Plan: | Gorinchem-Noord |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0512.BP2010105-8100 |
Om conflicterende situaties tussen wonen en bedrijvigheid te voorkomen, wordt in de regel een ruimtelijke scheiding toegepast tussen de bronnen van overlast en de objecten die voor overlast gevoelig zijn. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenoemde milieuzonering gebaseerd op de publicatie Bedrijven en Milieuzonering (VNG, 2009). Deze publicatie geeft voor de aspecten geluid, stof, gevaar en geur per bedrijfstype afstanden die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. Maatgevend hiervoor is de grootste afstand tussen de gevel van de woning en de perceelsgrens waarop de bedrijfsbestemming van toepassing is. Van de grootste afstand wordt de categorie afgeleid:
De categorieën lopen uiteen van 1 tot en met 6 en zijn als volgt ingedeeld:
Voorts wordt door middel van de milieuwetgeving milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijven en instellingen die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken moeten een vergunning hebben in het kader van de Wet milieubeheer of vallen onder een Algemene maatregel van bestuur op grond van de Wet milieubeheer.
In de directe omgeving van het plangebied en ook daarbinnen liggen woningen. In het plangebied is Swaenenburgh (voormalige woning) bewust aangekocht. Swaenenburgh is nu in gebruik als kantoor en zal als zodanig ook in het nieuwe bestemmingsplan worden bestemd. De woningen op de hoek Hoogbloklandseweg/Haarweg en hoek Haarweg/A27 in de directe omgeving van het plangebied behouden hun functie. Dit geldt ook voor de woningen aan de zuidzijde van de Haarweg. Genoemde woningen kunnen worden uitgebreid met woon-werkcombinaties (kleinschalige bedrijvigheid).
De woningen stellen beperking aan de toelaatbaarheid van milieuhinderlijke bedrijven. Voor de milieuzonering wordt uitgegaan van de richtafstanden tussen bedrijven en aanwezige woningen uit de publicatie “Bedrijven en milieuzonering” van de VNG (2009). In de nabijheid van woningen zijn bedrijven uit maximaal categorie 3.1 (afstand gevel woning tot bedrijfsperceel 50 meter) toelaatbaar. Op grotere afstand kunnen ook bedrijven uit een hogere categorie worden toegelaten. Zo geldt voor transport en distributie een afstand variërend 100 tot 300 meter. Opgemerkt wordt hierbij dat deze afstanden richtlijnen zijn met betrekking tot de ligging ten opzichte van een rustige woonwijk. Het hanteren van deze richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk is voor het onderhavig plangebied onnodig strikt. Het plangebied is meer te typeren als ”gemengd gebied”. In een dergelijk gebied kan een kleinere afstand worden aangehouden. Er kan één afstandstrap lager worden aangehouden voor de omgeving. Voor het plangebied komt het er in ieder geval op neer dat de milieuhinderlijke bedrijvigheid zoveel mogelijk in de noordoosthoek van het terrein is gesitueerd. Vanwege het beoogde ambitieniveau (kwaliteit en duurzaamheid) van dit bedrijventerrein dient deze locatie goed visueel afgeschermd te zijn.
Op dit bedrijventerrein worden grote lawaaimakers als bedoeld in artikel 40 van de Wet geluidhinder uitgesloten. Dit betekent dat geen sprake is van een gezoneerd bedrijventerrein met een vastgestelde geluidscontour. Een gezoneerd bedrijventerrein is minder flexibel (uit oogpunt van vestigingseisen). Bovendien komt dit het imago van het bedrijventerrein niet ten goede (zeker ook gezien de actuele marktpotentie van ETIN).
Omdat dit bedrijventerrein naast kantoorachtige bedrijvigheid ook voorziet in bedrijven met een hogere milieucategorie (zie ook paragraaf 4.3), kan sprake zijn van bedrijvigheid die gepaard kan gaan met risicovolle activiteiten. In dit kader dient bij de voorgestelde zonering van de bedrijfscategorieën en nadere inrichting van dit bedrijventerrein rekening te worden gehouden met de wettelijke normen en richtlijnen voor externe veiligheid, inclusief het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi, 2004). In paragraaf 5.9 wordt hier verder op ingegaan.