direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Professor Schoemaker Plantage
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0038-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

Aanleiding voor dit bestemmingsplan is tweeledig. Het geldende bestemmingsplan TNO Zuidpolder moet herzien worden omdat bestemmingsplannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening iedere 10 jaar moeten worden geactualiseerd. Daarnaast wordt de ruimtelijke opzet van het gebied gewijzigd. Een gedeelte van het voormalig TNO-terrein wordt ontwikkeld, hier ligt het plangebied waar de helft van de woonbuurt 'Professor Schoemaker Plantage' gerealiseerd gaat worden. Om dat mogelijk te maken is herziening van het bestemmingsplan nodig.
Momenteel is het plangebied een gemengd gebied met enige woningbouw, kantoren, bedrijvigheid, groen/water en voor het overig deel braakliggend terrein. Dit terrein wordt herontwikkeld.

In het noordwestelijke kwadrant van het plangebied is op grond van het geldende bestemmingsplan TNO-Zuidpolder woningbouw mogelijk. Met dit nieuwe bestemmingsplan wordt het westelijke deel van het plangebied herontwikkeld. Hier zijn maximaal 413 woningen toegestaan met ernaast een waterrijk park (= plantage). Binnen het woongebied zijn onder voorwaarden horeca, maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening en in (zeer) beperkte mate detailhandel toegestaan. Met deze ontwikkeling wordt een rustig groen-stedelijk woonmilieu gecreëerd. Het voornemen is om op termijn het gehele plangebied voor woningbouw te ontwikkelen.

Dit programma zal zijn vertaling krijgen in een zogenaamd flexibel bestemmingsplan waarbij het uitgangspunt voor het bestemmingsplan de plan-essentiekaart is. In het volgende hoofdstuk wordt dit uitgebreid omschreven.

Op deze ontwikkeling wordt de Interimwet Stad- en Milieubenadering toegepast. Aanleiding hiervoor is de hoge geluidsbelasting van de A13 op het plangebied. Onderdeel van de Interimwet is het nemen van compenserende maatregelen voor het aspect geluid. Op de toepassing van de Interimwet en wat de betekenis hiervan is voor het bestemmingsplan wordt uitgebreid in gegaan in paragraaf 4.9.

Vanwege het feit dat aan het minimaal aantal woningen (minimaal 12), zoals genoemd in hoofdstuk 2 afdeling 6 van de Crisis en Herstelwet, wordt voldaan, is op het onderhavig bestemmingsplan de Chw van toepassing. In de publicatie behorende bij dit bestemmingsplan wordt de toepassing van de Crisis- en herstelwet expliciet vermeld.

Deze ontwikkelingen passen niet in het geldende bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan biedt het juridisch en planologisch kader om deze ontwikkelingen mogelijk te maken.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied heeft de volgende plangrenzen:

  • aan de noordzijde: ten zuiden van de Professor Evertslaan (noordoever watergang);
  • aan de westzijde: de oostrand van de Schoemakerstraat (westoever waterpartij);
  • aan de oostzijde de westrand van de Rijksweg A13;
  • aan de zuidzijde: de noordrand van het Delftechpark. Ten zuiden van het fietspad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0001.jpg"

Afbeelding 1: ligging plangebied Professor Schoemaker Plantage

1.3 Het geldend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'TNO Zuidpolder' dat op 31 maart 2005 is vastgesteld door de gemeenteraad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0002.jpg"

Afbeelding 2: Plankaart bestemmingsplan TNO-Zuidpolder

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan, de planbeschrijving, beschrijft de ontwikkeling van het plangebied. In hoofdstuk 3 is het beleid beschreven. Hoofdstuk 4, beschrijft het voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoek en relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 7 wordt tot slot de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Gebiedsvisie

2.1 Bestaande situatie

Delft neemt een centrale positie in de Zuidvleugel van de Randstad. Het voormalig TNO terrein is samen met de TU campus in de tweede helft van de 20ste eeuw in Delft Zuid ontstaan.
Het plangebied ligt aan de zuidoostzijde van Delft in de wijk Wippolder. Het beslaat het zogenaamde 'TNO terrein' en ligt ingeklemd tussen Schoemakerstraat en de doorgaande groene, ecologische zone langs de A13. Ten oosten van deze snelweg ligt de recent gebouwde woonwijk Emerald. Aan de noordzijde grenst het terrein aan bestaand woongebied (Professor Evertslaan en omgeving), aan de westzijde aan de TU campus en aan de zuidzijde aan het bedrijventerrein Delftechpark. Door de omlijsting van het plangebied met water, groen en lange kantoorpanden aan de Schoemakerstraat is er sprake van een besloten gebied, een enclave in de stad.
Een eerste ontwikkeling richting transformatie heeft in het recente verleden al plaatsgevonden: er is een appartemententoren (Staedion-toren) van circa 40 meter hoog gebouwd bij de entree van de wijk, ten noorden van de kantoorbebouwing.

Met uitzondering van de bestaande kantoorbebouwing langs de Schoemakerstraat en enkele panden in het oostelijke terreindeel ligt het terrein te wachten op herontwikkeling. Omdat TNO het terrein niet meer gebruikt en voor een groot deel verkocht heeft, worden er nieuwe functies als wonen en een park mogelijk gemaakt, waardoor het gebied een heel ander karakter krijgt en meer deel gaat uitmaken van de campus en de stad. De kantoor- en bedrijfsgebouwen op het terrein worden conserverend bestemd.

Het terrein wordt vanaf de Schoemakerstraat ontsloten door twee entrees, een hoofd entree tegenover de Stieltjesweg en een nevenentree ter hoogte van de Van der Burghweg. Met de fiets of te voet is het gebied ook bereikbaar vanaf Emerald via de IJsmeesterstunnel (onder de A13 door) en vanuit het noorden via een pad langs de A13.

2.2 Gewenste ontwikkeling

2.2.1 Inleiding

Voor het plangebied is door de Ontwikkelcombinatie Watertuinen van Delft (OCWD) de afgelopen jaren hard gewerkt aan een plan om het terrein te ontwikkelen. Vanwege de omvang van het integrale plan voor het hele gebied en de woningmarkt die beperkte toevoeging van nieuwe woningen toestaat, wordt het gebied gefaseerd ontwikkeld. Onderhavig bestemmingsplan maakt woningbouwontwikkeling en de realisatie van een plantage (park) in het westelijk deel van het plangebied mogelijk. Deze plannen zijn echter de helft van een concept voor een complete woonwijk. Het is belangrijk om het volledige gewenste eindbeeld toe te lichten, om de invulling van de westelijke helft context te geven. Om op termijn in het oostelijk deel van het plangebied woningbouw mogelijk te maken dient te zijner tijd een aparte ruimtelijke procedure worden vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0003.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0004.jpg"

afbeelding 3: Globale indicatie van de fasering nieuwbouw Professor Schoemaker Plantage-west

2.2.2 Beschrijving

De locatie is 'een eiland' dat enigszins verscholen ligt achter het in het oog springende kantoren complex langs de Schoemakerstraat. Dit geeft de mogelijkheid om het plangebied op een vanzelfsprekende wijze een eigen identiteit te geven. Het gebied moet gaan aansluiten op de grotere ruimtelijke en landschappelijke structuur van Delft. De locatie ligt zeer gunstig ten opzichte van de binnenstad, campus en de hoofdontsluiting van de stad. De ambitie is om op deze plek een groene-stedelijk woonmilieu te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0005.png"

Afbeelding 4: Plan-essentiekaart Professor Schoemaker Plantage

Het uitgangspunt voor deze nieuwe stedenbouwkundige invulling is het maken van een goed bereikbare, aantrekkelijke groene woonwijk. Het plan gaat uit van een sterke variëteit aan woonmilieus, diversiteit aan woningtypen, ruimtes voor werken en andere (maatschappelijke en dienstverlenende) voorzieningen. De nieuwe bebouwing zoekt in schaal en positionering aansluiting bij de omliggende gebieden.
De locatie wordt namelijk gekenmerkt door prachtig begroeide randen die het plangebied inbedden in zijn omgeving. Daarom zijn naast het gevarieerde bouwprogramma fiets- en wandelroutes en een centrale groen- en waterstructuur bepalend geweest in de ontwikkeling van het ontwerp.

De aanwezige groenstructuur wordt in de plannen uitgebreid vanuit de randen van het gebied tot een in het gehele terrein doordringend groen netwerk. Het hart van het ontwerp wordt gevormd door een centrale groene zone, in de vorm van een plantage met water. Hierdoor ontstaat er lucht en ruimte binnen het gebied. Afwisseling in de wijze waarop bebouwing, open ruimte en groen samenhangen, vormt de basis voor de verdere uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp. In deze eerste fase komen de woningen alleen aan de westrand van de plantage te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0006.jpg"

Afbeelding 5: Referentiebeelden van de toekomstige plantage

De auto ontsluiting en het parkeren bevinden zich steeds aan de randen van de woongebieden. Zo wordt verkeer en zichtbaarheid van de auto zoveel mogelijk beperkt en worden aantrekkelijke autoluwe woonmilieus mogelijk gemaakt.

In de uiteindelijke planontwikkeling van het gehele plangebied worden nieuwe zichtassen gecreëerd:

  • Een lange diagonale zichtlijn geeft vanuit de centrale plantage zicht op de toren van de Nieuwe Kerk, waarmee het nieuwe woongebied en de binnenstad van Delft visueel aan elkaar verankerd worden
  • Oost-west verbindingen zorgen voor verwevenheid in de interne structuur (zie plan-essentiekaart afbeelding 4).

De kwaliteit en identiteit van de nieuwe woonwijk wordt vooral bepaald door de samenhang tussen de bebouwing en de openbare ruimte. De wijk wordt gekenmerkt door drie sferen: in het westen de compacte stad, in het midden het groene park en in het oosten de groene stad. Het verschil in sfeer door de bebouwingsvormen en dichtheden tussen de verschillende deelgebieden wordt in de openbare ruimte versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0007.jpg"

afbeelding 6: Maquette proefverkaveling Professor Schoemakerplantage: Impressie park.

De bovenstaande foto is een maquette van een mogelijke uitwerking van het gebied, genomen vanuit het zuiden. De gebieden aan weerszijden van de plantage verschillen in karakter. Alleen het westelijke deel (links op de maquettefoto) tegen de gehandhaafde kantoorbebouwing aan wordt met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Dit deel wordt gekenmerkt door een stads karakter. De nieuwe woonbebouwing bestaat uit een raamwerk van smalle en bredere straten en pleintjes waaraan verschillende woningtypen liggen. Het gebied zal vergelijkbaar worden, in schaal en gebruik van de openbare ruimte, met het noordelijke deel van de Delftse binnenstad bij het Doelenplein. Het parkeren op eigen terrein is in dit deel van de wijk niet zichtbaar vanuit het openbaar gebied.

Het uitgangspunt voor de architectonische uitwerking is een hedendaagse interpretatie van de Delftse School. De belangrijkste kenmerken hiervan zijn een herkenbare en traditionele hoofdvorm en materialen, gecombineerd met hedendaagse materialen en detaillering. De woningen zijn individueel duidelijk herkenbaar. Ook heeft deze bouwstijl een karakteristieke gevelcompositie, waarin er een grote variatie bestaat aan maat en uitwerking van de gevelopeningen. De detaillering van de woningen is precies en zorgvuldig. Wat deze woningen een herkenbaar silhouet en unieke identiteit geeft zijn de kapvormen, schoorstenen en andere sculpturale toevoegingen (denk aan dakkapellen, -opbouwen, loggia's etcetera) aan de hoofdvorm. De entrees van de woningen krijgen een verbijzonderde vormgeving. De rand van het woongebied markeert de overgang naar de plantage. Deze woningen vormen een duidelijke straatwand met een individuele expressie per woning. De woningen vormen een doorgaande rooilijn.
In dit compacte deel van de wijk is de 'vloer' van klinkers het bindende element tussen de bouwblokken. De overgang tussen de woning en de openbare ruimte wordt gemaakt met 'Delftse Stoepen'. De pleinen hebben allen een andere invulling met bomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0008.jpg" Afbeelding 7: Voorbeeld uitwerking woningbouw westelijk gebied

Het oostelijke woongebied wat later gerealiseerd zal worden, wordt gekenmerkt door een 'tuindorp' achtige uitstraling. Het heeft een meer open, groen karakter. Hier wordt gedacht aan grondgebonden woningen, gelegen aan de groene uitlopers van het centrale park. Deze buurt en de plantage worden verweven op een wijze die vergelijkbaar is met het Delftse Agnetapark. Voor dit deel zal te zijner tijd een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. De bebouwing zal een bouwhoogte hebben van circa 12,5 meter hoog voor de woningen.

2.2.3 Gewenste planontwikkeling

In het voorliggende bestemmingplan wordt alleen voor het westelijke (stedelijke) deel de woonbestemming mogelijk gemaakt, als eerste fase van 'De Professor Schoemaker Plantage'.

In de geheel westelijk gelegen strook, direct aan de Schoemakerstraat, blijft de huidige bestemming gelden, het gebruik van deze gebouwen wordt iets ruimer bestemd zodat er in de toekomst iets meer mogelijkheden zijn. Ten noorden van deze (kantoor)gebouwen staat nu al de 'Staedion-woontoren' van circa 40 meter hoog, met in de plint een kinderopvang. Deze krijgt de bestemming Wonen. Het oostelijke deel van het terrein blijft nu nog bestemd als Bedrijventerrein. Hier geldt een maximale bouwhoogte van 8 en 10 meter, dit legt de huidige situatie vast. Het is echter de bedoeling dat dit terreindeel in de toekomst net als het westelijke deel gefaseerd ingevuld wordt met woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0009.jpg"

Afbeelding 8: Voorbeeldverkaveling westelijk woongebied

In het (westelijke) deel wat bestemd is als Woongebied worden voornamelijk grondgebonden woningen gerealiseerd met een maximale bouwhoogte van 12,5 meter (circa 4 bouwlagen). Op twee punten is een hoogte van 15 meter mogelijk gemaakt om een gevarieerd beeld te creëren. Het parkeren wordt zoveel mogelijk uit het zicht opgelost, zodat er een autoluwe woonomgeving ontstaat.
Aansluitend op de bebouwing langs de Schoemakerstraat krijgt de buurtentree een ruimtelijke begeleiding. Naast de entree van de wijk is ruimte om een tweede hoogteaccent te bouwen van maximaal 40 meter hoog en zo de wijk een extra accent te geven aan de Schoemakerstraat. Ten oosten daarvan is het mogelijk om woningen te bouwen van maximaal 25 meter hoog.
De (maatschappelijke en dienstverlenende) voorzieningen en detailhandel mogen vrij in de wijk geplaatst worden, maar het ligt voor de hand om deze in de plint van de bebouwing rondom de entree van de wijk en langs het park te vestigen. Voor de horeca wordt er gedacht aan een klein paviljoen in de plantage, maar deze mag ook in de plint komen van de bebouwing.

Geluid en de Stad- en milieubenadering

De nieuwbouw in de Professor Schoemaker Plantage zal onder de invloedssfeer van de Rijksweg A13 komen te liggen, wat betekent dat er rekening moet worden gehouden met verkeerslawaai. Er zijn meerdere overschrijdingen van de maximale voorkeursgrenswaarde (48 dB) en de maximale grenswaarde (53 dB) ten gevolge van de A13.

Voor dit bestemmingsplan wordt een stad-en-milieubenadering gevolgd, waarbij de compenserende maatregelen gevonden worden in maatregelen waarbij het geluidsniveau in de woningen en appartementen en voor de geluidluwe zijde worden verbeterd. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat bij het gewenste eindbeeld, dus met ontwikkeling van woningen op zowel het westelijke deel als het oostelijke deel, de woningen in het westelijk deel passen binnen de maximale grenswaarde. Voor dit bestemmingsplan, vindt er tijdelijk een overschrijding plaats van de grenswaarde, de compenserende maatregelen in het kader van de Interimwet zijn permanent van aard. De maatregelen worden in een stap-3-besluit vastgelegd en wordt de hogere waarde op 60 dB voorgesteld. Een hogere waarde vaststelling tot een maximum van 60 dB op grond van de Interimwet stad-en-milieubenadering voor het plangebied is verantwoord, mits de compenserende maatregelen in de planuitwerking worden doorgevoerd.

Zo is voor de woningen in het bestemmingsplan gekozen om in het gebied een verscherpte eis voor het contactgeluid vast te leggen.De standaardeis in het bouwbesluit is een gewogen contactgeluidniveau van 54 dB. Deze eis wordt verscherpt naar 49 dB. Deze compensatiemaatregel zorgt er voor, dat tussen woningen minder contactgeluid ervaren zal worden. Deze eis geldt zowel voor appartementen als voor woningen. In appartementen kan deze verscherpte eis gerealiseerd worden door de combinatie met zwevende vloeren en vloerverwarming. In eengezinswoningen kan dit door aanpassingen in de constructie tussen de woningen.

Voor de woningen die het meest oostelijk zijn gesitueerd en de eerstelijns bebouwing vormen aan het park, wordt een verscherpte eis voor het binnenniveau geeïst. Deze zone is aangeduid door middel van een aanduiding op de verbeelidng. Op grond van de Interimwet geldt er een eis voor de geluidbelasting binnen een woning bij gesloten ramen van maximaal 33 dB. Op grond van het Bouwbesluit geldt voor nieuwbouw een vergelijkbare eis. In het bestemmingsplan wordt een verscherpte eis gesteld van 30 dB. Deze compensatiemaatregel zorgt er voor dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen 3 dB stiller is dan de wettelijke eis.

Ook geldt een verscherpte eis voor de geluidsluwe zijde. Voor appartementen geldt dat aan de geluidsluwe zijde ook invulling gegeven kan worden door extra buitenruimte te creeeren, waardoor een geluidsluwe zijde wordt gecreeerd. Op deze wijze wordt een wijk ingericht die niet alleen een goed woon-en leefklimaat heeft, door een prettig geluidsniveaus in de woningen en een goede geluidsluwe zijde.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 2012

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR.

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.

3.2 Regionaal

3.2.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden 2008

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 (en soms 2030) en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP is samengevat in tien projecten, de top 10 van het RSP. Hieruit blijkt de ambitie van de Haaglanden-gemeenten om door te groeien als een internationaal concurrerende regio, met een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten. Het Stadsgewest streeft ernaar om de prioriteiten ook door te laten werken in beleids- en investeringsprogramma's op grotere schaal, zoals die van de zuidvleugel, de provincie en het Rijk (het Meerjaren investeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport). Een van de projecten is herstructurering en intensiever gebruik van bedrijventerreinen.

Ten opzichte van het bestemmingsplan TNO-Zuidpolder wordt een deel van het bedrijventerrein gewijzigd ten behoeve van de geplande woningbouwontwikkeling. Het onderhavig bestemmingsplan past daarmee in de geformuleerde strategie, van herstructurering van bedrijventerreinen.

3.2.2 Bedrijvenstrategie Haaglanden 2008

Het regionaal beleid voor bedrijventerreinen is vastgelegd in een bedrijventerreinenstrategie onder de titel 'Ruimte voor ondernemend Haaglanden', die periodiek wordt geëvalueerd en opnieuw wordt geformuleerd. De strategie is erop gericht vraag naar en aanbod van ruimte voor bedrijventerreingebonden ondernemingen tot 2020 met elkaar in evenwicht te houden, op onderscheiden kwaliteitsniveaus en per deelperiode.
Ten opzichte van het bestemmingsplan TNO-Zuidpolder wordt een deel van het bedrijventerrein gewijzigd ten behoeve van de geplande woningbouwontwikkeling. Het past in de geformuleerde strategie, dat de bedrijvenbestemming wordt omgezet naar wonen, hiermee wordt bijgedragen aan het in evenwicht brengen van vraag en aanbod. Geconstateerd is dat er sprake is van een voldoende aanbod aan bedrijvenlocaties in de regio.

3.3 Provincie

3.3.1 Provinciale Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) 2014

Op 9 juli 2014 is de Provinciale Visie Ruimte en Mobiliteit (VRM) door de Provinciale Staten vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM worden bovengenoemde Provinciale Structuurvisie (2010) alsmede de herzieningen daarvan en de Verordening Ruimte (2010), alsmede de herzieningen daarvan ingetrokken.

Het plangebied is op kaart 1 aangewezen als "Beter benutten bebouwde ruimte". Hiervoor geldt dat de provincie inzet op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Voor dergelijke locaties geldt dat binnen de bebouwde ruimte er een invulling gegeven zal worden aan de door de provincie gestelde opgave voor dit gebied.

Op kaart 3 behorende bij de VRM zijn de gronden voor de Professor Schoemaker Plantage aangewezen als stedelijk centrumgebied. De VRM bepaalt dat:

"Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus."

Niet alleen worden 413 woningen met het nieuwe onderhavige bestemmingsplan mogelijk gemaakt, ook wordt een centraal park gerealiseerd waardoor er een sterke groen- en waterstructuur in het gebied ontstaat.

3.3.2 Verordening Ruimte 2014

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld met het oogmerk van juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

Met de Verordening Ruimte wil de provincie de ruimte bieden om enerzijds te kunnen voldoen aan de kwantitatieve en kwalitatieve vraag naar bedrijventerrein en anderzijds wil de provincie ook ruimte bieden aan organische ontwikkeling en functiemenging, vanuit een oogpunt van betere benutting en kwaliteitsverbetering van het bestaand stads- en dorpsgebied. Monofunctionele bedrijventerreinen passen daar niet altijd bij. Met name bedrijventerreinen met milieucategorie 1 en 2 lenen zich voor functiemenging. In het oostelijk deel van het plangebied is de bestemming bedrijventerrein opgenomen, met een maximale milieucategorie 2. Op termijn zal ook dit deel van het plangebied getransformeerd worden naar woningbouw. De transformatie van een deel van het gebied naar wonen sluit aan bij de uitgangspunten van transformatie die in de Verordening worden mogelijk gemaakt.

Ook voor de beperkte mogelijkheid van detailhandel geldt dat zij aansluit bij de uitgangspunten van de Verordening. Met het onderhavige bestemmingsplan wordt maximaal 200m2 BVO mogelijk gemaakt. De omvang en daarmee de aard van de detailhandel sluit daarmee aan bij de richtsnoer die in de verordening wordt aangehouden.

In de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte & Mobiliteit zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Uitgangspunt bij dit beleid rondom ruimtelijke kwaliteit is ‘ja, mits’. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Hiermee wordt gebiedsgericht gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.

De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen

1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en

2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0010.jpg"

Afbeelding 9: Uitsnede Kwaliteitskaart Visie Ruimte & Mobiliteit

Het plangebied is aangegeven als 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. In het noordwestelijke kwadrant van het plangebied was op grond van het geldende bestemmingsplan TNO-Zuidpolder al woningbouw mogelijk. Met dit bestemmingsplan wordt de verruiming van de woningbouw mogelijkheden in het gebied juridisch-planologisch verankerd. De woningbouw past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied. De ruimtelijke ontwikkeling past binnen de aard en schaal van het gebied en voldoet aan de richtpunten van de kwaliteitskaart. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Verordening en Visie Ruimte & Mobiliteit.

3.3.2.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling.

Het besluit ruimtelijke ordening en de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland bevat de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de ‘ladder voor duurzame verstedelijking’ moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. De provinciale Verordening Ruimte bevat een vergelijkbare verplichting.

De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen: In de toelichting wordt beschreven

  • i. dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte,
  • ii. in hoeverre de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en
  • iii. als de ontwikkeling niet binnenstedelijk gerealiseerd kan worden in hoeverre de locatie passend wordt of is ontsloten.

In de regio Haaglanden heeft afstemming plaatsgevonden tussen de gemeentelijke woningbouwplannen. Het regionale programma is vastgelegd in de notitie 'Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma Haaglanden' en zal worden opgenomen in het herijkte Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP). Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 25 februari 2014 met het regionaal afgestemde programma ingestemd. De bouw van de woningen in de Professor Schoemaker Plantage zijn in het regionale programma opgenomen.

In het kader van de regionale afstemming is de regionale woningbehoefte onderzocht door middel van een woonbehoefteonderzoek (de 'Grote Woon Test Haaglanden' (GWT), voorjaar 2013). Uit het onderzoek blijkt dat het regionale programma en de woningbehoefte met elkaar in evenwicht zijn. Door de crisis is het bouwtempo vertraagd. Dat betekent echter niet dat de woningbehoefte is weggevallen.

Het regionale programma voorziet in de periode tot en met 2019 in 31055 woningen (netto). Uit het onderzoek blijkt dat dit aantal aansluit bij de vraag. In het regionale programma is voor Delft uitgegaan van 3508 woningen (waaronder de woningen van de Professor Schoemaker Plantage). De geplande woningbouw van de Professor Schoemaker Plantage is onderdeel van het regionale programma.

Gelet op het bovenstaande voorziet het bouwplan in een regionaal afgestemde behoefte. Het woningbouwplan wordt grotendeels gerealiseerd op een braakliggend terrein binnen bestaand stedelijk gebied. Verder worden op termijn leegstaande bedrijfsopstallen gesloopt ten behoeve van de woningbouw. Het plan voorziet in zorgvuldig (her)gebruik van de beschikbare binnenstedelijke ruimte en is als locatie geschikt om getransformeerd te worden binnen het stedelijk gebied.

3.4 Gemeente

3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie - Ontmoetingen met Delft 2030 (RSVD)

In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' uit 2009 (RSVD) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.

Het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is omschreven als het TNO-terrein. In de RSVD maakt het TNO-terrein onderdeel uit van 'de groene kenniswijk'.

De zone langs de A13 is als groene zone aangewezen (p. 62) In het bestemmingsplan hebben deze gronden dan ook de bestemming groen gekregen.

