direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harnaschpolder 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0503.BP0037-2001

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel planvorming

De gemeente Delft herziet haar bestemmingsplannen, conform de wettelijke verplichting, om de tien jaar. Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied Harnaschpolder.

De vigerende bestemmingsplannen zijn nu verouderd en zijn toe aan actualisatie. Een actueel bestemmingsplan is ook nodig om te voldoen aan de nieuwe wet- en regelgeving op diverse beleidsterreinen. In het bestemmingsplan worden ruimtelijke en juridische kaders voor de beleidsterreinen zoals milieu, stedenbouw, mobiliteit, archeologie/monumenten en economie geregeld.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied wordt begrensd door:

  • aan de noordzijde: Hoefslagendreef en de gemeentegrens van de gemeente Rijswijk;
  • aan de westzijde: Lookwatering en de gemeentegrens van de gemeente Midden-Delfland.
  • aan de oostzijde: Voordijkhoornsepad en de waterloop achter de bebouwing van Groene Zoom, Hof van Zilverlicht en Hof van Azuur (wijk Hoornse Hof).
  • aan de zuidzijde: de gemeentegrens van de gemeente Midden-Delfland

Het plangebied is in het rood aangegeven op de onderstaande afbeelding

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0001.jpg"

Afbeelding 1: ligging plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In het plangebied gelden de volgende bestemmingsplannen:

  • Bestemmingsplan Harnaschpolder Delft, vastgesteld op 31-03-2005
  • Bestemmingsplan Kern Den Hoorn, vastgesteld op 02-12-1992
  • Uitwerkingsplan Harnaschpolder Delft, Lookwatering-west, vastgesteld op 28-12-2006
  • Uitwerkingsplan Harnaschpolder Delft, Voordijkshoorn, vastgesteld op 29-11-2007

1.4 Opbouw plan

Hoofdstuk 2 van dit bestemmingsplan bevat een samenvatting van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 wordt bestaand beleid en regelgeving beschreven. Hoofdstuk 4 geeft een analyse van het plangebied. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling. In hoofdstuk 6 komen de van belang zijnde omgevingsaspecten en benodigd onderzoek aan bod. Hoofdstuk 7 beschrijft de situatie ten aanzien van handhaving in dit plangebied. In hoofdstuk 8 wordt tot slot de maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Ligging

De Harnaschpolder ligt in het noordwesten van Delft. In het verleden was het grotendeels in gebruik als kassengebied en wordt nu langzaam getransformeerd tot woongebied. De kassen zijn al jaren geleden gesloopt en de bouwactiviteiten zijn volop aan de gang. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan de Hof van Delft en de Kuiperwijk. Aan de zuidzijde van de locatie ligt een recreatieterrein met het sportpark Hof van Delft en het tennispark van DTB en de wijk Lookwest-Noord van Den Hoorn. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Woudselaan en de Kastanjewetering. Aan de westzijde wordt het bedrijventerrein Harnaschpolder ontwikkeld. Het woongebied wordt van dit bedrijventerrein gescheiden door middel van een groene zone en een watergang.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0002.png"
Afbeelding 2: Relatie plangebied Harnaschpolder - bedrijventerrerin Harnaschpolder

2.2 Toekomstige situatie

Planontwikkeling

Voor de ontwikkeling van de gehele Harnaschpolder is in 1997 een structuurschets opgesteld door de toenmalige gemeente Schipluiden. Deze structuurschets is geactualiseerd en in december 2002 door de gemeenteraad van de gemeenten Midden Delfland, Den Haag en Delft geaccordeerd. Parallel daaraan is er in 2000 tussen de gemeenten Delft en Schipluiden een convenant gesloten om in het overgangsgebied naar Den Hoorn toe een wijk met overwegend laagbouw te realiseren. In 2004 is dat deel van de polder door de gemeente Midden Delfland overgedragen aan de gemeente Delft.

De Structuurschets is nader uitgewerkt in het masterplan Lookwatering-west en Voordijkshoorn. De resultaten van die verkenningen zijn verwerkt in een stedenbouwkundige hoofdstructuur, als ruimtelijk-programmatische basis voor de verdere uitwerking. Het masterplan is op 29 april 2004 door de gemeenteraad vastgesteld. De ontwikkeling voor woningbouw sluit aan op de bestaande kern van Den Hoorn en de noordwestelijk gelegen woonwijken van Delft. Deze uitgangspunten zijn vastgelegd in het globale bestemmingsplan Harnaschpolder van 2005 en vervolgens uitgewerkt in de uitwerkingsplannen voor de twee deelgebieden:

  • Lookwatering-west, deelgebied 1, in 2006 en
  • Voordijkshoorn, deelgebied 2, in 2007.

In 2012 is er voor een deel van Lookwatering-west (deelgebied 1) een aangepast bestemmingsplan vastgesteld: 'Bestemmingsplan Harnaschpolder aanpassing 2012'. Er was een wijziging noodzakelijk om flexibel te kunnen reageren op ontwikkelingen in de markt. Het plangebied van dat bestemmingsplan wordt buiten het onderhavige bestemmingsplan gelaten.

De nieuwe wijk Harnaschpolder Delft is sinds het vorige bestemmingsplan en de uitwerkingsplannen al voor belangrijk deel uitgevoerd. Daarom is er in dit bestemmingplan gekozen voor een methodiek waarbij de bestaande en recent gebouwde woningen conserverend bestemd worden, zoals ze zijn. De braakliggende velden en velden die nog niet helemaal zijn uitgevoerd worden globaal bestemd, zodat hier alle ruimte blijft voor een creatieve en flexibele invulling.

Nadere kwaliteitseisen, eisen aan woningen, architectuur, overgangen tussen privé en openbaar terrein en dergelijke zijn vastgelegd in Beeldkwaliteitplannen voor de beide deelgebieden. De bouwplannen moeten voldoen aan de opgestelde kaders en worden tijdens het ontwerptraject voorgelegd aan het kwaliteitsteam, dat is aangesteld om de kwaliteitseisen gedurende de realisatiefase te bewaken. De formele toetsing van de bouwplannen wordt door de Commissie Welstand en Monumenten gedaan en vindt plaats aan de hand van de Welstandsnota.

Plangebied

In de Harnaschpolder worden de oude boezemwateren in het gebied geflankeerd door dijken, dit zijn van oudsher de infrastructurele lijnen geworden: de Dijkshoornseweg en de Lookwatering. Het zijn de historische dragers die een vast, ruimtelijk raamwerk vormen. De polders daarachter worden telkens opnieuw ingedeeld, vroeger met kassen, nu met een nieuwe woonwijk.

Het oude dubbellint Dijkshoornseweg - Lookwatering is verbonden met de Laan van Groenewegen. Langs deze drie lijnen is door de jaren heen lintbebouwing gekomen, recent aangevuld met nieuwe vrijstaande woningen. Dit oude dubbellint deelt de wijk 'Harnaschpolder Delft' in twee deelgebieden: Lookwatering-west (deelgebied 1) en Voordijkshoorn (deelgebied 2). In het bestemmingsplan is het mogelijk gemaakt om op de open plekken in dit lint en de uitlopers daarvan nog enkele vrijstaande woningen toe te voegen, met een maximale hoogte van 10 meter.

Harnaschpolder Delft

Een aantal bepalende elementen in het ontwerp voor deze nieuwe wijk is afkomstig uit de Structuurschets Harnaschpolder 2002. Er zijn toen afspraken gemaakt over de ontsluiting van het gebied (al dan niet instellen een verkeersknip), het tracé van de HOV en de begrenzing van de locatie. Tevens is destijds bepaald dat de zone aan de noordzijde van de locatie, het Scharnier genaamd, wordt gereserveerd voor "wonen in het ecologisch groen", onderdeel hiervan zijn de ecokavels Ook is toen vastgelegd dat de polderstructuur het uitgangspunt is voor de inrichting van het plangebied. Bij het ontwerp van de nieuwe wijk zijn zowel de verkavelingsrichting als de ontsluitingsstructuur hierop gebaseerd.

De hoofdstructuur van het stedenbouwkundig plan wordt bepaald door water, groen en de hoofdontsluiting. Het bestaande (dubbel)lint is hier in gepast. Het verlengde van de Kristalweg - Hoefslagendreef is het structuurelement dat het plangebied ruimtelijk koppelt aan Delft en met name aan de bestaande woonbuurten Hof van Delft en Kuyperwijk. Beide buurten zijn opgebouwd rond een centraal in de buurt gelegen stedenbouwkundige ruimte of plein en van elkaar gescheiden door een in het landschap reeds aanwezige grens of overgang. Namelijk de Oude Molensloot en het huidige Voordijkshoornsepad. Voor het stedenbouwkundige plan Harnaschpolder Delft is voortgeborduurd op dit thema. Zo ontstaat een snoer van ruimten en overgangen (zie Afbeelding 3). Daarbinnen is een aantal structurerende elementen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0003.png"
Afbeelding 3: Uitsnede stedenbouwkundig plan

De waterstructuur is ontleend aan de eerder genoemde verkavelingsrichting. De watergangen hebben zowel een ecologische als een recreatieve functie. De groenstructuur volgt zo veel mogelijk de waterstructuur. Daarmee versterken beide elementen elkaar. De wijk is goed toegankelijk voor langzaam verkeer. Het is gunstig gelegen in de onmiddellijke nabijheid van bestaande woonwijken, groen en sportvoorzieningen alsmede voorzieningen aan de Van Foreestweg. Op fietsafstand liggen de binnenstad van Delft en diverse andere voorzieningen. Binnen de wijk zijn naast de hoofdwegenstructuur doorsteken gerealiseerd voor fietsers en wandelaars. In de hele wijk is aandacht besteed aan de mogelijkheid van informele (wandel)routes zodat verschillende 'ommetjes' mogelijk zijn.

De identiteit van de Harnaschpolder Delft leent zich uitstekend voor het realiseren van een groenstedelijk woonmilieu. Het accent in dit woonmilieu ligt op grondgebonden eengezinswoningen met tuin. Uitgangspunt is een uiteindelijk totaal te bouwen van 1300 woningen in het plangebied waarvan ca 30% gestapeld.

De wijk wordt getypeerd door compact wonen met een overwegend laagbouwkarakter. Er is slechts beperkte mogelijkheid tot voorzieningen zoals dienstverlening en detailhandel. Het grootste gedeelte van de wijk kent een bouwhoogte van maximaal 10 meter, uitgevoerd in 2 lagen met kap of terugliggende 3e laag. Langs de Kristalweg, Hoefslagendreef en de Hoflandendreef (HOV-baan) is de hoogte maximaal 13 meter (4 lagen of 3 met kap).

