Zuidendijk537
Status: | vastgesteld |
Idn: | NL.IMRO.0505.UP167Zuidendijk537-3001 |
Toelichting uitwerkingsplan
'Locatie Zuidendijk 537'
gemeente Dordrecht
fase: vastgesteld uitwerkingsplan
datum: januari 2014
Inhoudsopgave
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
3.2.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
3.3.1 Structuurvisie Dordrecht 2020
3.3.2 Bestemmingsplan Belthure Park e.o.
3.3.3 Toetsing aan bestemmingsplan
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.2 Bedrijven en milieuzonering
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1 Aanleiding en doel
Op 2 oktober 2007 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o." vastgesteld. Dit plan vormt de juridisch-planologische basis voor de realisering van 220 woningen en een 18 holes-golfbaan in het gedeelte van de Dordwijkzone, gelegen ten zuiden van de wijk Dubbeldam. Het gebied kan worden opgedeeld in een noordelijk plandeel gelegen aan de oostzijde van de Stevensweg en een zuidelijk plandeel tussen de Zuidendijk en de Zeedijk.
In dit bestemmingsplan zijn ook de gronden die geen onderdeel uitmaken van het project 'Belthure Park' maar direct daaraan grenzen meegenomen. Aldus is een samenhangend en op de ontwikkeling 'Belthure Park' afgestemd ruimtelijk kader tot stand gebracht. Zo zijn het sportpark Schenkeldijk, de Zuidendijk en de Zeedijk in het plan meegenomen.
Ter plaatse van de locatie Zuidendijk 537 bevond zich ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.' een boerderij bestaande uit 2 woningen, een landbouwschuur met op het achtererf een loods waarin pensionpaarden worden gehouden.
Op dat moment had de eigenaar al plannen om het bedrijf te verplaatsen naar de Nieuwe Dordtse Biesbosch, maar moest worden gewacht op de effectuering van de plannen voor dat gebied. Bovendien zou voortzetting van de bedrijfsactiviteiten aan de Zuidendijk mogelijk niet te verenigen zijn met het beoogde woon- en leefklimaat in Belthure Park.
Om die reden is in het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.' voor de locatie Zuidendijk 537 een uit te werken woonbestemming opgenomen. De uit te werken bestemming voorziet in het handhaven van de oorspronkelijke bebouwing van de boerderij. Om een zinvol gebruik van de landbouwschuur mogelijk te maken, kan de schuur worden verbouwd tot woning.
Op het achtergedeelte van het perceel, ter hoogte van de loods voor pensionpaarden, zijn op grond van de uit te werken bestemming 2 bouwmassa's toegestaan, waarbinnen een vrijstaande woning of woningen 2-aan-2 geschakeld mogelijk zijn.
Het bestemmingsplan voor de Nieuwe Dordtse Biesbosch verkeert procedureel in een vergevorderd stadium. Naar verwachting zal de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen enkele maanden uitspraak doen omtrent de ingestelde beroepen. Daarna kan het bestemmingsplan in werking treden, waarna het bedrijf aan de Zuidendijk 537 naar de Dordtse Biesbosch kan plaatsvinden.
In dat perspectief is, overeenkomstig de randvoorwaarden van het bestemmingsplan 'Belthure Park', een plan ontwikkeld voor de bouw van 4 woningen ( 2x2) achter de te handhaven bebouwing van de boerderij. Het voorliggende uitwerkingsplan maakt dit mogelijk.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied ligt aan de zuidzijde van de Zuidendijk. Het gebied beslaat het perceel Zuidendijk 537. In de toekomst, na realisering van de geprojecteerde woningen en golfbaan van Belthure Park, zal de locatie aan de oost- en zuidzijde grenzen aan een waterpartij. Aan de westzijde is een route voor langzaam verkeer voorzien tussen de Zuidendijk en de Zeedijk, door het zuidelijk plandeel Belthure park.
1.3 Vigerend bestemmingsplan
De locatie Zuidendijk 537 ligt in het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.', vastgesteld op 2 oktober 2007. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 220 woningen op ruime kavels en de aanleg van een 18 holes-golfbaan, waarvan een deel noordelijk van de Zuidendijk en een deel zuidelijk van de dijk.
Het voorliggende uitwerkingsplan ligt in het zuidelijk plandeel. De in dit plan aan de orde zijnde bouw van 4 woningen is daarin opgenomen met een bestemming 'Woondoeleinden uit te werken'.
Het hieronder afgebeelde fragment van de plankaart van het bestemmingsplan geeft een indruk van de beoogde invulling van het gebied in de directe omgeving van de locatie Zuidendijk 537.
fragment plankaart bestemmingsplan
1.4 Leeswijzer
Dit uitwerkingsplan is opgezet binnen de kaders van het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.'.
Het uitwerkingsplan voert de in het bestemmingsplan opgenomen uitwerkingsverplichting uit en maakt na vaststelling en inwerkingtreding deel uit van het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.'.
Dit betekent dat het uitwerkingsplan alleen aandacht besteedt aan de aspecten die rechtstreeks met de uitwerking verband houden.
Hoofdstuk 1 bevat de inleiding, en informatie over het plangebied en het geldende bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt het uitwerkingsplan beschreven.
In hoofdstuk 3 komt het beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde.
Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 4 wordt aandacht besteed aan de relevante kenmerken van de locatie zoals archeologie en cultuurhistorie, flora en fauna, water en milieu. Per onderdeel worden de regelgeving en het beleid benoemd. Vervolgens wordt het - indien nodig - uitgevoerde onderzoek beschreven en wordt een conclusie getrokken.
In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de juridische planbeschrijving. De hoofdstukken 6 en 7 gaan achtereenvolgens in op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving
2.1 Bestaande situatie
De locatie Zuidendijk 537 is van oudsher in gebruik voor agrarisch gebruik. Op het perceel staan 2 aaneen gebouwde woningen en een aangebouwde landbouwschuur. Aan de achterzijde staat de loods waar paarden worden gestald.
2.2 Toekomstige situatie
Het uitwerkingsplan gaat uit van de bouw van 4 geschakelde woningen achter de bestaande karakteristieke boerderij, die behouden blijft. Achter de boerderij zijn 2 bouwvlakken voor elk 2 woningen opgenomen.
Binnen de bouwvlakken zijn de hoofdgebouwen (de woningen) toegelaten, maar ook bijbehorende bouwwerken (aan- en bijgebouwen). De maximum bouwhoogte voor de hoofdgebouwen bedraagt 12 meter. Deze hoogte komt overeen met de toegelaten hoogte voor de woningen die in samenhang met de golfbaan ontwikkeld kunnen worden.
Eén van de uitgangspunten voor Belthure Park is het waar mogelijk realiseren van doorzicht vanaf de dijken. Dit is één van de hoofdpeilers waarop de stedenbouwkundige opzet voor Belthure Park is gebaseerd.
In het verlengde hiervan is ook voor de ruimtelijke inrichting van de kavel achter Zuidendijk 537 uitgangspunt dit doorzicht vanaf de dijk te optimaliseren. Dit is op deze locatie in het bijzonder van belang vanwege de route langzaam verkeer, die aan de westzijde van dit uitwerkingsplan is geprojecteerd. Voor de ruimtelijke beleving vanaf de dijk en de route langzaam verkeer vormt deze openheid een extra aandachtspunt. Een en ander heeft geresulteerd in een noord-zuid bouwrichting, waarin naast de eindwoningen een niet-bebouwde ruimte ontstaat, die het doorzicht naar het achterland zo veel mogelijk open laat.
Tegelijkertijd gaat het bestemmingsplan er van uit, dat de bebouwing op de woonkavels afstand houdt ten opzichte van de geprojecteerde waterstructuur. Hiertoe wordt voor de woningen in Belthure Park uitgegaan van een bebouwingsvrije strook langs de waterpartijen (bestemming 'Tuin').
Zoals het hierboven ingelaste fragment van de plankaart aangeeft, is aan de oost- en zuidzijde van de locatie Zuidendijk 537 een waterpartij voorzien. In het verlengde van wat voor de woningen in Belthure Park geldt, wordt ook in het uitwerkingsplan rekening gehouden met een strook langs het water waar bijgebouwen niet worden toegelaten.
Om zowel het doorzicht als de afstand van bebouwing tot het water veilig te stellen, zijn in het uitwerkingsplan binnen de woonkavels zones aangeduid waar het oprichten van bijgebouwen niet wordt toegestaan.
De 4 woningen en de bestaande boerderij worden in de toekomstige situatie ontsloten via een op eigen terrein aan te leggen ontsluitingsweg. Dit betekent dat geen gebruik gemaakt zal worden van de in het bestemmingsplan Belthure Park opgenomen optie om de woningen te ontsluiten via de aan de westzijde van de boerderij geprojecteerde route voor langzaam verkeer richting Zeedijk en Nieuwe Dordtse Biesbosch.
Behalve de op eigen terrein te maken parkeerplaatsen, zijn langs de ontsluitingsweg ook enkele parkeerplaatsen voor algemeen gebruik voorzien.
HOOFDSTUK 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur is begin 2012 in werking getreden en vervangt de Nota Ruimte.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Dit doet het Rijk samen met andere overheden en met een Europese en mondiale blik. Alleen zo kan Nederland zich economisch blijven meten met andere landen.
Bij deze aanpak hanteert het Rijk een filosofie die uitgaat van vertrouwen, heldere verantwoordelijkheden, eenvoudige regels en een selectieve rijks betrokkenheid. Zo ontstaat er ruimte voor maatwerk en ontwikkelingen van burgers en bedrijven.
Het Rijk is verantwoordelijk voor het integrale beheer van het hoofdwatersysteem en, samen met de waterschappen, verantwoordelijk voor de bescherming van Nederland tegen overstromingen. Het is belangrijk dat bij ruimtelijke plannen, waaronder voor stedelijke (her)ontwikkeling, rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Naast preventie als primaire pijler bij de bescherming tegen overstromingen, is het waterveiligheidsbeleid ook gericht op het beperken van de gevolgen van een overstroming door keuzes in de ruimtelijke planning en het op orde krijgen en houden van de rampenbeheersing (meerlaagse veiligheid).
Het uitwerkingsplan past in het beleid zoals geformuleerd in de nationale structuurvisie.
3.1.2 AMvB Ruimte
De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (AMvB Ruimte).
Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Bestemmingsplannen (en daarmee ook uitwerkingsplannen) moeten voldoen aan deze algemene regels.