De locatie maakt verder onderdeel uit van de 'groene kenniswijk'. Het streefbeeld hiervoor is:

In het zuidoosten van de stad transformeert de TU-wijk van een monofunctionele universiteitswijk naar een gemengd stedelijk milieu voor wonen, werken, onderwijs, onderzoek en recreatie. Het gebied breidt zich uit naar Schieoevers-Noord en het voormalige TNO-terrein en is door bruggen over de Schie, tunnels onder het spoor voor het langzaam verkeer en de tramlijnen 19 en 37 met de stad verbonden. (RSVD 2009, p. 76)

De gefaseerde ontwikkeling van het gebied naar een woonwijk met een sterk groen karakter door de inpassing van een groot park, maar met behoud van de TNO-kantoorgebouwen waar onderwijs en onderzoek plaatsvindt, sluit aan bij dit streefbeeld.

De (gefaseerde) ontwikkeling van de Professor Schoemaker Plantage sluit aan bij de uitgangspunten van de RSVD.
 

3.4.2 Visie Openbare Ruimte Delft 2009

In de Visie Openbare Ruimte (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. Hierin is de zone langs de A13 aangewezen als doorlopende groene drager. De doorlopende drager is een volledig (te maken) en fijn vertakt netwerk over heel de stad, dat ruimtelijk continue is, altijd te gebruiken en altijd in gebruik.

Inzet van deze Visie Openbare Ruimte daarnaast is voor het TNO-terrein om de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving.

Het plangebied (in de Visie aangemerkt als TNO-Zuidpolder) is aangemerkt als Nieuwe Stedelijkheid Inbreiding 21e eeuw. Dit wordt op pagina 79 omschreven:

"In Delft worden de komende jaren diverse (transformatie)gebieden onder handen genomen. Het doel is daar de stad te revitaliseren.

Deze plannen worden gekenmerkt door een relatief hoge dichtheid en een menging van functies en gebouwtypes (´nieuwe stedelijkheid´). Ook op het gebied van de openbare ruimte hebben deze plannen in Delft een hoog ambitieniveau. Zo wordt er veelal inpandig geparkeerd en wordt er geïnvesteerd in parken, waterstructuren en een aantrekkelijke inrichting."

De transformatie van het gebied naar een groen-stedelijk woonmilieu met een zorgvuldig ontworpen openbare ruimte sluit aan bij deze beschrijving. Daarnaast krijgt de wijk een centrale en prominente groene plek in de vorm van de plantage die een groene verblijfsplek biedt en bijdraagt aan een aantrekkelijk woonmilieu.
 

3.4.3 Wonen

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2008-2020 (2008), de uitvoeringsagenda 'Kansen voor de Delftse woningmarkt' (2012) en de nota 'Toetsingskader Woningbouw' (2014).

3.4.3.1 Woonvisie 2008-2020

In de Woonvisie Delft 2008 - 2020 is het woningaanbod en de toekomstige woningbehoefte onderzocht. Geconstateerd is dat vraag en aanbod niet goed op elkaar aansluiten. De sociale woningvoorraad is relatief groot, terwijl er juist veel vraag is naar koop en duurdere huur. De Woonvisie is gericht op een beter afstemming van vraag en aanbod. In de gemeente Delft betreffen de ontwikkelingen vooral binnenstedelijke opgaven. Voor het behalen van de ambities uit de Woonvisie is ingezet op de realisatie van een forse bouw- en transformatieopgave tot 2020.

3.4.3.2 Uitvoeringsagenda 2012

In 2012 is de nota 'Kansen voor de Delftse woningmarkt, de uitvoeringsagenda voor Wonen en Bouwen in Delft Kennisstad anno 2012' vastgesteld. In deze nota is beoordeeld of de beleidsuitgangspunten uit de (nog voor de crisis vastgestelde) Woonvisie nog actueel zijn of naar aanleiding van de crisis op de woningmarkt moeten worden bijgesteld. Uit de nota blijkt dat het realiseren van de woningbouwopgave trager verloopt omdat de woningmarkt 'op slot zit' maar dat de woningbehoefte op de langere termijn niet is gewijzigd. In de nota is er daarom voor gekozen om de ambities uit de Woonvisie te handhaven en om het woningbouwtempo af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen (marktabsorptie). In de uitvoeringsagenda is het verwachte tempo voor grootschalige gebiedsontwikkeling bijgesteld van 500 marktwoningen per jaar naar 200-300 woningen per jaar.

3.4.3.3 Toetsingskader Woningbouw 2014

Voor de in maart 2014 vastgestelde nota 'Toetsingskader Woningbouw' is de toekomstige woningbehoefte opnieuw onderzocht en vergeleken met het toekomstige woningaanbod na realisering van de geplande bouwprojecten. Uit het onderzoek blijkt dat de crisis tot een tijdelijke vraaguitval en een trager bouwtempo leidt maar niet tot een afname van de (toekomstige) woningbehoefte. Door de crisis vertaalt de woningbehoefte zich op dit moment niet in een concrete vraag. Het woningbouwprogramma leidt echter op de langere termijn niet tot overcapaciteit. Op dit moment is er een woningtekort van ongeveer 2,2% van de totale woningvoorraad. Een woningtekort van 1,5% wordt doorgaans als acceptabel gezien. Na realisering van het geprioriteerde woningbouwprogramma is er nog een tekort van circa 515 woningen.

Gelet op het bovenstaande is aanpassing van de geplande capaciteit niet nodig. Door het tragere tempo van de markt kan echter wel tijdelijke overcapaciteit ontstaan als alle projecten tegelijk worden uitgevoerd. Daarom is in de nota een prioriteringssystematiek opgenomen. Het doel daarvan is om het uitvoeringstempo te beïnvloeden en het zoveel mogelijk af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen. Het Toetsingskader geeft prioriteit aan plannen die bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit, die zich richten op de doelgroep kenniswerkers en die bijdragen aan het sociaal klimaat.

Het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage voorziet niet in een vergroting van de plancapaciteit voor woningbouw en sluit aan bij de uitgangspunten van het prioriteringsbeleid. Met het bestemmingsplan wordt het geldende bestemmingsplan 'TNO Zuidpolder' herzien. Dat plan heeft capaciteit voor 350 woningen. Hiervan zijn met de Staedion-toren al 72 woningen gerealiseerd. De resterende plancapaciteit van reguliere woningen in het plangebied is daarmee 278. Dit aantal wordt in het nieuwe bestemmingsplan overgenomen. De plancapaciteit van reguliere woningen neemt door het nieuwe bestemmingsplan niet toe.

Naast de reguliere woningen voorziet het nieuwe plan in de bouw van 135 sociale woningen. Deze woningen waren op grond van het vorige bestemmingsplan nog niet mogelijk. De prioritering heeft (zoals hierboven is vermeld) echter geen betrekking op sociale woningen maar uitsluitend op reguliere woningen. De sociale woningen zijn voor de toetsing aan het toetsingskader niet relevant. In die segmenten is geen sprake van concurrentie en vraaguitval als gevolg van de crisis.

De prioritering heeft betrekking op reguliere woningen waarvoor nog geen bestemmingsplan is vastgesteld. Sociale woningbouw in de huur- en koopsector en studentenwoningen worden niet geprioriteerd. In die segmenten is geen sprake van concurrentie en vraaguitval als gevolg van de crisis. Daarnaast heeft de prioritering geen gevolgen voor de bestaande woningbouwcapaciteit die in bestemmingsplannen is vastgelegd, deze bestaande woningbouwcapaciteit valt buiten de prioritering. In deze fase wordt daarom bewust gekozen voor een gefaseerde ontwikkeling van het gehele gebied. En daarom woningbouw in het oostelijk deel van het plangebied pas op termijn mogelijk te maken. De woningaantallen van het gehele plangebied zijn regionaal afgestemd, waarbij de woningen van het westelijk deel op kortere termijn gepland zijn, maar de woningen in het oostelijk deel ook worden meegenomen om de ontwikkeling hiervan op termijn ook mogelijk te maken.

Herziening van het bestaande bestemmingsplan is nodig omdat bestemmingsplannen op grond van de Wet ruimtelijke ordening iedere 10 jaar moeten worden geactualiseerd. Daarnaast is de ruimtelijke opzet van het gebied gewijzigd. Om dat mogelijk te maken, is herziening van het bestemmingsplan nodig.

Het bestemmingsplan 'TNO Zuidpolder' ging uit van de bouw van de woningen in het noord-westelijke deel van het plangebied. Met het nieuwe bestemmingsplan wordt het gebied vergroot waarbinnen de woningen mogen worden gebouwd. Het aantal reguliere woningen blijft gelijk. Door deze opzet wordt een minder compacte ruimtelijke inrichting gerealiseerd dan mogelijk was op grond van het vorige bestemmingsplan. Het momenteel grotendeels braakliggende terrein wordt gefaseerd ontwikkeld tot een hoogwaardig woongebied in de campus met een centrale plantage (park) die een prominente en verbindende rol heeft in het plan. Door de 278 reguliere en 135 sociale woningen te herschikken op basis van het nieuwe stedenbouwkundig plan wordt sterk ingezet op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied voor de lange termijn en de realisatie van een woongebied met een rustig groen-stedelijk milieu. De kwaliteiten van het woongebied zijn het centrale park, de rustige straten en mogelijkheid voor werken aan huis in de nabijheid van campus en stad. Dit sluit aan op de woonwensen van een deel van de in Delft aanwezige kenniswerkers. Er is in Delft en de regio behoefte aan dit type woonmilieu. Het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage voldoet hiermee aan de uitgangspunten van het Nota Toetsingskader.

3.4.4 Lokaal verkeers- en vervoersplan 2005-2020 (LVVP)

Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:

  • 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
  • 2. maatregelen voor de doorgaande noord-zuid en oost-westroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
  • 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de in- en externe bereikbaarheid van de stad.

In het LVVP is ten zuiden van het plangebied en ter hoogte van de Oudelaanmolensloot ruimte gereserveerd voor een tram-tracé, of een HOV-buslijn tussen de TU Delft en Delfgauw. Aan de oostzijde van de A13 is ook ruimte gereserveerd voor deze verbinding. In het LVVP is de HOV-lijn aangeduid als 'reservering toekomst - 2020'. Om in de toekomst de tramlijn mogelijk te maken is met de geprojecteerde groenstrook in het bestemmingsplan rekening gehouden met de tramlijn. Met deze reservering van de ruimte is het in de toekomst mogelijk om dit tracé in combinatie met het fietspad aan te leggen.

3.4.5 Fietsactieplan II 2005

Het beleid voor het fietsverkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan (FAP). Na de vaststelling van FAP II in 2005 is er in 2011 een update vastgesteld. Sindsdien wordt elk jaar een investeringsplan vastgesteld. In het fietsbeleid wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0011.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0012.jpg"

Afbeelding 10: hoofd-fietsnetwerk (update FAP 2011)

Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:

  • de wegcategorisering in het LVVP leidt tot toename van erftoegangswegen, waar een grotere mate van veiligheid voor voetgangers mogelijk is,
  • binnen het project 'Kinderen veiliger door Delft' worden zogenaamde 'Kindlinten' gerealiseerd: routes waarlangs kinderen zelfstandig, veilig én prettig naar allerlei opvang, onderwijs en vrijetijdsvoorzieningen kunnen lopen en fietsen,
  • het project 'Voetgangersroute' beoogt de verkeersveiligheid voor ouderen te bevorderen, waarbij bijvoorbeeld belangrijke looproutes voor de doelgroep aan bod komen.

Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.

Langs de Schoemakerstraat zijn aan weerszijden vrijliggende fietspaden gesitueerd. Aan de zuidzijde van het plangebied is recentelijk vanuit het FietsActiePlan het Oudelaanmolenslootpad en de IJsmeestertunnel onder de A13 door gerealiseerd als nieuwe regionale fietsverbinding tussen Delfgauw en Delft. Deze verbinding wordt intensief gebruikt als regionale fietsverbinding.

Voor het bestemmingsplan zijn voor het FAP-II geen knelpunten te verwachten.

3.4.6 Nota Parkeernormen 2013

De gemeente Delft heeft op 11 juni 2013 de nota Parkeernormen 2013 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).

Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij alle nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente parkeernormen om ervoor te zorgen dat het parkeren van auto's in de nabije toekomst mogelijk is.

In de nota Parkeernormen 2013 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies.

De nota Parkeernormen 2013 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden. Bouwplannen dienen getoetst te worden aan de Nota Parkeernormen.

3.4.7 Strategische Agenda Mobiliteit 2013

De Strategische agenda mobiliteit is op 11 juli 2013 vastgesteld. Met deze agenda wordt ingezet op een aantal nog ontbrekende schakels en grote projecten uit het LVVP. Verder is aandacht voor trends zoals de intrede van de e-bike, de deelauto en de sterke verknoping van soorten vervoer. Dit is vertaald in aandacht voor microbereikbaarheid.

De Strategische agenda mobiliteit legt nieuwe accenten in het mobiliteitsbeleid om zo maximaal bij te dragen aan de Delftse kenniseconomie en aan een sterke samenleving. Daarbij is bepaald welke prioriteiten gekozen worden om zo een goede bereikbaarheid te waarborgen en aantrekkelijk te zijn voor kennisinstellingen. In de Strategische agenda mobiliteit is ook als lobbydocument vastgesteld welke nog te realiseren projecten het meest bijdragen aan de versterking van de Stad van Kennis en Innovatie. Voor het bestemmingsplan is voor de strategische agenda mobiliteit verder geen knelpunten te verwachten.

3.4.8 Nota Groen 2012-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de 'Nota Groen Delft 2012-2020' en het daarbij horende 'Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020' vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Er wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding, gebaseerd op de zowel de ruimtelijke, sociale, ecologische, economische en fysische waarden van groen. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. Voor bomen geldt dat gestreefd wordt naar behoud. Mocht behoud of verplanten van bomen niet mogelijk zijn, dan geldt een (financiële) herplantplicht.

Het groenelement tussen de Oudelaan en de snelweg is als ecologisch kerngebied opgenomen in de Groen Nota 2012 - 2020 en de groene structuren die het plangebied ten noorden, zuiden, oosten en westen begrenzen zijn allen onderdeel van het ecologische hoofdnetwerk (zie ook onderstaande afbeelding). De ecologische kerngebieden zijn als groen bestemd. Het betreft bossages cq lijnvormige elementen in de vorm van bomenrijen. De wadi en het park geven invulling aan de gewenste noord-zuid verbinding in het projectgebied. (groen gearceerd). Ter plekke zijn met uitzondering van de aanleg van de wadi en het park geen ontwikkelingen voorzien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0013.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0014.jpg"

Afbeelding 11: Stedelijke ecologische hoofdstructuur Nota Groen 2012-2020 (bijlage 4)

Zowel kerngebied als bestaande verbindingszones vallen binnen de begrenzing van het plangebied. Aangezien het kerngebied en de functionaliteit van de verbindingszones behouden blijft is compensatie niet aan de orde. De gewenste verbindingszone wordt in het midden van het plangebied gerealiseerd in de vorm van een noord-zuid verbindingszone die als plantage met zoombeplanting (bomen, struiken, kruiden) wordt vormgegeven. De plantage heeft verschillende waarden door het vervullen van:

  • een sociale functie in de vorm van een ontmoetingsplaats of park
  • een ecologische functie voor kleine zoogdieren, vlinders en vogels door inpassing van zowel een kruidenlaag, struiken, bomen en natuurvriendelijke oevers,
  • economische functie door de waarde van groen die tot uiting komt in de waarde van de woningen,
  • fysische waarde –gezien de ligging tussen A13 en Schoemakerstraat dient nadrukkelijk aandacht voor groen te worden besteed.

In het ontwerp is aandacht voor barrières door bijvoorbeeld watergangen te verbeteren voor grondgebonden fauna door het aanbrengen van ecopassages in duikers of groene verbindingen onder bruggen. Het groen wat in de huidige situatie op de onbebouwde kavels aanwezig is, wordt óf behouden (langs randen van projectgebied en ten opzichte van het gedeelte dat bestemd is al bedrijventerrein) óf betreft tijdelijk groen wat zich heeft ontwikkeld tijdens het braak liggen van het terrein. Na de juiste inrichting van de noord-zuid verbinding in de vorm van een plantage zal een aanzienlijk oppervlak kwalitatief waardevol groen worden gerealiseerd en wordt voldaan aan de Groen Nota 2012 – 2020. Er worden aanzienlijke hoeveelheden groen en water toegevoegd door de aanleg van het park. Gezien het voorgaande is compensatie niet aan de orde en vormt de Nota Groen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
 

3.4.9 Bomenverordening 2013

De Bomenverordening Delft 2013 heeft als doel de houtopstand van Delft te beschermen. De gemeente Delft streeft naar een aantrekkelijke woon- en werkomgeving met voldoende kwalitatief openbaar groen, waaronder houtopstanden. Delft wil het bomenbestand op een zodanig peil houden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de groene belevingswaarde en de leefbaarheid van Delft, waarbij extra aandacht en bescherming wordt gegeven aan bomen met natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarde, waarde voor stadsschoon, cultuur en monumentale waarde en waarde voor recreatie en leefbaarheid.

Het projectgebied wordt omringd door bomenrijen en bossages. Daarnaast staan met name in het zuidoostelijk deel een aantal bomen van diverse soorten. Zowel de bomen die het projectgebied begrenzen als de bossages in het oostelijk deel van het projectgebied worden (grotendeels) in deze fase behouden. Het gebied wordt gefaseerd uitgevoerd. In het midden van projectgebied zullen komende jaren reeds bomen bijgeplant worden om het park reeds invulling te geven. Ter plekke wordt de houtopstand daarmee uitgebreid. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de bomenverordening.
 

3.4.10 Waterplan Delft, een blauw netwerk 2000

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer. Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse. Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw.

Het bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van het Waterplan Delft.
 

3.4.11 Waterstructuurvisie 2006

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 108 m3/ha per hectare (conform watersysteemanalyse, werknorm waterberging 325 m3/ha). Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen. Onderdeel van het bestemmingsplan in deze fase is de aanleg van een park met minimaal 570 m3 oftewel 1.900 m2 water.

Belangrijke doelstelling voor de Waterstructuurvisie is de realisatie van integraal en duurzaam waterbeheer. Als leidraad zijn daarbij de gidsprincipes uit de in 1999 uitgevoerde “Basisstudie van het waterplan” van Sybrand Tjallingii en Paul van Eijk gehanteerd. In een uitwerkingsprogramma is aangegeven wat dat per deelgebied betekent. Voor Delft Zuidoost is een lange termijn uitwerking opgenomen met een zelfvoorzienend watersysteem. Het gebied dat als woongebied wordt bestemd valt binnen het deelgebied Zuidpolder van Delfgauw (zie afbeelding 12). In afbeelding 13 is de waterstructuur geschetst zoals die wordt nagestreefd in de waterstructuurvisie.

Maatregelen

In het gebied dat als woongebied wordt bestemd zijn geen specifieke maatregelen benoemd in het waterstructuurvisie, maar zijn de volgende algemene maatregelen van toepassing:

- aanleggen natuurvriendelijke oevers (nvo's);

- aanleggen van meer open water (berging realiseren).

Deze maatregelen worden bij de aanleg van het plan in acht genomen

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0015.jpg"

Afbeelding 12: Schets deelgebied Zuidpolder van Delfgauw (Waterstructuurvisie 2006)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0016.jpg"

Afbeelding 13: Kaart deelgebied Zuidpolder Delfgauw (Waterstructuurvisie 2006)

3.4.12 Waterbeheersplan 2010 - 2015

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015. Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid. Vanuit het waterbeheerplan zijn voor het bestemmingsplan geen knelpunten te verwachten.

3.4.13 Watertoets

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.

In het kader van het wettelijke vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening heeft er een watertoets plaats gevonden tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland. Zie hiervoor ook de beantwoording in paragraaf 7.1.2

3.4.14 Energie

Delft Energieneutraal 2050 (uit 2013)

In nieuw of her te ontwikkelen delen gelden de doelstellingen uit het Delftse Klimaatbeleid. De basis hiervoor is het Klimaatplan Delft Energieneutraal 2050. Uitgangspunt is dat voor een nieuwe woon- of bedrijfsbestemming de ambitie voorligt om een scherpere energieprestatie te realiseren dan de landelijke normen. Hiervoor hanteert Delft de Trias energetica:

  • 1. het verminderen van de vraag door energiebesparing bij eindgebruikers;
  • 2. het toepassen van duurzame bronnen;
  • 3. het (verder) optimaliseren van de toepassing van fossiele bronnen naar energie-efficiency en betrouwbaarheid.

Warmte voor Delft 2005

In 2005 heeft de gemeenteraad van Delft ingestemd met de Nota Warmte voor Delft. Daarmee is warmtelevering het leidende principe voor alle nieuwbouw-, renovatie en ketelvervangingsprojecten in Delft. De TU Delft onderzoekt momenteel de mogelijkheid om een geothermie warmteput te slaan in het TU gebied.

Bodemenergie

Bodemenergie is een steeds vaker toegepaste techniek om woningen en gebouwen energiezuinig te maken. Door de snelle groei kunnen belangen tussen diverse bodemenergiesystemen onderling en andere belangen met elkaar in conflict komen.

In het TU gebied en omgeving zijn al meerdere bodemenergiesystemen aanwezig en er komen er in de nabije toekomst nog meer bij. Om aantasting van de bodem te voorkomen is in 2013 de 'Verordening gesloten bodemenergiesystemen TU Delft en omgeving 2013' vastgesteld. Het TU gebied en omgeving, waarin ook het plangebied is gesitueerd, is aangewezen als interferentiegebied. Dit betekent dat wanneer gebruikt gemaakt wordt van bodemenergie een specifiek bodemenergieplan dient te worden opgesteld.

Voor open bodemenergiesystemen is de Provincie Zuid-Holland bevoegd gezag.

Gewenste ontwikkeling

De gemeentelijke ambitie voor duurzaam bouwen kan op een kwantitatieve wijze uitgedrukt worden met behulp van de GPR-methode (Gemeentelijke Praktijkrichtlijn Duurzaam Bouwen). In het Klimaatplan (2008) wordt een gemiddelde GPR-score van ten minste 7,5 nagestreefd.

3.4.15 Beleidsnota Bouwhoogten Delft 2005

In 2005 is de nota "Bouwhoogten Delft" vastgesteld. Het beleid heeft drie doelstellingen:

  • optimaal hoogwaardig grondgebruik (compacte stad);
  • behoud en versterking van het silhouet van Delft inclusief de binnenstad;
  • een flexibel kader dat kwalitatieve hoogbouw met variatie in vorm stimuleert.

In de nota zijn de mogelijkheden voor nieuwe hoogbouw onderzocht en vastgelegd. De nota maakt onderscheid tussen consolidatiegebieden waar hoogbouw niet wenselijk is en initiatiefgebieden waar dat wel het geval is. Het plangebied is gelegen in het gebied dat in de Nota wordt aangeduid als TU-midden en Technopolis. Nieuwe hoogbouw kan in het beeld van TU-midden en Technopolis een prominente rol spelen en zo het imago van de kennisstad ten goede komen. Voor dit gebied is bepaald dat het geschikt is voor hoge tot zeer hoge bebouwing. Het TNO-gebied is aangemerkt als 'initiatiefgebied, sterke ruimtelijke structuur'. In initiatiefgebieden is de maximale bouwhoogte 75 meter. In het bestemmingsplan wordt uitsluitend één extra woontoren van maximaal 40 meter mogelijk gemaakt, naast de al gerealiseerde Staedion-woontoren (40 m).

De geplande woontoren in het project Professor Schoemaker Plantage sluit aan bij de uitgangspunten van de Nota Bouwhoogten.

Bezonning

Uit de resultaten van het bezonningsonderzoek van Peutz (2014 zie bijlage 1 ) naar de 40 meter hoge woontoren bij de entree blijkt dat geen van de omliggende woningen constant in de schaduw valt. Gedurende het jaar wijzigt het verloop van de zonnebaan, waardoor schaduw bij de omliggende bebouwing zich steeds op een andere plaats en bij verschillende gebouwen manifesteert. Hoewel op basis van het bovenstaande er weliswaar sprake is van een gering effect, leidt dit niet tot significant nadelige schaduweffecten. Als zou worden getoetst aan de veelal gehanteerde lichte TNO-norm van 2 mogelijke zonuren in de periode van 19 februari t/m 21 oktober, is bij geen van de omliggende woningen sprake van een dusdanige teruggang van de bezonning dat niet aan deze grenswaarden voldaan wordt.

Windhinder

Bij de uitvoering van het Windklimaatonderzoek Peutz (2014) (zie bijlage 2) is met behulp van Computational Fluid Dynamics (CFD) een indicatief onderzoek verricht naar de te verwachten windklimaatsituatie rondom de geplande 40 meter hoge woontoren. Er is gekozen voor een worst case benadering, met een maximale invulling van de planologische mogelijkheden uit het bestemmingsplan. Om te bepalen of windhinder en/of windgevaar te verwachten is, is gebruik gemaakt van het beslismodel in de NEN 8100:2006 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving.

De volgende conclusies kunnen aan de hand van het onderzoek worden getrokken:

  • Uit de rekenresultaten blijkt dat rondom het bouwvolume nergens een beoordeling slecht te verwachten is. Tevens wordt de gevaardrempel niet overschreden.
  • In de buurt van de gebouwhoeken wordt plaatselijk een als matig te beoordelen windklimaat verwacht. De hogere hinderkans treedt maar beperkt op bij de bestaande bebouwing. Het windklimaat voor de gevels van de bestaande bebouwing wordt in deze situatie overwegend als goed beoordeeld.
  • Voor wat betreft het windcomfort bij de geplande bebouwing kan in dit stadium alleen worden vermeld dat bij windgevoelige functies, zoals bij entrees en terrassen, rekening gehouden dient te worden met de te verwachten windsituatie. Hierbij kan het nodig zijn windafschermende maatregelen te treffen, bijvoorbeeld in de terreininrichting. Het bestemmingsplan biedt hier ruimte voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0017.jpg"

Afbeelding 14: Te verwachten windklimaat (Windklimaatonderzoek met behulp van CFD door Peutz bijlage Bijlage 2 Windhinder)

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten en (milieu)onderzoeken

4.1 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn verschillende planologisch relevante ondergrondse hoogspannings- en waterleidingen aanwezig. De bestaande hoogspannings- en waterleidingen zijn op de verbeelding aangegeven via een dubbelbestemming en vertaald in de regels. De overige kabels en leidingen voor verschillende nutsvoorzieningen worden bij het bouwrijp maken van het terrein omgelegd of verwijderd.