De voorzieningen worden mogelijk gemaakt rond de HOV-baan (Hoflandendreef), met name daar waar deze kruist met de Hoefslagendreef. Voor de overige voorzieningen is de wijk aangewezen op de functies bij de Van Foreestweg en het centrum van Den Hoorn. Lookwatering-west (deelgebied 1) heeft een hogere dichtheid dan Voordijkshoorn, dit is gerelateerd aan de aanwezigheid van de HOV-baan.

Lookwatering-west

Lookwatering-west is het verst gelegen vanaf de Delftse binnenstad, maar toch het 1e deelgebied van de woningbouwontwikkeling Harnaschpolder Delft. Dit deelgebied is ook het verst gevorderd in de uitvoering.

In de eenvoudige opzet met straten en watergangen in de richting van de oorspronkelijke polderverkaveling is, zoals eerder genoemd, een aantal structurerende elementen opgenomen. Dit zijn het groenelement rond de zijtak van de Look in oost - west richting (parkje) en de stedelijke ruimte rond de HOV-baan in noord - zuid richting.

Het plangebied is zoveel mogelijk van de (bestaande) lintbebouwing afgescheiden met een watergang, als onderdeel van het totale watersysteem. De watergangen in Lookwatering-west zijn verder voornamelijk aan de openbare ruimte gekoppeld, zo is er gezorgd dat er zoveel mogelijk water openbaar toegankelijk is.

De Hoefslagendreef is aangesloten op het aangrenzende bedrijventerrein Harnaschpolder. Waar de stedelijke ruimte rond de HOV-baan (Hoflandendreef) kruist met deze dreef ontstaat een 'natuurlijk zwaartepunt' in de wijk. Daarom is hier een groot deel van de bebouwing gestapelde bouw en worden hier de voorzieningen toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat het aandeel sociale woningbouw (huur en koop) in dit deel van de wijk iets hoger uitkomt dan in deelgebied 2. Aan het noordeinde van de Hoflandendreef wordt nog een 'getrapte' woontoren toegestaan van maximaal 25 en 50 meter hoog met voorzieningen in de plint. Dit is een baken in het stedelijk landschap, waarmee de woonbuurt zichtbaar gemaakt wordt vanaf de Harnaschknoop en de A4. Tussen de A4 en de woonbebouwing ligt immers nog een bedrijventerrein gesitueerd.

Binnen de hoofdstructuur zijn straten en woonvelden gerealiseerd. De straten zijn niet doorgaand gemaakt, maar vormen lussen. Door het al dan niet samenvallen van straten met watergangen en door de positie ten opzichte van het groenelement krijgen de straten een verschillende karakteristiek en ontstaan kleine verschillen in de maat van de bouwblokken. De invulling van deze woonvelden is vrijwel geheel bekend. Een groot deel is al uitgevoerd en daarnaast wordt er op dit moment flink gebouwd.

Voordijkshoorn

Voordijkshoorn is het tweede deelgebied van de woningbouwontwikkeling Harnaschpolder Delft. Al in het Masterplan is ervan uitgegaan dat Voordijkshoorn een lagere woningdichtheid zou krijgen dan Lookwatering-west. Naast de woonmilieus is dit voornamelijk te ervaren in de ruime water-groenzone centraal gelegen in de buurt.

Rondom de Kristalweg zijn de bijzondere functies gesitueerd: het woonzorgprogramma met aanverwante voorzieningen en de Basisschool. De laatstgenoemde brede school is dicht bij de Dijkshoornseweg gebouwd, zodat de school ook voor bewoners van het deelgebied Lookwatering-west goed bereikbaar is.

Zijn de watergangen in deelgebied 1 Lookwatering-west voornamelijk aan de openbare ruimte gekoppeld, de nieuwe poldersloten in dit deelgebied zijn juist gesitueerd aan de tuinzijde van de woningen. Het consequent doorzetten van het raamwerk met de ecologische zone als een hartlijn en de dooradering van de wijk met sloten levert een solide basis, waarbinnen creatieve en flexibele woonconcepten een plek kunnen krijgen. Er is een structuur van eilanden gecreëerd waarbinnen dat mogelijk is. In de noord-zuid richting zorgt een langzaam verkeersroute voor een informele verbinding tussen de eilanden.

Door de woningen te groeperen rond een centrale ruimte ontstaat een hofachtige sfeer. De eilanden lenen zich goed voor ontspannen dichtheden, twee-onder-éénkapwoningen en korte rijtjes. Langs de ecologsiche zone maakt de extra bouwlaag vierlaagse woningen mogelijk. Binnen deze hoogte zijn herenhuizen, beneden-bovenwoningen en appartementen mogelijk. Het noordelijkste eiland (veld 29 t/m 35) van dit deelgebied wijkt qua maatvoering af van het zuidelijke deel, daarom is hier deels gekozen voor een verkaveling die haaks op de verkavelingsrichting ligt.

Het noord-zuid gelegen water-groenelement wordt straks een belangrijke ecologische en recreatieve ruimte in het plangebied. Het verbindt het Hof van Delftpark ten zuiden van het gebied met 'het Scharnier', het noordelijkste deel van de wijk. Hier wordt wonen in ecologisch groen mogelijk gemaakt word, hier worden vrije kavels aangeboden waar vrijstaande woningen op gebouwd kunnen worden. De zone wordt gekenmerkt door een open verkaveling met veel privé groen. Over deze kavels loopt een ecologische verbindingszone, waardoor voor deze percelen een aantal extra regels gelden. Het bebouwingspercentage van deze kavels is maximaal 20%. De zone leent zich voor duurzame of ecologische woningen met vegetatiedaken maar ook architectonische experimenten zijn mogelijk.

Aan de noordelijke waterplas is een aantal compacte woonblokjes gedacht. Twee daarvan mogen zelfs gedeeltelijk over de waterplas gebouwd worden, deze lenen zich qua ligging goed voor het luxe woonsegment.

Aan de zuidzijde van het deelgebied zijn vijf waterwoningen gerealiseerd, de zesde waterwoning is verkocht en wordt binnenkort gerealiseerd. Deze woningen worden ontsloten door een centrale steiger van waar alleen een voet/fietspad door de ecologische zone naar de openbare weg leidt. Dit houdt in dat de bewoners van de waterwoningen op zekere afstand van hun huis moeten parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SVIR vervangt verschillende nota's, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040.

In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan. Het Rijk richt zich in de SVIR met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de SVIR

3.1.2 AMvB Ruimte (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het bestemmingsplan is met dit besluit in overeenstemming.

3.2 Provincie

3.2.1 Provinciale Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) 2014

Op 9 juli 2014 is de Provinciale Visie Ruimte en Mobliteit (VRM) door de Provinciale Staten vastgesteld. Met het vaststellen van de VRM worden bovengenoemde Provinciale Structuurvisie (2010) en de herzieningen daarvan en de Verordening Ruimte (2010) en de herzieningen daarvan ingetrokken. De VRM, is net als de Verordening en het Programma op 1 augustus 2014 inwerking getreden.

Het plangebied is op kaart 1 van de VRM aangewezen als "Beter benutten bebouwde ruimte". Hiervoor geldt dat de provincie inzet op het zoveel mogelijk concentreren van nieuwbouw binnen de bebouwde ruimte. Voor dergelijke locaties geldt dat binnen de bebouwde ruimte er een invulling gegeven zal worden aan de door de provincie gestelde opgave voor dit gebied. Een dergelijke regeling is vergelijkbaar met wat voorheen in de Provinciale Verordening als gebied dat als rode contour is aangemerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0004.jpg"

Afbeelding 4: Kaart 1 VRM: "bebouwde ruimte" waarin het plangebied Harnaschpolder is aangegeven.

Op kaart 3 en 20 van de kaarten behorende bij de Visie VRM zijn de gronden voor de Harnaschpolder aangewezen als stedelijke agglomeratie (Stad en Dorp). De VRM bepaalt dat:

"Een brede waaier aan woon- en werkmilieus is een belangrijke voorwaarde voor een aantrekkelijk vestigingsklimaat. Als herstructurering, transformatie of verdichting plaatsvindt binnen de stad, dan draagt dit bij aan de versterking van de ruimtelijke karakteristiek. Bij nieuwe ontwikkelingen wordt gebruik gemaakt van de groen- en waterstructuur als onderdeel van het stads- en dorpsontwerp. De hoogstedelijke centrumgebieden kennen een hoge bereikbaarheid en sterke identiteit. Ze bieden plaats aan (inter)nationale voorzieningen en bijzondere stedelijke woonmilieus." (p. 98 VRM)

Niet alleen wordt met het onderliggende bestemmingsplan woningbouw mogelijk gemaakt, ook wordt sterk ingezet op het behoud van ecologische structuren, groen en water waardoor er een sterke groen- en waterstructuur in het gebied ontstaat.

Op kaart 17 van de VRM is het gebied, als onderdeel van de zuidelijke Randstad, aangewezen als zoekgebied voor geïntegreerd warmtegebied. De provincie zet in op het vergroten van het aandeel duurzame energie uit de bodem (aardwarmte en warmte-koudeopslag). De provincie stimuleert dat in deze gebieden de potenties van bodemenergie optimaal worden benut door middel van een integrale afweging in afstemming met bovengrondse en andere ondergrondse functies, waarbij bij voorkeur ook de mogelijkheden van aardwarmtewinning worden betrokken. Om de eventuele realisatie van collectieve warmtelevering mogelijk te maken is in het plangebied ruimte gereserveerd voor ondergrondse leidingen van warmtetransport en -levering.

3.2.2 Programma Ruimte

Het Programma Ruimte is parallel aan de VRM, het Programma Mobiliteit en de Verordening Ruimte opgesteld. De Visie Ruimte en Mobiliteit bevat het strategische beleid. Het ruimtelijk-relevante, operationele beleid is opgenomen in het Programma Ruimte. Dit programma kent, net als de VRM, de status van structuurvisie. Beiden zijn vastgesteld door Provinciale Staten. Gezamenlijk beschrijven ze het integrale ruimtelijk provinciaal beleid.

De vier rode draden die beschreven zijn in de VRM en die richting geven aan de gewenste ontwikkeling en het handelen van de provincie, komen ook terug in dit Programma Ruimte. Het gaat om:

  • 1. beter benutten en opwaarderen van wat er is;
  • 2. vergroten van de agglomeratiekracht;
  • 3. verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit;
  • 4. bevorderen van de transitie naar een water- en energie-efficiënte samenleving.
3.2.3 Verordening Ruimte

De Verordening Ruimte Zuid-Holland is vastgesteld in samenhang met de VRM en het Programma Ruimte. De visie bevat de hoofdzaken van het ruimtelijk beleid en het mobiliteitsbeleid van de provincie Zuid-Holland. Het ruimtelijk beleid is uitgewerkt in het Programma Ruimte. De verordening is vastgesteld voor een juridische doorwerking van een deel van het ruimtelijk beleid en bevat daarom regels voor bestemmingsplannen en daarmee gelijkgestelde ruimtelijke plannen.