Het uitwerkingsplan raakt geen belangen die in de AMvB Ruimte zijn geregeld.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland
Met de Nota Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedecentraliseerd naar provincies en gemeenten. In dit speelveld neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor aansturing op ruimtelijke kwaliteit en samenhang van projecten en programma's met provinciale betekenis (regisseursrol). De provincie zal niet voor alle provinciale belangen een leidende rol nemen in de uitvoering.
De provincie wil een actieve rol spelen in de uitvoering van beleid. De provincie eigent zich alleen een regisseursrol toe als zij van mening is dat deze rol niet gedelegeerd kan worden naar andere overheden, of als zij een eigen verantwoordelijkheid heeft, die voortvloeit uit provinciale belangen. De schaal van de provincie maakt haar bij uitstek geschikt om veel partijen op gemeentelijk en (boven)regionaal niveau te verbinden.
Provinciale Staten van Zuid-Holland stelden op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. Deze documenten worden periodiek geactualiseerd.
In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De Structuurvisie geeft een visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.
In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf hoofdopgaven:
aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel
duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie
divers en samenhangend stedelijk netwerk
vitaal, divers en aantrekkelijk landschap
stad en land verbonden.
Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren. Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.’
In de Uitvoeringsagenda staat hoe de provincie en de verschillende partners de ambitie van de Structuurvisie gaan uitvoeren. De nadruk ligt op samenhang van maatregelen en programma‘s en de samenwerking met de regio‘s. Wat belangrijk is voor Zuid-Holland staat voorop.
De Uitvoeringsagenda maakt duidelijk wat er moet gebeuren en wat de onderlinge rolverdeling van de provincie en de verschillende samenwerkende partijen is.
Elke partij werkt vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid om de ambitie van de Structuurvisie te realiseren.
In de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte staat hoe de provincie de ruimte tot 2020 in wil gaan vullen. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling weer en vermeldt de provinciale belangen. De verordening geeft aan met welke zaken gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden.
In de Structuurvisie ligt Belthure Park binnen de verstedelijkingscontour en wordt op de functiekaart aangemerkt als stedelijk groen. Het gebied is voorts aangewezen als locatie voor landelijk wonen.
3.2.2 Verordening Ruimte
In samenhang met de Structuurvisie is ook de Verordening Ruimte opgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het onderhavige plan:
Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren. Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.
Het gebied Belthure Park (en daarmee ook dit uitwerkingsplan) valt binnen de aangegeven bebouwingscontouren van de Verordening Ruimte. Binnen de verstedelijkingscontour maakt de Verordening Ruimte onderscheid in bestaand en nieuw stads- en dorpsgebied. Het gebied Belthure Park is aangeduid als nieuw stads- en dorpsgebied.
Zoals aangegeven is met de vaststelling van het bestemmingsplan Belthure Park de omzetting naar recreatie gecombineerd met een bijzonder woonmilieu geformaliseerd. Voor het project Belthure park biedt dit bestemmingsplan een directe bouwtitel voor 220 woningen alsmede voor de aanleg van een golfbaan. De bouw van woningen op de locatie achter Zuidendijk 537 sluit hierbij aan. Omdat de voorgenomen verplaatsing van het hier gevestigde bedrijf naar de Nieuwe Dordtse Biesbosch moest wachten op de planontwikkeling voor dat gebied en of de totstandkoming van een nieuw bestemmingsplan, is gekozen voor het opnemen van een uit te werken bestemming Woondoeleinden.
Inmiddels is het bestemmingsplan vastgesteld. De tegen dit plan ingediende beroepen richten zich niet specifiek op de locatie waar het bedrijf aan de Zuidendijk naar toe zal verhuizen. De verwachting is dat het bestemmingsplan binnen afzienbare tijd in werking kan treden en de verhuizing van het bedrijf kan worden geëffectueerd.
In verband hiermee heeft de eigenaar van de locatie aangegeven een beroep te willen doen op de uitwerkingsplicht in het bestemmingsplan 'Belthure park e.o.'. Hiertoe is een stedenbouwkundige verkaveling ontworpen, die de basis vormt voor het uitwerkingsplan. Inmiddels zijn 2 van de 4 kavels verkocht. Hiervoor worden binnen de kaders van het uitwerkingsplan concrete bouwplannen ontwikkeld.
De realisering van de 4 woningen sluit aan bij de aanwijzing van het gebied Belthure Park als locatie voor 'landelijk wonen' en is daarmee in overeenstemming met de Provinciale Verordening.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Dordrecht 2020
In de op 7 april 2009 door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Dordrecht 2020 is de realisering van Belthure Park als volgt benoemd:
In het Belthurepark is ruimte voor luxe woningbouw in Dordrecht, die de stad nodig heeft om hogere inkomensgroepen aan zich te binden
Aan de randen van de stad vinden we kleinschalige locaties met een rustig groen milieu. Hiertoe behoren de gebieden Dordtse Hout, Smitsweg, Belthurepark.
3.3.2 Bestemmingsplan Belthure Park e.o.
Zoals onder paragraaf 1.3 vermeld maakt de locatie Zuidendijk 537 deel uit van het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.'. In dit plan wordt de realisering van woningen en een 18 holes-golfbaan in het zuidelijk deel van de Dordwijkzone mogelijk gemaakt.