4.2 Cultuurhistorie

4.2.1 Bestaande situatie

Het eerste stedenbouwkundige plan voor dit gebied was het Plan TNO-Zuidpolder uit 1957. Het gebied werd geheel bestemd en ingericht voor, respectievelijk, door het onderzoeksinstituut. De ligging van TNO in dit deel van Delft werd bepaald door de functionele relatie met de er naast liggende, vanaf 1947 geplande nieuwe TH-wijk (het huidige TU-middengebied). Het voormalige TNO-terrein is een rechthoekig eiland omgeven door brede waterlopen die een orthogonale hoofdstructuur vormen. De richting daarvan volgt in oost-west richting die van de oude polderverkaveling, zoals ook de aan de noordkant aangrenzende woonwijken rondom de Professor Teldersstraat en de Professor Evertslaan. De opmerkelijk brede waterlopen zijn verder verbijzonderd door vijverachtige verbredingen aan de kant van de Schoemakerstraat en in de oostelijke singel, met in de kop van die vijver grenzend aan de woonwijk een woontoren.

Veel van de TNO-gebouwen zijn inmiddels gesloopt op de in 1996 en 2004 gebouwde hoofdgebouwen aan de Schoemakerstraat na. Recent is aan die straat in de noordoostpunt van het plangebied een woontoren gebouwd.

4.2.2 Beleid en onderzoek

Rijksbeleid

Voor het plan is relevant het in 2009 ingevoerde 'Modernisering Monumentenzorg', kortweg MOMO: cultuurhistorie borgen in de ruimtelijke ordening en danwel de historisch relevante structuren, objecten en sporen. In het ruimtelijke planproces dient met cultuurhistorische waarden rekening te worden gehouden te worden.

Gemeentelijk beleid

Het kader is de in 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft – monumenten nota 2007-2017';

De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen zijn:

  • gebiedsgerichte monumentenzorg: bij planvorming rekening houden met cultuurhistorische waarden
  • onderzoek naar wederopbouw architectuur en -stedenbouw uit de periode 1940-1970

Het plangebied is onderzocht in het rapport 'Delft naoorlogse architectuur en stedenbouw 1940-1970'. Er is geen bijzondere waarde aan het gebied als geheel toegekend, wel wordt opgemerkt het bijzondere eilandkarakter omgeven door verbrede waterlopen.

4.2.3 Gewenste ontwikkeling

Het bestemmingsplan in het westelijk deel van het plangebied woningbouw mogelijk. Dit gebied is qua verkaveling stedenbouwkundig autonoom maar blijft binnen de hoofdstructuur. De hoofdstructuur en de (verbijzonderingen van de) waterlopen worden met het bestemmingsplan niet veranderd. In het aan te leggen park wordt ook water aangelegd dit sluit aan op de bestaande waterstructuur.

4.2.4 Conclusie

De cultuurhistorische waarden van het gebied zijn gelegen in de orthogonale begrenzing/ hoofdstructuur en de verbijzonderde, brede waterlopen. Deze worden door de voorgenomen ontwikkelingen niet aangetast.

4.3 Archeologie

4.3.1 Bestaande situatie

De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (Gantel Laag; Laagpakket van Walcheren) hebben gevormd. In het uiterste westen van het plangebied bevindt zich een smalle tak van de geulafzettingen van de Gantel Laag; het overige gebied bestaat uit dekafzettingen. In een groot deel van het gebied zijn deze afzettingen dusdanig dun, dat het Hollandveen zich nagenoeg aan het oppervlak bevindt. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap en zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Ze vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen vanaf de Romeinse tijd.

Tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen vond er bewoning plaats op de geulafzettingen. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel dergelijke nederzettingen als zogenaamde off-site structuren die in de gebieden tussen deze nederzettingen ontstonden (zoals grafvelden, sloten en verkavelingsgreppels) zijn in Delft en omgeving veelvuldig teruggevonden.

Uit historisch kaartmateriaal kan worden opgemaakt dat zich binnen het plangebied tijdens de Nieuwe tijd geen bewoning bevond. Het gebied was in gebruik als akker of weiland. Vanaf de laatste decennia van de vorige eeuw zijn er binnen het bestemmingsplangebied meerdere milieukundige onderzoeken uitgevoerd. Dit betreft zowel inventarisaties van bodemverontreinigingen als daadwerkelijke saneringen, die tot verstoring van archeologische waarden geleid (kunnen) hebben.

In het kader van het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan, heeft (in 2013 en 2014) archeologisch katerend booronderzoek plaatsgevonden. Op basis van een kon worden geconstateerd dat grote delen van het plangebied reeds zijn verstoord als gevolg van saneringen en eerdere bouwactiviteiten. Waar de bodem tot minstens 1,5 meter –maaiveld is verstoord, geldt geen archeologische verwachting meer.

Binnen de gebieden waarvoor, na het bureauonderzoek, nog wel een archeologische verwachting gold, is een inventariserend veldonderzoek middels (karterende) grondboringen (archeologisch katerend booronderzoek) uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat de ondergrond van het plangebied vrijwel volledig is verstoord. Er worden daarom geen archeologische vindplaatsen meer verwacht binnen het bestemmingsplangebied.

4.3.2 Gewenste ontwikkeling

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een middelhoge tot lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen. Op basis van archeologisch onderzoek is echter aangetoond dat deze verwachting onterecht is. Archeologisch vervolgonderzoek binnen het plangebied zal dan ook niet zinvol zijn; aan het bestemmingsplangebied wordt geen archeologische medebestemming toegekend.

4.3.3 Conclusie

Conform artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet 1988, beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische (mede)bestemming en worden gekoppeld aan een vergunningenstelsel. Wettelijk is vastgelegd dat bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 100 m2 het archeologisch belang meegewogen moet worden bij de vergunningverlening. Gemeenten mogen echter onderbouwd afwijken van deze grens, zoals in het onderhavige bestemmingsplan wordt gedaan. Op deze manier wordt een goede balans bereikt tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

Op basis van archeologisch onderzoek blijkt dat er in het plangebied geen sprake meer is van een archeologische verwachting, er wordt dan ook geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om een archeologische medebestemming toe te kennen. Wel blijft altijd de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.

4.4 M.E.R.

4.4.1 Project-m.e.r. Delft Zuidoost

Op 29 januari 2010 is formeel een m.e.r.-procedure gestart met een startnotitie. Aanleiding hiervoor waren de bestemmingsplannen voor Delft Zuidoost die destijds opgesteld zouden worden en naar verwachting onder andere de bouw van meer dan 4.000 nieuwe (studenten)woningen binnen de bebouwde kom mogelijk zouden maken.

In de project-m.e.r. voor het gehele gebied Delft Zuid-Oost, is voor het voormalig TNO-terrein uitgegaan van minimaal 800 tot maximaal 2.400 woningen. Voor het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage is aan de hand van de uitgangspunten van het bestemmingsplan aan de aspecten van de m.e.r. getoetst.

4.4.1.1 Groen Blauw Delft Zuidoost

Het Groen Blauw project is gestart in vervolg op het project-m.e.r. om samen met TU Delft, DUWO, Hoogheemraadschap Delfland en AM en belangenvereniging TU Noord integrale oplossingen voor de groen- en wateropgave voor het gehele gebied uit te werken, ten behoeve van het opstellen van bestemmingsplannen. Het resultaat van het project is een groen-blauwe kansenkaart die wordt betrokken bij de totstandkoming van de bestemmingsplannen. Voor het gebied zijn een aantal maatregelen voorgesteld om de ambities uit het plan te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0018.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0019.jpg"

Afbeelding 15: Groen Blauw Delft Zuidoost (2012)

Voor dit bestemmingsplan zijn de functies groen en water in alle bestemmingen mogelijk gemaakt, dit werkt bevorderend voor de realisatie van de groen-blauwe kansenkaart. Verder borgt het bestemmingsplan een park (plantage) van minimaal 21.150 m² met daarbinnen minimaal 570 m3 oftewel 1900 m2 water voor deze fase. Het gebied wordt echter gefaseerd uitgevoerd. Na uitvoering van de fasering wordt er uiteindelijk een waterbergingsopgave gerealiseerd van circa 1.600 m3.

De (gefaseerde) ontwikkeling van het Professor Schoemaker Plantage sluit aan bij de uitgangspunten van de project-m.e.r.

4.4.2 Uitwerking project-m.e.r.

In het rapport 'project-m.e.r. bestemmingsplannen Delft Zuidoost (Arcadis, 2011)' zijn de milieueffecten van de woningbouw op het TNO-terrein en verschillende andere projecten in Delft Zuidoost in kaart gebracht. Ten opzichte van de uitgangspunten in dat rapport, circa 2400 woningen, is nu het voornemen om in dit bestemmingsplan maximaal 413 woningen te realiseren. Op termijn zijn voor het oostelijk deel van het plangebied nog circa 400 woningen gepland. De ontwikkeling is als onderdeel van het Project-M.E.R. al beoordeeld en getoetst aan eventuele milieueffecten en is daarmee aan het Besluit-M.E.R. voldaan.

Vanuit zorgvuldigheid is ten behoeve van het bestemmingsplan onderzoek gedaan naar de mileueffecten van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage. Met als doel om te toetsen of als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling sprake is van mogelijke belangrijke nadelige milieugevolgen.

Kenmerken van het potentiële effect:

De potentiële effecten van het project worden als volgt beoordeeld:

  • Effecten op cultuurhistorie en landschap zijn niet te verwachten; ten opzichte van de huidige situatie verandert alleen het westelijke gedeelte van het plangebied, waarbij woningbouw wordt gerealiseerd. Hierbij wordt bedrijvigheid vervangen door woningbouw, waarbij geen cultuurhistorische of landschappelijke waardes verloren gaan. In werkelijkheid is de bedrijvigheid (en woningbouw in westelijke gedeelte) maar slechts ten dele gerealiseerd en is er nu alleen sprake van braakliggende grond.
  • Voor de wateropgave voor de totale plangebied is uitgegaan van 14,8 ha met de daarbij behorende opgave van 1599 m3 oftewel 5.325 m2 oppervlaktewater. In deze fase wordt met het onderhavige bestemmingsplan uitsluitend mogelijk gemaakt dat in het westelijk gedeelte van het plangebied woningbouw mogelijk is. Dit gedeelte heeft oppervlakte van circa 5.28 ha woongebied. Voor de ontwikkeling van het woongebied in deze fase geldt een minimale opgave van 570 m3 oftewel 1900 m2 waterberging, waarbij aangetoond moet worden dat de totale opgave in de toekomst mogelijk blijft en ook de waterkwaliteit en doorstroming van de 'tijdelijke'  structuur is gewaarborgd. Deze berging wordt binnen het plangebied gerealiseerd met het aanleggen van een parkvijver. Negatieve effecten op het plan kunnen uitgesloten worden.
  • In het kader van het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan, heeft (in 2013 en 2014) archeologisch bureauonderzoek plaatsgevonden. Op basis van een kon worden geconstateerd dat grote delen van het plangebied reeds zijn verstoord als gevolg van saneringen en eerdere bouwactiviteiten. Waar de bodem tot minstens 1,5 meter –maaiveld is verstoord, geldt geen archeologische verwachting meer. Binnen de gebieden waarvoor, na het bureauonderzoek, nog wel een archeologische verwachting gold, is een inventariserend veldonderzoek middels (karterende) grondboringen (archeologisch katerend booronderzoek) uitgevoerd. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat de ondergrond van het plangebied vrijwel volledig is verstoord. Er worden daarom geen archeologische vindplaatsen meer verwacht binnen het bestemmingsplangebied. Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een middelhoge tot lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen. Op basis van archeologisch onderzoek is echter aangetoond dat deze verwachting onterecht is. Archeologisch vervolgonderzoek binnen het plangebied zal dan ook niet zinvol zijn; aan het bestemmingsplangebied wordt geen archeologische medebestemming toegekend.
  • Ten bate van het bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de bodemkwaliteit (Aanvullend en nader milieukundig bodemonderzoek aan de Schoemakerstraat 97 te Delft, Van der Helm Milieubeheer B.V. - Bijlage 10 Nader bodemonderzoek). Hieruit blijken verontreinigingen in het grondwater die gesaneerd dienen te worden. De ontwikkelingen introduceren geen extra bodemvervuilende bronnen, zodat na sanering, de bodemkwaliteit verbeterd zal zijn.
  • Op basis van de berekeningen en de gevoeligheidsanalyse kan het plangebied van de Professor Schoemaker Plantage de komende jaren zonder noodzakelijke aanvullende maatregelen op een veilige en directe wijze worden aangesloten op de Schoemakerstraat. Naar verwachting zal niet eerder dan 2024 de noodzaak ontstaat om ter hoogte van het kruispunt Schoemakerstraat – Van Embdenstraat aanvullende maatregelen te treffen. Het precieze moment dient op basis van verkeerstellingen te worden bepaald en hangt daarnaast af van de ontwikkeling van andere plannen in de omgeving van het TU-gebied. De Gemeente Delft toetst per deeluitwerking of voldaan wordt aan de geldende parkeernormen. De parkeerbehoefte wordt op grond van de Nota Parkeernormen 2013 gemonitord en per deeluitwerking op maat gekwantificeerd en indien nodig gerealiseerd. Na toetsing aan de Nota blijkt de parkeerbehoefte te voldoen binnen dit plan. Zo zal er, na het nemen van passende maatregelen, geen sprake zijn van een significant negatief effect op het aspect verkeer.
  • Het aspect externe veiligheid is onderzocht (zie paragraaf 4.11). Hieruit blijkt dat het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A13 de enige relevante risicobron vormt. Het plaatsgebonden risico (de veiligheidszone) en het plasbrandaandachtsgebied van deze Rijksweg leggen geen beperkingen op aan het bestemmingsplan. In de nieuwe situatie neemt de hoogte van het groepsrisico als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling toe (van een factor 0,16 naar maximaal 0,18 van de oriëntatiewaarde). De toename van het groepsrisico is daarmee klein, bovendien is het groepsrisico ruim lager dan de oriëntatiewaarde. Extra risico-reducerende maatregelen zijn niet nodig. Uitgaande van de in het rapport genoemde maatregelen ten behoeve van bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid, is de veiligheid voldoende gewaarborgd.
  • De mogelijke milieuhinder van de omgeving naar het bestemmingsplan toe en andersom zijn getoetst in Onderzoeksrapport Witteveen + Bos. Toekomstige ontwikkelingen die in de omliggende bestemmingsplannen worden mogelijk gemaakt en de rechten die volgen uit de milieuvergunningen, vormen geen belemmering voor het bestemmingsplan.
  • Het rapport "Watertuinen van Delft - onderzoek naar de consequenties vanwege externe veiligheid en luchtkwaliteit voor het stedenbouwkundig ontwerp" (Onderzoeksrapport Witteveen + Bos). Het project omvat de realisatie van minder dan 3.000 woningen en wordt door twee ontsluitingswegen ontsloten. De ontwikkeling valt daarmee binnen de, in de Regeling NIBM, gedefinieerde lijst met categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen, op grond van de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit') zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Uit de berekeningen volgt dat in 2011 ter plaatse van de beoogde woonbebouwing geen sprake is van overschrijdingen ten gevolge van het verkeer over de A13 van de grenswaarden voor luchtkwaliteit (NOx en PM 10). Ook blijkt uit de resultaten van de berekeningen voor de jaren 2015 en 2020 dat er geen sprake is van dreigende overschrijding van deze grenswaarde.
  • In het kader van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage is een actualisatie van het natuuronderzoek en een bomeninventarisatie uitgevoerd (Actualisatie natuuronderzoek Actualisatie Natuuronderzoek Professor Schoemaker Plantage, 2014; Bijlage 9 Bomeninventarisatie t.b.v. vliegroute gewone dwergvleermuis Professor Schoemaker Plantage te Delft, 2014). Er zijn meerdere vogelsoorten met een jaarrond beschermd nest aangetroffen binnen het projectgebied: hiervoor zijn echter geen aanvullende stappen betreffende de Flora- en faunawet nodig. Voor enkele beschermende elementen van vleermuizen in het plangebied is door AGEL adviseurs nader onderzoek verricht. In het advies van AGEL Adviseurs zijn aanvullende maatregelen voor de vleermuizen beschreven, waarmee grotendeels verstoring kan worden voorkomen voor deze beschermende elementen. Ook zijn er in het advies compenserende maatregelen omschreven, waarmee een ontheffing van de flora- en faunawet verleenbaar wordt geacht. Gezien het voorgaande vormt de soortengroep vleermuizen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Tenslotte liggen de Natura 2000 gebieden in de omgeving op vele kilometers afstand en worden zeker niet negatief beïnvloed door een eventuele toename van stikstofdepositie door dit ruimtelijke besluit. Ook vindt geen aantasting van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) plaats.
  • In het kader van de bestemmingsplanprocedure zijn onderzoeken uitgevoerd naar de geluidbelasting ten gevolge van wegverkeer op de gevels van de nieuw te realiseren woningen (Bijlage 11 "Professor Schoemaker Plantage te Delft”, Peutz, 5 december 2014). Er zijn overschrijdingen van de maximale voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de A13 en van de Schoemakerstraat. Ook wordt ten gevolge van de A13 de maximale ontheffingswaarde overschreden. De Interimwet Stad- en milieubenadering (lees: Interimwet) biedt bij een dergelijk overschrijding uitkomst. Onder toepassing van de Interimwet worden er compenserende maatregelen toegepast in het plangebied en een hogere waarde ten gevolge van de A13 tot 60 dB vastgesteld. Door een zorgvuldige toepassing van deze Interimwet wordt met compenserende maatregelen voor o.a. het binnenniveau van de woningen en de geluidsluwe zijde, voorzien in een optimaal leefomgevingskwaliteit. De vaststelling van een maximale ontheffingswaarde van maximaal 60 dB vanwege Rijksweg A13 is hiermee gerechtvaardigd. Deze maatregelen zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Het bevoegd gezag kan een hogere waarde vast te stellen voor de genoemde woningaantallen. Uit de berekenende proefverkaveling blijkt dat het plan uitvoerbaar is. Bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat voldaan kan worden aan de bestemmingsregels. In de fasering, wanneer nog niet het gehele plangebied gevuld is, kan het daarbij noodzakelijk zijn tijdelijke geluidsmaatregelen te treffen. Geconcludeerd wordt dat een besluit hogere waarde noodzakelijk is en het realiseren van een aanvaardbaar akoestisch klimaat dat in overeenstemming is met het gemeenteliijke beleid hogere waarde, bij toepassing van de Interimwet mogelijk is. Het aspect geluidhinder staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Cumulatie met andere projecten

In de directe omgeving zijn meerdere bestemmingsplannen gelegen die met hun kenmerken bij kunnen dragen aan het uiteindelijke milieu-effect van dit bestemmingsplan. De samenhang van deze effecten is beschouwd in het rapport “Project-m.e.r. bestemmingsplannen Delft Zuidoost" (Arcadis, 2011). Op bepaalde milieu-aspecten is daadwerkelijk sprake van cumulatie, terwijl bij andere milieu-aspecten de effecten alleen lokaal zijn, zoals voornamelijk het geval is bij archeologie, bodem etc. Bij aspecten als luchtkwaliteit, verkeer en stikstofdepositie etc. kunnen andere ontwikkelingen wel optellen bij de milieubelasting die dit bestemmingsplan kan veroorzaken.

Bij luchtkwaliteit wordt binnen de Project-m.e.r. geconcludeerd dat er op alle meetpunten voldaan wordt aan de gestelde eisen; cumulatie leidt hierbij dus niet tot een significant negatief effect. Effecten op stikstofdepositie en dan specifiek Natura 2000-gebieden worden niet verwacht: de verkeerseffecten zijn op regionale schaal bezien beperkt waardoor de stikstofdepositie niet significant toeneemt als gevolg van de bestemmingsplanontwikkelingen en de Natura 2000-gebieden op ruime afstand liggen.

Wat betreft het aspect verkeer: in het verkeersmodel dat is gebruikt ter onderbouwing van de effecten van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage zijn de plannen waar besluitvorming over heeft plaatsgevonden in de omgeving meegenomen en is de cumulatie dus al geïncorporeerd. Hier wordt geen extra effect van verwacht.

Daarmee leidt cumulatie met andere plannen niet tot een significant negatief effect.

4.4.3 Conclusie

De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. De cumulatie met andere projecten leidt evenmin tot significant negatieve effecten. Het milieubelang wordt in het kader van de ruimtelijke onderbouwing in de overige paragrafen in voldoende mate afgewogen. Geconcludeerd wordt dat er geen significante nadelige effecten zijn te verwachten en geen verdere m.e.r-(beoordeling) noodzakelijk is.

4.5 Water

4.5.1 Bestaande situatie

Waterkwantiteit

In het plangebied is naast de omliggende watergangen geen oppervlaktewater aanwezig. Het plangebied ligt in de Zuidpolder van Delfgauw. In deze polder is een bergingstekort. De wateropgave voor ontwikkelingen, zoals vastgelegd in de Waterstructuurvisie Delft, bedraagt 108m3/ha bij een toegestane peilstijging van 30 cm. Voor de invulling van de opgave is tussen gemeente Delft, Hoogheemraadschap Delfland en OCWD afgesproken dat voor het berekenen van de opgave voor het gebied het bestaande omliggende water (2.2 ha) niet tot het oppervlak van het ontwikkelgebied hoeft te worden gerekend. Het plangebied betreft dan 14.8 ha. De daarbij horende wateropgave is vastgesteld op

14.8 ha *108 m3/ha =1599 m3.

De watergang aan de westkant van het gebied is primair, de overige delen van de omliggende watergang zijn secundair. Deze watergangen zijn op de verbeelding als 'water' weergegeven. Bruggen zijn mogelijk binnen de bestemming water.

Het plangebied ligt in een peilgebied met een waterpeil wat is vastgesteld op – 3.02 m NAP.

Waterkeringen

Er liggen geen waterkeringen of beschermingszones in het plangebied

Waterkwaliteit

In het plangebied is nu geen oppervlaktewater aanwezig. Het omliggende water is onderdeel van de structuur van de Zuidpolder van Delfgauw. De waterkwaliteit voldoet.

Als ambitieniveau wordt ingezet op water als belevingsgoed. Het accent ligt op het bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid. Het water is licht tot matig eutroof met deels natuurvriendelijke oevers en een redelijke water- en ecologische kwaliteit.

Er liggen geen waterlichamen in die zijn aangewezen in de Kader Richtlijn Water in of grenzend aan het plangebied.

Binnen de bestemming water is de aanleg van natuurvriendelijke oevers mogelijk.

Waterzuivering en afvalwater

De aanwezige gebouwen in het gebied zijn gescheiden gerioleerd.

In en rond het gebied zijn verschillende overstorten aanwezig. Op de vijver ten noorden van het plangebied bevindt zich een gemengde overstort van de onderbemaling van de Prof. Evertslaan. Op de Prof. Telderslaan bevindt zich een overstort van het gemengde rioolstelsel met afgekoppeld publiek verhard oppervlak van de onderbemaling van de Professor Telderslaan. Op Delftechpark bevindt zich een nooduitlaat van het gescheiden stelsel van het Delftechpark. Deze laatste overstort ligt benedenstrooms van het gebied. Ook zijn er op verschillende plaatsen uitstroomvoorzieningen aanwezig uit de hemelwaterriolen en de drainage-transportriolen.

Bodem en geohydrologie

De bodem bestaat hier voornamelijk uit lichte klei tot zware zavel (DINOLoket/Bodemkaart Nederland). Infiltreren van regenwater is zonder maatregelen moeilijk te realiseren.

Grondwater

Op de locaties waar voorheen gebouwen hebben gestaan zijn watergebieden (water op maaiveld) ontstaan, als gevolg van een hoge grondwaterstand.

4.5.2 Gewenste ontwikkeling

Voor de wateropgave voor de totale plangebied is uitgegaan van 14,8 ha met de daarbij behorende opgave van 1599 m3 oftewel 5.325 m2 oppervlaktewater. In deze fase wordt met het onderhavige bestemmingsplan uitsluitend mogelijk gemaakt dat in het westelijk gedeelte van het plangebied woningbouw mogelijk is. Dit gedeelte heeft oppervlakte van circa 5.28 ha woongebied.

Voor de ontwikkeling van het woongebied in deze fase geldt een minimale opgave van 570 m3 oftewel 1900 m2 waterberging, waarbij aangetoond moet worden dat de totale opgave in de toekomst mogelijk blijft en ook de waterkwaliteit en doorstroming van de 'tijdelijke'  structuur is gewaarborgd. In Groen Blauw Delft Zuidoost staat deze opgave nader uitgeschreven.

Net als de woningbouw kan het water gefaseerd uitgevoerd worden, waarbij de minimale opgave van 570 m3 oftewel 1.900 m2 waterberging leidend is. Het uiteindelijk aan te leggen oppervlaktewater voor het hele gebied wordt ingericht als een ruime plas in het park welke in verbinding moet staan met het bestaande watersysteem. Hierbij kan ook gedacht worden aan een wadi en natuurvriendelijke oevers. Een deel van de oevers krijgt een flauw aflopend talud wat de waterberging vergroot.

Waterkwaliteit

Voor de ontwikkeling wordt in het gebied nieuw water gegraven. De ambitie voor het water in de polder is water als belevingsgoed. De nieuw aan te leggen waterstructuur wordt aangesloten op de structuur van de polder en dient te voldoen aan de waterkwaliteitsnormen van Hoogheemraadschap Delfland. De watergangen zijn ruim van opzet en een aanzienlijk deel van de oevers wordt natuurvriendelijk ingericht. Daarnaast worden (lange) duikers vermeden. Dit komt ten goede aan de waterkwaliteit en sluit aan bij de ambitie.