In dit bestemmingsplan wordt in de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' detailhandel tot 2000m2 toegestaan. In het geldende bestemmingsplan was dit ook al toegestaan om detailhandel in de vorm van buurtsupermarkten toe te staan. De voorwaarden hiervoor zijn wel dat het totaal bedrijfsvloeroppervlakte aan detailhandel en dienstverlening binnen de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' niet meer mag bedragen dan 2000 m2, het bruto vloeroppervlak per vestiging niet meer bedraagt dan 150 m2 en in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. Een dergelijke regeling sluit aan bij de uitgangspunten van de Verordening Ruimte.

In de Verordening Ruimte en de Visie Ruimte & Mobiliteit zijn regels opgenomen ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied door ontwikkelingen. Uitgangspunt bij dit beleid rondom ruimtelijke kwaliteit is 'ja, mits'. Ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, met behoud of verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en geldt in principe voor het grondgebied van de gehele provincie, dat wil zeggen zowel de groene ruimte als de bebouwde ruimte. Hiermee wordt gebiedsgericht gestuurd op ruimtelijke kwaliteit.

De provincie hanteert hier het handelingskader ruimtelijke kwaliteit: een benadering die enerzijds onderscheidt maakt in drie soorten ruimtelijke ontwikkelingen (nieuwe bebouwing of nieuw gebruik van grond of bebouwing) naar gelang hun impact op de omgeving en anderzijds de realisatie van bepaalde soorten ruimtelijke ontwikkelingen uitsluit in gebieden met een bepaalde beschermingscategorie. Dit betekent dat ruimtelijke ontwikkelingen 1) moeten passen bij de aard en schaal van het gebied en 2) moeten voldoen aan de relevante richtpunten van de Kwaliteitskaart (artikel 2.2.1 Verordening ruimte).

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0005.jpg"

Afbeelding 5: Uitsnede uit kwaliteitkkaart (pargraaf 1.4) uit VRM.

Het plangebied is aangegeven als 'kwaliteit in stads- en dorpsgebied'. In de geldende bestemmingsplannen voor dit plangebied was al woningbouw mogelijk. De nieuwe wijk Harnaschpolder Delft is sinds het vorige bestemmingsplan en de uitwerkingsplannen al voor een belangrijk deel uitgevoerd. Daarom is er in dit bestemmingplan gekozen voor een methodiek waarbij de bestaande, recent gebouwde en vergunde woningen conserverend bestemd worden, zoals ze zijn. De velden waar nog geen concrete bouwplannen voor zijn of waar nog geen vergunning voor is verleend worden globaal bestemd, zodat hier alle ruimte blijft voor een creatieve en flexibele invulling.

De woningbouw past bij de schaal en de maat van de bestaande kenmerken van een gebied. Het plan voldoet aan de uitganspunten van de Verordening en Visie Ruimte & Mobiliteit.

3.2.3.1 Ladder voor duurzame verstedelijking

Net als het Bro bevat de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland de verplichting om bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen de SER-ladder of de 'ladder voor duurzame verstedelijking' te doorlopen.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Om die reden schrijft het Besluit ruimtelijke ordening voor dat de 'ladder voor duurzame verstedelijking' moet worden doorlopen bij bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken.

De ladder bestaat uit drie opeenvolgende stappen: in de toelichting wordt beschreven:

  • i. dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte,
  • ii. in hoeverre de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd en
  • iii. als de ontwikkeling niet binnenstedelijk gerealiseerd kan worden in hoeverre de locatie passend wordt of is ontsloten.

In de regio Haaglanden heeft afstemming plaatsgevonden tussen de gemeentelijke woningbouwplannen. Het regionale programma is vastgelegd in de notitie 'Actueel en realiseerbaar woningbouwprogramma Haaglanden' en zal worden opgenomen in het herijkte Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP).

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland hebben op 25 februari 2014 met het regionaal afgestemde programma ingestemd. De bouw van de woningen in Harnaschpolder zijn in het regionale programma opgenomen.

In het kader van de regionale afstemming is de regionale woningbehoefte onderzocht door middel van een woonbehoefteonderzoek (de 'Grote Woon Test Haaglanden' (GWT), voorjaar 2013). Uit het onderzoek blijkt dat het regionale programma en de woningbehoefte met elkaar in evenwicht zijn. Door de crisis is het bouwtempo vertraagd. Dat betekent echter niet dat de woningbehoefte is weggevallen. Het regionale programma voorziet in de periode tot en met 2019 in 31055 woningen (netto). Uit het onderzoek blijkt dat dit aantal aansluit bij de vraag. In het regionale programma is voor Delft uitgegaan van 3508 woningen (waaronder de woningen in de Harnaschpolder).

Gelet op het bovenstaande voorziet het bouwplan in een regionaal afgestemde behoefte. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. De geplande woningbouw wordt grotendeels mogelijk gemaakt op gronden die voorheen ook voor wonen waren bestemd. Ook zijn er geen significante wijzigingen van de locaties waar woningen gerealiseerd mogen worden. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.3 Regio

3.3.1 Regionaal Structuurplan Haaglanden

Het Regionaal Structuurplan Haaglanden is een integraal plan voor de ruimtelijke ontwikkeling van Haaglanden tot 2020 en het kader voor het regionale beleid op het gebied van milieu, groen, mobiliteit, wonen en economie en voor lokale plannen, zoals de bestemmingsplannen. In het RSP staan de grote lijnen voor de ambities en de ontwikkelingen van verkeer, wonen, werken, water en groen. Het RSP is samengevat in tien projecten, de top 10 van het RSP. Hieruit blijkt de ambitie van de Haaglanden-gemeenten om door te groeien als een internationaal concurrerende regio, met een goed functionerend stedelijk netwerk en een hoge kwaliteit van leven. De tien prioriteiten werken door in beleid en investeringen van het Stadsgewest en de betrokken gemeenten. Het Stadsgewest streeft ernaar om de prioriteiten ook door te laten werken in beleids- en investeringsprogramma’s op grotere schaal, zoals die van de zuidvleugel, de provincie en het Rijk (het Meerjaren investeringsprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport). Dit bestemmingsplan staat de wijze van invulling van deze 10 investeringsprojecten niet in de weg.

3.3.2 Regionale kantorenstrategie Haaglanden

De pijlers van de kantorenstrategie bestaan uit de inzet op een beperkt aantal kantoorversterkingsgebieden, reductie van de planvoorraad en maatwerk voor die locaties in gemeenten die gericht zijn op het verbeteren van de kwaliteit van de locatie en/of het faciliteren van alternatieve bestemmingen voor kantoren. Dit tegen de achtergrond van een overaanbod en toenemende leegstand op de kantorenmarkt. Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe kantoren mogelijk. Het kantoorpand dat al in het plangebied aanwezig is, wordt positief bestemd middels een functieaanduiding. De Regionale kantorenstrategie Haaglanden staat dit bestemmingsplan niet in de weg.

3.3.3 Structuurvisie detailhandel Haaglanden

Beperkte marktruimte en nog in de pijplijn zittende plannen leiden ertoe dat de structuurvisie detailhandel Haaglanden uitgaat van een restrictief beleid. Tegelijkertijd dienen er mogelijkheden te zijn om de marktdynamiek te accommoderen. De structuurvisie detailhandel Haaglanden geeft invulling aan het vinden van een balans tussen restrictie en marktdynamiek. Op basis van een vastgesteld toetsingskader worden plannen voor uitbreiding van het aantal vierkante meters detailhandel beoordeeld. Toetsingscriteria zijn o.a. de omvang van de uitbreiding en de effecten hiervan op de (kwaliteit van de) structuur. In het bestemmingsplan is een functieaanduiding opgenomen voor detailhandel voor de begane grondlaag aan de Hoefslagendreef. In de planregels is opgenomen dat ter plaatse van de functieaanduiding maximaal 2000 m2 bvo aan detailhandel is toegestaan met een maximum van 150 m2 bvo per vestiging. Hier is echter geen sprake van 'nieuwe' detailhandel. Het gaat hier om een bestaande regeling, die zijn overgenomen uit het vorige bestemmingsplan. De Structuurvisie detailhandel Haaglanden vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.4 Zuidvleugel

3.4.1 Uitvoeringsprogramma Economische Agenda Zuidvleugel 2012-2015

De Zuidvleugel is met 3,2 miljoen inwoners, een bruto regionaal product van 128 miljard euro en een groot potentieel aan kennis, innovatiemogelijkheden en ondernemende kracht een belangrijke peiler van de Nederlandse economie. De Zuidvleugel beschikt over een aantal zeer krachtige, internationaal concurrerende sectoren waarmee de regio een belangrijke bijdrage levert aan de economie van Nederland. De diversiteit van de economie is een belangrijke kracht van de Zuidvleugel. De Zuidvleugel beschikt over veel economisch potentieel. Om de Zuidvleugel verder te ontwikkelen tot Europese topregio is gezamenlijke actie en inzet nodig. Het Uitvoeringsprogramma van de Economische Agenda Zuidvleugel kiest voor het verder versterken van de economische pijlers in de Zuidvleugel: de transitie van het Haven Industrieel Complex, de verduurzaming van de Greenports, de campusontwikkeling en kennisvalorisatie rond de universiteiten en kennisinstellingen, en de groei van de kennisintensieve en zakelijke dienstverlening in het stedelijk gebied.

3.5 Gemeente

3.5.1 Ruimtelijke Structuurvisie - Ontmoetingen met Delft 2030

In de Structuurvisie 'Ontmoetingen met Delft 2030' (2009) wordt de lange termijnvisie gegeven op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van Delft tot 2030.

Met deze Structuurvisie zet de gemeente de koers uit voor het ruimtelijk ordeningsbeleid in de komende decennia. De Structuurvisie is niet bedoeld als blauwdruk voor de toekomst. De gemeente Delft wil met de Structuurvisie een inspiratiebron bieden voor het nemen van nieuwe initiatieven en het inpassen van toekomstige ontwikkelingen in de stad. Tegelijkertijd geeft de Structuurvisie de ruimtelijke principes aan die sturend zullen zijn bij het nemen van beslissingen over de verdere ontwikkeling van de stad. De Structuurvisie vormt daarmee het toetsingskader voor het initiëren, beoordelen afwegen en vaststellen van nieuwe ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplannen. De Structuurvisie is voor de Gemeente ook de grondslag voor het verhalen van kosten op basis van de grondexploitatiewet. De ruimtelijke consequenties van sectorale beleidsvisies zijn geïntegreerd in de Structuurvisie. Voor de periode tot 2030 is de Structuurvisie daarmee kaderstellend.