In verband met de voorgenomen verhuizing naar de Nieuwe Dordtse Biesbosch is voor de locatie Zuidendijk 537 een uit te werken bestemming Woondoeleinden opgenomen. De uit te werken bestemming is in het bestemmingsplan als volgt omschreven:
3.3.3 Toetsing aan bestemmingsplan
Het uitwerkingsplan gaat uit van handhaving van de aanwezige 2 woningen en van de landbouwschuur, die eveneens een woonbestemming krijgt. In het uitwerkingsplan is bepaald dat hier in totaal 3 woningen zijn toegestaan, waarmee de omvorming van de schuur tot woning mogelijk wordt.
Achter de bestaande bebouwing worden 2 nieuwe bouwvlakken geprojecteerd. Binnen elk van die bouwvlakken kunnen 2 geschakelde woningen worden gerealiseerd.
Het uitwerkingsplan gaan uit van een maximum bouwhoogte van 12 meter.
De locatie Zuidendijk 537 wordt ontsloten via de bestaande toegang van het perceel. Deze toegang ligt ter hoogte van de in het bestemmingsplan geprojecteerde langzaam verkeersroute, die de Zuidendijk via het zuidelijk plandeel van Belthure Park met de Zeedijk en de Nieuwe Dordtse Biesbosch zal verbinden. Omdat vooralsnog geen duidelijkheid bestaat over het moment van aanleg van deze route, voorziet het uitwerkingsplan in een eigen ontsluiting van het perceel Zuidendijk 537. De mogelijkheid om de perceelsontsluiting te combineren met de langzaam verkeersroute blijft aanwezig.
Bij elke woning is ruimte voor tenminste 2 auto's. Daarnaast worden voor algemeen gebruik langs de ontsluitingsweg nog enkele plaatsen voor bezoekers aangelegd.
Ten behoeve van het uitwerkingsplan is de archeologische situatie opnieuw bezien. Uit bureau- en veldonderzoek blijkt dat er in het gebied geen archeologische vondsten zijn te verwachten. Hiermee is voldaan aan de in het bestemmingsplan opgenomen onderzoeksverplichting en bestaat er uit archeologisch oogpunt geen bezwaar tegen de ontwikkeling van de locatie overeenkomstig het voorliggende uitwerkingsplan.
HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten
4.1 Archeologie en cultuurhistorie
4.1.1 Regelgeving en beleid
Wet op de archeologische monumentenzorg
Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem. De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.
Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.
De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek uit te (laten) voeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.
Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologie verstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.
Besluit ruimtelijke ordening
Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met
cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.
Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland
De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.
De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:
de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;
de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.
Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.
Gemeentelijk beleid archeologie
Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.
In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.
Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St. Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.
Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.
Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.
Beschermde monumenten
In het gebied van het uitwerkingsplan bevinden zich geen beschermde monumenten.
4.1.2 Onderzoek
Voor het plangebied (Zuidendijk 537) geldt op basis van het bestemmingsplan Belthure Park e.o. de dubbelbestemming archeologie. Indien bodemingrepen plaatsvinden die dieper gaan dan de vrijgestelde 40 cm beneden maaiveld is archeologisch vooronderzoek verplicht.
Op de beleidskaart archeologie (2012) is de genoemde vrijstellingsdiepte vergroot tot 70 cm beneden maaiveld. In het plangebied worden in het kader van geplande nieuwbouw dieper gaande bodemingrepen verwacht en is archeologisch vooronderzoek verplicht gesteld. Dit onderzoek is in augustus 2013 uitgevoerd en gerapporteerd.
Bureauonderzoek - archeologische verwachting
Voor het plangebied geldt een hoge archeologische verwachting voor het vinden van resten uit de Middeleeuwen en de Romeinse tijd vanwege de verwachte ligging op de stroomgordel, waarschijnlijk de noordoever, van de rivier de Dubbel.
Veldonderzoek - toetsing verwachting
Het verkennende booronderzoek laat zien dat het plangebied volledig midden in/op de bedding of geul van de rivier de Dubbel ligt en zeker niet op de verwachte oever. Het zogenoemde Merwededek dat het middeleeuwse en oudere landschap afdekt, is hier minimaal 2,5 meter dik. Archeologische resten in de rivierbedding – zoals eventueel scheepsresten – kunnen aanwezig zijn vanaf 3 meter beneden maaiveld, maar deze bevinden zich meestal zeer dichtbij de oever. De kans op het aantreffen hiervan binnen het plangebied zelf is laag.
Het vooronderzoek heeft verder geresulteerd in de exactere locatiebepaling van de loop van de rivier de Dubbel. Deze rivier blijkt nog sterker te hebben gemeanderd dan op de archeologische verwachtingskaart (2009) staat aangegeven.
4.1.3 Conclusie
Op grond van het bureauonderzoek en veldonderzoek heeft de gemeente Dordrecht als bevoegde overheid besloten het plangebied Zuidendijk 537 op basis van de resultaten van het uitgevoerde archeologische onderzoek voor alle bodemingrepen vrij te geven. Vervolgonderzoek hoeft niet uitgevoerd te worden.