Om op termijn meer regenwater te kunnen vasthouden in het gebied, moet er voldoende drooglegging worden gerealiseerd. De eis betreft een maximale peilstijging van 0,45 m. (bron: WSA Zuidpolder van Delfgauw, januari 2014). Het streven vanuit het Hoogheemraadschap is een peilstijging van 60 cm, mede bepaald door het feit dat het Hoogheemraadschap voor nieuw stedelijk gebied niet op het minimum wil gaan zitten en door het feit dat het een zettingsgevoelig gebied betreft.

De drooglegging is in dit geval waarschijnlijk ondergeschikt aan de ontwateringsdiepte (>90 cm), zie grondwater.

Waterzuivering & afvalwater

Nieuwe riolering dient gescheiden te worden aangelegd. Voor het hemelwater kan er worden gekozen voor infiltratie in de bodem of voor vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater. Zichtbare oppervlakkige hemelwaterafvoer naar de waterpartij of wadi is ook een mogelijkheid.

In het kader van de planvorming wordt in een volgend stadium een rioleringsplan opgesteld.

Grondwater

Door het ontbreken van peilbuisgegevens (grondwatermeetnet Delft) in het zuidoostelijke deel van Delft is niet met zekerheid te stellen welke grondwaterstanden in dit gebied voorkomen. Op basis van het DINO loket en de bodemkaart van Nederland is het wel mogelijk een eerste inschatting te maken. De grondwatertrap in deze omgeving is III tot IV. Dit betekent dat het grondwaterpeil naar verwachting ongeveer 1 maand per jaar rond de 40 cm beneden maaiveld ligt. Het gemiddelde laagste grondwaterpeil ligt tussen de 80 en 120 cm beneden maaiveld. Dat betekent dat ongeveer 10 maanden per jaar het peil tussen deze 2 waarden ligt. Dit wordt bevestigd door 2 grondwaterputten in het DINOloket waar tot in 2011 metingen van bekend zijn (zie afbeelding 16 en afbeelding 17). Hieruit blijkt dat de grondwaterstand van de noordoostelijke peilbuis ruim 1 m onder het maaiveld ligt. In de peilbuis in het zuiden ligt de grondwaterstand een stuk hoger. Hier komt de grondwaterstand regelmatig langer dan 2 dagen binnen 40 cm van het maaiveld. Gemiddeld schommelt de grondwaterstand hier rond de 65 cm beneden maaiveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0020.jpg"

Afbeelding 16: gemeten grondwaterstanden DINOloket (https://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0021.jpg"

Afbeelding 17: Locatie peilbuismetingen (https://wareco-delft-public.munisense.net/)

De ontwateringsdiepte in het gebied is (niet overal) voldoende. Het maaiveld dient opgehoogd te worden om voldoende ontwateringsdiepte te creëren (>90 cm) om problemen in de toekomst te voorkomen. Daarbij dient ook rekening gehouden te worden met de mogelijke grondwaterstijging van 25-50 cm door de grondwaterontrekking Delft Noord.

Watervergunning

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,

bijvoorbeeld:

- graven of dempen van oppervlaktewater;

- bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;

- aanleg van ondergrondse leidingen.

4.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de wet- en regelgeving en beleid met betrekking tot het aspect water.

4.6 Ecologie

4.6.1 Bestaande situatie

Bestaande situatie ecologie en groen

Het terrein wordt aan alle zijden omringd door watergangen en bomenrijen, die onderdeel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur van Delft. Het plangebied bestaat grotendeels uit braakliggend terrein. Ter hoogte van het beoogde bedrijventerrein aan de oostelijke helft van het plangebied zijn drie grote gebouwen aanwezig. In de zuidoostelijke hoek zijn een aantal bossages bestaande uit ondermeer wilg, populier en berk en rietruigte aanwezig. In het westelijk deel bevinden zich twee bedrijfsgebouwen, een woontoren, een parkeerplaats, een zanddepot, en ruigte (maximale hoogte 1 m).

4.6.2 Beleid en onderzoek

De volgende reeds uitgevoerde onderzoeken zijn uitgevoerd:

  • 1. Natuurtoets Watertuinen van Delft, april 2010 (Witteveen & Bos);
  • 2. Verkenning in het veld, natuurtoets Watertuinen van Delft, mei 2010 (VanderHelm Milieubeheer B.V.)
  • 3. In juni 2010 is een aanvullend flora en fauna onderzoek door VanderHelm Milieubeheer B.V., AMDE100540, 2010, uitgevoerd.
  • 4. Onder andere naar aanleiding van deze onderzoeken is er ook een ecologisch onderzoek naar Vleermuizen en vogels uitgevoerd in 2012. Ecologisch onderzoek vleermuizen en vogels De Watertuinen van Delft, VanderHelm Milieubeheer B.V., AMDE110114, 2012
  • 5. Actualisatie natuuronderzoek Professor Schoemaker Plantage te Delft, 17 november 2014, DESC141257.
  • 6. Bomeninventarisatie t.b.v. behoud vliegroute gewone dwergvleermuis Professor Schoemaker Plantage te Delft, 9 december 2014, AMSC141294
  • 7. Advies effecten Bestemmingsplan ‘Professor Schoenmaker Plantage te Delft’ op de aanwezige vleermuisactiviteiten, AGEL Adviseurs, 14 augustus 2015.

De onderzoeken zijn als bijlagen bij de toelichting van het bestemmingsplan toegevoegd.

Hieronder worden per type beleid de resultaten van beide onderzoeken besproken. Het betreft de Flora- en faunawet en het gemeentelijk beleid (Groennota 2012-2020 en Bomenverordening 2013). Overige natuurbeschermingswetgeving (N2000 en (p)EHS) is met betrekking tot het bestemmingsplangebied niet relevant omdat beschermde gebieden niet binnen effectgevoelige afstand liggen.

4.6.3 Gewenste ontwikkeling

In het kader van het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage is een actualisatie van het natuuronderzoek en een bomeninventarisatie uitgevoerd (Actualisatie Natuuronderzoek Professor Schoemaker Plantage, 2014 (Bijlage 8); Bomeninventarisatie t.b.v. vliegroute gewone dwergvleermuis Professor Schoemaker Plantage te Delft, 2014 (Bijlage 9). In onderstaande paragraaf wordt ingegaan op de verschillende beschermde soorten en de impact van het bestemmingsplan op deze soorten.

Vaatplanten:

Het westelijk plandeel omvat een geschikte biotoop voor beschermde vaatplanten voor onder andere de rietchoris zoals opgenomen in Tabel 2 behorende bij de Flora en Faunawet. Het is mogelijk om voor Tabel 2 planten onder een goedgekeurde gedragscode te werken. De aanwezigheid van Tabel 3 soorten kan op voorhand worden uitgesloten vanwege het ontbreken van geschikt biotoop en/of verspreiding.

Vogels:

In het westelijk deel van het plangebied (dat ontwikkeld wordt) kunnen jaarrond beschermde broedvogelnesten worden uitgesloten, vanwege het ontbreken van geschikt biotoop. Algemene, niet jaarrond beschermde broedvogels kunnen in de broedperiode gebruik maken van het terrein omdat het mogelijk is om rekening te houden met de algemene broedvogels door bijvoorbeeld niet in het broedseizoen te werken of het terrein vooraf aan het broedseizoen ongeschikt te maken voor broedende vogels.

In oostelijk deel van het plangebied is geschikt biotoop voor zowel algemene als jaarronde beschermde nesten aanwezig. Er zijn jaarrond beschermde nesten van ekster, zwarte kraai, sperwer, boomkruiper en mogelijk ransuil aangetroffen. Daarnaast worden niet-jaarrond beschermde nesten verwacht van soorten die in bomen en watergangen broeden, bijvoorbeeld fuut, meerkoet, waterhoen, kleine karekiet, winterkoning, houtduif en heggenmus. De nesten van deze soorten zijn beschermd zolang ze in gebruik zijn om te broeden (gemiddelde broedperiode half maart – half juli).

Met algemene broedvogels dient rekening te worden gehouden gedurende het broedseizoen. Hiervoor kunnen bij aanvang van het broedseizoen maatregelen genomen worden om verstoring te voorkomen.

Jaarrond beschermde nesten in het projectgebied zijn in de directe omgeving van de A13 waargenomen. De dieren zijn gewend aan hoge mate van geluidsverstoring en zullen naar verwachting geen aanvullende negatieve effecten van de werkzaamheden ondervinden. Daarnaast is de groenstrook tussen het voormalig TNO-terrein en de A13 bestemd als groen en zijn er binnen de planperiode geen ontwikkelingen gepland en mogelijk gemaakt.

Grondgebonden zoogdieren:

Het westelijk deel is geschikt voor diverse soorten algemeen beschermde grond gebonden zoogdieren zoals konijn en vos (Tabel 1). Voor Tabel 1 soorten geldt naast de zorgplicht een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Vanwege de afwezigheid van geschikt biotoop en/of het verspreidingsgebied van Tabel 2 of 3 soorten kan hun aanwezigheid worden uitgesloten.

Vissen:

In het westelijk te ontwikkelen plandeel worden beschermde vissoorten uitgesloten. De geplande wadi/watergang wordt aangesloten op de bestaande watergang die geschikt is voor beschermde soorten als kleine modderkruiper en bittervoorn. Hiermee dient rekening te worden gehouden tijdens de uitvoering (gefaseerd werken, onder begeleiding van een ecoloog en rustig werken). Gezien het oppervlakte aan watergang zijn ruim voldoende uitwijkmogelijkheden beschikbaar. Een overtreding op de Flora en faunawet is daarom niet aan de orde. Bij aansluiting van de geplande wadi op de noordelijk gelegen watergang kan worden gewerkt volgens een goedgekeurde Flora en Faunawet Gedragscode.

Amfibieën/Reptielen:

Het gebied is een geschikt habitat aangetroffen voor diverse algemene beschermde soorten amfibieën (Tabel 1) waaronder bruine en groene kikker en gewone pad. Voor alle Tabel 1 soorten geldt een vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Hoewel het terrein geschikt biotoop voor de strikt beschermde rugstreeppad (Tabel 3) bevat, kan de soort op basis van verspreidingsgegevens en gericht onderzoek ter plekke worden uitgesloten. Ook andere zwaarder beschermde Tabel 2 en 3 amfibieën en reptielen kunnen op basis van verspreiding worden uitgesloten. Het mogelijk is om aan de zorgplicht te voldoen voor de aanwezige en te verwachten Tabel 1- soorten.

Vleermuizen:

In de onderzoeken van VanderHelm Milieubeheer B.V. (bijlage 8 en 9 bij de toelichting) zijn verschillende beschermde elementen, die door vleermuizen worden gebruikt, vastgesteld in het projectgebied. De vastgestelde elementen, zijn weergegeven in de navolgende afbeelding en hieronder opgesomd.

  • De vliegroute van de gewone dwergvleermuis over de watergang en de bomenrij/groenzone die parallel loopt aan de Professor Evertslaan. Er is sprake van een essentiële vliegroute omdat de watergang en de bomenrij/groenzone een verbinding vormt voor een lokale populatie gewone dwergvleermuizen naar het foerageergebied ten oosten van het plangebied, welke op dit moment niet door andere lijnvormige elementen overgenomen kan worden. De essentiële vliegroute van de gewone dwergvleermuis is middels artikel 11 van de Ffw) beschermd.
  • Het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis en laatvlieger boven de watergang parallel aan de Oudelaan wordt door een groot aantal vleermuizen gebruikt. Op grond van de aangetroffen aantallen (maximaal 7 laatvliegers en 10 gewone dwergvleermuizen) is er sprake van wezenlijk belang voor de lokale populatie laatvliegers en gewone dwergvleermuizen. Dit foerageergebied is aangemerkt als vallend onder artikel 11 Ffw.
  • De paarplaats van de gewone dwergvleermuis in de Botshal. Het paarverblijf van de gewone dwergvleermuis is onderdeel van een vaste rust- en verblijfplaats en middels artikel 11 van de Ffw beschermd.
  • Overige waarnemingen van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger. De overige waarnemingen duiden er niet op dat er aanvullend op bovengenoemde elementen andere elementen aanwezig zijn in het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0022.png"

Afbeelding 18: Afbeelding 6: Beschermde elementen van vleermuizen en vogels in projectgebied (VanderHelm Milieubeheer B.V., AMDE110114, 2012). Op de afbeelding zijn nesten van oeverzwaluw, pimpelmees en grote bonte specht niet weergegeven.

Vanwege de beschermde elementen van de vleermuis is nader advies aan Agel adviseurs (Bijlage 14) gevraagd. In het advies is bepaald en inzichtelijk gemaakt welke maatregelen genomen kunnen worden om negatieve effecten te voorkomen op de vliegroute van de vleermuis. In het advies wordt ingegaan op de effecten van woningbouw op de vliegroute, het effect van de kap van bomen (ten behoeve van het aanleggen van een watergang naar de wadi/watergang, zie afbeelding 19) en het eventueel een meer open karakter geven van de noordelijke groenzone van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0023.jpg"

Afbeelding 19: Indicatie (rood vierkant) van watergang. Aangegeven op de proefverkaveling van het plangebied zoals opgenomen in afbeelding 3 van het aanvullende ecologische advies Argel adviseurs.

Vliegroute gewone dwergvleermuis (parallel aan de Professor Evertslaan)

Aan de rand van het bestemmingsplan (parallel aan de Professor Evertslaan) is een vliegroute aanwezig van de gewone dwergvleermuis. Deze soort gebruikt de dubbele bomenrij en de watergang parallel aan de Professor Evertslaan. In de huidige situatie is voor de gewone dwergvleermuis een besloten en beschutte (weer en wind, en licht) ruimte boven het water als route beschikbaar. Aan de kant van het bestemmingsplan is in de huidige situatie een dichte strook van bomen en struiken die de vliegroute beschut tegen weersinvloeden en afgeschermd van licht. De bomen en struiken wordt gevormd door de bomen die de bomeninventarisatie (Bomeninventarisatie, VanderHelm Milieubeheer B.V., AMSC141295) als van waarde voor de vliegroute (aldus met een +) zijn aangemerkt. Deze structuur is een vleermuishabitat van zeer goede kwaliteit welke beschermd dient te worden. Vanuit de essentiële vliegroute gelden de volgende functionele eisen, waaraan de bestaande vliegroute moet blijven voldoen:

    • 1. Behouden van een doorgaande geleidende vegetatiestructuur tot minimaal 2 á 4 meter hoogte;
    • 2. Afscherming van lichtinvloeden vanuit het plangebied, zodanig dat er een donkerzone/schaduwzone van ten minste 3 meter (2-4 meter) hoog aanwezig is.

De huidige vegetatiestructuur van de bomenrij/groenzone grenzend aan de vliegroute voldoet aan de bovengenoemde criteria en sluit aan bij de functionele eisen die worden gesteld voor de vliegroute. Met deze huidige vegetatiestructuur van de bomenrij/groenzone wordt lichthinder voorkomen. Aanvullend geldt voor de functionele eisen dat als vegetatie verdwijnt maar er tegelijkertijd geen lichtinvloed optreedt, de essentiële vliegroute dan toch functioneel blijft. Het verlies van een enkele boom of vegetatie doet niet direct afbreuk aan de functionaliteit van de vliegroute mits er geen lichtinvloed optreedt richting de watergang.

Foerageergebied gewone dwergvleermuis en laatvlieger (parallel aan de Oudelaan)

Het foerageergebied van de gewone vleermuis en laatvlieger boven de watergang parallel aan de Oudelaan wordt door een groot aantal vleermuizen gebruikt. Op grond van aangetroffen aantallen (maximaal 7 laatvliegers en 10 gewone dwergvleermuizen) is er sprake van wezenlijk belang voor de lokale populatie laatvliegers en gewone dwergvleermuizen. Dit foerageergebied is aangemerkt als vallend onder artikel 11 Ffw.

Het bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen die het foerageergebied parallel aan de Oudenlaan (zowel niet de waterpartij als de omliggende bomen) aantasten. Ter hoogte van het foerageergebied is er louter sprake van een conserverend bestemmingsplan, met uitzondering van de horeca die op de gronden met de bestemming “Bedrijventerrein” kan worden gerealiseerd. Echter, deze horeca (gelet op de tussenliggende afstand tussen het gebied met de aanduiding 'overige zone - horeca', waar deze horeca is toegestaan en het foerageergebied) zorgt niet voor aantasting van het foerageergebied.

Paarplaats gewone dwergvleermuis in Botshal

Het paarverblijf van de gewone dwergvleermuis in de Botshal is onderdeel van een vaste rust- en verblijfplaats en middels artikel 11 van de Ffw beschermd.

Op het gebouw (Botshal) berust een sloopverbod, welke als zodanig wordt opgenomen in het bestemmingsplan. Indien er in de toekomst wordt overgegaan tot sloop of renovatiewerkzaamheden zal er opnieuw beoordeeld dienen te worden of er sprake is van vernietiging van paarplaats. Als er sprake is van vernietiging van paarplaats, is er sprake van een overtreding van de Ffw en is er een ontheffing benodigd.

Maatregelen: 

In het advies van Argel Adviseurs zijn inrichtings- en beheersmaatregelen gericht op de uitvoering en inrichting van de groenzone en voor behoud van de essentiële bomen voor de vliegroute omschreven. Ook is uitgebreid in gegaan op de te nemen maatregelen om eventuele verlichting op de essentiële vliegroute van de vleermuis te vermijden. Met de genoemde mitigerende maatregelen kunnen eventuele negatieve effecten - van de woningbouw, het effect van de kap van bomen (ten behoeve van het aanleggen van een watergang naar de wadi) en het eventueel een meer open karakter geven van de groenzone - grotendeels worden voorkomen.

Door de kap van de boom (PF45A, zoals opgenomen in de bomeninventarisatie Bijlage 9) treedt er mogelijke verstoring van de vliegroute op waarvoor ontheffing van de flora- en faunawet aangevraagd dient te worden. Hiervoor zijn echter concrete maatregelen in het advies omschreven (het nieuw aanplanten van rietkraag en jonge wilgenopslag). Ook voor het open maken van de groenzone - in het midden van het plangebied en ten behoeve van het creëren van de watergang in het gebied - dient een ontheffing aangevraagd te worden. Met het in acht nemen van de opgenomen compenserende maatregelen kan de ontheffing worden verleend. Hiervoor dienen de opgenomen compenserende maatregelen in het advies (het terug plaatsen van bomen) in acht genomen te worden.

Aan de genoemde criteria zoals genoemd in art. 75 en 76 van de Ffw is getoetst om te bepalen of de ontheffing voor deze elementen verleenbaar wordt geacht. Ondanks dat dit in deze fase van de planvorming niet noodzakelijk is.

Ontheffing:

Op basis van de drie cumulatieve criteria voor ontheffingverlening wordt het aannemelijk geacht dat er een Ffw-ontheffing wordt verleend en het bestemmingsplan uitvoerbaar is:

  • Geen afbreuk van de gunstige staat van instandhouding van de soort: Het is mogelijk om functionele mitigerende en compenserende maatregelen te treffen om (blijvende) negatieve effecten op de beschermde elementen van het leefgebied van de aanwezige vleermuizen te voorkomen. De gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis komt niet in gevaar, mits gewerkt wordt conform de in het advies opgenomen maatregelen. Met het nemen van de maatregelen wordt de functionaliteit van de beschermde elementen gegarandeerd.
  • Wettelijk belang: Met het bestemmingsplan wordt een groot woningbouwproject mogelijk gemaakt met maximaal 413 woningen waarvan 135 sociale woningen. Deze woningen en in dit aantal zijn van een aanzienlijk belang voor de gemeente Delft. Het plangebied is gelegen in de nabijheid van de TU-Delft. De kwaliteiten van het woongebied zijn het centrale park, de rustige straten en mogelijkheid voor werken aan huis in de nabijheid van campus en stad. Dit sluit aan op de woonwensen van een deel van de in Delft aanwezige kenniswerkers. Er is in Delft en de regio behoefte aan dit type woonmilieu.;
  • Geen andere bevredigende oplossing: De gekozen stedenbouwkundige opzet voegt heel veel natuurlijke elementen in het plangebied toe, die naar verwachting versterkend voor de functionele structuur voor de vleermuis zullen werken. (De uitbreiding van beschutte watergangen in het plangebied en een toename van groen door het park in het plangebied). Alvorens dergelijke elementen te kunnen creëren dienen er eerst bomen gekapt te worden. Met het aanleggen van wilgen of het terugplaatsen van bomen kan de functionaliteit van de vliegroute intact blijven. Door de gekozen inrichting, werkwijze en de planning (buiten de kwetsbare periode) wordt schade aan de gewone dwergvleermuis zoveel mogelijk voorkomen. Hiermee is voldoende aangetoond dat geen andere bevredigende oplossing voorhanden is.

Met de omschreven compenserende maatregelen voor de aanwezige beschermde elementen (essentiële vliegroute e.d.) van vleermuizen, vormt het voorgaande met betrekking tot de soortengroep vleermuizen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Een eventuele ontheffing, wordt met de omschreven maatregelen, hierdoor verleenbaar geacht. Hiermee staat de flora- en faunawet de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan op voorhand niet in de weg.

4.6.4 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de Flora- en faunawet geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.7 Bodem

In het kader van herontwikkeling van het plangebied (voormalige TNO-terrein) tot een woonwijk, is onderzoek (zie Nader bodemonderzoek) gedaan naar de geschiktheid van de bodemkwaliteit geschikt voor de bestemming wonen en of op basis van onderhavig rapport een omgevingsvergunning aanvraag gedaan kan worden.

Uitgevoerde onderzoeken

Binnen het plangebied zijn diverse bodemonderzoeken uitgevoerd. In eerste instantie is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Gemeente Delft heeft de rapportage beoordeeld (e-mail d.d. 25 september 2012) en aangegeven dat het rapport nog op een aantal punten moesten worden aangevuld.

Een aantal verdachte deellocaties niet zijn onderzocht;

  • de locaties van de voormalige tanks zijn alleen onderzocht op minerale olie en dat analyses op de overige relevante verdachte (vluchtige) stoffen ontbreken;
  • de verdachte deellocaties die niet konden worden onderzocht (waterbezwaar, voorbelasting, e.d.) moeten zoveel mogelijk worden meegenomen.

Vervolgens is aanvullend onderzoek verricht en een nieuw rapport opgesteld. Deze rapportage is aangevuld met onderzoeksgegevens die in februari 2014 zijn verkregen en daarmee definitief gemaakt. In dit rapport zijn de onderzoeksgegevens aangevuld met de onderdelen die in de e-mail van 25 september 2012 zijn aangeduid.

Uit de resultaten van het verkennend-, aanvullend-, en Nader bodemonderzoek blijkt dat over het algemeen licht verhoogde concentraties zware metalen, PAK, PCB, minerale olie, VOCl en vluchtige aromaten zijn aangetroffen in grond en/of grondwater. Ter plaatse van drie deellocaties zijn echter sterk verhoogde gehaltes aangetoond. Deze verontreinigingen zijn samengevat in tabel 1.

Tabel 1: samenvatting verontreinigingsgevallen

Deellocatie   Verontreiniging   Diepte
(m –mv)  
Omvang   Opmerking  
1. Kwadrant 1   PCB   0,5 – 1,1   <25 m3   Omvang zeer beperkt.  
2. FF (2 ondergrondse dieseltanks van 10.000 liter)   Minerale olie   0,0 – 1,5
0,7 – 2,0  
15 m3 (grond)
70 m3 (grondwater)  
Ontstaan na 1987, daardoor saneringsplichtig  
3. K (1 ondergrondse olietank van 2.250 liter)   PAK   0,5 – 4,0   175 m3 (grondwater)    

Samenvatting

Op de locatie zijn drie gevallen van bodemverontreiniging aanwezig:

  • De verontreiniging met PCB in de ondergrond ter plaatse van Kwadrant 1 is niet saneringsplichtig in het kader van de ontwikkeling van de locatie tot 'wonen met tuin'. Dit vanwege de zeer beperkte omvang van de verontreiniging en deze zich bevindt in de ondergrond, waardoor het niet conflicteert met het toekomstig gebruik.
  • De verontreiniging met minerale olie in grond en grondwater ter plaatse van deellocatie FF (gelegen in kwadrant 4 noordoostelijk deel plangebied nabij 'botshal', zie p. 345 Bijlage 10 Nader bodemonderzoek is wel saneringsplichtig, omdat aannemelijk is gemaakt dat die is ontstaan na 1987 en daardoor wordt aangeduid als een 'nieuw geval van bodemverontreiniging'. Dat betekent dat de verontreiniging geheel moet worden verwijderd tot aan de gebiedspecifieke lokaal maximale waarden.
  • De verontreiniging met PAK in het grondwater ter plaatse van deellocatie K wordt aangeduid als 'veroorzaakt voor 1987'. De argumentatie is echter arbitrair, omdat deze tank tot 1993 in gebruik is geweest. Daardoor kan de verontreiniging ook na 1987 zijn veroorzaakt, waardoor dit als een nieuw geval van bodemverontreiniging zou kunnen worden aangeduid. Aanbevolen wordt om deze beoordeling aan het bevoegd gezag Wet bodembescherming te laten (Omgevingsdienst Haaglanden). Omdat deze verontreiniging wel conflicteert met het toekomstig gebruik, wordt aanbevolen om deze verontreiniging te saneren voorafgaand aan de geplande herontwikkeling.

Conclusie en aanbevelingen

De locatie is voldoende onderzocht en geschikt te maken voor de bestemming Wonen. Het rapport kan gebruikt worden voor een omgevingsvergunning aanvraag. De bodem is voor het grootste gedeelte maximaal licht verontreinigd met zware metalen, PAK, PCB, minerale olie, VOCl en vluchtige aromaten in grond en/of grondwater. Ter plaatse van drie deellocaties zijn sterk verhoogde gehaltes met verontreinigende stoffen aangetoond:

  • PCB (Kwadrant 1), niet saneringsplichtig;
  • minerale olie (deellocatie FF), wel saneringsplichtig;
  • PAK (deellocatie K), mogelijk niet saneringsplichtig, sanering in het kader van de herontwikkeling noodzakelijk.