In de Structuurvisie worden zijn de volgende ruimtelijke kernkwaliteiten van toepassing op de Harnaschpolder: Ten eerste de dooradering van de stad met groen- en waterstructuren. Deze geven Delft, ondanks de stedelijke dichtheid van de bebouwing, een groen aanzien en een groene leefsfeer. Voor de leefbaarheid van Delft vinden we het van essentieel belang dat deze groene structuur met nieuwe parken en brede groenstroken verder wordt versterkt. Het groen verbindt de wijken en buurten van Delft, zorgt voor rust en ruimte in de stad en biedt een aangename omgeving voor sport, spel en ontmoetingen. Één van de opgaven die in de structuurvisie is benoemd voor de realisatie van deze groene-blauwe structuren is de voortzetting van de groene ontwikkelingen in de Harnaschpolder.

Ten tweede maakt de Harnaschpolder deel uit van het 'veelkleurige palet aan buurten' in de stad. De stad heeft uiteenlopende woonmilieus - stedelijk en groen - die passen bij verschillende leefstijlen. De buurten zijn de sociale en ruimtelijke bouwstenen van Delft. Elke wijk in Delft heeft zijn eigen, herkenbare ruimtelijke identiteit met de boulevards als voordeur. Het veelkleurige palet aan woonmilieus, dat Delft zo kenmerkt, wil de stad verder versterken door stedelijke woonmilieus aan de stad toe te voegen en meer ruimte te geven aan kleinschalige economische activiteiten in woonbuurten. Het streefbeeld 2030 voor het noordwesten van de stad, waaronder de Harnaschpolder wordt omschreven als 'wonen in ensembles van appartementen en eengezinswoningen met een gemengde woontypologie rondom een parkje of plantsoen'.

Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de Harnaschpolder en de ontwikkelingen ter plaatse goed aansluiten bij de ambities uit de Ruimtelijke structuurvisie van de gemeente Delft.

3.5.2 Nota Bouwhoogten Delft 2005

In 2005 is de nota "Bouwhoogten Delft" vastgesteld. Het beleid heeft drie doelstellingen:

  • optimaal hoogwaardig grondgebruik (compacte stad);
  • behoud en versterking van het silhouet van Delft inclusief de binnenstad;
  • een flexibel kader dat kwalitatieve hoogbouw met variatie in vorm stimuleert.

In de nota zijn de mogelijkheden voor nieuwe hoogbouw onderzocht en vastgelegd. In het bestemmingsplan is de bouwhoogte vastgelegd. Aan het noordeinde van de Hoflandendreef wordt nog een 'getrapte' woontoren toegestaan van maximaal 25 en 50 meter hoog. Deze bouwhoogte is overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zijn geen nieuwe bouwmogelijkheden voor hoogbouw opgenomen. De maximale bouwhoogte voor de woningen in de ecologische verbindingszone aan de Kastanjewetering en Dijkshoornseweg (ecokavels) is 7 meter. Uitsluitend met een afwijkingsbevoegdheid is een bouwhoogte van 9 meter toegestaan. Dan is wel een verplichte kap voorgeschreven met een minimale hellingshoek van 25 graden en een maximale hellingshoek van 55 graden. In de Nota valt de Dijkhoornseweg in gebiedstype 'Dakenlandschap en Pieken' en 'Verbeeldend'. Omdat de Dijkhoornseweg een mix van 2 gebiedstypen is moet dit in samenhang met elkaar worden beschouwd. Optoppen is toegestaan onder voorwaarden. Voor 'Dakenlandschap en Pieken' geldt dat de verandering van de eenheid van het straatbeeld en het gehele gebouw moet worden afgewogen. Voor gebiedstype 'Verbeeldend' geldt dat optoppingen passend moeten zijn bij het hoofdgebouw. De toegestane bouwhoogte in dit plan is inderdaad een verruiming maar de ordegrootte ervan - 2 lagen en (verplicht) kapprofiel - komt overeen met wat al aan het lint aanwezig is. De verplichte kap sluit aan op de karakteristiek van de bestaande bebouwing. In het bestemmingsplan Harnaschpolder 2005 ligt al de afweging om in het lint 'optoppen' toe staan in de vorm van een vrijstellingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is een zodanig regeling opgenomen dat enige wijziging in situering en volume van de hoofdbebouwing mogelijk is zolang het karakter van het lint behouden blijft. Gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid heeft geleid tot een nieuwe omgevingskarakteristiek. Door nu een kap voor te schrijven voor de te bouwen woningen in de ecokavels kan de trend van de Dijkhoornseweg worden voortgezet aan de Kastanjewetering.

3.5.3 Visie Openbare Ruimte Delft (2009)

In de Visie Openbare Ruimte Delft (VORD) is beleid voor de openbare ruimte vastgelegd. Het is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 15 september 2009. Hierin is de zone langs de A13 aangewezen als doorlopende drager. De doorlopende drager is een volledig (te maken) en fijn vertakt netwerk over heel de stad, dat ruimtelijk continue is, altijd te gebruiken en altijd in gebruik.

Inzet van deze Visie Openbare Ruimte Delft is de water- en groenstructuur in de wijk (weer) zichtbaar en beleefbaar te maken en te gebruiken voor het langzaamverkeernetwerk door de stad, voor kindvriendelijke routes en voor informele sport en recreatie in de directe woonomgeving. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de VORD.

3.5.4 Wonen

Het gemeentelijke woonbeleid is vastgelegd in de Woonvisie Delft 2008-2020 (2008), de uitvoeringsagenda 'Kansen voor de Delftse woningmarkt' (2012) en de nota 'Toetsingskader Woningbouw' (2014)

3.5.4.1 Woonvisie 2008-2020

In de Woonvisie 2008-2020 is aangegeven dat Delft inzet op de verdere ontwikkeling van de creatieve kenniseconomie. Voor het woonbeleid betekent dit dat kenniswerkers, (startende) ondernemers en (buitenlandse) studenten voldoende mogelijkheid moeten hebben zich in Delft te vestigen en te huisvesten. De activiteiten van TU en hogescholen en de hieraan verbonden bedrijvigheid spelen zich hoofdzakelijk af in het zuidoostelijk deel van de stad en daarom bestaat ook bij veel studenten en kenniswerkers de wens zich in deze omgeving te kunnen huisvesten. Naast de ambitie van de gemeente Delft deze behoefte te faciliteren leiden ook de beperkte mogelijkheden tot verdichting elders in de stad tot de keuze een behoorlijk aandeel van de woonopgave in Delft Zuidoost te realiseren. Juist in dit deel van Delft is nog sprake van enige ruimte voor ontwikkelingen.

De tweede ambitie genoemd in de Woonvisie, is de inzet op de ontwikkeling van Delft als kwaliteitsstad en binnenstad van de regio. De woningbouwopgave wordt geconcentreerd rondom openbaar vervoersknooppunten en verkeersassen in centrumstedelijke woonmilieus en groenstedelijke woonmilieus worden gerealiseerd en versterkt in meer decentraal gelegen woongebieden.

Ten derde wil Delft kansenstad zijn en als stad aan al haar bewoners perspectief bieden. Perspectief voor groei en ontwikkeling om mee te kunnen doen in de samenleving. Delft richt zich op het bieden van voldoende goede huisvesting voor huishoudens met lage inkomens. De kwaliteit en betaalbaarheid van het wonen zijn daarbij belangrijke onderwerpen.

Voor het behalen van deze ambities wordt ingezet op het realiseren van forse bouw en transformatieopgave tot 2020. In de Woonvisie Delft is vastgesteld dat er tot 2020 6.600 reguliere woningen in Delft nodig zijn, waarvan 2000 sociale sector. Dit komt neer op realisatie van gemiddeld 500 woningen per jaar in de gehele stad. Daarnaast is een tekort aan studentenwoningen. Er wordt ingezet op het realiseren van minimaal 3.600 studenteneenheden tot 2016.

3.5.4.2 Uitvoeringsagenda

In 2012 is de nota 'Kansen voor de Delftse woningmarkt, de uitvoeringsagenda voor Wonen en Bouwenin Delft Kennisstad anno 2012' vastgesteld. In deze nota is beoordeeld of de beleidsuitgangspunten uit de (nog voor de crisis vastgestelde) Woonvisie nog actueel zijn en of naar aanleiding van de crisis op de woningmarkt moeten worden bijgesteld. Uit de nota blijkt dat het realiseren van de woningbouwopgave trager verloopt omdat de woningmarkt 'op slot zit' maar dat de woningbehoefte op de langere termijn niet is gewijzigd. In de nota is er daarom voor gekozen om de ambities uit de Woonvisie te handhaven en om het woningbouwtempo af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen (marktabsorptie). In de uitvoeringsagenda is het verwachte tempo voor grootschalige gebiedsontwikkeling bijgesteld van 500 marktwoningen per jaar naar 200-300 woningen per jaar.

3.5.4.3 Toetsingskader woningbouw

Voor de in maart 2014 vastgestelde nota 'Toetsingskader Woningbouw' is de toekomstige woningbehoefte opnieuw onderzocht en vergeleken met het toekomstige woningaanbod na realisering van de geplande bouwprojecten. Uit het onderzoek blijkt dat de crisis tot een tijdelijke vraaguitval en een trager bouwtempo leidt maar niet tot een afname van de (toekomstige) woningbehoefte. Door de crisis vertaalt de woningbehoefte zich op dit moment niet in een concrete vraag. Het woningbouwprogramma leidt echter op de langere termijn niet tot overcapaciteit. Op dit moment is er een woningtekort is van ongeveer 2,2% van de totale woningvoorraad. Een woningtekort van 1,5% wordt doorgaans als acceptabel gezien. Na realisering van het woningbouwprogramma is er nog een tekort van ca. 515 woningen.

Gelet op het bovenstaande is aanpassing van de geplande capaciteit niet nodig. Door het tragere tempo van de markt kan echter wel tijdelijke overcapaciteit ontstaan als alle projecten tegelijk worden uitgevoerd. Daarom is in de nota een prioriteringssystematiek opgenomen. Het doel daarvan is om het uitvoeringstempo te beïnvloeden en het zoveel mogelijk af te stemmen op het woningaantal dat de markt per jaar kan opnemen. Het Toetsingskader geeft prioriteit aan plannen die bijdragen aan ruimtelijke kwaliteit, die zich richten op de doelgroep kenniswerkers en die bijdragen aan het sociaal klimaat.