4.2 Bedrijven en milieuzonering
4.2.1 Regelgeving en beleid
Bij het opstellen van een bestemmingsplan (en daarmee ook een uitwerkingsplan) met daarin woningen en bedrijven, dan wel die functies in de directe omgeving, dient rekening te worden gehouden met eventuele milieuhinder. Uitgangspunt daarbij is dat bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden beperkt en dat ter plaatse van de woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Voor de afstemming tussen milieugevoelige en milieuhinderlijke functies wordt milieuzonering toegepast. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
4.2.2 Onderzoek
De op het perceel uitgeoefende agrarische bedrijfsactiviteiten worden verplaatst naar een locatie in de Nieuwe Dordtse Biesbosch. Met die verplaatsing worden de (agrarische) bedrijfsactiviteiten op de locatie Zuidendijk 537 beëindigd en zal de schuur achter de boerderij worden gesloopt om plaats te maken voor de bouw van de 4 woningen, die in het uitwerkingsplan zijn voorzien. In het uitwerkingsplan worden geen bestemmingen opgenomen die uitoefening van zoneringsplichtige bedrijfsactiviteiten toelaten.
4.2.3 Conclusie
Het uitwerkingsplan laat geen activiteiten toe waarvoor milieuzonering toegepast zou moeten worden.
4.3 Bodemkwaliteit
4.3.1 Regelgeving en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Bodemkwaliteitskaart Dordrecht
Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.
Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het Gemeentelijk Grondstromenbeleid.
Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.
4.3.2 Onderzoek
In opdracht van initiatiefnemer is bodemonderzoek uitgevoerd.
Het onderzoek toont aan dat in de puinhoudende/kolengruishoudende licht verhoogde gehalten aan lood en PAK's waarneembaar zijn. Deze uitkomst kan in verband worden gebracht met de aanwezigheid van bijmengingen, die waarschijnlijk het gevolg zijn van het uitstrooien van koolassen, ophogingen en/of langdurige historisch gebruik. Gezien de geringe overschrijding van de achtergrondwaarden is aanvullend onderzoek niet noodzakelijk.
Het grondwater is ten hoogste licht verontreinigd met barium. Het verhoogde gehalte wijkt niet duidelijk af van het niveau dat vaker in de regio op onverdachte locaties wordt gemeten. Ook hiervoor geldt dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht. De overige monsters binnen het plangebied hebben geen gehalten boven de gestelde achtergrondwaarden aangetoond.
Het criterium voor nader onderzoek wordt niet overschreden, zodat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.
4.3.3 Conclusie
Op grond van het onderzoek kan worden gesteld dat de aangetroffen bodemkwaliteit aanvaardbaar wordt geacht en geen belemmering vormt voor de geplande bouw van nieuwe woningen.
De constatering dat bepaalde gehalten de achtergrondwaarde overschrijden kan wel gevolgen hebben bij eventuele grondafvoer. Vrijkomende grond is buiten het perceel niet noodzakelijkerwijs multifunctioneel toepasbaar. Afhankelijk van de bestemming en toepassing zal bij afvoer van de grond om een partijkeuring conform het protocol uit het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd.
4.4 Duurzaamheid
4.4.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)
Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.
De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:
transitie naar duurzame energiehuishouding;
transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;
transitie naar duurzame landbouw.
Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het
landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.
Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen
Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw met de omgeving te verbeteren wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.
De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke prestatierichtlijn. Utiliteitsbouw moet voldoen aan het Handboek van Toegankelijkheid en de Gemeentelijke prestatierichtlijn.
4.4.2 Onderzoek
Bij het opstellen van de aanvraag om omgevingsvergunning zal moeten worden aangetoond dat kan worden voldaan aan de regels op het gebied van duurzaamheid.
4.4.3 Conclusie
Het aspect duurzaamheid krijgt via de toetsing van de aanvraag om omgevingsvergunning nadere aandacht.
4.5 Externe veiligheid
4.5.1 Regelgeving en beleid
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplichtte gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van
kwetsbare bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger
was dan 10-6. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk
geregeld. Het Bevi werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Sinds 1 januari 2011 geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin zijn
risicoafstanden opgenomen voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk
geregeld. Het Bevb werkt door in besluitvorming op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet ruimtelijke ordening, zoals bestemmingsplannen.
Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen
In de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen geeft het Rijk hun beleid aan over de afweging tussen veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Bij het opstellen van deze circulaire is zoveel mogelijk aangesloten op de systematiek zoals die is opgenomen in het Bevi
Provinciaal beleid: CHAMP
De Provincie Zuid- Holland heeft, om het begrip groepsrisico en de bijbehorende motivatieplicht (bij overschrijdingen van de oriënterende waarde) inhoud te geven de CHAMP-benadering ontwikkeld. CHAMP is een acroniem voor: Communicatie, Horizon, Anticipatie, Motivatie en Preparatie. Eerder genoemde toetsingskader is een aanvulling op en in sommige gevallen een invulling van de CHAMP plicht.
De voorgenomen ontwikkeling wordt met behulp van de CHAMP methodiek tegen het licht gehouden.
Gemeentelijk beleid: Toetsingskader Externe Veiligheid
Conform de vereisten van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen Bevb) en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen wordt aandacht besteed aan externe veiligheid. Op grond van deze besluiten zijn gemeenten verplicht tot het doen van een groepsrisicoverantwoording. De verantwoording van het groepsrisico vindt plaats aan de hand van het gemeentelijk risicobeleid zoals is opgenomen in het Toetsingskader Externe Veiligheid.
Hierin wordt aandacht besteed aan het plaatsgebonden risico, het groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten.
Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor individuele burgers.
Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats.
Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op
een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als
rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er
van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is.
Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden
risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk
risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour). Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten. Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.
Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weer gegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers. Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.
Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke Beleid.
Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico zijn in het kader van het basisnet spoor en weg risicostudies uitgevoerd. Voor de aardgastransportleiding is een separaat onderzoek uitgevoerd. De uitkomsten van deze studies zijn beoordeeld aan de hand van het provinciale en gemeentelijke beleid.
4.5.2 Onderzoek
Kabels en leidingen
In het gebied van het uitwerkingsplan (of directe omgeving) liggen geen kabels en leidingen die in het kader van het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen voor regeling in het bestemmingsplan in aanmerking komen.
Vervoer
Gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Wanneer een bestemming is voorzien binnen het invloedsgebied van een transportas dient de toename van het Groepsrisico Externe Veiligheid te worden berekend.
Het gebied van het uitwerkingsplan ligt buiten het invloedsgebied van risicobronnen.
Bedrijven
In de omgeving van het uitwerkingsplan bevinden zich geen risicovolle inrichtingen waarmee rekening moet worden gehouden.
4.5.3 Conclusie
Bij het uitwerkingsplan voor de locatie Zuidendijk 537 speelt externe veiligheid geen rol en vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Natuur
4.6.1 Regelgeving en beleid
Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.
Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen. Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de WABO per 1 oktober 2010 is de Flora en faunawet “aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.
Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied
De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudingsdoelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten. Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.
Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:
de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen
de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.
Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:
de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren
een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.
De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van LNV. Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.
Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen het Natura 2000-netwerk vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden.
Het dichtstbijzijnde Natuurbeschermingswetgebied (onderdeel van Natura 2000) is de Dordtse Biesbosch en ligt ten zuiden van het plangebied. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden. Vanwege de afstand van het plangebied tot de Dordtse Biesbosch zal de ontwikkeling van het onderhavige bestemmingsplan- geen gevolgen hebben voor Natura 2000.
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur
Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.
Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.
Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.
De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen. Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van de provinciale EHS.
Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013
In 2008 is het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.
De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is “Dordrecht rivierenstad” . Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.
4.6.2 Onderzoek
Op grond van de resultaten van het veldbezoek en het literatuuronderzoek en de te verwachten effecten van de ingreep is een toetsing aan de Flora- en faunawet uitgevoerd. Uit deze toetsing volgt welke negatieve effecten verwacht kunnen worden en welke soorten daarbij betrokken zijn. Ook geeft de toetsing aan of aanvullend onderzoek dan wel een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet is vereist.
Uit de toetsing van de resultaten van het onderzoek aan de Flora- en faunawet blijkt dat bij uitvoering van de ingreep mogelijk negatieve effecten te verwachten zijn op vogels.
Op de overige soortgroepen wordt geen negatief effect op beschermde soorten (of functies) verwacht.
Voor de mogelijk aanwezige algemene broedvogels geldt, dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli.
Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een vogeldeskundige onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, teneinde de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.
Op grond van de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden (Natura 200) en de aard van de ingreep worden geen significant negatieve effecten verwacht op de kwaliteit van beschermde gebieden.
4.6.3 Conclusie
Vanuit een oogpunt van 'Natuur" bestaat geen bezwaar tegen uitvoering van dit plan.
4.7 Geluid
4.7.1 Regelgeving en beleid
Volgens de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van 30 km/ uur gebieden en woonerven.
Op 1 januari 2007 is er een nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Met de nieuwe wet is wordt voortaan de geluidsbelasting als daggemiddelde (Lden) weergegeven. Getalsmatig heeft dit tot gevolg dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wegverkeerslawaai veranderd is in 48 dB. Ook de maximale ontheffingswaarde is daarmee veranderd: van 65 dB(A) is deze veranderd in 63 dB. Voor industrielawaai blijft de ‘oude’ eenheid dB(A) nog van kracht
Wegverkeerslawaai
In de Structuurvisie Dordrecht 2020 is Sterrenburg aangegeven als een suburbaan leefmilieu. Als vertrekpunt behoort daarbij de voorkeursgrenswaarde van 48 dB uit de Wet geluidhinder. Dit is door de aanwezigheid van geluidbronnen, als het spoor, de N3 en stadswegen als de Galileïlaan, niet overal haalbaar.
Industrielawaai
De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaai veroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaai makende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.
Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.
Het gebied van dit wijzigingsplan valt niet binnen een zone van een industrieterrein.
Spoorweglawaai
De geluidsbelasting ten gevolgen van railverkeer mag niet meer bedragen dan 55dB. In een aantal situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot maximaal 68 dB. Aan de westzijde van het plangebied ligt de spoorlijn Dordrecht - Breda.
4.7.2 Onderzoek
Het uitwerkingsplan voorziet in de bouw van woningen, die in de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidgevoelige bestemmingen. Bij de projectie van nieuwe woningen moet rekening worden gehouden met de bepalingen van de Wet geluidhinder.
De locatie aan de Zuidendijk ligt buiten de invloedssfeer van industrieterreinen en spoorwegen. Toetsing aan het wettelijk kader voor industrielawaai en spoorweglawaai is daarom niet aan de orde.
Het gebied van het uitwerkingsplan ligt wel binnen de geluidzone langs de Zuidendijk. Aan weerszijden van deze weg buiten de bebouwde kom is sprake van een geluidzone van 250 meter.