Aanbevolen wordt om de verontreiniging met minerale olie en PAK voorafgaand aan de ontwikkeling tot woonwijk te saneren. Hiermee wordt de locatie geschikt gemaakt voor de functie wonen.

Omdat TNO de enige partij is geweest die op de locatie bedrijfsmatige activiteiten heeft uitgeoefend, is het aannemelijk dat de aangetoonde bodemverontreinigingen zijn veroorzaakt door bedrijfsactiviteiten van TNO. Aanbevolen wordt om de kosten voor het saneren van deze verontreinigingen op TNO te verhalen.

Verder blijkt dat op de locatie nog eterniet (asbest) leidingen aanwezig zijn met een vermoedelijke lengte van 400 m1. Aanbevolen wordt om hiermee rekening te houden bij de ontwikkeling van het terrein, zodanig dat geen nieuw geval van ernstige bodemverontreiniging wordt veroorzaakt.

Tot slot zijn mogelijk nog ondergrondse tanks op het terrein aanwezig die niet gesaneerd of verwijderd zijn. Niet van alle geregistreerde ondergrondse tanks is een tanksanering-certificaat aanwezig. Daardoor is niet uit te sluiten dat nog tanks aanwezig zijn. Aanbevolen wordt om hiermee rekening te houden bij de ontwikkeling van het terrein.

4.8 Milieuzonering bedrijven

4.8.1 Bestaande situatie

In een stad als Delft zijn verschillende leefmilieus (van levendig tot rustige woonwijk). Voor de indeling in milieucategorieën is het type gebied van belang. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in een gebiedstype gemengd gebied en woongebied.

Het betreft hier een rustig woongebied. Voor de rustige woongebieden binnen dit gebiedstype is uitsluitend werken aan huis toegestaan; de vestiging van bedrijvigheid is in beginsel uitgesloten. Het oostelijk deel van het plangebied is een bedrijventerrein waarbij het westelijk deel meer een gemengd karakter heeft met kantoren, lichte vormen van bedrijvigheid, wonen en onderwijs.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0024.jpg"

Binnen en buiten het plangebied bestemmingsplan “Professor Schoemaker Plantage”, zijn de volgende bedrijven gevestigd:

  Bedrijf   Adres   Aard inrichting   Minimale gewenste afstand   Huidige Afstand tot nieuwe gevoelige bestemmingen   Milieu
cat.  
Sbi code (2008)  
1   Min. I&M   Schoemakerstraat 97   Kantoor   10   20   1   941, 942  
2   TNO EMB   Schoemakerstraat 97 gebouw 25   Laboratorium   30   30   2   721  
3   TNO   Schoemakerstraat 97   Kantoor   10   20   1   941, 942  
4   MPM Oil   Cyclotronweg 1   Opslag gevaarlijke stoffen   200   450   4.1   205903/19202  

Toelichting tabel:

De 'minimaal gewenste afstand' betreft de afstand als opgenomen in de bedrijvenlijst van de VNG publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” zelfs uitgaande van een rustige woonwijk. Op onderstaande afbeelding zijn genummerd de locaties weergegeven waar de genoemde bedrijven zijn gesitueerd met uitzondering van MPM Oil aangezien deze op een afstand van 450 meter van het plangebied is gelegen.

Het betreft hier bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 1, 2 en 4.1. bestaande functies liggen op een voldoende afstand ten opzichte van de nieuwe gevoelige bestemmingen. Het kinderdagverblijf veroorzaakt als zodanig in zijn huidige vorm geen milieuhinder ten opzichte van de nabij gelegen bestaande woningen en zal daarom worden bestemd middels een nadere aanduiding.

4.8.2 Beleid en onderzoek

Een 'goede ruimtelijke ordening' moet onvoorzienbare milieuhinder bij gevoelige functies (wonen) voorkomen. De Wet milieubeheer beoogt om milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten zo veel mogelijk te voorkomen/beperken.

Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende fysieke afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies wordt hinder zo veel mogelijk voorkomen. In de VNG publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” zijn bedrijfsmatige activiteiten ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende minimaal gewenste afstanden tot gevoelige functies. De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de standaard bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.
 

4.8.3 Gewenste ontwikkeling

Het plangebied ligt ruim buiten de indicatieve richtafstanden. Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan wordt de woonbestemming ruimer bestemd. De bovengenoemde indicatieve richtafstanden zijn aangehouden waarbij wordt uitgegaan van een rustige woonwijk. Dit kan als worst-case benadering worden gezien. Immers in de omgeving is bedrijvigheid, gemengde functies (met een onderwijs en onderzoeksfunctie), wegen en zelfs een rijksweg gelegen. Indien sprake is van een gemengd gebied zijn de inidicatieve richtingsafstanden lager ten opzichte van een rustige woonwijk. De gebruiksmogelijkheden van de bedrijven vormt dus geen belemmering voor de woonfunctie.
 

4.8.4 Conclusie

Het voorliggend bestemmingsplan is conform de handreiking Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de VNG.

4.9 Geluid

4.9.1 Bestaande situatie

Het gebied ligt o.a. binnen de zone van rijksweg A13, de autoweg N470 en de Schoemakerstraat. De locatie is geschetst weergegeven in afbeelding 22.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0025.jpg"

Afbeelding 20: plangebied en omliggende geluidsbronnen (wegverkeer)

De geluidszone van een weg is afhankelijk van het aantal rijstroken en de binnen- of buitenstedelijke ligging. De A13 heeft zes rijstroken en een buitenstedelijke ligging, waardoor de geluidszone 600 m bedraagt. De N470 is een autoweg buiten de bebouwde kom met vier rijstroken, waardoor de geluidszone 400 m bedraagt. De Schoemakerstraat heeft vanwege de binnenstedelijke liggen en twee rijstroken een geluidszone van 200 m. De andere wegen rondom het plangebied hebben geen geluidszone, omdat de maximumsnelheid 30 km/h bedraagt. Wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of minder zijn op grond van de Wet geluidhinder niet-gezoneerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op grond van jurisprudentie dienen deze wegen, indien relevant, wel te worden betrokken in het akoestisch onderzoek. De 30 km/h-wegen buiten het plangebied liggen op zodanig grote afstand, dat de wegen als akoestisch niet relevant kunnen worden beschouwd. De beoogde 30 km/h-wegen binnen het plangebied worden wel betrokken in het akoestisch onderzoek en meegenomen in de gecumuleerde geluidsbelasting.

Rondom de locatie zijn geen andere gezoneerde wegen of spoorlijnen aanwezig. Ook ligt het plangebied niet binnen de geluidszone van een gezoneerd industrieterrein.

4.9.2 Regelgeving en beleid

De Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder, de Luchtvaartwet en de Wet milieubeheer zijn in het kader van geluidhinder van belang. Bij nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht te worden. De geluidniveaus op de gevels van de nieuwe gebouwen worden getoetst aan de geluidsnormen. Er dient gekeken te worden naar drie bronnen van geluid, namelijk: wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai. Omdat binnen het plangebied woningen en andere geluidsgevoelige functies worden mogelijk gemaakt, dient akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden. Zoals aangegeven is ten aanzien van het plangebied alleen het aspect wegverkeerslawaai van belang. Hieronder wordt een samenvatting gegeven van de relevante wetgeving en beleidskader met betrekking tot dit aspect.

Daarnaast is de Interimwet Stad- en milieubenadering van belang. Voor gebieden die gelegen zijn langs een geluidsbron, waardoor er een hoge geluidsbelasting is op bijvoorbeeld woningen, kan de Interimwet worden toegepast. De toepassing van de Interimwet heeft tot gevolg dat dat er compenserende maatregelen in het gebied worden genomen om een goed woon- en leefklimaat te garanderen. De maximale ontheffingswaarden ten gevolge van de A13 wordt voor de woningen op 60 dB vastgesteld. Ten behoeve van de toepassing van de Interimwet Stad- en milieubenadering is een Stap-3 besluit opgesteld (bijlage 1 van de regels). Hierin is de onderbouwing van de toepassing van de Interimwet toegelicht.

Wet- en normstelling

Zoals aangegeven ligt het plangebied binnen de geluidszone van de A13, de N470 en de Schoemakerstraat. Omdat binnen het plangebied geluidsgevoelige functies (woningen en maatschappelijke voorzieningen (waar bepaalde geluidsgevoelige functies mee worden mogelijk gemaakt)) zijn beoogd, is toetsing aan de Wet geluidhinder verplicht. Op grond van artikel 76, lid 1 van de Wet geluidhinder dienen bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan de grenswaarden van de Wet geluidhinder in acht te worden genomen. Volgens artikel 76, lid 3 geldt deze verplichting niet voor situaties waarin op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan de weg en de woningen en/of andere geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn (bestaande situatie). Dit houdt in dat bij zogenaamde conserverende bestemmingsplannen geen toetsing aan de grenswaarde hoeft plaats te vinden.

Voor nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige functies bedraagt de voorkeursgrenswaarde 48 dB. Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wel wordt overschreden, zijn maatregelen noodzakelijk gericht op het verminderen van de geluidsbelasting aan de gevel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar maatregelen aan de bron en in het overdrachtsgebied. Bij maatregelen aan de bron kan gedacht worden aan het toepassen van geluidsreducerend asfalt. Maatregelen in het overdrachtsgebied kunnen worden toegepast in de vorm van afschermende voorzieningen, zoals een geluidsscherm of een voorziening aan de gevel (vliesgevel). Als deze maatregelen onvoldoende doeltreffend zijn of op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten, kan het bevoegd gezag een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde mag de maximale ontheffingswaarde niet te boven gaan. De maximale ontheffingswaarde bedraagt voor woningen en andere geluidsgevoelige functies die in binnenstedelijk gebied geprojecteerd zijn 63 dB. Voor buitenstedelijk gelegen woningen en andere geluidsgevoelige functies geldt een maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Omdat het gebied binnen de zone van de auto(snel)weg als buitenstedelijk wordt aangemerkt, geldt ten gevolge van de A13 en de N470 een maximale ontheffingswaarde van 53 dB. Ten gevolge van de Schoemakerstraat geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB.

Gemeentelijke hogere waardebeleid

De gemeente Delft heeft beleid hogere grenswaarden vastgesteld in het document 'Beleid hogere waarden Wet geluidhinder', gemeente Delft, april 2013. In dit beleid is opgenomen wanneer en onder welke voorwaarden het college van burgemeester en wethouders hogere waarden vaststelt. Aanvullend op Wet geluidhinder zijn in dit beleid eisen opgenomen ten aanzien van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Deze eisen zijn afhankelijk van de hoogte van de optredende geluidsbelasting. Het beleid is opgebouwd uit twee pijlers:

  • de wettelijk vereiste afweging van mogelijke maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting;
  • gemeentelijke handvatten en eisen aan een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

Wat betreft de tweede pijler geldt een aantal specifieke eisen bij het vaststellen van hogere waarden. Belangrijk daarbij is dat woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen altijd een geluidsluwe zijde dienen te hebben. Het gemeentelijk beleid bepaalt dat onder een geluidsluwe zijde het volgende wordt verstaan:

  • de geluidsbelasting op de geluidsluwe zijde mag cumulatief niet meer bedragen dan 60 dB (exclusief correctie conform artikel 110g Wgh);
  • indien de gecumuleerde geluidsbelasting op de hoogstbelaste zijde 65 dB of minder bedraagt, bedraagt de gecumuleerde geluidsbelasting op de geluidsluwe zijde maximaal 55 dB (exclusief correctie conform artikel 110g Wgh);
  • de gevel achter een vliesgevel kan beschouwd worden als een geluidsluwe gevel.

Verder geldt dat elke woning tenminste één slaapkamer moet bevatten die niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten of de helft van het oppervlak van alle geluidsgevoelige ruimtes samen niet aan de hoogst geluidsbelaste zijde gesitueerd.

Wanneer niet (volledig) kan worden voldaan aan het hogere waardebeleid, is gemotiveerde afwijking mogelijk. Het beleid biedt hiervoor enkele aanknopingspunten.

4.9.3 Toetsing aan de Wet geluidhinder

Ten behoeve van het bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarin alle genoemde gezoneerde wegen zijn betrokken. Daarnaast zijn de interne 30 km/h-wegen in het kader van een goede ruimtelijke ordening betrokken in het akoestisch onderzoek en meegenomen in de gecumuleerde geluidsbelasting. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd op basis van de Standaard Rekenmethode II (SRM II) conform het RMG 2012 en opgenomen in de rapportage Professor Schoemaker Plantage te Delft, Peutz, 5 december 2014, hierna genoemd 'akoestisch onderzoek'. In het akoestisch onderzoek zijn verschillende methoden gehanteerd om de geluidsbelasting te berekenen. In de eerste plaats is de eindsituatie berekend, waarbij zowel het oostelijk als het westelijk deel van het plangebied is gevuld (zie afbeelding 21 onder punt 1). Omdat dit bestemmingsplan alleen voorziet in planologische mogelijkheden voor het westelijk deel van het plangebied en het oostelijk deel (bedrijfsgebouwen) conserverend bestemd worden, dient in het kader van het bestemmingsplan uitgegaan te worden van een vrije veldsituatie voor het oostelijk deel van het plangebied. Ook maakt het bestemmingsplan geen specifieke verkaveling mogelijk, waardoor de geluidsbelasting berekend moet worden op basis van de vrije veldcontouren in het plangebied (zie afbeelding 21 onder punt 3). Om te beoordelen of binnen het plangebied een akoestisch uitvoerbare verkaveling mogelijk is, is aanvullend een proefverkaveling doorgerekend (zie afbeelding 21 onder 2). In figuur 2 is een overzicht van de onderzochte situaties weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0026.jpg"

Afbeelding 21: Verschillende onderzoeksvarianten

Omdat het bestemmingsplan flexibel van aard is, wordt voor de toetsing aan de Wet geluidhinder uitgegaan van de vrije veldcontouren (zie afbeelding 21 onder figuur 3). Deze contouren brengen de akoestische consequenties voor de maximale planologische mogelijkheden het beste in beeld (zie bijlage 2 tot en met 5 van het Akoestisch onderzoek). Er is wel een proefverkaveling maar deze wordt niet als zodanig vertaald in het flexibele bestemmingsplan. Daarom is in dit onderdeel van het onderzoek niet uitgegaan van een bepaalde verkaveling. Dit heeft tot gevolg dat geen rekening gehouden wordt met een eventueel afschermende werking van nieuwe bebouwing in het gebied en er sprake is van een 'worst-case scenario'. Omdat in het bestemmingsplan geen bouwplan wordt vastgelegd en in het oostelijk deel van het gebied geen woningbouw wordt mogelijk gemaakt, is dit de situatie waarvan in het bestemmingsplan uitgegaan moet worden. Wel worden twee bestaande bedrijfsbebouwing in het oostelijk deel meegenomen in het akoestisch onderzoek, dit vanwege de gunstige effecten van deze bebouwing voor het westelijk plandeel. In de regels van het bestemmingsplan is geborgd dat deze oostelijke (bedrijfs)bebouwing in principe in stand blijft.

Resultaten Schoemakerstraat

Ten gevolge van de Professor Schoemakerstraat is in het westelijk deel van het plangebied sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. In het overige deel van het plangebied wordt de voorkeursgrenswaarde niet overschreden.

Resultaten N470

Ten gevolge van de N470 is geen sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Resultaten A13

Uit de geluidsberekeningen blijkt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de A13 in grote delen van het plangebied wordt overschreden. Op 1,5 m wordt in enkele delen de voorkeursgrenswaarde niet overschreden. Op de overige waarneemhoogten is sprake van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde in het gehele gebied. Daarnaast blijkt dat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB in grote delen van het plangebied wordt overschreden. Voor de woningen in het planggebied worden compenserende maatregelen genomen vanwege de geluidsbelasting van de A13. Daarmee is op grond van de Interimwet een maximale ontheffingswaarde van 60 dB mogelijk.

4.9.3.1 Maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting

Omdat de voorkeursgrenswaarde en deels ook de maximale ontheffingswaarde ten gevolge van de A13 en de Schoemakerstraat wordt overschreden, is onderzoek uitgevoerd naar maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting. Onderscheid wordt gemaakt in maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Hieronder worden de maatregelen per bron behandeld.

Bronmaatregelen

De A13 is een hoofdroute van nationaal belang. Het wijzigen van de verkeerssamenstelling, verlaging van de verkeersintensiteit of maximumsnelheid is daarom niet mogelijk. De Schoemakerstraat is een belangrijke gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom van Delft als schakel tussen de N470 en het centrum. Ook hier stuit het wijzigen van de verkeerssamenstelling, verkeersintensiteit of maximumsnelheid op overwegende bezwaren van verkeerskundige aard.

Bronmaatregelen op de A13 zijn niet doelmatig, omdat de A13 reeds voorzien is van geluidsreducerend asfalt (1-laags ZOAB). Een sterker geluidsreducerende deklaag zal naar verwachting weinig effect hebben op de geluidsbelasting ter plaatse van het plangebied en is derhalve niet doelmatig.

Bronmaatregelen op de Schoemakerstraat in de vorm van een geluidsreducerende deklaag (dunne deklagen B) leidt tot een geluidsreductie van 2 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt nog steeds overschreden. Bovendien stuit het herasfalteren van de Schoemakerstraat op overwegende bezwaren van financiële aard.

Overdrachtsmaatregelen

Voor het realiseren van overdrachtsmaatregelen wordt conform de Regeling Doelmatigheid Geluidsmaatregelen bezien of de geluidsbelasting met een geluidsscherm kan worden teruggebracht tot de voorkeursgrenswaarde. Uit afbeelding 22 blijkt dat zelfs bij toepassing van een scherm met een hoogte van 30 m een beperkte overschrijding van de voorkeursgrenswaarde blijft optreden. Een scherm met een dergelijke hoogte is niet realistisch. Daarom kan niet voldaan worden aan de Regeling Doelmatigheid Geluidsmaatregelen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0027.jpg"

Afbeelding 22: Schermvariant Regeling doelmatigheid geluidsmaatregelen (in verband met de in tabel 1 genoemde correctie representeert de 55 dB-contour de maximale ontheffingswaarde van 53 dB).

Verder zijn in het akoestisch onderzoek andere schermvarianten doorgerekend met een hoogte van 4 en 8 m en verschillende locaties. Dergelijke schermvarianten reduceren weliswaar niet tot de voorkeursgrenswaarde, maar leiden wel in grote delen van het plangebied tot een zodanige geluidsreductie, dat de maximale ontheffingswaarde slechts beperkt wordt overschreden. Uit het akoestisch onderzoek blijkt echter dat het realiseren van dergelijke geluidsschermen op overwegende bezwaren van financiële aard stuiten. Ook blijkt uit het akoestisch onderzoek dat een tijdelijk scherm in het oostelijk deel van het plangebied eveneens stuit op overwegende bezwaren van financiële en stedenbouwkundige aard.

Het realiseren van een geluidsscherm is vanuit stedenbouwkundig oogpunt onaanvaardbaar. Een scherm is voorts niet doelmatig, omdat op de hogere verdiepingen nog altijd sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Het realiseren van een geluidscherm ('overdrachtsmaatregel') ter hoogte van de Schoemakerstraat met een lengte van tenminste 100 m en een hoogte van 4 m is vanuit stedenbouwkundig oogpunt alsmede vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid onaanvaardbaar. Daarnaast is het scherm slechts deels effectief, omdat op de hogere bouwhoogten nog altijd sprake is van overschrijding van de voorkeursgrenswaarde.

Maatregelen bij de ontvanger

Mogelijke maatregelen bij de ontvanger zijn bijvoorbeeld dove gevels en geluidsschermen (vliesgevels). Uit het geluidonderzoek blijkt dat een groot deel van de nieuwe woningen met een dove gevel zouden moeten worden uitgevoerd, omdat de geluidsbelasting hoger ligt dan 53 dB. In de eindsituatie is er sprake van een compacte stad, waar de bebouwing elkaar onderling afschermt en de dove gevel niet meer noodzakelijk is. In het plangebied wordt niet gekozen voor de grootschalige toepassing van dove gevels. Een dergelijke toepassing gaat ten koste van de plankwaliteit, door de beperkende invloed op de plattegronden van wonen, maar ook van de bruikbaarheid van de woningen.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de A13 en de Schoemakerstraat wordt overschreden en dat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting niet mogelijk zijn of op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten. Het bevoegd gezag dient daarom een hogere waarde vast te stellen om de geluidsgevoelige functies mogelijk te maken. Omdat ten gevolge van de A13 echter ook sprake is van overschrijding van de maximale ontheffingswaarde waarde, is het vaststellen van een hogere waarde niet zondermeer mogelijk. Voor deze woningen worden door de toepassing van de Interimwet Stad- en milieubenadering compenserende maatregelen genomen in het plangebied, waarbij door middel van een Stap 3 besluit onder voorwaarden van de maximale ontheffingswaarde van 53 dB kan worden afgeweken. Dit wordt in paragraaf 4.9.5 toegelicht.

Cumulatie

De gecumuleerde geluidsbelasting leidt op basis van de vrije veldcontouren tot hoge geluidsbelastingen in het gehele gebied. De proefverkaveling laat echter zien dat bij invulling van het gebied de gecumuleerde geluidsbelasting teruggedrongen kan worden tot aanvaardbare geluidsniveaus. Bovendien is via de eis van een geluidsluwe gevel altijd geborgd dat er op basis van de gecumuleerde geluidsbelasting op woningniveau sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.9.4 Toetsing aan het hogere waardebeleid

Zoals in paragraaf 4.9.2 is beschreven, dient getoetst te worden aan het beleid hogere waarde. Dit hogere waardebeleid stelt voorwaarden aan de realisatie van geluidsgevoelige functies. Een deel van deze voorwaarden kan pas getoetst worden bij de omgevingsvergunning voor bouwen. Daarbij kan gedacht worden aan de situering van de slaapkamers en de overige vertrekken. Om deze voorwaarden op een goede manier te borgen, zijn deze opgenomen in de planregeling. Ten behoeve van de vaststelling van hogere waarden is het echter wel relevant in dit kader reeds te onderzoeken of het realiseren van een geluidsluwe zijde mogelijk is. Daartoe is aanvullend op de vrije veldcontouren een proefverkaveling doorgerekend. Op grond van het akoestisch onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • uit de proefverkaveling blijkt dat alle grondgebonden woningen (tot hoogte = 13,5 m) kunnen beschikken over een geluidsluwe zijde die niet meer dan 55 dB bedraagt (exclusief correctie ex artikel 110g Wgh);
  • uit de proefverkaveling blijkt dat ter plaatse van de hoogteaccenten sprake is van meerdere hoogbelaste gevels, waardoor het realiseren van een geluidsluwe zijde op woningniveau niet in alle gevallen mogelijk is.

Het plan biedt voldoende ruimte om grondgebonden woningen te realiseren die voldoen aan het hogere waardebeleid. Voor de appartementen (hoogteaccenten) is een nadere inspanning noodzakelijk om te kunnen voldoen aan het hogere waardebeleid. Daarbij kan gedacht worden aan maatregelen aan de gevel (vliesgevel of overdekt balkon) om toch te kunnen voldoen aan het gestelde in het hogere waardebeleid. Bij eenzijdig georiënteerde woningen of vergelijkbare woningtypen, kan gebruik worden gemaakt van de uitzondering die is opgenomen in paragraaf 3.5.2 van het hogere waardebeleid.

4.9.5 Interimwet Stad- en Milieubenadering

Ten behoeve van de toepassing van de Interimwet Stad- en milieubenadering is een Stap-3 besluit opgesteld (Bijlage 1 Stap-3 Besluit Interimwet Stad- & Milieubenadering) Hierin is de onderbouwing van de toepassing van de Interimwet toegelicht en onderbouwd. Dit leidt ertoe dat ten gevolge van de A13 hogere waarden kunnen worden vastgesteld tot 60 dB. Ter compensatie van deze hogere geluidsbelasting worden aanvullende maatregelen vereist om een goed akoestisch klimaat te garanderen. Het betreft de volgende maatregelen voor de woningen die een hogere geluidsbelasting dan 53 dB ontvangen:

  • a. Aangescherpte eis voor contactgeluid tussen woningen;

De standaardeis van 54 dB voor contactgeluid wordt verscherpt naar 49 dB. De standaardeis in het bouwbesluit is een gewogen contactgeluidniveau van 54 dB. Deze eis wordt verscherpt naar 49 dB. Deze compensatiemaatregel zorgt er voor, dat tussen woningen minder contactgeluid ervaren zal worden. Deze eis geldt zowel voor appartementen als voor woningen. In appartementen kan deze verscherpte eis gerealiseerd worden door de combinatie met zwevende vloeren en vloerverwarming. In eengezinswoningen kan dit door aanpassingen in de constructie tussen de woningen.

  • b. Aangescherpte eis geluidsluwe gevel met buitenruimte;

De woningen moeten voorzien in een geluidluwe gevel met een gecumuleerde geluidsbelasting van 50 dB (exclusief aftrek). Dit is een verscherping van 5 dB ten opzichte van het hogere waardebeleid. Volgens het Beleid hogere waarden Wet geluidhinder Delft 2013 moeten woningen waarvoor een hogere waarde wordt vastgesteld zijn voorzien van een geluidluwe gevel. Een gevel is volgens het beleid geluidluw als de gecumuleerde geluidbelasting op die gevel maximaal 55 dB bedraagt, exclusief de aftrek op grond van artikel 110g Wet geluidhinder. Bij grondgebonden woningen met meerdere verdiepingsvloeren geldt deze eis voor maximaal de eerste 2 verdiepingen (inclusief begane grond). Dit betreft immers de verdiepingen waar het merendeel van de tijd verbleven wordt en de ruimten als geluidsgevoelige verblijfsruimte in gebruik worden genomen. Deze compensatiemaatregel zorgt er voor dat het verschil tussen de geluidbelaste gevel en de geluidluwe gevel wordt vergroot, waardoor er een betere beleving van de geluidluwheid van die gevel ontstaat. Deze beleving wordt versterkt door de verplichte aanwezigheid van een buitenruimte aan de geluidluwe gevel. Voor dit project geldt deze eis wel voor elke woning, met als aanvullende eis, dat deze buitenruimte moet zijn gesitueerd aan de geluidluwe gevel. Het staat de ontwikkelaar uiteraard vrij om ook aan de geluidbelaste gevel een buitenruimte te realiseren.

