de toekomst de oriëntatiewaarde niet wordt overschreden, zeker na de invoering van het basisnet spoor.

Het college neemt daarbij de verantwoordelijkheid om de vaststelling van het basisnet spoor niet af te wachten en reeds nu de beoogde planontwikkeling bij bestemmingsplan door de Raad vast te laten stellen, ondanks de thans berekende overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Plasverkleinende maatregelen

Uit voornoemd onderzoek door TNO over de invloed van de geluidschermen langs de Betuweroute op de externe veiligheid (september 2007), is gebleken dat vanwege de hoge geluidschermen langs de Betuweroute het voor de brandweer niet goed mogelijk is om een plasbrand te bestrijden of te beheersen. Hierdoor is er een verhoogd risico op een warme BLEVE.

TNO heeft ook onderzocht welke maatregelen mogelijk en uitvoerbaar zijn om de verhoogde kans op een warme BLEVE ongedaan te maken.

Als maatregelen zijn genoemd het rijden in bloktreinen, het treffen van plasverkleinende maatregelen en/of extra blusvoorzieningen langs het spoor.

Het ministerie van Verkeer en Waterstaat heeft in een convenant met de betrokken gemeenten toegezegd, om plasverkleinende maatregelen te treffen. Het ministerie heeft inmiddels aan Prorail opdracht en budget gegeven deze maatregelen verder uit te werken en aan te besteden. Volgens Prorail is het budget toereikend voor de te treffen maatregelen en worden de maatregen nog in 2010 feitelijk uitgevoerd.

Nu de uitvoering van deze maatregelen in zo'n concreet stadium is, wordt het feitelijk treffen van deze maatregel in deze verantwoording als een zekere maatregel beschouwd. Dit is ook de reden om bij het vaststellen van de feitelijke hoogte van het groepsrisico niet af te wijken van het rekenprotocol spoor en (zie ook hiervoor bij de inleiding onder het kopje Betuweroute).

Bronmaatregelen rijkswegen

Het groepsrisico van de A15 en A27 is relatief laag, zodat het niet nodig is om bronmaatregelen te treffen ter verlaging van het groepsrisico. Overigens is de gemeente niet bevoegd om bronmaatregelen te treffen aan de A15 en A27.

Bronmatregelen aardgastransportleiding

Aangezien het bestemmingsplan Gorinchem-Noord een kleine toename van het groepsrisico tot gevolg heeft en het uiteindelijke groepsrisico zeer laag is (maximaal 0.03 keer de oriëntatiewaarde), is het niet nodig om bronmaatregelen te treffen aan de aardgastransportleiding.

Ruimtelijke maatregelen

De hoogte van het groepsrisico wordt beperkt door de populatiedichtheid van het plangebied beperkt te houden. Dit wordt bereikt door:

  • in het bestemmingsplan in de plandelen nabij de Betuweroute en de A15 een maximale bouwhoogte van 12 meter vast te leggen (dit is 4 bouwlagen);
  • nieuwbouw niet toe te staan binnen een afstand van 30 meter vanaf de Betuweroute;
  • in het bestemmingsplan de voorwaarde op te nemen, dat bij verdere invulling van het uitwerking- cq het wijzigingsdeel het groepsrisico van de Betuweroute opnieuw in beeld moet worden gebracht en worden verantwoord, wanneer de bevolkingsdichtheid hoger is dan 40 personen per hectare;
  • nieuwbouw niet toe te staan binnen een afstand van 30 meter vanaf de A15 en de A27;
  • nieuwbouw niet toe te staan binnen een afstand van 4 meter vanaf de aardgastransportleiding;
  • binnen het uit te werken cq te wijzigen plandeel ten zuiden van de Haarweg de volgende beperkingen op te nemen:
    • 1. Geen publiekstrekkers zoals woonboulevards
    • 2. Geen nieuwe functies voor verminderd zelfredzame personen in de eerste lijnsbebouwing voor zover gelegen binnen 50 meter van de Betuweroute en de A15 (deze beperking geldt ook voor het bestaande scholengebied ten zuiden van de Haarweg).

Wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van Rijkswegen

In verband met een mogelijke verbreding van de Rijkswegen in de toekomst is het plan over een strook van 60 meter vanaf de rand van deze Rijkswegen conserverend bestemd. Aansluitend op deze strook van 60 meter strook voorziet het plan, ter plaatse van de nieuwe bedrijfsbestemmingen, in een wijzigingsbevoegdheid van een strook van 30 meter, zodat rekening gehouden kan worden met een plasbrandaandachtgebied van 30 meter. Deze strook met de bestemming bedrijventerrein onbebouwd kan, zodra er duidelijkheid is over de precieze uitbreiding van de Rijkswegen, worden gewijzigd naar de bestemming bebouwd, daarbij rekening houdend met de dan bekende ligging van het plasbrandaandachtgebied.

Rampenbestrijding

Het plangebied, de Betuweroute (na het treffen van plasverkleinende maatregelen), rijkswegen A27 en A15 en de aardgastransportleiding voldoen aan de gestelde eisen ten aanzien van een goede bereikbaarheid en voldoende bluswatervoorzieningen.

Bereikbaarheid bedrijventerrein

Het plangebied is via de hoofdtoegangsweg en een speciaal aan te leggen hulpverleningsweg bereikbaar. De hulpverleningsweg is als planregel opgenomen en hiermee geborgd. Hierin zijn ook de voorwaarden qua breedte en asbelasting opgenomen. De bereikbaarheid van bouwwerken wordt geregeld in het Gebruiksbesluit 2.6.1. Hiermee is de bereikbaarheid van bouwwerken voor de brandweer geborgd.

De Betuweroute is via twee onafhankelijke aanrijdroutes bereikbaar. Zodra de nieuwe infrastructuur van het plangebied digitaal is verwerkt, wordt deze via het gemeentelijk netwerk automatisch op de MDT systemen geactualiseerd. Hiermee is een snelle aanrijdtijd en opkomsttijd geborgd.

In het bestemmingsplan is de tijdelijke aansluiting op de rijksweg A27 opgenomen. Om de tijdelijkheid van de aansluiting te waarborgen, wordt in de toelichting van het bestemmingsplan en in een afsprakendocument met de gemeente Giessenlanden (buurgemeente) en het waterschap 'Rivierenland' (wegbeheerder) de volgende passage opgenomen: de in het bestemmingsplan geprojecteerde situatie wordt zo spoedig mogelijk op de definitieve infrastructurele situatie aangepast. Het moment en de wijze waarop hangt af van het project A27 en de dan te maken gezamenlijke verkeerskundige visie. In de tijdelijke situatie wordt de aansluiting A27 niet verbonden met het onderliggend wegennet maar uitsluitend met de parkring. Uitwisseling tussen de parkring / A27en de hoogbloklandseweg wordt fysiek onmogelijk gemaakt. Dit geldt niet voor hulpdiensten. In de planregels wordt daarom opgenomen, dat de Hoogbloklandseweg alleen voor het doorgaande verkeer, dat gebruikmaakt van de nieuwe tijdelijke aansluiting A2, mag worden afgesloten. Het plan voorziet in een calamiteitendoorgang voor hulpdiensten om in het gebied te kunnen komen. Hiermee wordt de bereikbaarheid van het gebied voor hulpdiensten geborgd.

Bluswatervoorziening bedrijventerrein

In het gebruiksbesluit zijn voorwaarden voor bluswatervoorziening en bereikbaarheid van bouwwerken geregeld. Dit houdt in dat de bluswatervoorziening in het plangebied en de bereikbaarheid van de toekomstige bouwwerken middel vigerende wetgeving geborgd is. Voor de uitvoering en dimensionering van de bluswatervoorzieningen wordt de handreiking Bereikbaarheid en Bluswatervoorziening (2003) van de NVBR toegepast. Vooralsnog wordt uitgegaan van ondergrondse brandkranen met een capaciteit van 90 m3 /uur en gesloten geboorde putten met een minimale opbrengst van 90 m3/uur als aanvullende secundaire bluswatervoorziening. Omdat het leveren van bluswater geen wettelijke taak van de drinkwaterleveranciers is, heeft de NVBR de handreiking Alternatieve Primaire Bluswatervoorzieningen (2009) ontwikkeld. Indien noodzakelijk zullen de richtlijnen uit deze handreiking gevolgd worden. In bovengenoemde handreiking zijn ook de secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen geregeld.