De Nota Toetsingskader woningbouw heeft betrekking op reguliere woningen waarvoor nog geen bestemmingsplan is vastgesteld. De prioritering heeft geen gevolgen voor de woningbouwcapaciteit die in de geldende bestemmingsplannen mogelijk zijn gemaakt. Sociale woningbouw in de huur- en koopsector en studentenwoningen en projecten die minder dan 15 woningen mogelijk maken vallen buiten .

Het nieuwe bestemmingsplan sluit aan bij de uitgangspunten van het woonbeleid.

3.5.5 Nota Groen 2012-2020

In 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders de Nota Groen Delft 2012-2020 en het daarbij horende Uitvoeringsprogramma nota Groen Delft 2012-2020 vastgesteld. Het beleid is niet bedoeld als bindend kader maar moet ervoor zorgen dat het groenbelang voldoende wordt betrokken bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het beleid stelt eisen aan de afweging tussen ruimteclaims die bij ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvindt. Het uitgangspunt is dat aantasting van groene en ecologische waarden zoveel mogelijk wordt voorkomen. Een evenwichtige verhouding tussen groen en bebouwing is belangrijk voor een goed woon- en leefklimaat in de stad. Het gaat daarbij niet alleen om de natuurwaarden zelf maar ook om de betekenis van het groen voor een goed woon- en werkklimaat. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van biodiversiteit, goed openbaar groen en het handhaven van een evenwichtige verhouding tussen groen, bebouwing en verharding. Het beleid streeft naar een samenhangend, verbonden en fijnmazig groen netwerk.

Bij ruimtelijke plannen wordt aangegeven op welke wijze de belangen zijn gewogen en wat daarvan de uitkomst is. Verder wordt beschreven welke groene kwaliteiten in het plangebied bestaan, verloren gaan of worden toegevoegd. Indien er gecompenseerd wordt, staat in de plantoelichting hoe en waar dit gebeurt. Als besloten wordt niet te compenseren, wordt toegelicht waarom dat niet gebeurt.

Uit de beleidsnota blijkt verder dat gestreefd wordt naar het omvormen van harde oevers naar een natuurvriendelijke inrichting, tenzij dat om stedenbouwkundige, technische of financiële redenen niet wenselijk is. Het aspect groen wordt verder toegelicht in paragraaf 4.1.5.

3.5.6 De economie van Delft: op weg naar 2015

Het gemeentelijk ruimtelijk economisch beleid is verwoord in de nota "De economie van Delft: op weg naar 2015". Deze nota geeft prognoses inzake de ruimtevraag van bedrijven en instellingen en de groeimogelijkheden van de Delftse economie. De hoofddoelstellingen van het gemeentelijk economisch beleid zijn: de groei van de werkgelegenheid minimaal gelijk op te laten gaan met de groei van de beroepsbevolking; kwaliteit en kwantiteit van werk in Delft te laten aansluiten op de samenstelling en opleidingsniveaus van de beroepsbevolking.

Liet de nota "De economie van Delft: op weg naar 2015" nog zien dat voor de periode tot 2015 te weinig bedrijventerreinen en kantoorvolumes waren geprogrammeerd om aan de verwachte vraag te voldoen, inmiddels zijn de economische omstandigheden – zowel conjunctureel als naar het zich laat aanzien misschien zelfs structureel – zodanig gewijzigd dat er in ieder geval in de regio voldoende aanbod aan bedrijventerrein beschikbaar is om de Delftse vraag op te vangen.

In het plangebied komen er nauwelijks bedrijven en kantoren voor. Het bestemmingsplan maakt ook geen nieuwe bedrijven mogelijk. Het bestaande legale kantoor in het plangebied krijgt een functieaanduiding. Voor het bestemmingsplan vormt "De economie van Delft: op weg naar 2015" geen belemmering.

3.5.7 Nota detailhandel Delft 2012-2020

De nota detailhandel schetst een beeld van drie 'parels' die de structuur van het Delftse detailhandelsapparaat definiëren. Binnenstad, In de Hoven en de PDV locatie Leeuw & Stein zijn essentiële winkelgebieden die de kwaliteit van het aanbod aan voorzieningen en daarmee mede de woonaantrekkelijkheid van Delft bepalen. Deze hoofdstructuur wordt ondersteund door een fijnmazig netwerk van buurtwinkelcentra. Delft kent een relatief groot aantal van deze centra, waarbij aangegeven wordt dat het toekomstperspectief dat deze centra hebben, gelet op het veranderend koopgedrag van de consument en de nog steeds verdergaande schaalvergroting binnen de detailhandel, verschillend is. Buurtcentra met een goed toekomstperspectief krijgen mogelijkheden tot aanpassing/uitbreiding. Buurtwinkelcentra waar een goed perspectief ontbreekt, kunnen door blijven functioneren maar zullen dat moeten doen binnen de huidige (fysieke) winkelcontouren. Met het oogmerk om leegstand te voorkomen kunnen ook andere functies in de buurtwinkelcentra en winkelstrips een plaats innemen. Aan de hand van een aantal criteria is in de nota een overzicht gegeven van het toekomstperspectief dat voor de verschillende centra wordt voorzien.

Het gemeentelijk horecabeleid heeft geen ruimtelijke dimensie, maar ziet toe op de naleving van de wettelijke regelgeving en het voorkomen van overlast voor de omgeving.

In dit bestemmingsplan wordt detailhandel tot 2000m2 toegestaan met als voorwaarde dat het brutovloeroppervlak niet meer dan 150 m2 mag bedragen. In het geldende bestemmingsplan was dit ook al toegestaan om detailhandel in de vorm van buurtsupermarkten toe te staan. Een dergelijke regeling sluit aan bij de uitgangspunten van de Nota detailhandel.

3.5.8 Lokaal verkeers- en vervoersplan 2005-2020 (LVVP)

Het gemeentelijke verkeers- en vervoersbeleid is vastgelegd in het LVVP. Het beleid streeft naar een gezonde leefomgeving in een bereikbare, economische florerende en verkeersveilige stad, die behoort tot de beste fietssteden van Nederland. De nota bevat infrastructurele maatregelen en een wegencategorisering. In de nota is het accent gelegd op:

  • 1. maatregelen ter stimulering van fietsgebruik en openbaar vervoer;
  • 2. maatregelen voor de doorgaande noordzuid en oostwestroutes voor autoverkeer, zodat deze vooral worden gebruikt door in- en uitgaand verkeer, en zodat het doorgaande verkeer wordt ontmoedigd hier gebruik van te maken;
  • 3. het opvangen van de mobiliteitseffecten van nieuwe stedelijke ontwikkelingen op de interne en externe bereikbaarheid van de stad.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het LVVP.

3.5.9 Fietsactieplan II 2005

Het beleid voor langzaam verkeer is vastgelegd in het Fietsactieplan II (2005-2010), vastgesteld in juni 2005. Er wordt gestreefd het fietsgebruik te stimuleren, de fiets een serieus alternatief te maken voor de auto en zo ook een bijdrage te leveren aan de bereikbaarheid van de stad, zodat Delft kan behoren tot de beste fietssteden van Nederland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0006.jpg"Afbeelding 6: hoofd-fietsnetwerk (uit het FAP- II)

Het FAP-II past binnen het bredere LVVP. Het LVVP bevat verschillende maatregelen voor het langzaam verkeer die verband hebben met de bestemmingen op de plankaart:

  • de wegcategorisering in het LVVP leidt tot toename van erftoegangswegen, waar een grotere mate van veiligheid voor voetgangers mogelijk is,
  • binnen het project 'Kinderen veiliger door Delft' worden zogenaamde 'Kindlinten' gerealiseerd: routes waarlangs kinderen zelfstandig, veilig én prettig naar allerlei opvang, onderwijs en vrijetijdsvoorzieningen kunnen lopen en fietsen,
  • het project 'Voetgangersroute' beoogt de verkeersveiligheid voor ouderen te bevorderen, waarbij bijvoorbeeld belangrijke looproutes voor de doelgroep aan bod komen.

Tot de gebruikte richtlijnen voor het ontwerpen van voorzieningen voor langzaam verkeer behoren onder andere de ontwerprichtlijnen voor de toegankelijkheid van gehandicapten en minder validen.

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met het FAP-II.

3.5.10 Nota Parkeernormen 2013

De gemeente Delft heeft op 11 juni 2013 de nota Parkeernormen 2013 vastgesteld. In deze nota staat hoe voldaan kan worden aan de parkeerbehoefte bij bouwontwikkelingen (nieuwbouw, verbouw of functiewijziging).

Het parkeerbeleid van de gemeente is erop gericht om binnen haar mogelijkheden voor alle doelgroepen in de stad voldoende parkeerplaatsen beschikbaar te hebben en om eventuele schaarste aan parkeerruimte op een zo goed mogelijke wijze te verdelen. Bij allerlei nieuwe bouwontwikkelingen hanteert de gemeente een breed scala aan parkeernormen om ervoor te zorgen dat het parkeren van auto's in de nabije toekomst mogelijk is.

In de nota Parkeernormen 2013 wordt beschreven hoe de gemeente de parkeernormen in de praktijk inzet. De nieuwe parkeernormen zijn aangepast aan de hedendaagse inzichten. De parkeernormen hebben als basis de parkeerkencijfers van het landelijke kenniscentrum CROW. Deze kencijfers zijn op basis van landelijk onderzoek tot stand gekomen en geven een zo goed mogelijke indicatie van de werkelijke parkeerbehoefte bij de onderscheiden functies.

De nota Parkeernormen 2013 is een toekomstvast, gebiedsgericht en flexibel parkeernormenbeleid. Toekomstvast, zodat voorkomen wordt dat de omgeving van een bouwontwikkeling wordt opgezadeld met een parkeerprobleem. Gebiedsgericht om zo efficiënt mogelijk om te gaan met schaarse ruimte en flexibel zodat rekening gehouden kan worden met lokale omstandigheden.

Bij de beoordeling van een omgevingsvergunning zullen bouwplannen getoetst worden aan de Nota Parkeernormen 2013 en aan de hand daarvan zal worden bepaald hoeveel parkeerplaatsen er per ontwikkeling nodig zal zijn.

3.5.11 Waterplan Delft, een blauw netwerk (2000)

Het Waterplan is gericht op het realiseren van duurzaam stedelijk waterbeheer.Vanuit een integrale visie op duurzaam stedelijk waterbeheer en rekening houdend met de specifieke situatie in Delft (kansen en knelpunten) beschrijft het Waterplan de ambities en doelstellingen voor de Delftse wateren op de lange termijn.