Nu binnen de zone woningen mogelijk worden gemaakt, is ten behoeve van het uitwerkingsplan akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Blijkens het akoestisch rapport bedraagt de geluidsbelasting van de nieuwe woningen ten hoogste 41 dB en blijft daarmee ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
4.7.3 Conclusie
De geluidbelasting van de geprojecteerde woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde op grond van de Wet geluidhinder. De akoestische situatie levert derhalve geen belemmering op voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.
4.8 Groen
4.8.1 Regelgeving en beleid
In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken en de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.
De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.
Parken zijn de kern van het openbaar groen en vaak ook het openbaar gebied. De parken hebben een belangrijke recreatieve en ecologische functie. Een goed beheer van de parken is dan ook van groot belang.
4.8.2 Onderzoek
In de huidige situatie is op de locatie aan de Zuidendijk 537 voornamelijk sprake van woon- en bedrijfsbebouwing met bijbehorende terreinen en tuinen. Met de herontwikkeling van de locatie zullen bij de nieuw te bouwen woningen tuinen worden aangelegd. Het plan heeft derhalve geen invloed op de groenstructuur.
4.8.3 Conclusie
Dit plan heeft geen invloed op bestaande groenstructuren.
4.9 Luchtkwaliteit
4.9.1 Regelgeving en beleid
Wet luchtkwaliteit
De Wet luchtkwaliteit van 15 november 2007 vervangt het Besluit luchtkwaliteit van november 2005. De wet is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:
negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
In de wet zijn regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide en stikstofdioxiden, zwevende deeltjes, lood, koolmonoxide en benzeen. Van deze grenswaarden mag niet worden afgeweken. De plandrempels zijn voor de jaren 2007 tot en met 2010 voor alle stoffen, behalve stikstofdioxide, gelijk aan de grenswaarden.
Met deze Wet is tevens ingezet op het opstellen van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (afgekort NSL).
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)
Een belangrijk element in de Wet milieubeheer is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit programma werken het Rijk, de Provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. Per 1 augustus 2009 is het NSL officieel in werking getreden. Het doel van het NSL is dat in Nederland vanaf 2011 aan de normen voor PM10 en vanaf 2015 aan de normen voor NO2 voldaan wordt. In het kader van het NSL is een nieuw begrip geïntroduceerd, namelijk het begrip “niet in betekenende mate”. Op basis van de Wet milieubeheer en het NSL kan gesteld worden dat een project/plan doorgang kan vinden wanneer:
het project of plan “niet in betekenende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit;
het project leidt niet tot overschrijding van grenswaarden;
er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van het project is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of een gelijk blijvende concentratie van de betreffende stof;
er worden grenswaarden overschreden, maar ten gevolge van een door het project optredend effect of een met het plan samenhangende maatregel is er per saldo sprake van een verbetering van de concentratie van de betreffende stof of blijft de concentratie gelijk;
het project is genoemd of beschreven in, dan wel past binnen of is in elk geval niet strijdig met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
4.9.2 Onderzoek
In het regionaal programma luchtkwaliteit is geen knelpunt voor deze locatie opgenomen. Daarnaast heeft het plan betrekking op een beperkte toename van het aantal woningen, waartegenover de beëindiging van de huidige bedrijfsactiviteiten staat. Per saldo zal er geen sprake zijn van een zodanige toename van het verkeer, dat dit van invloed is op de luchtkwaliteit.
4.9.3 Conclusie
De uitvoering van het uitwerkingsplan leidt niet tot problemen op het gebied van luchtkwaliteit.
4.10 Verkeer en vervoer
4.10.1 Regelgeving en beleid
Mobiliteitsplan Dordrecht
Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht (MPD) beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.
Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden.
4.10.2 Onderzoek
De Zuidendijk ter hoogte van de locatie nummer 537 heeft binnen het lokale wegennet een beperkte verkeersfunctie. De verkeersintensiteiten van dit buiten de bebouwde kom gelegen wegvak zijn laag. De totstandkoming van de nieuwe woningen leidt niet tot een toename van het verkeer van enige betekenis.
4.10.3 Conclusie
De realisering van het uitwerkingsplan heeft geen gevolgen van enige betekenis voor de verkeersfunctie van de Zuidendijk.
4.11 Water
4.11.1 Regelgeving en beleid
Nationaal Bestuursakkoord Water
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.
In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.
In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.
Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.
De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.
De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.
Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een watervergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.
Waterkering
Het wijzigingsplan heeft geen betrekking op een waterkering.
Stedelijk Waterplan
Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan. Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:
Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.
4.11.2 Onderzoek
De locatie aan de Zuidendijk ligt in een gebied dat nu nog kan worden aangemerkt als polderlandschap. Met de vaststelling van het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.' is de juridische basis gelegd voor de ontwikkeling tot recreatie- en woongebied.
In de stedenbouwkundige opzet voor Belthure Park is veel ruimte gereserveerd voor de aanleg van water. Behalve dat dit water dienst doet als fysieke scheiding tussen het woon- en golfdomein, vormt het water tevens de oplossing van de wateropgave (compensatie) die de beoogde ontwikkeling van het gebied met zich brengt. Een deel van dit nieuwe water wordt gerealiseerd op gronden die voorheen behoorden bij het agrarische bedrijf Zuidendijk 537.
Op het perceel Zuidendijk 537 bevinden zich in de huidige situatie de bebouwing van de boerderij bestaande uit een landbouwschuur, 2 woningen en een loods waarin pensionpaarden worden gehouden. Verder is een groot deel van het terrein is verhard.
