direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Dorpsgebied Stellendam en Havenhoofd 2011
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0511.GDRdrpstellendam09-BP40

4.4 Ecologie

In de ecologieparagraaf is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen – wat ecologie betreft – moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente. Voor de toetsing aan de Flora- en faunawet (Ffw) is het uitgebreide onderzoek beschreven in bijlage 1.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit het dorpsgebied van Stellendam en Havenhoofd, daarin is onder andere bebouwing, verharding, tuinen, watergangen en openbaar groen aanwezig.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan is hoofdzakelijk consoliderend van aard. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. Daarnaast worden er met dit bestemmingsplan 5 starterswoningen mogelijk gemaakt aan de Molenkade. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Resultaten onderzoek

Gebiedsbescherming

Voor het consoliderende deel van het bestemmingsplan geldt dat dit de beschermde natuurgebieden (Natura 2000-gebieden en PEHS) niet beïnvloed.

Voor de bouw van de starterswoningen is het relevant dat het Natura 2000-gebied Haringvliet, tevens onderdeel van de PEHS, op circa 350 meter ligt ten noordoosten van het plangebied. De ontwikkeling voorziet in de bouw van woningen op een voormalige bedrijfslocatie. Als gevolg van deze ontwikkeling zal na de realisatie niet of nauwelijks meer verstoring optreden. Aangezien tussen het plangebied en het Haringvliet ook een recreatieterrein ligt, zal het lawaai dat optreedt als gevolg van de ontwikkeling opgaan in het lawaai van het recreatieterrein. Tijdens de bouwperiode kan eventueel wel tijdelijk meer verstoring optreden. De verstoringsgevoelige soorten bevinden zich echter voor het grootste deel op de slikken in het Haringvliet. Deze slikken bevinden zich op grote afstand van het plangebied. Negatieve effecten van de ontwikkeling op het Natura 2000-gebied kunnen dan ook worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden. In het bestemmingsplangebied komen de volgende beschermde soorten voor:

Vrijstellingsregeling Flora- en faunawet   Tabel 1     brede wespenorchis, grasklokje, gewone vogelmelk en grote kaardenbol

mol, egel, haas, konijn, hermelijn, wezel, veldmuis, huisspitsmuis, dwergspitsmuis, dwergmuis

bruine kikker, de middelste groene kikker, gewone pad en kleine wassalamander
 
Ontheffingsregeling Flora- en faunawet   Tabel 2     kleine modderkruiper  
  Tabel 3   Bijlage 1 AMvB   geen
 
    Bijlage IV HR   alle vleermuizen,
rugstreeppad,
zandhagedis
 
  Vogels   Cat. 1 t/m 4   steenuil, gierzwaluw
 
    Cat. 5   boerenzwaluw, koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en zwarte kraai
 

Het bestemmingsplan is overwegend consoliderend van aard. Aan de Molenkade is één ontwikkelingslocatie opgenomen waar 5 woningen kunnen worden gebouwd op een voormalige bedrijfslocatie. Hiertoe dient het terrein bouwrijp te worden gemaakt, waarna de bouwwerkzaamheden kunnen starten. Binnen de vigerende bestemmingen bestaat daarnaast de mogelijkheid tot kleinschalige ontwikkelingen. Het gaat dan bijvoorbeeld om het bouwen van aan- of bijgebouwen (al dan niet bouwvergunningplichtig) of het aanleggen van paden of verhardingen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze toekomstige ontwikkelingen kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1 soorten van de Flora- en faunawet waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (broedseizoen is globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • In de watergangen komt mogelijk de kleine modderkruiper (categorie 2) voor. Indien aan de hand van nader onderzoek blijkt dat de soort aanwezig is, dient voor de werkzaamheden aan de watergangen een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Verwacht mag worden dat door het treffen van mitigerende maatregelen de ontheffing zal worden verleend.
  • Mogelijk zijn zwaar beschermde vleermuizen, rugstreeppad, zandhagedis (tabel 3, bijlage IV HR), dan wel vogels met een vaste nestplaats binnen het plangebied aanwezig. Indien vaste rust-, verblijf- of voortplantingsplaatsen en/of primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van deze soorten aanwezig blijken (hetgeen aan de hand van veldonderzoek moet worden vastgesteld) en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Flora- en faunawet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.