Duurzaam waterbeheer richt zich op het realiseren van gezonde en veerkrachtige watersystemen. Gezond wil zeggen: een watersysteem met een waterkwaliteit en een ecologische kwaliteit die past bij de (natuurlijke) situatie ter plaatse.Veerkrachtig betekent dat verstoringen door bijvoorbeeld extreme regenval of incidentele verontreiniging relatief gemakkelijk kunnen worden opgevangen en dat systemen zich relatief gemakkelijk kunnen herstellen van ecologische verstoringen, zoals achteruitgang of (lokaal) zelfs volledig verdwijnen van soorten. Binnen de mogelijkheden die gezonde en veerkrachtige watersystemen bieden wordt een duurzaam gebruik van watersystemen (onder meer recreatie en scheepvaart) zoveel mogelijk bevorderd.

Bij duurzaam waterbeheer worden water, ecologie en ruimtelijke ordening in samenhang bezien, gebruikmakend van de ‘natuurlijke’ karakteristieken en de ligging van de watersystemen in het omringende landschap. Het betekent dat wordt aangesloten bij natuurlijke processen (water als ordenend principe) en bestaande ecologische structuren, en dat hiermee rekening wordt gehouden bij de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld bij herinrichting van woonwijken en bij nieuwbouw. Het bestemmingsplan staat de uitvoeirng van het Waterplan niet in de weg.

3.5.12 Waterstructuurvisie (2005)

De Waterstructuurvisie heeft als doel het verbeteren van de waterkwaliteit en het realiseren van voldoende waterbergingscapaciteit. In de visie wordt gestreefd naar 325 m3 per hectare. Voor de realisatie van de wateropgave wordt zoveel mogelijk aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen en herstructureringen. De waterbergingsopgave wordt besproken in paragraaf 6.2

3.5.13 Gemeentelijk Riolerings Plan (GRP)

In het Gemeentelijke Rioleringsplan 2012-2015 (GRP) is een uitwerking gegeven van de afvalwater, hemelwater- en grondwaterzorgplicht. In het GRP is het ambitieniveau 'midden' uitgewerkt. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke verplichting, wordt voorkomen dat riolen instorten en worden maatregelen getroffen om problemen met hoge grondwaterstanden te voorkomen. Voor overlastgevoelige locaties worden waar mogelijk maatregelen getroffen voor directe vermindering van de wateroverlast. In het plangebied van Harnaschpolder zijn geen overlastgevoelige locaties bekend. Met het oog op de gewenste vermindering van de grondwateronttrekking Delft Noord in de toekomst zijn maatregelen nodig om de grondwateroverlast te beperken en voorkomen, dit wordt meegenomen in het GRP. Het bestemmingsplan staat de uitvoering van het GRP niet in de weg.

3.5.14 Monumentennota 2007

Het algemene kader van het monumentenbeleid wordt gevormd door de begin 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft – monumentennota 2007-2017'.

De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen zijn:

  • gebiedsgerichte monumentenzorg: bij planvorming rekening houden met cultuurhistorische waarden;
  • onderzoek naar architectuur en stedenbouw uit de periode 1940-1970 (wederopbouw);
  • selectie en aanwijzing van monumenten uit deze periode;
  • het opnemen in het bestemmingsplan van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.

Het aspect 'cultuurhistorische waarden' komt aan de orde in hoofdstuk 4.1.3.

3.5.15 Nota bodembeheer 2009

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit heeft de gemeente Delft haar gebiedsspecifieke beleid vastgelegd in de Nota bodembeheer gemeente Delft en een bijlage bodemkwaliteitskaart. In de bodembeheernota wordt aangegeven hoe moet worden omgegaan met grondverzet binnen de gemeente. De Nota is vastgesteld op 12 november 2009. Het aspect 'bodem' komt aan de orde in hoofdstuk 6.4.

3.5.16 Delft energieneutraal 2050

In 2013 is de ambitie Delft energieneutraal in 2050 vastgesteld met het bijbehorende Uitvoeringsprogramma 2013 - 2016. In het uitvoeringsprogramma wordt aangegeven hoe in 2050 een energieneutraal Delft kan worden gerealiseerd. De ambities zijn vooral ingestoken op de beperking van CO2 uitstoot door energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. In het uitvoeringsprogramma heeft voor de sector wonen het verduurzamen van de warmtevoorziening prioriteit. Het bestemmingsplan staat de uitvoering hiervan niet in de weg.

3.5.17 Nota warmte voor Delft 2005

In 2005 heeft de gemeenteraad van Delft ingestemd met de Nota Warmte voor Delft. Daarmee is warmtelevering het leidende principe voor alle nieuwbouw-, renovatie en ketelvervangingsprojecten in Delft.

Ten behoeve van de realisatie van collectieve warmtelevering is het nodig in bepaalde bestemmingen ondergrondse leidingen voor warmtetransport en -levering mogelijk te maken. Ruimtelijk levert dit geen problemen en deze beleidsintentie is daarom in het bestemmingsplan verankerd.

Hoofdstuk 4 Analyse plangebied

4.1 Ruimtelijke structuur

4.1.1 Bebouwing en openbare ruimte

Bestaande situatie

Het oude occupatielint Dijkhoornseweg – Lookwatering deelt het bestemmingsplangebied Harnaschpolder in drie delen, het occupatielint, het gedeelte aan de oostzijde aansluitend op Voordijkshoorn en het gedeelte aan de westzijde aansluitend op het bedrijventerrein Harnaschpolder.

Het verlengde van de Kristalweg is het structuurelement dat het bestemmingsplan koppelt aan Delft en met name aan de bestaande woonbuurten Hoornse Hof en Kuyperwijk.

In beide deelgebieden is een stedenbouwkundig structuurbepalend element toegevoegd. In Lookwatering west is dat de HOV-baan, in Voordijkshoorn het park, dat met water en groen de centrale drager van de buurt vormt. Het dubbellint Dijkhoornseweg/ Lookwatering vormt de in het landschap reeds aanwezige overgang tussen de deelgebieden. Het dubbellint is behalve haar afwijkende bebouwing ook herkenbaar door de aanwezigheid van een afwisselende beplanting. Doel hiervan is 'Eenheid door verscheidenheid'.

Gewenste ontwikkeling

Inzet van de Visie Openbare Ruimte is om onder andere de water- en groenstrook in de wijk zichtbaar en beleefbaar te maken. Beleefbaar door langzaamverkeerroutes te koppelen aan de groen –en waterstructuur. En zichtbaar door de oost-west gerichte waterstructuur ruimtelijk zichtbaar te maken door deze te begeleiden met laanbomen. Dit wordt in de Harnaschpolder bij aanleg van de wijk stap voor stap gerealiseerd.

Door het aanbrengen van nieuwe watergangen, voorzien van natuurvriendelijke oevers en veelal begeleidende beplanting, worden de ecologische waarden van het gebied sterk verbeterd. De evenwichtige verhouding, tussen groen en bebouwing, zoals gesteld in de Nota Groen 2012 – 2020 wordt daarmee veilig gesteld.

Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan het gemeentelijk beleid met betrekking tot de inrichting van de openbare ruimte.

4.1.2 Cultuurhistorische waarden

De oude kern van Den Hoorn is ontstaan bij de plek waar het Look en de Kastanjewetering samenkomen. Aan de fraaie kromming waarmee dit geschiedt ontleende de plaats zijn naam. De bewoning in die bocht langs de Dijkshoornseweg, een twaalfde-eeuwse waterkering, kreeg de naam "Dijkshoorn", "Op te Hoorn" en later kortweg Den Hoorn.

De Voordijkshoornse polder maakte oorspronkelijk deel uit van het omvangrijke ambacht Hof van Delft, dat in de elfde eeuw is gevormd. In 1783 werd het gedeeltelijk aan Delft verkocht. In de Franse tijd werd Hof van Delft een zelfstandige gemeente, die in 1833 werd uitgebreid tot een omvangrijke, overwegend landelijke gemeente. In 1921 werd de gemeente opgeheven en verdeeld tussen Delft en Schipluiden. Den Hoorn werd onderdeel van de gemeente Schipluiden.

Waterbeheersing en landschap

Het landschap ontstond 300 jaar voor Christus, toen de kreekstelsels van de Gantel en Lier ontstonden. Het landschap wordt samengesteld uit levend veen, zogenoemd oligotrofe veenkussens tussen kreekruggen, kleiboorden op oeverwallen en overstromingsvlakten en tenslotte uit standwallen van duinzand. De waterscheidingen tussen de latere hoogheemraadschappen waren aanvankelijk natuurlijk, bestaande uit hoog opgegroeid veen. Ook de afwatering verliep oorspronkelijk natuurlijk. Zo liep het watertje "De Meer" bij 't Woudt door tot in de Harnaschpolder. Ook het Look heeft een natuurlijke oorsprong, waarvan de bovenloop ten noorden van de Woudselaan nog in het verkavelingpatroon herkenbaar is.

In de tweede kwart van de twaalfde eeuw vonden er grote overstromingen plaats ten noorden van de Maasmond. In de Hernesse, de voorloper van de Harnaschpolder, worden dijken en kaden aangelegd. Na de indamming ontstond een poldergebied, dat werd ingedeeld in een oostelijk Groeneveld of Laag-Harnasch en in een westelijk Woud-Harnasch. De dijk onder de Dijkshoornseweg is de oudste en hoorde wellicht bij de oudere kern van de Hof van Holland. Terwijl er in de omgeving een opstrekkende verkaveling ligt, bevindt zich in de Hernesse een onregelmatige en blokverkaveling, die samenhangt met de oorspronkelijke bodemgesteldheid en grondgebruik in het midden van de twaalfde eeuw. De veranderingen langs het Look hangen samen met de glastuinbouw die aldaar in de twintigste eeuw is opgerukt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0007.png"Afbeelding 7: Kaart van Kruikius (1712)

Bewoning  

In de periode na 650 vond in het gebied bewoning plaats langs de oevers van de Gantel, Lier en Spartel. Vanaf 1150 vond bewoning plaats op huispodia of terpjes. Boerderijen werden op kreekruggen geplaatst vanwege de inversie van het landschap. Na de veertiende eeuw trad er concentratie van bewoning op langs de doorgaande wegen: Noordhoornseweg, Dijkshoornseweg en Woudseweg.

De polders bestaan uit wei- en hooiland en uit akkerland. Door inklinking van de ondergrond maakte de landbouw meer en meer plaats voor weidebedrijven. In de zeventiende eeuw vond in het oostelijke deel tuinbouw plaats.