In de huidige situatie is 1.118 m2 bebouwd en 1.788 m2 verhard. In totaal beslaat de bebouwing en verharding daarmee ca 2.900 m2.
In het uitwerkingsplan bedraagt de bebouwbare oppervlakte binnen de bestemming Wonen maximaal 1.955 m2. Gezien de afmetingen van de bouwvlakken valt niet te verwachten dat de theoretische bouwmogelijkheid volledig gebruikt zal worden. De bestemming Verkeer beslaat 914 m2. Ook hiervoor geldt, dat een deel niet verhard zal worden en ingericht als groen.
Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat de hoeveelheid verharding en bebouwing niet met meer dan 500 m2 zal toenemen. Een Watervergunning behoeft dan ook niet te worden aangevraagd.
4.11.3 Conclusie
Het Stedelijk Waterplan is tot stand gekomen in samenwerking met het waterschap Hollandse Delta. Over de aanpak van bestemmingsplannen en de doorvertaling daarin van het stedelijk waterplan is structureel overleg met deze waterbeheerder. Er zijn ondermeer afspraken gemaakt over de vormgeving en inhoud van de “watertoets”.
De uitvoering van het uitwerkingsplan ondervindt op het onderdeel 'water' geen belemmeringen.
HOOFDSTUK 5 Juridische planbeschrijving
5.1 Planmethodiek
In dit uitwerkingsplan wordt gewerkt met gedetailleerde bestemmingen op grond waarvan een directe bouwtitel ontstaat. Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).
Zoals aangegeven gaat het uitwerkingsplan deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o. De in dat plan opgenomen algemene bepalingen gelden ook voor dit uitwerkingsplan.
Om die reden is het niet nodig die in het uitwerkingsplan te herhalen en is volstaan met een algemene mededeling dat de regels en verbeelding van het uitwerkingsplan in samenhang met het bestemmingsplan gelezen moeten worden.
5.2 Inleidende regels
In dit hoofdstuk van de regels is een aantal begrippen verklaard die specifiek voor het uitwerkingsplan gelden.
Een en ander voorkomt dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Voor de uitleg van de overige begrippen en de wijze van meten wordt verwezen naar de regels van het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.'.
5.3 Bestemmingen
In iedere bestemming is in de bestemmingsomschrijving aangegeven voor welke doeleinden de aangewezen gronden zijn bestemd. Daarna wordt in algemene zin aandacht besteed aan de bouwregels en de afwijkingen.
Wonen
De bestemming beslaat het grootste deel van het plangebied. De woningen zelf zijn uitsluitend binnen de aangegeven bouwvlakken toegelaten. In de bouwvlakken is vermeld hoeveel woningen ten hoogste in dat bouwvlak zijn toegelaten. De hoogte van de woningen (hoofdgebouwen) mag maximaal 12 meter bedragen. Bijbehorende bouwwerken zijn ook buiten het bouwvlak mogelijk, met dien verstande; dat waar op de tekening de aanduiding 'bijgebouwen uitgesloten' is vermeld, bijbehorende bouwwerken niet worden toegelaten. Voor het overige is van de in Dordrecht gebruikelijke bouwregeling bij woningen uitgegaan.
Tuin
Deze bestemming geldt voor het naar de weg toe gekeerde deel van het woonperceel. De bouwmogelijkheden zijn hier beperkt tot ondergeschikte bouwwerken zoals een lage erfafscheiding of een vlaggenmast.
Verkeer
De bestemming Verkeer is opgenomen voor de beoogde ontsluiting van de woonkavels. Binnen deze bestemming zijn behalve een rijweg, voetpaden en parkeerplaatsen ook groenvoorzieningen mogelijk. Een deel van de bestemming zal worden ingericht met groen.
5.4 Algemene regels
In dit hoofdstuk van de regels worden, in aanvulling op de bestemmingsbepalingen, aanvullende regels gesteld.
Algemene bouwregels;
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. Bijvoorbeeld extra bouwmogelijkheden voor ondergeschikte bouwdelen zoals balkons, galerijen en kelders.
5.5 Slotregel
In de slotregel is de officiële naam van het plan bepaald. Onder deze naam kan het uitwerkingsplan aangehaald worden.
HOOFDSTUK 6 Economische uitvoerbaarheid
Voor het uitvoeren van het onderhavige uitwerkingsplan is met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst gesloten. Onderwerpen als kostenverhaal en planschadeafwenteling zijn daarin geregeld.
Het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wro is om deze redenen niet nodig en achterwege gelaten.
HOOFDSTUK 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Inspraak
Het bestemmingsplan 'Belthure Park e.o.' is op 2 oktober 2007 door de raad vastgesteld. In de procedure tot vaststelling van het bestemmingsplan zijn ten aanzien van de opgenomen uit te werken bestemming woondoeleinden voor het perceel Zuidendijk 537 geen opmerkingen gemaakt.
Gelet hierop en op de situering van de woningen op ruime afstand van woningen in de omgeving is thans afgezien van een inspraakprocedure. Wel is het plan afgestemd met de ontwikkelende partij voor het project Belthure Park.
Vanzelfsprekend kunnen belanghebbenden in het kader van de vaststelling van het uitwerkingsplan daartegen zienswijzen naar voren brengen.
7.2 Overleg
Het in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven overleg wordt gevoerd met:
Provincie Zuid-Holland
Waterschap Hollandse Delta
Veiligheidsregio