  • c. Alternatief indien een geluidluwe gevel van 50 dB niet mogelijk is:

In die situatie kan volstaan worden aan de eisen uit het hogere waardebeleid, met dien verstande dat de buitenruimte een oppervlakte heeft van tenminste 150% ten opzichte van het Bouwbesluit.

Het zal niet voor elke woning mogelijk zijn om te voorzien in een geluidluwe gevel met een gecumuleerde geluidbelasting van maximaal 50 dB. Voor die woningen kan worden volstaan met een geluidluwe gevel in de zin van het Delfts hogere waarde beleid, waarbij ter aanvullende compensatie de geluidluwe gevel moet zijn voorzien van een buitenruimte die tenminste 6 m2 groot is. Dat is 50% meer dan de eis uit het Bouwbesluit. Hierbij kan gedacht worden aan een loggia of serre en kan er op die manier een grotere geluidsluwe zijde worden gerealiseerd.

  • d. Aangescherpte eisen voor de geluidbelasting binnen de woning;

De betreffende woningen hebben een binnenwaarde van 30 dB. Dit is een aangescherpte eis van 3 dB ten opzichte van het Bouwbesluit. Op grond van artikel 4 lid d van de Interimwet geldt er een eis voor de geluidbelasting binnen een woning bij gesloten ramen van maximaal 33 dB. Op grond van het Bouwbesluit geldt voor nieuwbouw een vergelijkbare eis. Deze compensatiemaatregel zorgt er voor dat de geluidbelasting binnen de woning bij gesloten ramen 3 dB stiller is dan de wettelijke eis.

Door deze compensatiemaatregelen wordt voor de woningen, gegeven de verhoogde maximale ontheffingswaarde voor het wegverkeerslawaai van de A13 van 53 dB naar maximaal 60 dB, voorzien in een optimale leefomgevingskwaliteit.

4.9.6 Conclusie

Er zijn overschrijdingen van de maximale voorkeursgrenswaarde ten gevolge van de A13 en van de Schoemakerstraat. Ook wordt ten gevolge van de A13 de maximale ontheffingswaarde overschreden. De Interimwet Stad- en milieubenadering biedt bij een dergelijk overschrijding uitkomst. Onder toepassing van de Interimwet kunnen er compenserende maatregelen worden toegepast en een hogere waarde ten gevolge van de A13 tot 60 dB worden vastgesteld. De in paragraaf 4.9.5 benoemde compenserende maatregelen moeten dan genomen worden en zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Door een zorgvuldige toepassing van deze Interimwet wordt, ondanks de vaststelling van een maximale ontheffingswaarde van maximaal 60 dB vanwege Rijksweg A13, voorzien in een optimale leefomgevingskwaliteit.

Omdat maatregelen ter reductie van de geluidsbelasting niet mogelijk of doelmatig zijn en het hogere waardebeleid het vaststellen van hogere waarden niet in de weg staat, dient het bevoegd gezag een hogere waarde vast te stellen voor de in tabel 2 opgenomen woningaantallen. Uit de berekenende proefverkaveling blijkt dat het plan uitvoerbaar is. Bij de realisatie van nieuwe geluidsgevoelige functies in het plangebied dient met een akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat voldaan kan worden aan de bestemmingsegels. In de fasering, wanneer nog niet het gehele plangebied gevuld is, kan het daarbij noodzakelijk zijn tijdelijke geluidsmaatregelen te treffen.

Geconcludeerd wordt dat met het besluit hogere waarde noodzakelijk het realiseren van een aanvaardbaar akoestisch klimaat dat in overeenstemming is met het hogere waardebeleid, bij toepassing van de Interimwet Stad- en milieubenadering mogelijk is. Het aspect geluidhinder staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

Tabel 2 Hogere waarden

Functie   Bron   Hogere waarde  
413 woningen   A13   60 dB  
3000 m2 maatschappelijk voorzieningen (geluidsgevoelige functies)   A13   53 dB  
100 woningen   Schoemakerstraat   54 dB  
3000 m2 maatschappelijk voorzieningen (andere geluidsgevoelige functies)   Schoemakerstraat   54 dB  

4.10 Luchtkwaliteit

4.10.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat in de vigerende situatie uit de bestemming Woondoeleinden, Bedrijfsdoeleinden, Gemengde doeleinden en bestemming TNO (waarbinnen kantoren en hoger onderwijs zijn toegestaan). In de huidige situatie is een groot deel van het terrein braakliggend. Een uitzondering hierop zijn de TNO gebouwen, waaronder de zogenaamde 'Botshal'. Aan de westzijde van het plangebied, grenzend aan de Schoemakerstraat, zijn kantoorgebouwen aanwezig (TNO).

De genoemde onderwijsfunctie is benoemd als 'Hoger onderwijs' en dus niet gericht op onderwijs aan minderjarigen. Hierdoor is de toetsing aan de afstand tot de Rijksweg A13 niet relevant.

4.10.2 Beleid en onderzoek

Wet milieubeheer

De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer (Wm). In samenhang met Titel 5.2 zijn de grenswaarden voor luchtkwaliteit in bijlage 2 van de Wm opgenomen. In Titel 5.2 Wm is bepaald dat bestuursorganen een besluit, dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, kunnen nemen wanneer:

  • wordt voldaan aan de in bijlage 2 Wm opgenomen grenswaarden;
  • een besluit (per saldo) niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat een besluit 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de concentratie van een stof;
  • het project is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Bij Titel 5.2 Wm horen uitvoeringsregels die zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen. De volgende AMvB's en regelingen zijn of kunnen relevant zijn bij luchtkwaliteitonderzoeken:

  • AMvB en Regeling niet in betekenende mate bijdragen;
  • Regeling projectsaldering 2007;
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007;
  • Besluit Gevoelige bestemmingen.

Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007

In de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Rbl2007) zijn regels vastgelegd voor de wijze van uitvoering van luchtkwaliteitonderzoeken. Bepaald is onder andere waar en hoe de luchtkwaliteit vastgesteld dient te worden. Tevens is vastgelegd dat gebruik gemaakt dient te worden van enkele generieke invoergegevens welke jaarlijks worden vastgesteld. Tot deze gegevens behoren onder andere de achtergrondconcentraties, de emissiefactoren voor het wegverkeer en de meteorologie.

Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (NIBM) is vastgelegd wanneer een project/plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een plan/project draagt niet in betekenende mate bij als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel NO2 als PM10 niet meer bedraagt dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor die stoffen. Dit komt voor beide stoffen overeen met een maximale toename van de concentraties met 1,2 µg/m3. Projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit hoeven niet getoetst te worden aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Wel moet worden aangetoond dat als gevolg van het project de jaargemiddelde concentraties PM10 en NO2 niet met meer dan 1,2 µg/m3 toenemen.

In de onder het Besluit NIBM vallende Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is tot slot een aantal categorieën van plannen (projecten) opgenomen waarvoor tot een bepaalde omvang zonder meer geldt dat deze plannen niet in betekenende mate bijdragen. Blijft de ontwikkeling binnen de voor deze categorieën opgenomen grenzen, dan is het project per definitie niet in betekenende mate, hoeft dit niet met berekeningen te worden aangetoond en hoeft ook in dat geval verder geen toetsing aan de grenswaarden plaats te vinden.

Het Besluit NIBM is, per besluit van 7 juni 2012, gewijzigd. Deze wijziging maakt het mogelijk om in de Regeling NIBM gebieden en bronnen aan te wijzen die geen gebruik meer kunnen maken van NIBM.

Onderzoek

De planontwikkeling omvat de realisatie van minder dan 3.000 woningen en wordt door twee ontsluitingswegen ontsloten. De ontwikkeling valt daarmee binnen de, in de Regeling NIBM, gedefinieerde lijst met categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen
aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen, op grond van de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit'), zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

In het kader van een goede ruimtelijk ordening is ook gekeken naar het effect van de Rijksweg A13 op de luchtkwaliteit in het plangebied (onderzoek opgenomen als bijlage: Rapport Witteveen + Bos, kenmerk DT 299-4, d.d. 9 maart 2010). In het onderzoek zijn de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uitgerekend op een aantal beoordelingslocaties langs de in het onderzoek betrokken wegvakken.
Uit de resultaten volgt dat:

  • de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 concentratie van 40 µg/m3 nergens wordt overschreden;
  • de uurgemiddelde grenswaarde voor NO2 van 200 µg/m3, waarvan 18 overschrijdingen per jaar zijn toegestaan, nul keer overschreden wordt;
  • de etmaalgemiddelde grenswaarde voor PM10 van 50 µg/m3, waarvan 35 overschrijdingen per jaar zijn toegestaan, nul keer overschreden wordt.

Op basis van dit luchtkwaliteitonderzoek kan worden geconcludeerd dat op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage 2 van de Wet milieubeheer. Derhalve kan worden geconcludeerd dat Titel 5.2 van de Wet milieubeheer geen belemmering vormt voor verdere besluitvorming.

De berekening die is opgenomen in de bovengenoemde rapportage toont aan dat er geen sprake is van overschrijdingen in het plangebied. Ook uit de resultaten van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) blijkt dat er geen overschrijdingen zijn voor NO2 en PM10.

4.10.3 Gewenste ontwikkeling

Het onderhavige bestemmingsplan maakt in totaal 413 woningen, maatschappelijke en dienstverlenende voorzieningen mogelijk. Daarnaast vindt er een beperkte verruiming van de gebruiksmogelijkheden van de TNO kantoorgebouwen plaats.

4.10.4 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering van het onderhavige bestemmingsplan.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Bestaande situatie

Aan de westzijde van het plangebied grenzend aan de Schoemakerstraat zijn kantoorgebouwen aanwezig. De genoemde kantoorgebouwen en de bestemmingen Woondoeleinden en Gemengde doeleinden worden aangemerkt als 'kwetsbaar object'.

4.11.2 Beleid en onderzoek

Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die derden lopen ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven, transportassen (wegen, spoorwegen en waterwegen) en buisleidingen. Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, is regelgeving hieromtrent vastgelegd in verschillende besluiten en regelingen:

  • Risicovolle inrichtingen: Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • Transportassen voor gevaarlijke stoffen: Besluit externe veiligheid transport (Bevt);
  • Buisleidingen: Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Binnen de beleidskaders voor deze drie typen risicobronnen staan altijd twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

De risico's van risicobronnen dienen te worden beoordeeld op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandseisen tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Binnen een PR 10-6 /jaar contour zijn geen kwetsbare objecten toegestaan. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze contour als een richtwaarde.

Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. De hoogte van het groepsrisico moet berekend en verantwoord worden wanneer binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting een ruimtelijk besluit genomen wordt, ook wanneer het bestemmingsplan conserverend is. Voor transportassen geldt een uitzondering: hier is groepsrisicoverantwoording alleen verplicht wanneer sprake is van toename van het groepsrisico of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

4.11.3 Gewenste ontwikkeling

De gewenste ontwikkeling voorziet in woningen, kantoren en in beperkte mate de bestemming Gemengde Doeleinden. Deze worden beschouwd als kwetsbare objecten.

In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich de volgende relevante risicobronnen: A13, de Kruithuisweg. In de wijdere omgeving zijn nog andere risicobronnen gelegen, maar geen daarvan heeft een invloedsgebied dat relevant is voor de planlocatie.

A13: veiligheidszone van 17 meter vanuit het midden van de weg. Deze zone overlapt niet met het plangebied; Plasbrandaandachtsgebied (PAG) 30 meter vanaf de rand van de weg. Dit gebied overlapt niet met het plangebied; invloedsgebied BLEVE is 320 meter en overlapt het plangebied; invloedsgebied toxisch: meer dan 2 kilometer.

Kruithuisweg: de Kruithuisweg ligt op meer dan 200 meter ten zuiden van het plangebied. Hierdoor zijn er geen planologische belemmeringen vanuit deze risicobron. Voor de Kruithuisweg geldt wel een toxisch scenario dat het plangebied overlapt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0028.jpg"

Afbeelding 23: Uitsnede risicokaart. 

Uit bovenstaande analyse blijkt dat het plangebied wordt overlapt door de scenario's: BLEVE en Toxisch. Om de impact van de ontwikkeling op het groepsrisico in kaart te brengen is een berekening uitgevoerd. Er wordt gebruik gemaakt van de risicoberekeningen die in 2013 zijn gerapporteerd voor een ontwikkelingsvariant binnen de planlocatie die in meer dan het dubbele aantal woningen voorzag. Tevens waren bij die variant ook woningen in het oostelijke deel van de planlocatie, dichtbij de A13, voorzien. De getoonde resultaten kunnen daardoor beschouwd worden als worst-case.

Tabel 4.1 uit rapportage risicoberekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0029.png"

Vanwege het niet in dit bestemmingsplan opnemen van ontwikkelingen in het oostelijk deel (nabij de risicobron) zal het effect op het groepsrisico kleiner zijn dan het effect dat hier getoond wordt voor 'toekomstig, scenario 2'. De ontwikkeling resulteert in een toename van het groepsrisico die kleiner of gelijk is aan 2%.

In de rapportage Onderzoek Externe Veiligheid (bijlage 13) is de verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt. Hieruit worden de kernelementen onderstaand aangehaald:

Bestrijdbaarheid wordt bepaald door:

  • de bereikbaarheid van het plangebied. Dit moet binnen een korte tijd kunnen, via minstens 2 verschillende routes. Er zijn in het bestemmingsplan 2 toegangswegen tot het plangebied opgenomen;
  • de bereikbaarheid van de risicobron. De hulpverleningsdiensten moeten snel op de A13 kunnen komen om erger te voorkomen. De A13 is bereikbaar via 2 kanten (via de Kruithuisweg en oprit 10, Delft-zuid en via de Oostpoortweg en oprit 9, Delft);
  • de mogelijkheden om een brand te kunnen blussen. Er wordt gebruikgemaakt van een reeds in het plangebied aanwezige bluswatervoorziening. Daarnaast wordt een vijver aangelegd die geschikt is als blusvijver.

Zelfredzaamheid wordt bepaald door:

  • voldoende vluchtmogelijkheden voor personen in het plangebied in tegengestelde richting van de risicobron (A13). Alle woningen die het dichtst bij de A13 zijn gelegen, worden voorzien van tenminste een deur aan de zijde die niet gericht is op de A13;
  • de aanwezigen kunnen het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) horen in geval een giftige wolk op de A13 of Kruithuisweg ontstaat. Personen moeten dan namelijk binnen schuilen en ramen en deuren gesloten houden. Het centraal uitschakelbaar aanleggen van mechanische ventilatie kan het aspect schuilen sterk verbeteren;
  • verminderd zelfredzame personen, zoals zieken, bejaarden, kleine kinderen moeten zo ver mogelijk van de risicobron geplaatst worden. Kinderdagverblijven, basisscholen en bejaardenwoningen worden zo veel mogelijk op afstand van de A13 gerealiseerd.

De hoogte van het groepsrisico, noch de toename geven aanleiding om andere alternatieven voor de ontwikkeling uit te werken. Risico reducerende maatregelen aan de bron kunnen in het kader van deze ruimtelijke procedure niet worden afgedwongen.

4.11.4 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Gezien het voorgaande is de inpassing van dit plan, met het oog op externe veiligheid en met inachtneming van de zelfredzaamheidaspecten, aanvaardbaar en verantwoord.

4.12 Verkeer & Infrastructuur

4.12.1 Openbaar vervoer

In 3.4.4 is melding gemaakt van het mogelijke tram tracé of een HOV-buslijn tussen de TU-Delft en Delfgauw. Aan de andere zijde van de A13 is ook ruimte gereserveerd voor deze verbinding. Het is niet duidelijk wanneer deze plannen worden geconcretiseerd. De realisatie binnen tien jaar kan niet worden gegarandeerd.

Om in de toekomst de tramlijn mogelijk te maken en hier nu al rekening mee te houden is wel in de geprojecteerde groenstrook in het bestemmingsplan een reservering opgenomen. Deze reservering van de ruimte maakt het mogelijk om dit tracé in combinatie met het fietspad aan te leggen.

4.12.2 Langzaam verkeer (fietsers en voetgangers)

Langs de Schoemakerstraat zijn aan weerszijden vrijliggende fietspaden gesitueerd. Aan de zuidzijde van het plangebied is recentelijk vanuit het FietsActiePlan het Oudelaanmolenslootpad en de IJsmeestertunnel onder de A13 door gerealiseerd als nieuwe regionale fietsverbinding tussen Delfgauw en Delft. Deze verbinding wordt intensief gebruikt als regionale fietsverbinding.

4.12.3 Parkeren

De Professor Schoemaker Plantage ligt in het centrum schilgebied. Het parkeren van de bewoners van de nieuwe woonbuurt zal op eigen terrein plaats vinden. Tussen de Schoemakerstraat en het plangebied zijn bestaande kantoren gesitueerd. Deze kantoren worden direct ontsloten op de Schoemakerstraat en hebben een eigen afgescheiden parkeergelegenheid. Het is niet mogelijk gebleken om dubbelgebruik tussen de parkeervoorzieningen van de bewoners en de kantoren mogelijk te maken. Voor beide functies dient dus een aparte parkeerbalans te worden opgesteld.

Voor het bepalen van de parkeereis op grond van de parkeerbehoefte geldt de Nota Parkeernormen van 3 juni 2013 als uitgangspunt.

4.12.4 Verkeersstructuur

Het plangebied is gesitueerd in het oosten van de gemeente Delft tussen de Schoemakerstraat en de rijksweg A13. Het gebied wordt aan de noordzijde ontsloten via de Van Embdenstraat en aan de zuidzijde door een toegangsweg (Oudelaan) van het huidige TNO complex en het fietspad Oudelaanmolenslootpad.

De Schoemakerstraat is in het vigerende verkeersbeleid (LVVP, 2005) gecategoriseerd als een gebiedsontsluitingsweg (50 km/h). De zijstraten krijgen de functie van erftoegangsweg (30 km/h) of worden ingericht als erf. De Schoemakerstraat is een belangrijke verbindingsweg tussen de Kruithuisweg (N207) en het centrum van Delft. Daarbij is via de Schoemakerstraat een belangrijk gedeelte van de TU-Delft ontsloten.

De wegen binnen het plangebied krijgen de functie van erftoegangsweg. De exacte inrichting van de wegen (en de realisatie van voet- en fietspaden) hangt af van de definitieve stedenbouwkundige opzet. In dit stadium van de planontwikkeling worden geen dwingende voorwaarden opgelegd. In ieder geval zal de woonwijk een autoluw karakter krijgen, omdat alleen bestemmingsverkeer door de wijk zal rijden.

Langs de Schoemakerstraat zijn aan weerszijden vrijliggende fietspaden gesitueerd. Aan de zuidzijde van het plangebied is recentelijk vanuit het Fiets Actie Plan het Oudelaanmolenslootpad gerealiseerd als nieuwe regionale fietsverbinding tussen Delfgauw en Delft. Deze verbinding wordt intensief gebruikt als regionale fietsverbinding.

In de verkaveling dient ook rekening te worden gehouden met de ontsluiting van de bedrijfsgebouwen. Deze functies dienen na de realisatie van het woongebied bereikbaar te blijven voor bijvoorbeeld vrachtwagens.

4.12.5 Verkeersontsluiting

Het plangebied wordt primair via de Van Embdenstraat en secundair via de huidige uitrit van de bestaande bedrijfsgebouwen aan de zuidkant van het plangebied wordt ontsloten op de Schoemakerstraat. Na een beschrijving van de huidige uitgangspunten worden de huidige en toekomstige verkeersafwikkeling geanalyseerd. Daarbij wordt bekeken wanneer en onder welke omstandigheden aanvullende infrastructurele maatregelen noodzakelijk zijn om het plangebied bereikbaar te houden. Verder wordt met behulp van een gevoeligheidsanalyse (alleen de vastgestelde ontwikkelingen in Delft Zuidoost) bekeken in hoeverre de ontwikkelingen van het bestemmingsplan aanvullende infrastructurele maatregelen noodzakelijk maken.

4.12.5.1 Uitgangspunten

In het kader van de voorgenomen ontwikkelingen in Delft Zuidoost zijn in de afgelopen jaren diverse studies uitgevoerd naar de toekomstige verkeersafwikkeling in het zuidoosten van Delft. De hoofdontsluitingsweg van het gebied is de Schoemakerstraat. Deze straat ontsluit vanaf de Kruithuisweg verschillende bedrijventerreinen, woningen en onderwijsvoorzieningen. Daarnaast is de Schoemakerstraat een belangrijke ontsluitingsweg voor de binnenstad van Delft.

Het Project-m.e.r. Delft Zuidoost uit 2011 dient als basis voor bestemmingsplannen in Delft Zuidoost, zoals de ontwikkelingen in het gebied TU-midden, noord en de Professor Schoemaker Plantage. In het Project-m.e.r. zijn verschillende scenario's onderzocht. In overleg met diverse belanghebbenden is een Voorkeursalternatief (VKA) vastgelegd. Op basis van de uitgangspunten uit het voorkeursalternatief is de huidige en toekomstige kwaliteit van de verkeersafwikkeling in de omgeving van het plangebied in beeld gebracht met het verkeersmodel van de gemeente Delft.

In het bestemmingsplan wordt een woonprogramma van 485 woningen mogelijk gemaakt (72 woningen zijn hiervan al gerealiseerd, de TU Vista toren (Staedion-toren)). Ten opzichte van het vorige bestemmingsplan zal het woonprogramma met 135 sociale woningen toenemen (zie onderstaande tabel) en met een beperkt programma voor detailhandel en maatschappelijke doeleinden en dienstverlenende functies. Het Voorkeursalternatief van het Project-m.e.r. gaat uit van 825 woningen. Op basis van de uitgangspunten van het Project-m.e.r., die overeenkomen met de parameters uit het verkeersmodel Delft genereert het toekomstige plangebied in de toekomst opgeteld circa 3.208 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0030.jpg"

Tabel 1: Verkeersproductie en –attractie Professor Schoemakerplantage (programma bestaand en aanvulling nieuw bestemmingsplan)

4.12.5.2 Verkeersprognoses

Het bestemmingsplan heeft een planhorizon van tien jaar. Om de kwaliteit van de toekomstige verkeersafwikkeling in beeld te brengen is gebruik gemaakt van prognoses uit het verkeersmodel Delft 2024. In het verkeersmodel zijn onder andere alle voorgenomen ontwikkelingen van het Project-m.e.r. uit het VKA verwerkt exclusief de productie en –attractie van het plangebied. Vervolgens is de verkeersproductie en –attractie van de eerste fase van de Professor Schoemaker Plantage toegevoegd, die in dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt.

Naast het in beeld brengen van een volledige aansluiting ter hoogte van de twee kruispunten zijn ook gevolgen van een halve aansluiting ter hoogte van de uitrit van de bestaande bedrijfsgebouwen aan de zuidkant van het plangebied (verder: uitrit TNO) in beeld gebracht. In onderstaande tabel zijn de etmaalintensiteiten van 2009, 2024 met en zonder de planontwikkeling inclusief hele of halve aansluiting in beeld gebracht. De volgende intensiteiten zijn hiervoor gebruikt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0031.jpg"

Tabel 2: etmaalintensiteiten (in Personenauto equivalenten, PAE**)

** De etmaalintensiteiten uit het verkeersmodel zijn omgezet naar Personenauto equivalenten (PAE). Een vrachtauto telt bijvoorbeeld voor 2.3 personenauto's. De capaciteitsberekeningen dienen namelijk op basis van PAE's plaats te vinden.

*In deze situatie zijn de parkeerplaatsen van de kantoren ook aangesloten op de Van Embdenstraat.

4.12.5.3 Kwaliteit van de verkeersafwikkeling plangebied

Bij de berekening van de kwaliteit van de verkeersafwikkeling per kruispunt is gebruik gemaakt van “methode Slop”. Dit is een veel gebruikte methode om te beoordelen of een kruispunt het verkeer in de toekomst goed kan afwikkelen.

De uitkomst van methode Slop geeft met een a-waarde (alpha waarde) aan in hoeverre een aanvullende maatregel op het kruispunt noodzakelijk is:

  • A-waarde < 1.00: maatregel niet noodzakelijk.
  • 1.00 < a-waarde < 1.33: maatregel mogelijk, niet noodzakelijk
  • A-waarde > 1.33: maatregel noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0032.jpg"

Tabel 3:Voor het jaar 2009 en 2024 (inclusief en exclusief plangebied) berekende a-waarden.

In 2009 was het nog niet noodzakelijk om aanvullende maatregelen te treffen op beide kruispunten. In 2024 zijn op basis van het verkeersmodel wel capaciteitsverhogende maatregelen noodzakelijk. Hierbij kan worden gedacht aan extra opstelvakken, het instellen van afslagverboden, de aanleg van een rotonde of een verkeersregelinstallatie.

De noodzaak van capaciteitsverhogende maatregelen is pas aan de orde wanneer de meeste bouwprojecten (conform het voorkeursalternatief van de het Project-m.e.r.) in het TU-gebied en TIC Delft zijn gerealiseerd. De ontwikkelingen mogelijk gemaakt met het onderhavige bestemmingsplan dragen hier slechts in zeer beperkte mate aan bij.