In 1892 werd de Hoornse veiling opgericht. De veiling werd gehouden in een café aan de Hoornse wal. Vanaf 1910 verschenen in Den Hoorn grote glazen warenhuizen, bedekt met afneembare daken. In 1911 werd het veilen van tuinbouwproducten verplicht gesteld. De Hoornse oogst werd ter veiling gebracht naar de Delftse Groentenveiling aan de Westvest, die in 1901 was gesticht door de gelijknamige coöperatieve warmoezeniersvereniging. Deze vestiging opende in 1921 op eigen terrein een veilingcomplex in Den Hoorn. In 1973 fuseerde de Hoornse veiling met die van Westelee. De veilinggebouwen van Den Hoorn zijn afgebroken en op dit terrein “De oude veiling” zijn in de jaren negentig woningen gebouwd.

Op een kaart van 1569 is te zien dat de meeste boerderijen aan de westzijde van de Dijkshoornseweg, in buitendijks gebied lagen. In de Harnaschpolder lagen ten noorden van de Woudselaan 6 woonsteden.

Vanaf de 17de eeuw maakten de boerderijen langs de Voordijkshoornseweg plaats voor tuinderijen met tuinderswoningen. Afgezien van een tweetal kleine sociale woningbouwcomplexen aan de Willibrordusstraat en de Van Marrewijkstraat uit 1927, kwam de verstelijking pas na de Tweede Wereldoorlog op gang. Aan de Hof van Delftstraat en de Looksingel werden het eerste naoorlogse woningwetwoningen in Schipluiden gebouwd. In de jaren negentig verscheen aan de Delftse zijde van de toenmalige gemeentegrens de Hoornse Hof. Tuinbouw moest hier wijken voor woningbouw.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0008.png"

Afbeelding 8: Dijkshoornseweg als dijkweg met tuinderswoningen.

De Dijkshoornseweg kent overwegend gesloten bebouwing dat overgaat in losstaande huizen. Opvallen in deze bebouwing, die een mix laat zien van twintigste eeuwse stijlen, is de brede onbebouwde opening tussen nummers 159 en 165, waardoor een vrij uitzicht geboden wordt op de Lookwatering, het water en de huizen aan de gelijknamige weg erlangs.

Vijf woningen, zogenaamde tuinderswoningen, langs de Dijkshoornseweg zijn aangewezen als gemeentelijk monument. Het betreft de nummers 169, 171, 173, 175 en 146. De waarde wordt toegekend aan de individuele panden, maar ook aan de groepering. Ze houden de herinnering vast aan de tuinbouw, die driehonderd jaar het leven van Den Hoorn bepaalde. Het oudste pand draagt het jaartal 1730. De twee naastliggende identieke brede bakstenen panden, een fraai huis uit de jaren twintig van de vorige eeuw aan de andere zijde en een losstaand huis aan de overkant van de weg completeren het vijftal, dat opvalt door zijn diverse dakvormen en versieringen.

Vermeldenswaard zijn nog “De Elf Huizen” die wat verderop aan de westzijde van de Dijkshoornseweg liggen. Zij werden aan het begin van de twintigste eeuw door de heer Lekkerkerk op het verlengde van zijn tuin gebouwd. Het is een symmetrisch complex met een poortje in het midden dat toegang geeft tot de kant aan het Look, waar ook de voordeuren liggen.

De Laan van Groenewegen is genoemd naar de eigenaar van 20 hectare land, Hein van Groenewegen, die in het begin van de vorige eeuw op de plaats van de oorspronkelijke boerderij de Zuidwoning huize Groenoord bouwde. In 1925 liet hij een vaarsloot graven, die zijn land in tweeën deelde. Hieraan stichten zijn familie zes tuinbouwbedrijven. In de jaren vijftig is de sloot gedempt om plaats te maken voor een weg voor gemotoriseerd verkeer.

Rijksbeleid

In 2009 is het rijksmonumentenbeleid gemorderniseerd, de Modernisering Monumentenzorg, kortweg MoMo. De relevante onderdeel voor het onderhavige bestemmingsplan is:

  • Het cultuurhistorie borgen van monumentale waarde in ruimtelijke plannen. Voor dit bestemmingsplan geldt dat historisch relevante structuren, objecten en sporen betrokken dienen te worden in de planvorming. Hierbij dient rekening gehouden te worden met cultuurhistorische waarden tijdens het ruimtelijke planproces. Op grond van artikel 3.1.6 Bro is in dit bestemmingsplan een analyse gemaakt en conclusie is verwerkt.

Gemeentelijk beleid

Het algemene kader wordt gevormd door de begin 2007 vastgestelde nota 'Gezicht op gebouwd erfgoed Delft – monumentennota 2007-2017'.

De voor dit bestemmingsplan relevante onderdelen zijn:

  • gebiedsgerichte monumentenzorg: bij planvorming rekening houden met cultuurhistorische waarden;
  • onderzoek naar waardevolle bouwkunst tot 1940 buiten de binnenstad (Gemeentelijk Inventarisatieproject ofwel GIP);
  • het opnemen in het bestemmingsplan van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing;

Gebiedsgerichte monumentenzorg

De opgaves uit de MOMO is in dit bestemmingsplan vertaald in een paragraaf Cultuurhistorie en de standaard bestemmingsplanmethodiek. Op deze wijze geeft de gemeente uitvoering aan de MOMO. In concreto betekent dit:

  • het beschrijven van de historische gebiedsontwikkeling;
  • het naast de beschermde monumenten tevens benoemen van de overige cultuurhistorische waardevolle gebouwen c.q. objecten;
  • het idem benoemen van de cultuurhistorische waardevolle gebieden en –structuren, waaronder groengebieden en water;
  • de methodiek van het consoliderend bestemmen geeft een basale bescherming van gebieden en structuren;
  • voor reeds bekende c.q. voorziene ontwikkelingen toelichting van specifieke afwegingen en gemaakte keuzes;
  • cultuurhistorisch waardevolle gebouwen (en indien van toepassing gebieden/ structuren) beschermen met een dubbelbestemming 'Waarde – Cultuurhistorie' en bijbehorende specifieke planregels.

Onderzoeken

Het plangebied is in 2003-2004 onderzocht in het kader van de gebiedsontwikkeling en het opstellen van het vigerende BP: het rapport 'Cultuurhistorische verkenning Voordijkshoorn/ Lookwatering-West', Cees Boekraad 2004.

Aanwijzing monumenten

De gemeente Schipluiden heeft, in de periode voorafgaande aan de grondruil met Delft, een aantal panden geselecteerd en aangewezen als gemeentelijk monument. Bij de grenscorrectie per 1 januari 2004 kwamen vijf in 2001 aangewezen monumenten in het plangebied te liggen. Deze zijn door de gemeente Delft ''overgenomen'' en op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst.

Gemeentelijke monumenten:

Dijkhoornseweg 146   Woning, 1918  
Dijkhoornseweg 169   Woning, 1930  
Dijkhoornseweg 171   Vroegere tuinderswoning, 1730  
Dijkhoornseweg 173   Linker huis dubbele woning, rond 1900  
Dijkhoornseweg 175   Rechter huis dubbele woning, rond 1900  

Cultuurhistorisch waardevolle structuren en bebouwing

Bijzondere deelgebieden/ structuren

Uit de cultuurhistorische verkenning blijkt dat vooral de Dijkhoornseweg en Lookwatering, als karakteristiek hoofdstructuren van de oude middeleeuwse ontginning/polderverkaveling, een bijzondere, historisch waardevolle structuur zijn.

De waarde van het 'lint' Voordijkshoorn/ Lookwatering is die van een oude, uit dijk/weg en waterloop met kade bestaande ontginningshoofdstructuur, met als opmerkelijke bebouwingskarakteristiek een parallelle lintbebouwing, bestaande uit twee hoofdtypen woningen: vrijstaande (vroegere tuinders)woningen op eigen perceel, en rijen arbeiderswoningen.

De uit diverse deelstructuren en percelen opgebouwde totale structuur is met de bestemmingen 'water', 'verkeer' (de weg) 'groen' (voortuinen), 'wonen - lint' en 'waterkering' (hoogteprofiel dijk) voldoende beschermd.

Er zijn in/aan het lint geen grotere, de structuur veranderende ontwikkelingen voorzien die hier nader afgewogen moeten worden tegen de cultuurhistorische waarde.

Het opnemen van een dubbelbestemming 'Waarde – cultuurhistorie' is voor dit bijzondere gebied daarom niet nodig. De algemene karakteristiek van de hoofdbebouwing op de percelen blijft behouden door de bebouwingsvlakken in 'wonen – lint' en het in de bijbehorende regels voorschrijven van een kapcontour binnen bepaalde goot- en nokhoogten.

Cultuurhistorisch waardevolle gebouwen

In het kader van het GIP is het gebied nog wel bekeken op de aanwezigheid van cultuurhistorisch waardevolle gebouwen in aanvulling op de vijf monumenten. Daaruit bleek dat de waarde van het gebied vooral in structuur, verkavelings- en woningbouwtype is gelegen, en niet zozeer in een hoge (architectonische) waarde van individuele panden. Er hoeven daarom in dit plan geen panden de dubbelbestemming 'Waarde – cultuurhistorie' te krijgen.

4.1.3 Infrastructuur

Autoverkeer

In het LVVP is de oost-west-as Kristalweg - Hoefslagendreef aangemerkt als de hoofdontsluiting van de wijk Harnaschpolder. Deze wijkontslutingswegen hebben een gecombineerde verkeers- en verblijfsfunctie waarop verkeer van en naar de wijk zoveel mogelijk wordt gebundeld. Een van de kenmerken is dat het langzame en snelle verkeer van elkaar wordt gescheiden door realisatie van vrijliggende fietspaden. De Kristalweg (gelegen in de wijk Harnaschpolder) is reeds als zodanig ingericht. Momenteel vinden rondom de Hoefslagendreef diverse bouwontwikkelingen plaats. De Hoefslagendreef wordt nu nog gebruikt als een bouwweg. Na afronding hiervan (2015) zal ook de Hoefslagendreef een inrichting krijgen zoals vastgesteld in het LVVP. De Hoefslagendreef wordt aan de westzijde werden ontsloten via de Gantel en de Harnaschdreef en de Kristalweg aan de oostzijde via de Van Foreestweg.

De overige wegen in de Harnaschpolder zijn aangemerkt erftoegangsweg en zijn/ worden ook als zodanig ingericht; gemengd profiel en 30km/u inrichting. Uitzondering hierop is de Hoflandendreef. Omdat dit een belangrijk HOV-verbinding is, geldt hier een 50km/u regime waarbij fietsverkeer met vrijliggende fietspaden is gescheiden van het gemotoriseerde verkeer.