Bereikbaarheid bestaande scholengebied

Het scholengebied is vanaf twee zijden bereikbaar. Indien noodzakelijk is het scholengebied aan de Hoefslag via twee secundaire wegen (via het DaVinci College of het Gomarus College) ook bereikbaar. Bij een eventuele ontruiming kunnen deze wegen ook gebruikt worden. Bij grote calamiteiten is het hierdoor ook mogelijk op eenvoudige wijze een verkeerscirculatieplan voor de hulpdiensten te maken.

Bluswatervoorziening bestaande scholengebied

Op de Hoefslag en de omliggende wegen (Mollenburgseweg en de Kleine en Grote Haarsekaden) zijn voldoende ondergrondse brandkranen aanwezig. De brandkranen zijn aangesloten op een drinkwaterleiding met een ø van minimaal 110 mm en leveren 90 m3/uur. De afstanden tussen de brandkranen zijn gemiddeld 80 meter en hiermee wordt voldaan aan de Richtlijn bereikbaarheid en bluswatervoorziening van de NVBR. Het onderhoud van de brandkranen is uitbesteed aan Oase.

Naast deze primaire bluswatervoorzieningen is op de volgende locaties ook voorzien in geboorde putten als secundaire bluswatervoorzieningen:

  • Hoefslag 9 t.h.v. de moskee
  • Hoefslag 11 t.h.v. de hoofdingang Gomarus College
  • Hoefslag 9a aan de achterzijde van de sporthal

Deze geboorde putten hebben een minimale opbrengst van 90 m3/uur. Om de goede werking van deze putten te garanderen worden deze jaarlijks getest.

In het scholengebied zijn voldoende tertiaire bluswatervoorzieningen aanwezig. Naast de dompelpomp- applicatie op de tankautospuiten zijn 2 tankautospuiten uitgerust met zogenaamde 'laagwater zuigbuizen'. Deze zuigbuizen garanderen bij een lage waterstand of veel waterplanten in de sloten nog steeds een grote capaciteit. Bij grote calamiteiten is de spoorsloot van de Betuweroute te gebruiken. Deze spoorsloot levert gegarandeerd 6000 l/min.

Conclusie

Op het gebied van bluswatervoorzieningen zijn er geen knelpunten en wordt voldaan -en zelfs meer dan dat- aan de regels (zie ook de onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0512.BP2010105-8100_0012.png"

Afbeelding 12: Bluswatervoorzieningen (zie tevens bijlage 24)

Bestrijding

De goede wegenstructuur maakt het niet noodzakelijk te werken met vaste opstelplaatsen voor de brandweer. Van alle scholen in het gebied zijn bereikbaarheidskaarten gemaakt. Deze kaarten zijn op alle tankautospuiten beschikbaar. Sinds 2009 beschikken 2 tankautospuiten en de dienstauto van de Officier van Dienst over mobile data terminals (MDT). Ook op deze systemen zijn de bereikbaarheidskaarten beschikbaar. Dit geldt ook voor gegevens over bereikbaarheid en bluswatervoorziening. De MDT systemen 'hangen' in het gemeentelijk netwerk en worden bij veranderingen automatisch geupdated. Hiermee is geborgd dat de brandweer over de actuele gegevens over bereikbaarheid en bluswatervoorzieningen beschikt. Het is de planning dat deze gegevens vanaf januari 2011 regionaal gekoppeld gaan worden. Bijstand verlenende korpsen beschikken dan ook over actuele informatie over de bereikbaarheid, bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheidskaarten.

Voor de Betuweroute zijn op regionaal niveau bereikbaarheidskaarten gemaakt. Deze kaarten zijn op alle tankautospuiten en dienstvoertuigen van de OvD die een functie in regionale inzetprocedures voor de Betuweroute hebben, aanwezig. Als gevolg van de plasverkleinende maatregelen kan een eventuele BLEVE voorkomen worden en heeft de brandweer de gelegenheid het incident beheersbaar te houden. Het tracé is bereikbaar via deuren in het geluidscherm en de brandweer is in het bezit van deze sleutels.