Bij de gewenste vormgeving van de Schoemakerstraat is als toekomstig alternatief ook de mogelijkheid onderzocht van een halve aansluiting. Een goed alternatief kan in deze de halve aansluiting ter hoogte van de uitrit TNO en bijvoorbeeld de aanleg van een rotonde ter hoogte van het kruispunt Schoemakerstraat – Van Embdenstraat zijn.

De effecten van het instellen van een halve aansluiting ter hoogte van de uitrit TNO zijn doorgerekend. Daaruit blijkt dat de halve aansluiting zonder aanvullende capaciteitsverhogende maatregelen ter hoogte van de uitrit TNO kan functioneren in combinatie met een rotonde ter hoogte van het kruispunt Schoemakerstraat – Van Embdenstraat. Per saldo zal het als gevolg van deze halve aansluiting iets drukker worden op de rotonde. Dit heeft echter weinig effect ten opzichte van de situatie met een hele aansluiting.

Het Project-m.e.r. bevat een uitgebreid programma met voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in Delft Zuidoost (1.800 reguliere woningen en 3.000 studentenwoningen). Los hiervan zal Technopolis worden ontwikkeld. Deze plannen dateren van voor de stagnerende bouw als gevolg van de economische crisis. Vanwege de crisis in de bouwsector zijn verschillende voorgenomen ontwikkelingen nog niet uitgevoerd, is het programma van plannen naar beneden bijgesteld of worden plannen in een aanzienlijk lager tempo gerealiseerd. In de afgelopen jaren is de infrastructuur in de omgeving van de Kruithuisweg en Delftechpark toekomstbestendig gemaakt.

In het verkeersmodel Delft 2024 is nog steeds rekening gehouden met alle ruimtelijke ontwikkelingen in Delft Zuidoost. Het is echter aannemelijk dat diverse ontwikkelingen nog niet in 2024 gerealiseerd zullen zijn. Hierdoor zal de werkelijke intensiteit aanzienlijk lager uitvallen.

Op de Schoemakerstraat wordt continu op twee locaties het verkeer geteld. Ter illustratie geeft onderstaande grafiek de ontwikkeling van de gemiddelde werkdagintensiteit op de Schoemakerstraat weer ter hoogte van de voetgangersoversteekplaats bij de Prof. Telderslaan en op de Schoemakerstraat tussen de Kruithuisweg en Delftechpark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0033.jpg"

Tabel 4: getelde intensiteiten op de Schoemakerstraat

Uit de grafiek kan worden opgemaakt dat de getelde intensiteiten in 2012 c.q. 2013 vrijwel overeen komen met, of zelfs lager uitvallen dan het jaar 2009. Het is gebruikelijk dat de intensiteiten licht fluctueren. Hiertoe kan op basis van de analyse volgens de “methode Slop” de conclusie worden getrokken dat op dit moment nog geen aanvullende verkeersmaatregelen nodig zijn om het plangebied te ontsluiten. Daarnaast zal het aantal woningen in het plangebied geleidelijk (gefaseerd) toenemen van 72 naar 485 woningen.

Volgens het verkeersmodel zou in 2024 sprake zijn van een groei van de intensiteit tussen 40 en 60% op de Schoemakerstraat ten opzichte van het basisjaar 2009 in het verkeersmodel. De getelde intensiteiten laten echter een nagenoeg gelijk blijvende of dalende intensiteit zien.

Het moment dat aanvullende verkeersmaatregelen noodzakelijk worden is afhankelijk van het tempo van diverse ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen in de gemeente, met name de ontwikkelingen in Delft Zuidoost en de ontwikkeling van de economie. Deze variabelen maken het niet mogelijk om een exact moment aan te wijzen waarop de maatregelen noodzakelijk worden. Daarom dient de verkeerssituatie regelmatig te worden gemonitord en wordt bij een onacceptabele intensiteit ingegrepen.

Op basis van telcijfers en het verkeersmodel 2009 rijden ongeveer 5.750 motorvoertuigen per etmaal per richting op de Schoemakerstraat ter hoogte van de kruispunten. Het is raadzaam om vanaf een etmaalintensiteit van 15.000 motorvoertuigen (30% groei ten opzichte van 2013) ter hoogte van de Van Embdenstraat de ruimtelijke procedures te starten voor de realisatie van aanvullende verkeersmaatregelen ter hoogte van de uitrit TNO en ter hoogte van het kruispunt Schoemakerstraat – Van Embdenstraat. Op dat moment wordt een a-waarde van 1.33 bereikt volgens “methode Slop”.

4.12.5.4 Gevoeligheidsanalyse

Naar aanleiding van de geconstateerde ontwikkeling van de intensiteiten op de Schoemakerstraat is de inhoud van het programma van het VKA uit het Project-m.e.r. nader geanalyseerd. Daaruit is gebleken dat slechts een fractie van de ambities uit het VKA momenteel geborgd is in bestemmingsplannen. Daaruit is besloten om de effecten van het plangebied op de verkeersafwikkeling in beeld te brengen, waarbij alleen de ontwikkelingen uit het Project-m.e.r. zijn meegenomen die op dit moment zijn geborgd in bestemmingsplannen.

Het programma uit het VKA genereert in totaal 23.000 mvt bewegingen. Wanneer wordt gekeken naar geborgde plannen blijven hiervan (inclusief de ontwikkelingen in het plangebied) 3.500 mvt bewegingen over.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0034.jpg"

Tabel 5: Berekende intenstieiten voor een hele aansluiting ten opzichte van 2009 en 2024 met het volledige Project-m.e.r. Bij de berekeningen zijn de ontwikkelingen die nog niet zijn vastgelegd in bestemmingsplannen uit het verkeersmodel verwijderd.

De bijstelling van het programma van het Project-m.e.r. levert een forse verlaging op van de intensiteit op de Schoemakerstraat. Daarnaast zal de intensiteit op de Van der Burghweg afnemen ten opzichte van 2009 en 2024. De afname ten opzichte van het basisjaar 2009 heeft vooral te maken met het wegvallen van de faculteit Bouwkunde. In het basisjaar 2009 werd nog rekening gehouden met de volledige productie-attractie van deze ontwikkeling. Op dit moment zijn nog geen concrete plannen bekend voor deze locatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0035.jpg"

Tabel 6: De voor het jaar 2009 en 2024 (inclusief volledig programma Project-m.e.r. en alleen vastgestelde ontwikkelingen) berekende e a-waarden.

De bovenstaande berekeningen laten zien dat de noodzaak tot het treffen van maatregelen ter hoogte van het kruispunt Schoemakerstraat - Van Embdenstraat aanzienlijk wordt verlaagd wanneer wordt uitgegaan van de reeds vastgestelde plannen.

Gezien de a-waarde van 1.36 zal het pas rond 2024 noodzakelijk worden om aanvullende maatregelen te treffen ter hoogte van het kruispunt Schoemakerstraat - Van Embdenstraat. Omdat in het verkeersmodel rekening is gehouden met een volledige ontwikkeling van Technopolis zal de intensiteit in de praktijk waarschijnlijk nog lager uitvallen, omdat dit gebied naar verwachting in 2024 nog niet volledig zal zijn ontwikkeld.

Ter hoogte van het kruispunt Schoemakerstraat - uitrit TNO zijn op basis van de intensiteiten uit de gevoeligheidsanalyse geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Dit kan op basis van deze analyse zelfs een volledige aansluiting blijven.

4.12.5.5 Conclusie

Op basis van de berekeningen en de gevoeligheidsanalyse kan het plangebied van de Professor Schoemaker Plantage de komende jaren zonder noodzakelijke aanvullende maatregelen op een veilige en directe wijze worden aangesloten op de Schoemakerstraat. Op basis van de reeds vastgestelde plannen ontstaat rond 2024 de noodzaak om ter hoogte van het kruispunt Schoemakerstraat - Van Embdenstraat aanvullende maatregelen te treffen. Na het bereiken van 15.000 mvt / per etmaal ter hoogte van de Van Embdenstraat zal een rotonde / verkeersregelinstallatie noodzakelijk worden. Dit moment dient op basis van verkeerstellingen te worden bepaald en hangt daarnaast af van de ontwikkeling van andere plannen in de omgeving van het TU-gebied. Deze ontwikkelingen zijn echter nog niet vastgelegd in bestemmingsplannen.

4.12.6 Conclusie

Het aspect verkeer vormt geen belemmering van het onderhavige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader waarbinnen de in dit plangebied beoogde nieuwe ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Daarnaast wordt in het oostelijk gedeelte van het plangebied, de bestaande situatie conserverend bestemd.

Als planvorm is gekozen voor een plan met directe bouwmogelijkheden en toekomstgericht bestemmen. Er zijn grenzen aan de bestemmingen gegeven, waarbinnen flexibiliteit is opgenomen is door de bestemming woongebied globaal te bestemmen. De juridische regeling is zo opgesteld, dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden.

Indien na vaststelling van onderhavig bestemmingsplan een herziening van het gebied plaats vindt, wordt de wonigbouw in het westelijk deel gedetailleerd van aard bestemd.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen
In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten
Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Bedrijventerrein
De bestemming 'Bedrijventerrein' is bedoeld voor de bedrijfsgronden in het plangebied. Bedrijven uit milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van Bedrijfstypen (LvB) zijn in het plangebied toegestaan. In het oostelijk plangebied zijn drie bedrijfspanden aanwezig. Twee daarvan zijn opgenomen in dit bestemmingsplan, de meest zuidelijk, is wegbestemd omdat hier gedeeltelijk woningbouw is gepland. Voor de twee bedrijfspanden geldt in principe een sloopverbod.

De maximale bouwhoogte is opgenomen op de verbeelding. Gebouwen dienen in ieder geval gebouwd te worden binnen het aangegeven bouwvlak.

Gemengd
Bedrijven, dienstverlening, technisch hoger onderwijs en kantoren en bijbehorende voorzieningen zijn toegestaan.

Groen
Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Op deze gronden mag in princiep niet worden gebouwd.

Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming 'Verkeer-Verblijfsgebied' geeft de verkeersruimte aan met de twee geplande ontsluitingen in het plangebied.

Water
Voor watergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen.

Wonen
De bestaande woontoren in het oosten van het plangebied is bestemd als 'Wonen'. Behalve de woning valt ook het zij- en achtererf binnen deze bestemming. Om het hoofdgebouw is uitsluitend een bouwvlak opgenomen, waarbij de maximale bouwhoogte is aangegeven. Tevens zijn bepalingen opgenomen voor toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de plint van het gebouw is in het verleden een vrijstelling voor gemengde functies verleend, om de realisatie van diverse gemengde functies (o.a. kinderdagverblijf en kantoren) mogelijk te maken. In het onderhavig bestemmingsplan zijn dergelijke functies voor de plint van het gebouw wederom opgenomen.

Woongebied
De bestemming 'Woongebied' is van toepassing op de ontwikkeling van de geplande woningen. Op de verbeelding is het gebied met deze bestemming aangegeven. Op de verbeelding is verder de maximum bouwhoogte aangegeven. In de planregels is vastgelegd dat de maximale bouwhoogte niet mag worden overschreden. Verder is in de regels bepaald dat maximaal 413 woningen zijn toegestaan. Binnen de woonbestemming zijn ook woonstraten met inbegrip van parkeervoorzieningen en groen mogelijk. Hierdoor biedt deze bestemming flexibiliteit voor mogelijke aanpassingen in de verkaveling, zonder dat dit ten koste van de rechtszekerheid.

Ook wordt binnen de bestemming woongebied een beperkte mogelijkheid geboden voor detailhandel (200m2), maatschappelijke voorzieningen en dienstverlening (3000m2).

In het noorden van het plangebied is de aanduiding 'ecologische verbindingszone' opgenomen. In de regels is hiervoor bepaald dat een verbindingszone een minimale doorsnede van 28 meter dient te hebben.

In deze bestemming zijn de regels vanuit het Stap-3 Besluit Interimwet Stad- & Milieubenadering ook opgenomen, zodat de compenserende maatregelen uit de Interimwet geborgd door opname ervan in de regels van het bestemmingsplan.

In de bestemming woongebied is ook wegverkeer toegestaan om de aansluiting aan de ontsluitingswegen mogelijk te maken.

Overige bestemmingen

Leiding - Hoogspanning / Leiding - Riool
In het plangebied liggen een aantal planologisch relevante leidingen: een aardgastransportleiding, hoogspanningsverbinding en rioolleiding. De belangen, verbonden aan deze leidingen, zijn in de regels beschermd via de bestemmingen 'Leiding - Hoogspanning' en 'Leiding - Water'. Op grond van deze bestemmingen is voor activiteiten waarbij gegraven wordt, zoals bouwen en een aantal specifiek genoemde werken en werkzaamheden, een omgevingsvergunning nodig. Het verlenen van de omgevingsvergunning is slechts mogelijk indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad.

5.2.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel
Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene aanduidingsregels
Binnen de vrijwaringszone - straalpad mag de bebouwing niet hoger zijn dan 69 meter. Verder zijn er voor specifieke gebieden in het plangebied aanduidingen opgenomen. Er is een aanduiding opgenomen die aangeeft waar een park is gepland. Een aanduiding waar het water is toegestaan waarbij een specifieke opgave voor water in het park is opgenomen. Voor de aanduiding horeca geldt dat er regels zijn opgenomen voor beperkte mogelijkheid van horeca in het plangebied.

Ten slotte is er vanwege de toepassing van de Interimwet Stad- en Milieubenadering een bepaling opgenomen voor eerstelijns bebouwing gerekend vanaf het park. Voor deze woningen geldt voor de eis vanuit het Bouwbesluit 2012 om een binnenniveau van 30 dB te realiseren voor de wonignen, in plaats van 33 dB.

Algemene bouwregels
In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 1 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 2 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht
Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel
Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen; bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage.

5.3 Specifieke elementen

Lijst van Bedrijfstypen
Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastend activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.

De lijst is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (http://www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/externe-veiligheid/bedrijven-en-milieuzonering => bijlage 3 tabel 1)

Lijst van Horeca activiteiten
Met behulp van de Lijst van Horeca activiteiten in bijlage 2 Lijst van horeca activiteiten wordt aangegeven welke horeca activiteiten binnen de horeca functie wel of niet toelaatbaar zijn.

Hoofdstuk 6 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

7.1 Inspraak en overleg

Voor het bestemmingsplan zal de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze worden ingediend. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.

7.1.1 Inspraak

Het bestemmingsplan is als ontwerp ter inzage gelegd voor de duur van 6 weken van 2 april 2015 tot en met 13 mei 2015. Tijdens deze periode was er voor een ieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Op 14 april 2015 was er een inloopavond met de mogelijkheid om mondelinge zienswijze naar voren te brengen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen.

7.1.2 Overleg ex art. 3.1.1 Bro

In het kader van vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan toegezonden aan de volgende overlegpartners:

  • 1. Provincie Zuid-Holland;
  • 2. Ministerie van I&M/Rijkswaterstaat;
  • 3. Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed;
  • 4. Gemeente Rijswijk;
  • 5. Natuurmonumenten;
  • 6. Centraal Overlegorgaan;
  • 7. Hoogheemraadschap van Delfland;
  • 8. Tennet Zuid-Holland;
  • 9. Nederlandse Gasunie;
  • 10. Evides;
  • 11. Stedin;
  • 12. KPN;
  • 13. Pipeline Control;
  • 14. Veiligheidsregio Haaglanden;
  • 15. Brandweer;
  • 16. Kamer van Koophandel Den Haag;
  • 17. Stadsgewest Haaglanden;
  • 18. DUWO;
  • 19. Vestia;
  • 20. Vidomes;
  • 21. Woonbron.

De volgende instanties hebben niet gereageerd op het concept-ontwerp bestemmingsplan:

1. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed;

2. Gemeente Rijswijk;

3. Natuurmonumenten;

4. Centraal Overlegorgaan;

5. Tennet Zuid-Holland;

6. Nederlandse Gasunie;

7. Evides;

8. Stedin;

9. KPN;

10. Pipeline Control;

11. Kamer van Koophandel Den Haag

12. Stedin;

13. DUWO;

14. Vestia;

15. Vidomes;

16. Woonbron.

De volgende instanties hebben meegedeeld geen opmerkingen op het concept-ontwerp bestemmingsplan te hebben:

1. Stadsgewest Haaglanden;

De volgende instanties hebben een reacties gegeven op het concept-ontwerp bestemmingsplan:

1. Provincie Zuid-Holland;

2. Veiligheidsregio Haaglanden;

3. Rijkswaterstaat

4. Hoogheemraadschap Delfland

De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.

1. (Provincie Zuid-Holland)

1.1 Samenvatting

Het provinciale beoordelingskader is vastgesteld in de Visie Ruimte en Mobiliteit 2014 en de Verordening Ruimte 2014. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met dit beleid.

Antwoord

Ter kennisgeving aangenomen, zonder deze van een nadere reactie te voorzien.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

2. (Veiligheidsregio Haaglanden)

2.1 Samenvatting

Op de verbeelding en in de regels is ook een bestemming "Leiding-Gas' opgenomen. Maar voor zover ons bekend zijn op deze locatie geen leidingen aanwezig, waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing is. Vandaar dat wij deze (potentiele) risicobron ook niet hebben opgenomen in het advies. Kan er worden aangeven welke gasleidingen zijn ingetekend op de verbeelding?

Antwoord

Er was sprake van een oude gasleiding (niet meer in gebruik) die in het plangebied gelegen was en als zodanig opgenomen is op de verbeelding van het bestemmingsplan. Gebleken is dat de gasleiding inmiddels verwijderd is. De dubbelbestemming voor de gasleiding is in het ontwerpbestemmingsplan verwijderd van de verbeelding en daarmee uit het bestemmingsplan.

Conclusie 

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

2.2 Samenvatting

Binnen bestemming 'Bedrijventerrein' en 'Gemengd' zijn geen risicovolle inrichtingen toegestaan. In de regels is echter geen definitie opgenomen voor 'risicovolle inrichting', wel is in de regels een definitie opgenomen voor 'Bevi-inrichting'.

Antwoord 

De begripsomschrijving voor risicovolle inrichting is opgenomen in de regels.

Conclusie

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

2.3 Samenvatting

In het plangebied komen meerdere risicobronnen voor, die geclusterd worden weergegeven.

Vanwege de aanwezigheid van de transportroutes gevaarlijke stoffen rijksweg A13 en de Kruithuisweg (N470) is de circulaire 'Risconormering vervoer gevaarlijke stoffen' uit 2012 van toepassing. Gelet op de afstand van de Kruithuisweg tot het plangebied wordt er geen toename van het groepsrisico verwacht. Door de ontwikkelingen die met het voorliggende bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt neemt het groepsrisico ten aanzien van de A13 beperkt toe naar 0,165 maal de oriëntatiewaarde.

Voor de rijksweg A13 geldt op basis van de circulaire een veiligheidszone (plaatsgebonden risicocontour met een kans van 10-6 per jaar (PR-10'6-contour)) van 17 meter. Daarnaast heeft deze Rijksweg een Plasbrand Aandachtsgebied (PAG) van 30 meter. Aangezien de eerste bebouwing in het plangebied op ongeveer 70 meter van de rijksweg A13 ligt, vormen deze contouren daarmee geen belemmering voor dit plangebied.

Om de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied van de rijksweg A13 en Kruithuisweg (N470) verder te verhogen, worden onderstaande maatregelen geadviseerd.

Geadviseerde maatregelen

De adviezen hebben niet alleen betrekking op het ergst denkbare scenario. Ongeacht het type incident hebben deze adviezen een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid. Aangezien met het voorliggende bestemmingsplan geen maatregelen aan de risicobronnen kunnen worden getroffen, zijn onderstaande maatregelen gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident:

  • Geadviseerd wordt om bewoners, het personeel en de vaste bezoekers binnen het plangebied te informeren over de verschillende risicobronnen, de risico's en gevaren, de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder de aandacht blijft.
  • Geadviseerd wordt dat het personeel, de BHV-organisatie en/of de begeleiders van bovenstaande objecten zijn voorbereid op calamiteiten met het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A13 en de Kruithuisweg (N470). Dit kan geborgd worden in een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.
  • In verband met de nadere uitwerking van het plangebied kan voor wat betreft de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen contact worden opgenomen met de Veiligheidsregio. Op dat moment kunnen zij (op basis van een schets/voorlopig ontwerp) concrete aanvullingen doen om deze aspecten te verbeteren

Antwoord

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De adviezen hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Bij nieuwbouw van woningen in het plangebied zal de gemeente adviseren genoemde technische voorziening te plaatsen. De bewoners in het plangebied zullen via de reguliere kanalen van risicocommunicatie worden geïnformeerd.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3. (Rijkswaterstaat)

3.1 Samenvatting

Rijkswaterstaat verlangt bij grootschalige ontwikkeling een analyse van de verkeersintensiteit waarbij o.a. de verkeerseffecten van het plan op de (aansluiten van) de rijksweg A13 in beeld worden gebracht.

Gelet hierop wordt verzocht een mobiliteitsparagraaf op te nemen. De paragraaf dient inzicht te geven in de mobiliteit die wordt gegenereerd en de gevolgen hiervan voor de A13, de te treffen maatregelen om de bereikbaarheid te garanderen om eventuele bereikbaarheidsproblemen in de omgeving te beheersen.

Antwoord

Rijkswaterstaat merkt als grootschalige ontwikkeling aan: "ieder geval een woningbouwontwikkeling van meer dan 250 woningen binnen 5 kilometer van een aansluiting op de rijksweg en/of 5.000 m2 kantooroppervlak. 10.000 of meer m2 detailhandel, horeca, toeristische, recreatieve voorzieningen met meer dan 100.000 bezoekers per jaar." Rijkswaterstaat merkt het programma dat met dit bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt als grootschalige ontwikkelingen aan.

In het geldende bestemmingsplan TNO-Zuidpolder waren 350 woningen mogelijk. Hiervan zijn 72 woningen in het plangebied inmiddels gerealiseerd. Dit bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 413 woningen mogelijk. Met het bestemmingsplan Professor Schoemaker Plantage wordt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan slechts 135 sociale woningen toegevoegd. Dit is ruim onder de 250 woningen die Rijkswaterstaat als uitganspunt hanteert. Ook voor de andere programmaonderdelen in het bestemmingsplan wordt niet aan de gestelde criteria voldaan van een grootschalige ontwikkeling.

Desalniettemin wordt gehoor gegeven aan het verzoek. Er is een uitgebreide mobiliteitsparagraaf in het bestemmingsplan opgenomen, waarbij vooral wordt ingegaan op de effecten van de verkeersafwikkeling op het onderliggend wegennet.

In onderstaande tabel is de totale verkeersproductie en –attractie van het bestemmingsplan in beeld gebracht. Deze aantallen zijn opgeteld bij de intensiteiten uit het verkeersmodel Delft 2009 en 2024, waarbij de effecten op het lokale wegennet in beeld zijn gebracht.

Tabel: Verkeersproductie en –attractie Professor Schoemaker Plantage (programma bestaand en aanvulling nieuw bestemmingsplan)

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0038-2001_0036.png"

De aanvulling in het nieuwe bestemmingsplan genereert 1.113 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Naar schatting zal maximaal een kwart van deze verkeersbewegingen over de A13 rijden (circa 300 mvt/per etmaal). De etmaalintensiteit op de A13 is in 2024 circa 180.000 mvt/per etmaal). De eventuele toename van de intensiteit op de A13 met 0.17 procent dusdanig gering zijn dat het in beeld brengen van de mobiliteitseffecten op het hoofdwegennet nagenoeg niet zichtbaar zal zijn. De effecten zullen namelijk verwaarloosbaar zijn en zelfs wegvallen in de afronding van resultaten.

Bovendien is in 2009 in overleg met Rijkswaterstaat een Project-m.e.r. voor het gebied Delft Zuidoost vastgesteld, waarbij in het Voorkeursalternatief (VKA) onder meer is uitgegaan van een ontwikkeling totaal 825 woningen in de Professor Schoemaker Plantage. In deze studie zijn ook de effecten voor de afwikkeling op de N470 en de A13 in 2023 in beeld gebracht. Rijkswaterstaat houdt al rekening met deze ontwikkeling. Het bestemmingsplan gaat uit van 413 woningen en een bescheiden ontwikkeling van detailhandel en maatschappelijke doeleinden. Dit programma komt nog niet overeen met de helft van de kaders van het Project-m.e.r.

Conclusie 

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.2 Samenvatting

Indien uit de analyse blijkt dat er negatieve effecten zijn te verwachten. Dient aangegeven te worden welke maatregelen daartegen getroffen te worden en hoe realisering ervan geborgd wordt.

Antwoord

Zie eerdere reactie, onder 3.1.

Het programma zoals opgenomen in het bestemmingsplan heeft een toename van 0.17% op de intensiteit van de A13 tot gevolg.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.3 Samenvatting

Ten slotte wordt verzocht om over de uitgangspunten van de analyse in overleg te treden met Rijkswaterstaat.

Antwoord

Er is zowel telefonisch als via de email overleg geweest met Dhr. Bijlsma van Rijkswaterstaat. In deze overleggen is de reactie onder nummer 3 van de Nota van Overleg gecommuniceerd.

Conclusie 

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.4 Samenvatting

Alleen het westelijk deel is akoestisch onderzocht. Voor het oostelijk deel kan geen onderbouwing worden gevonden.

Antwoord 

Voor het gehele plangebied is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Als een bestemmingsplan een nieuwe geluidsgevolige functie mogelijk maakt dient er akoestisch onderzoek uitgevoerd worden naar de geluidsgevoelige objecten. Het oostelijk deel wordt conserverend bestemd als bedrijventerrein. Binnen de bestemming bedrijventerrein zijn geen geluidsgevoelige gebouwen aanwezig of worden geluidsgevoelige gebouwen mogelijk gemaakt. De gebouwen in het oostelijk deel hoeven daarom niet akoestisch onderzocht te worden. Wel is er in het onderzoek een doorkijk gegeven naar de geluidsbelasting in het plangebied bij ontwikkeling van zowel de het westelijk dele als oostelijk deel van het plangebied (zie hiervoor het geluidsonderzoek).

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.5 Samenvatting

Verzocht wordt een getalsmatige onderbouwing aan te leveren, hoe er voor de woningen onder de 53 dB kan worden gebleven.

Antwoord 

Het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek onderzocht en niet alleen getoetst aan het de Wet geluidhinder maar ook aan het gemeentelijk geluidsbeleid van de gemeente. In het gebied is vanwege de Schoemakerstraat en de A13 een hogere geluidsbeslating dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB(a) in het gebied. De geluidsbeslasting van de Schoemakerstraat overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB over een beperkt gedeelte van het plangebied wordt overschreden. De maximum grenswaarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Daar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden dient ten gevolge van het wegverkeer op de Schoemakerstraat een ontheffing "hogere grenswaarde" aangevraagd te worden tot 54 dB voor 100 woningen (gebaseerd op de proefverkaveling).

Uit de berekeningsresultaten (poldercontouren), zoals weergegeven in bijlage 2 van het geluidsonderzoek, volgt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB vrijwel het gehele plangebied wordt overschreden; de maximum grenswaarde van 53 dB wordt eveneens over een gedeelte van het plangebied overschreden.

Daar de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden dient ten gevolge van het wegverkeer op de rijksweg A13 een procedure "hogere grenswaarde" aangevraagd te worden tot 53 dB voor 413 woningen. Deze hogere grenswaarde is nodig omdat geluidreducerende maatregelen vanuit akoestisch, financieel en/of stedenbouwkundige oogpunt als niet effectief en/of onaanvaardbaar aangemerkt dienen te worden. Uit het geluidsonderzoek blijkt immers dat het aanbrengen van geluid reducerend asfalt onvoldoende effect heeft op het terug brengen van de geluidsbelasting in het plangebied. Ook zijn er verschillende berekeningen door gevoerd voor het oprichten van een geluidsscherm. Er zijn in dit kader verschillende varianten doorgevoerd. Plaatsing van een geluidscherm met een hoogte van 4 meter over een afstand van 600 meter langs de A13 reduceert de geluidbelasting, echter de voorkeursgrenswaarde en de maximum grenswaarde wordt hierbij nog steeds overschreden (zie bijlage 14A en 15A). De totale investeringskosten zullen meer dan een € 1.000.000.-- exclusief BTW bedragen. Uit de berekeningsresultaten volgt dat bovengenoemd geluidscherm resulteert in een geluidreductie van circa 3 dB.

Eveneens beschouwd is een scherm met een hoogte van 8 meter langs de A13. Plaatsing van een geluidscherm met een hoogte van 8 meter over een afstand van 600 meter langs de A13 reduceert de geluidbelasting, echter de voorkeursgrenswaarde wordt hierbij nog steeds overschreden (zie bijlage 14B en 15B). De totale investeringskosten zullen meer dan een € 2.000.000.- exclusief BTW bedragen. Een dergelijk maatregel dient ten aanzien van de totaal aantal woningen waarvoor het geluidscherm de geluidbelasting gedeeltelijk reduceert (ca. 90 woningen) als niet kosteneffectief te worden beschouwd. Naast bovengenoemde wordt opgemerkt dat langs de A13 diverse ondergrondse infrastructuur aanwezig is waaronder een hoofdwaterleiding met een diameter van 1 meter.

Daarom kan gesteld worden dat ten aanzien van de realisatie van een geluidscherm langs de A13 eveneens technische bezwaren aanwezig zijn. Verder dient opgemerkt te worden dat realisatie van een hoog geluidscherm.

Naast realisatie van een geluidscherm kort op de bron langs de A13 is een tweetal (tijdelijke) geluidschermen in het oostelijk deel van het plangebied beschouwd.

- geluidscherm met een hoogte van 10 meter en een lengte van circa 440 meter;

- geluidscherm met een hoogte van 20 meter en een lengte van circa 900 meter;

Naast realisatie van een geluidscherm kort op de bron langs de A13 is een tweetal (tijdelijke) geluidschermen in het oostelijk deel van het plangebied beschouwd.

Ten aanzien van tijdelijke geluidschermen, bijvoorbeeld gestapelde containers, dient opgemerkt te worden dat deze de beleving van de locatie ten slechte kunnen komen dergelijke containerwanden schermen visueel een deel van de locatie af waardoor de sociale veiligheid negatief beïnvloed wordt. Hierdoor wordt de beleving van de locatie negatief beïnvloed en zal het veiligheidsgevoel afnemen.

Zowel een geluidsscherm van 10 als 20 meter met respectievelijk een lengte van 440 meter en 900 meter onderzocht. Uit de berekeningen zoals weergegeven in bijlage 14D volgt dat het geluidscherm met een hoogte van 20 meter en een lengte van circa 900 meter de geluidbelasting significant reduceert waarbij de voorkeursgrenswaarde op het overgrote deel van het plangebied niet meer wordt overschreden. De kosten voor een dergelijk zeer hoog en lang geluidscherm worden geraamd op € 5.000.000,-- tot 10.000.000,--

Een dergelijk geluidscherm wordt zeer onrealistisch geacht; naast de financiële bezwaren gelden evenzeer vele bezwaren vanuit het oogpunt van o.a. stedenbouw en uitvoerbaarheid. Eveneens wordt opgemerkt dat voornoemde (tijdelijke) schermen vanuit akoestisch oogpunt niet meer benodigd zullen zijn indien in de toekomst het oostelijk deel eveneens bebouwd zal worden. Dit oostelijke deel zal dan als afscherming voor het westelijk deel dienen.

Omdat overdrachtsmaatergelen en bronmaatregelen onvoldoende effectief zijn en voor een aantal woningen ook niet aan de maximale grenswaarde van 53 dB(a) voldaan kan worden is voor het gebied een melding verstuurd naar de Provincie Zuid-Holland om de Interimwet Stad- en Milieubenadering toe te passen. Rijkswaterstaat , de GGD en de Provincie Zuid-Holland zijn uitgenodigd voor een overleg over de Interimwet en de gevolgen de toepassing van de Interimwet voor het plan heeft.

Met de Interimwet kan (tijdelijke danwel permanent) worden afgeweken van milieunormen, in dit geval voor geluid. Op grond van de Interimwet zal een onhteffing van de geluidswaarden van maximaal 60 dB worden verleend. Om af te kunnen wijken op grond van de Interimwet dienen er echter compenserende maatregelen genomen te worden. De volgende maatregelen worden opgenomen in het bestemmingsplan:

1. Contactgeluid aangescherpt met 5 dB voor alle woningen;

2. Geluidsluwe zijde aangescherpt van 55 dB naar 50 dB voor alle woningen;

3. Bij appartementen waar geen geluidsluwe buitenruimte mogelijk is: buitenruimte is groter dan 150% van de eisen uit het bouwbesluit ( = 6 m2)

4. Aanscherping binnenniveau van 33 dB naar 30 dB voor de woningen aangegeven op de verbeelding met de aanduiding: 'overige zone – stad en milieu'.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.6 Samenvatting

Rijkswaterstaat vraag zicht af of het correct is dat de A13 niet onder het plangebied valt en dat na vaststelling van onderhavig plan het plan TNO- Zuidpolder enkel nog de A13 bevat?

Antwoord

De A13 maakt geen onderdeel uit van het plangebied. Hiervoor geldt het geldende bestemmingsplan TNO- Zuidpolder.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

4. (Hoogheemraadschap van Delfland)

4.1 Samenvatting

De verbeelding van het bestemmingsplan is moeilijk leesbaar door de verschillende verticale streep-arceringen over elkaar heen. Verzocht wordt om dit verbeteren.

Antwoord 

Ruimtelijke plannen, als het bestemmingsplan, dienen vanuit landelijke wet- en regelgeving op www.ruimtelijkeplannen.nl gepubliceerd te worden. Hiervoor dient het bestemmingsplan te voldoen aan de SVBP 2012. Hier vanuit worden bepaald regels gesteld hoe bijvoorbeeld (gebieds)aanduidingen of bestemmingen. Dit kan echter tot gevolg hebben dat bestemmingsplannen analoog (in papierenversie) minder goed leesbaar zijn dan dat ze in digitale vorm zijn. Van deze richtlijnen kan echter niet worden afgeweken. Het ontwerpbestemmingsplan wordt echter op www.ruimtelijkeplannen.nl gepubliceerd. Op deze landelijke website is het bestemmingsplan ook beschikbaar en geeft de mogelijkheid om elke deel van het plangebied de relevante informatie vanuit het bestemmingsplan op te vragen.

Vanwege nader archeologisch onderzoek in het gebied hoeven er overigens geen waarde archeologie meer opgenomen te worden in het bestemmingsplan. Hierdoor verdwijnen enkele aanduidingen van de kaart wat naar verwachting de leesbaarheid ten goede komt.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

4.2 Samenvatting

Op pagina 14 van de toelichting onder paragraaf 2.2.3 is er een afbeelding opgenomen. Uit deze afbeelding wordt opgemaakt dat het park en dus de waterpartij nu nog niet worden gerealiseerd. Verzocht wordt aan te geven welk deel van het water wel in de eerste fase wordt ontwikkeld.

Antwoord 

Doel van deze afbeelding om de voorbeeldverkaveling van het westelijk deel zichtbaar te maken. Het verduidelijken van de verkaveling sluit het aanleggen van water in het plan niet uit en is niet afhankelijk van deze afbeelding. Het water is een belangrijk onderdeel van het plan. In deze fase (ontwikkeling van het westelijk deel) wordt wel degelijk water gerealiseerd en is dit zelfs expliciet opgenomen in de regels van het bestemmingsplan (zie ook het artikel aangaande de 'algemene aanduidingsregels'). In deze fase dient minimaal 570 m3 oftewel 1900 m2 water gerealiseerd, waarvan minimaal 1035 m2 water binnen het park.

Conclusie 

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

4.3 Samenvatting

In paragraaf 3.4.11 wordt onder verwijzing van de Waterstructuurvisie 2006 melding gemaakt van een wateropgave van 92 m² /ha. Deze opgave wijkt af van waarin de Waterstructuurvisie Delft uit gaat, namelijk een opgave van 108 m³ /ha. Verzocht wordt de meest recente informatie van 108 m³ /ha te vermelden.

Antwoord 

Deze aanpassing wordt doorgevoerd in de toelichting.

Conclusie 

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

4.4 Samenvatting

Verzocht wordt om in paragraaf 3.4 een verwijzing op te nemen naar het beleid van Delfland en naar de Handreiking watertoets voor gemeente.

Antwoord 

Het beleid is over genomen en heeft geleid tot de volgende toevoegingen:

Waterbeheersplan 2010-2015

Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheersplan 2010-2015.

Dit beleid is formeel vastgelegd in de Keur en de legger. Het verbeteren van de waterkwaliteit en het vergroten van de bergingscapaciteit zijn belangrijke pijlers binnen dit beleid.

Watervergunning  

Voor sommige activiteiten is een watervergunning van het Hoogheemraadschap van Delfland nodig,

bijvoorbeeld:

  • graven of dempen van oppervlaktewater;
  • bouwen binnen de beschermingszone van een waterkering;
  • aanleg van ondergrondse leidingen.

Watertoets

Delfland heeft een Handreiking watertoets voor gemeenten. De handreiking biedt gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is gebaseerd op bestaand beleid van Delfland en sluit aan op de Wet ruimtelijke ordening, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Crisis- en herstelwet en de Waterwet.

In het kader van de watertoets vindt er geregeld overleg plaats tussen de gemeente en het Hoogheemraadschap van Delfland.

Conclusie 

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

4.5 Samenvatting

In paragraaf 4.5.1 is vermeld dat het waterpeil is vastgesteld op -3.02m. Wij verzoeken u om dat te veranderen in -3.02m NAP.

Antwoord 

Deze aanpassing wordt doorgevoerd in de toelichting.

Conclusie 

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

4.6 Samenvatting

Verzocht wordt om in paragraaf 4.5.1 Grondwater de tekst op te nemen: "Op de locaties waar .. (water op maaiveld) ontstaan, als gevolg van een hoge grondwaterstand." op te nemen.

Antwoord

Deze zinsnede wordt toegevoegd in de toelichting.

Conclusie 

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

4.7 Samenvatting

Verzocht wordt om in paragraaf 4.5.2 de eerste alinea de paragraaftitel "Waterkwaliteit" te geven. Bovendien om de volgende tekst toe te voegen:

"Om op termijn meer regenwater te kunnen vasthouden in het gebied, moet er voldoende drooglegging worden gerealiseerd. Daarbij wordt uitgegaan van een maximale peilstijging van 60 cm."

Antwoord

Deze zinsneden worden toegevoegd in de toelichting.

Conclusie

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

4.8 Samenvatting

Verzocht wordt om aan te geven dat het 1900m² nieuw te graven water in verbinding moet staan met het bestaande watersysteem.

Antwoord 

Deze zinsnedes worden toegevoegd in de toelichting.

Conclusie 

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

4.9 Samenvatting

De tweede zin in paragraaf 4.5.2 Waterzuivering en afvalwater zijn niet helemaal correct. Verzocht wordt deze zin te vervangen voor: "Voor het hemelwater kan er worden gekozen voor infiltratie in de bodem of voor vertraagde afvoer naar het oppervlaktewater. Zichtbare oppervlakkige hemelwaterafvoer naar de waterpartij of wadi is ook een mogelijkheid. "

Antwoord 

Deze zinsnedes worden toegevoegd in de toelichting.

Conclusie 

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

4.10 Samenvatting

Op de verbeelding zijn de toekomstige watergangen niet in een aparte bestemming "Water" opgenomen of op de verbeelding aangegeven. Verzocht wordt deze aparte bestemming op te nemen.

Antwoord 

Gekozen is voor een flexibel bestemmingsplan. Binnen bestemmingen zijn meerdere functies mogelijk. Binnen de bestemmingen Bedrijventerrein en Wonen is water mogelijk. Net als binnen de bestemming Groen, naast uiteraard de bestemming Water. Bovendien is een gebiedsaanduiding opgenomen voor water ('overige zone – water'). Hiermee is voldoende geborgd dat minimaal 570 m3 oftewel 1900 m2 water gerealiseerd wordt, waarvan minimaal 1035 m2 water binnen het park en dat toekomstige watergangen aangelegd kunnen worden.

Conclusie 

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

4.11 Samenvatting

In de bestemmingen "Bedrijventerrein", "Gemengd", "Groen", "Verblijfsgebied" en "Woongebied" dient water mogelijk te zijn.

Antwoord 

Voor de bestemmingen "Bedrijventerrein", "Gemengd" en "Woongebied" geldt dat binnen de bestemmingen bij behorende voorzieningen zijn toegestaan. Binnen bijbehorende voorzieningen is ook water toegestaan.

Binnen de bestemming "Verblijfsgebied" is onder artikel 6.1 sub c ook water toegestaan.

Conclusie 

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Overleg in het kader van toepassing Interimwet Stad- en Milieubenadering:

Op 17 februari 2015 heeft er een overleg plaatsgevonden tussen Rijkswaterstaat, GGD, Provincie Zuid-Holland, ambtelijke vertegenwoordiging van de gemeente Delft en de projectmanager van de Ontwikkelingscombinatie Watertuinen Delft (OCWD). In dit overleg is het voornemen tot toepassing van de Interimwet Stad- en Milieubenadering (lees: Interimwet) besproken. Tijdens dit overleg zijn de uitgangspunten van de gebiedsontwikkeling gepresenteerd net als de vertaling hiervan in het bestemmingsplan. Een belangrijke onderdeel hiervan is de toepassing van de Interimwet voor het aspect geluid van de Rijksweg A13. Onder vermelding van de Interimwet zijn de compenserende maatregelen voor het aspecten geluid besproken en toegelicht. Met de compenserende maatregelen wordt een goed akoestisch klimaat gegarandeerd en goed woon- en leefklimaat geborgd. Het vaststellen van een hogere waarde tot 60 dB is hiermee te verantwoorden.

Provincie Zuid-Holland:

1.1 Samenvatting

Na intern overleg is geconstateerd dat voor het onderwerp geluid de provincie geen directe rol heeft in het (onderhavige) stad en milieu project. De totstandkoming van het bestemmingsplan wordt op de reguliere in relatie tot provinciale belangen gevolgd. Na korte bestudering van het aspect externe veiligheid A13 in relatie tot fase 1 voorziet de provincie geen problemen in dit opzicht. Graag wordt de Provincie Zuid-Holland op de hoogte gehouden van de verdere ontwikkelingen.

Antwoord 

De reactie wordt ter kennisgeving aangenomen, zonder deze van een nadere reactie te voorzien.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Rijkswaterstaat:

2.1 Samenvatting

Rijkswaterstaat heeft geen opmerkingen op de wijze waarop jullie de periode van geluidsoverlast voor de 1e fase willen overbruggen.

Rijkswaterstaat verneemt graag op welke wijze wordt in het plan geborgd is dat er toch maatregelen uitgevoerd gaan worden als fase 2, invulling van het huidige bedrijventerrein met woningen, niet wordt gerealiseerd.

Rijkswaterstaat gaat namelijk niet akkoord met de situatie dat zij straks verplicht is om maatregelen te treffen als blijkt dat er geen fase 2 wordt uitgevoerd. Rijkswaterstaat verneemt graag hoe de juridische borging ervan is bepaald. Rijkswaterstaat ziet voor fase 2 graag een oplossing voordat het plan wordt vastgesteld.

Antwoord

Onder toepassing van de Interimwet kan tijdelijk danwel permanent worden afgeweken van de maximale grenswaarden voor het westelijk deel. Voor onderhavig bestemmingsplan wordt permanent afgeweken van de maximale grenswaarde van 53 dB. De in paragraaf 4.9.5 benoemde compenserende maatregelen moeten dan genomen worden en zijn geborgd in de regels van het bestemmingsplan. Door een zorgvuldige toepassing van deze Interimwet wordt, ondanks de vaststelling van een maximale ontheffingswaarde van maximaal 60 dB vanwege Rijksweg A13, voorzien in een optimale leefomgevingskwaliteit. Bovendien is er een sloopverbod opgenomen voor twee opstallen in het oostelijk deel. Deze opstallen zorgen voor afschermende werking voor de woningbouw in het oostelijk deel.

Met het permanent afwijken van de maximale grenswaarden wordt voorkomen dat, indien onverhoopt, de tweede fase later of zelfs niet wordt uitgevoerd er op andere wijze juridische borging moet plaats vinden om te kunnen voldoen aan geldende wet- en regelgeving. Voor het oostelijk deel zal te zijner tijd een afzonderlijke afweging gemaakt moeten worden voor de invulling van de woningbouw.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

GGD Haaglanden:

3.1 Samenvatting

Door de GGD wordt verzocht om voorafgaand aan de besluitvorming van het bestemmingsplan inzage te geven in de toename van het aantal blootgestelden en onderzoek te doen naar de effecten op de volksgezondheid.

Antwoord 

Onder toepassing van de Interimwet Stad- en Milieubenadering is een zogenoemd stap-3 besluit opgesteld (zie bijlage 1, van de regels van het bestemmingsplan). Niet alleen wordt in het stap-3 besluit ingegaan op de afwijking van de maximale grenswaarde naar 60 dB ook wordt een beschrijving gegeven van de compenserende maatregelen en de effecten van milieu in volksgezondheid. In hoofdstuk 5 van het stap-3 besluit wordt hier uitgebreid op ingegaan:

Met de zogenaamde GES-methodiek (Gezondheids Effect Screening) kan de milieugezondheidskwaliteit in beeld worden gebracht, zoals beschreven in de "Gezondheidseffectscreening. Gezondheid en milieu in ruimtelijke planvorming", 2012 van de GGD Nederland. In deze publicatie wordt de gezondheidskwaliteit voor personen vastgelegd in de GES-score. Voor wegverkeerslawaai wordt daarbij de geluidbelasting getoetst exclusief de aftrek op grond van artikel 110g Wet geluidhinder. Voor de gevels met een berekende geluidbelasting vanwege de rijksweg A13 hoger dan 53 dB (inclusief aftrek), bedraagt deze aftrek 2 dB. Zonder aftrek is de maximale geluidbelasting derhalve 62 dB. Een geluidbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai van 62 dB op de gevel leidt tot een GES-score van 5, op een schaal van 0 (zeer goed) tot en met 8 (zeer onvoldoende). Deze GES-score wordt beoordeeld als zeer matig, maar niet als onvoldoende. Ter vergelijking: de maximale ontheffingswaarde Wet geluidhinder van 55 dB (exclusief aftrek) leidt tot een GES-score 4 en wordt beoordeeld als matig.

De GES-methodiek toetst ook de gecumuleerde geluidbelasting van verschillende wegen. Uit het geluidrapport volgt dat de gecumuleerde geluidbelasting vanwege wegverkeer op nagenoeg alle rekenpunten eveneens maximaal 62 dB bedraagt. Op één rekenpunt op de bovenste bouwlaag van de eerstelijnsbebouwing wordt een gecumuleerde geluidbelasting berekend van 63 dB Lden. Deze geluidbelasting leidt tot een GES-score 6 en wordt beoordeeld als onvoldoende. Volgens de GES-systematiek wordt bij deze score het Maximaal Toelaatbare Risico (MTR) door blootstelling aan verkeerslawaai overschreden.

Dit zal blijkens het geluidrapport derhalve op één rekenpunt, op de bovenste bouwlaag, het geval zijn. Dit betreft grondgebonden woningen, met op de bovenste bouwlaag (zolder) naar verwachting een onbenoemde ruimte. Dit is in beginsel geen geluidgevoelige ruimte.

Conclusie: Gelet op het voorgaande en gezien het feit dat voor alle overige woningen de GES-score maximaal 5 bedraagt, waardoor er geen sprake is van overschrijding van het MTR in de zin van de GES-systematiek, zal het plan niet leiden tot een onvoldoende milieugezondheidskwaliteit. De verminderde milieugezondheidskwaliteit (van GES-score 4 naar GES-score 5) zal worden gecompenseerd, zie hoofdstuk 6.

Conclusie 

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.2 Samenvatting

De GGD merkt op dat binnen het voorliggende plan voorgestelde maatregelen qua geluid een duidelijke verbetering van het leefklimaat in de betreffende woningen op. GGD Haaglanden merkt op dat het ook van belang is om bij het uiteindelijke ontwerp van de woningen rekening te houden met bijvoorbeeld het effect voor het geluid bij te openen ramen, grootte van ramen, positionering van wegen, trottoirs en groen. Beïnvloeding van de geluidniveaus in de omgeving is mogelijk door middel van de positionering van wegen, trottoirs en/of aanwezigheid van groen en eventueel lokale schermen.

Antwoord 

Het onderhavige bestemmingsplan is een flexibel en toekomstgericht bestemmingsplan. Dit geeft de mogelijkheid van een flexibele invulling van het plangebied, echter binnen enkel harde randwoorden. Een hiervan is bijvoorbeeld de invulling van groen en water in het gebied. Ten oosten van de geplande woningbouw is een groot park gepland van circa 21.150 m2 groen. Ook is voor dit bestemmingsplan een minimale invulling van water geborgd van minimaal 570 m3 oftewel 1900 m2. Hierdoor ontstaat er een 'groene buffer ' (met wadi) tussen de Rijksweg A13 en de geplande woningbouw. Dit heeft niet alleen een positief effect voor de beleving van het plangebied. Met de compenserende maatregelen wordt een goed binnenniveau van de woningen gegarandeerd. Door deze maatregelen is vindt er indirect ook sturing aan het ontwerp van de woningen plaats. Immers dienen de ramen en gevels bepaald isolerende waardes te hebben.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

3.3 Samenvatting

GGD Haaglanden vraagt aandacht voor de intentie van de gemeente Delft om in de toekomst ook het oostelijk deel van het plangebied een woonbestemming te geven en vraagt in dat verband aandacht voor de geluidsbelasting en de luchtkwaliteit ter plaatse. In verband met de gezondheid is het algemene advies van GGD Haaglanden om geen gevoelige bestemmingen dicht bij drukke wegen te realiseren, dan wel deze via het bestemmingsplan mogelijk te maken. Gevoelige bestemmingen zijn bijvoorbeeld scholen, kinderdagverblijven, verpleeg- en verzorgingstehuizen.

Antwoord

Onderhavig bestemmingsplan maakt woningbouwontwikkeling en de realisatie van een plantage (park) in het westelijk deel van het plangebied mogelijk. Deze plannen zijn echter de helft van een concept voor een complete woonwijk. Om op termijn in het oostelijk deel van het plangebied woningbouw mogelijk te maken dient te zijner tijd een aparte ruimtelijke procedure worden vastgesteld.

In het verleden is voor het aspect luchtkwaliteit (zie Bijlage 13 Onderzoeksrapport Witteveen + Bos) van de toelichting) onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is ook met mogelijke woningbouw in het oostelijk deel rekening gehouden. Uit het onderzoek is gebleken dat voor woningbouw in het oostelijk deel aan de grenswaarde voor luchtkwaliteit voldaan kan worden. Onderkend wordt dat voor het oostelijk deel de geluidsbelasting op de woningbouw hoger zal zijn dan in het westelijk deel van het gebied. Bij de planvorming van dit gebied zal tot een acceptabel woon- en leefklimaat van de woningen gekomen moeten worden. Op dit moment zijn er geen gevoelige bestemmingen in het oostelijk deel van het plangebied gepland.

Indien er planvorming plaats vindt voor het oostelijk deel wordt er nader akoestisch onderzoek uitgevoerd net als voor het aspect luchtkwaliteit.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

7.2 Financiële uitvoerbaarheid

7.2.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

7.2.2 Planontwikkeling

De bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt vallen onder "de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen" in de zin van artikel 6.2.1 Bro. Voor het plan bestaat daarom in beginsel een verplichting tot kostenverhaal. Een exploitatieplan is echter niet noodzakelijk omdat de kosten 'anderszins verzekerd' zijn. Het kostenverhaal is verzekerd door de anterieure overeenkomst tussen de gemeente en OCWD.