Zelfredzaamheid

De zelfredzaamheid van de aanwezigen binnen het plangebied is niet onvoldoende, maar bij het optreden van een BLEVE, een toxische wolk of een fakkelbrand wel beperkt. De volgende maatregelen zijn gericht op het verbeteren van de zelfredzaamheid:

  • Goede risicocommunicatie en het regelmatig houden van vluchtoefeningen
  • Dekkend sirenenetwerk voor het plangebied.
  • Zonodig nadere eisen stellen ten aanzien van:
    • 1. de indeling van gebouwen ten opzichte de risicobron;
    • 2. het toepassen van zo min mogelijk glas op korte afstand van de risicobron;
    • 3. vluchtroutes in de richting van de risicobron af;
    • 4. de toepassing van afsluitbare ventilatiesystemen en dergelijke maatregelen.

Afhankelijk van de afstand tot de risicobron en de gebruiksfunctie van het object kunnen aan nieuw te bouwen of te verbouwen objecten nabij de Betuweroute (en dus de A15), zoals hiervoor vermeld zonodig wel nadere eisen worden gesteld. Deze mogelijkheid geldt zowel voor de nieuw te ontwikkelen gebieden als voor de bestaande gebieden, waarvoor het bestemmingsplan hoofdzakelijk conserverend van aard is, zoals het scholengebied.

NB: de mogelijkheid voor het stellen van nadere eisen geldt niet voor de gronden langs de A27, omdat de risico's vanwege de A27 fors lager zijn dan die van de A15 en vooral de Betuweroute.

Op relatief korte afstand van de aardgasleiding kunnen objecten worden gerealiseerd. De milieudienst Zuid-Holland Zuid en de gemeentelijke brandweer hebben aangegeven, dat bij een fakkelbrand de stralingsintensiteit zo groot is, dat ook een gebouw geen bescherming zal geven en het treffen van maatregelen aan gebouwen weinig zin heeft. Feitelijk helpt alleen het bebouwingsvrij houden van de 100% letaliteitzone. Gezien de zeer kleine kans van optreden van een fakkelbrand is het volgens hen verantwoord om van het treffen van deze ingrijpende maatregel en van andere, bouwkundige maatregelen af te zien.

Bestaande scholengebied

Een bijzondere plek in het plangebied is het bestaande scholengebied. Op relatief korte afstand van de Betuweroute en de A15 bevinden zich hier dagelijks grote hoeveelheden jonge mensen. Dit deel van het plangebied bestaat deels uit gebouwen die zijn gerealiseerd nadat de aanleg van de Betuweroute bekend was en deels uit oudere gebouwen. Bij het ontwerpen van de relatief jonge gebouwen is reeds rekening gehouden met de aanwezigheid van de Betuweroute. Het grote gebouw van het Da Vinci college bijvoorbeeld is duidelijk met de rug naar de Betuweroute gebouwd, met aan de zijde van de Betuweroute een beperkte hoeveelheid glas en vluchtwegen van de Betuweroute af. Bij verbouw van de oudere bestaande bebouwing zal ook rekening gehouden worden met de Betuweroute (zie de nadere eis mogelijkheid).

Planregels in het bestemmingsplan

In de planregels van dit bestemmingsplan is het volgende geregeld:

  • de ruimtelijke maatregelen zoals hierboven beschreven;
  • een regeling betreffende nader te stellen eisen aan nieuw te bouwen of te verbouwen objecten nabij de Betuweroute (en dus de A15), met de volgende strekking: voor gebouwen binnen een afstand van 200 meter van de Betuweroute kan het college een nadere eis opleggen, rekening houdend met de gebruiksfunctie van de gebouwen en mede op basis van advies van de gemeentelijke brandweer, ten aanzien van:
    • 1. de indeling van gebouwen ten opzichte de risicobron;
    • 2. het toepassen van zo min mogelijk glas op korte afstand van de risicobron;
    • 3. vluchtroutes in de richting van de risicobron af;
    • 4. de toepassing van afsluitbare ventilatiesystemen en dergelijke maatregelen.
  • een verplichting tot het aanvragen van een advies van de regionale brandweer voor de uit te werken/ te wijzigen plandelen nabij de Betuweroute.

De resultaten van het onderzoek naar externe veiligheid zijn opgenomen in de volgende rapporten:

  • Externe veiligheid bestemmingsplan Gorinchem-Noord (Arcadis, 2007);
  • Verantwoording Groepsrisico Bestemmingsplan Gorinchem Noord (DHV, 2010).