Knip

De knip is een onderdeel van de auto-ontsluitingsstructuur in de Harnaschpolder Delft.De knip is bedoeld om sluipverkeer in de vorm van autoverkeer tussen de A4 en de Provincialeweg en Den Hoorn tegen te gaan. Naar aanleiding van de vele discussies in het verleden is de knip vastgelegd in beide uitwerkingsplannen van de Harnaschpolder. In de geldende uitwerkingsplannen (Voordijksehoorn en Lookwatering) zijn voor het gebied in het midden van de as Kristalweg - Hoefslagendreef de mogelijkheid voor een knip opgenomen. Deze knip, welke net voor en na Dijkhoornseweg was voorzien, zou tot doel hebben om het doorgaand autoverkeer door de Kristalweg te weren. Van deze knip kan volgens het huidige bestemmingsplan alleen langzaamverkeer, openbaar vervoer en hulpdiensten gebruik maken. In de toelichting van beide uitwerkingsplannen staat dat op het moment de Zuidweg in Rijswijk is aangelegd tot de Provincialeweg, de gemeente Delft kan heroverwegen de knip te openen. Omdat de wijk nog in aanbouw is en bouwverkeer hierlangs dient te rijden, is deze knip nog niet gerealiseerd.

Met de realisatie van de knip zou een situatie ontstaan dat Delftse inwoners (Harnaschpolder deelgebied 1) met de auto niet via Delfts grondgebied naar Delft kunnen rijden. Omdat dit een onwenselijke situatie is, en er ondertussen ook een bestuurlijk besluit is genomen voor de vorm van de Zuidweg in Rijswijk en gezamenlijk is uitgesproken dat Delft zelf kan bepalen de knip wel of niet aan te leggen, heeft er een onderzoek plaatsgevonden hoe de knip definitief moet worden vormgegeven. Dit onderzoek is als bijlage bij het bestemmingsplan bijgesloten. De volgende uitgangspunten zijn in dit onderzoek gehanteerd:

  • Het weren van doorgaand autoverkeer op de as Hoefslagendreef, Kristalweg en Van Foreestweg
  • Het behouden van de bereikbaarheid van deelgebied 1 van en naar Delft met de auto.
  • Het behouden van de bereikbaarheid van hulpdiensten.
  • De Kristalweg blijft een wijkontsluitingsweg, echter een met een rustige uitstraling.

In het onderzoeksrapport zijn verschillende scenario's voor de knip uitgewerkt; geen knip, volledige knip en selectieve knip (toegankelijk voor bepaalde groepen). Geconcludeerd is dat een selectieve knip voldoet aan de uitgangspunten en het meest tegemoet komt aan de diverse belangen. Deze variant voorziet op de Kristalweg (ten oosten van de Dijkhoornseweg) in een selectieve knip, waarbij het uitgangspunt is dat bewoners van de Harnaschpolder en hulpdiensten doorgang over de knip behouden. Samengevat zijn de redenen waarom voor deze variant gekozen is:

  • Variant komt het meest tegemoet aan de geïnventariseerde belangen;
  • Variant resulteert in lagere verkeerintensiteiten op de Kristalweg en Van Fooreestweg;
  • Variant voorziet in de wens van de gemeente Midden Delfland om Den Hoorn een rechtstreekse verbinding met de A4 te laten behouden.

Ambtelijk is besloten om ten westen van de Dijkhoornseweg geen volledige knip te realiseren. Het centrum van Den Hoorn en de woonwijk ten noorden van deze kern krijgt via de Dijkhoornseweg en de Hoefslagendreef een nieuwe ontsluiting naar de A4. De intensiteit op de Dijkhoornseweg zal als gevolg van deze ontwikkeling toenemen. Gelet op de huidige inrichting en capaciteit van de weg levert dit geen problemen op. Net ten oosten van de Dijkhoornseweg zal op de Kristalweg een selectieve knip worden gerealiseerd. Naast de hulpdiensten, openbaar vervoer en langzaam verkeer zullen ook de gebruikers van de adressen van zowel de Harnaschpolder deelgebied 1 als deelgebied 2 en het lint toegang krijgen tot deze knip. De realisatie van de (selectieve) knip draagt bij aan het ontmoedigen van het doorgaand verkeer. Deze wijziging heeft gevolgen voor de intensiteit van diverse wegen en de daaraan gekoppelde geluidsbelasting. Op de Dijkshoornseweg geldt al een regime van 30 km/uur. Het ontwerpuitgangspunt was het kruispuntvlak Dijkshoornseweg / Kristalweg, inclusief de knip, in de 30 km-zone te brengen. Het uitbreiden van de 30km-zone leidt tot een logische overgang naar het 30km/uur regime op de Dijkshoornseweg en maakt een gelijkwaardige kruising mogelijk. Vanwege de bijzondere status van de knip en om meer attentiewaarde op de knip te vestigen, is besloten om ook hier het 30km-regime te laten gelden.De zone is aan de oostkant iets uitgebreid, zodat de schoolzone hierbinnen valt. De 30km-zone wordt net voor de zebra ter hoogte van de school ingesteld, zodat automobilisten in deze schoolzone tijdig vaart minderen;De zone is aan de westkant uitgebreid om de zichtbaarheid op de overgang naar de 30km-zone te vergroten (net voor het viaduct) en automobilisten tijdig te informeren over het gelijkwaardig kruispuntvlak. Bijkomend voordeel is dat eerder de snelheid van het autoverkeer eruit gaat, in relatie tot het fietspad langs de Lookwetering.

Om de knip uit te kunnen voeren is aanpassing van het bestemmingsplan nodig. De uitwerkingsplannen zijn namelijk zo opgesteld dat ter plaatse van de knip autoverkeer niet mogelijk is. Het voorliggende bestemmingsplan is op dit punt verruimd. De gevolgen van deze verruiming zijn onderzocht. Dit onderzoek is als bijlage toegevoegd bij het bestemmingsplan.

Met de realisatie van de selectieve knip op de Kristalweg, is het noodzakelijk om op de Laan van Groenewegen, direct ten westen van de kruising met de Tuindersvaart, een fysieke knip te realiseren. Op deze knip zal langzaam verkeer toegestaan zijn. Het autoverkeer op de Laan van Groenewegen zal een iets andere ontsluiting krijgen.

Ook heeft deze selectieve knip gevolgen voor de inrichting van de kruising Kristalweg- Dijkhoornseweg. Deze kruising dient een veilige en logische inrichting te krijgen, rekening houdend met de gewijzigde doorgaande auto en fietsroute en selectieve knip.

De knip wordt gerealiseerd door het instellen van een inrijverbod. Van dit verbod kan ontheffing worden verleend. De wijze waarop ontheffing wordt verleend is vastgelegd in beleidsregels. Daarin is geregeld wie, wanneer en onder welke voorwaarde in aanmerking komt voor een ontheffing om de knip te mogen passeren. In de beleidsregels is vastgelegd dat de volgende doelgroepen voor een ontheffing in aanmerking komen:

1. Bewoners (en bedrijven) van deelgebied 1 en 2 van de Harnaschpolder;

2. Hulpdiensten (OOV);

3. Overige hulpverlenende instanties (onder voorwaarden).

Per adres worden aan bewoners en bedrijven maximaal 2 ontheffingen verstrekt. Bezoekers en andere doelgroepen hebben over het algemeen een incidenteel karakter en komen niet in aanmerking voor ontheffing.

De beleidsregels en de toelichting daarbij zijn als bijlage bij deze plantoelichting gevoegd. Het bestemmingsplan sluit bij deze regeling aan. In het bestemmingsplan is vastgelegd dat de knip alleen gebruikt mag worden door ontheffinghouders, openbaar vervoer en hulpdiensten.

Openbaar vervoer

Beleid is om het OV te stimuleren door het OV te prioriteren en daar waar mogelijk een vrije OV-baan te realiseren. De as Hoefslagendreef en Kristalweg is geschikt om een directe ov-verbinding met het centrum te kunnen organiseren. Momenteel is deze ov-as echter niet in gebruik en vooralsnog zijn hiervoor ook geen plannen.

In het geldende bestemmingsplan is rekening gehouden met een toekomstige tramlijn 37 welke gepland staat van Kijkduin, via Hoflandendreef en Reinier de Graafweg in Delft richting Zoetermeer. Daarom is in het onderhavige bestemmingsplan op de Hoflandendreef een ruimtereservering voor een toekomstige railverbinding opgenomen.

Fiets

Om het fietsgebruik te stimuleren wordt momenteel een fijnmazig fietsnetwerk door Harnaschpolder gerealiseerd, welke bestaat uit een aaneenschakeling van veilige en directe fietsroutes.

De Kristalweg en Hoefslagendreef is de belangrijkste oost-west fietsroute en is onderdeel geworden van het regionale fietsnetwerk. Op de Kristalweg ligt inmiddels een veilig vrijliggend fietspad. Aan de zuidzijde is een tweerichtingenfietspad gerealiseerd. Dit tweerichtingenfietspad fungeert als interwijkverbinding tussen de wijk Voordijkshoorn en de scholen op Het Kristal en voorkomt onnodige oversteekbewegingen van vele scholieren op de Kristalweg zelf. Met de geplande herinrichting van de Hoefslagendreef zullen ook hier veilige vrijliggende fietspaden worden gerealiseerd. Omdat op de Hoflandendreef een HOV-verbinding ligt, komt hier ook een vrijliggend fietspad te liggen (één zijde is reeds gerealiseerd).

Met de nog te realiseren noord-zuid verbinding tussen Sionsweg en het fietspad in het verlengde van de Hof van Azuur zal het fijnmazig netwerk worden gecompletiseerd.

Parkeren

Voor parkeren geldt als uitgangspunt dat er voldoende parkeergelegenheid moet zijn om de parkeervraag te kunnen opvangen. Om dit te bewerkstellingen dienen de nieuwbouwprojecten te voldoen aan het geldende parkeernormen welke zijn te vinden in vastgesteld gemeentelijk beleid (momenteel Nota parkeernormen 2013). Bouwplannen moeten voldoen aan de Nota parkeernormen. De uiteindelijke toetsing aan deze nota vindt plaats bij de beoordeling van de omgevingsvergunning.

4.1.4 Kabels en leidingen

Op Kaart 13 van de Visie Ruimte & Mobiliteit (VRM) van de Provincie Zuid-Holland is een overzicht van de planologisch relevante kabels en leidingen opgenomen. Deze kabels en leidingen dienen in de toekomst gewaarborgd te worden. In het plangebied zijn geen planologisch relevante kabels en leidingen aanwezig en er worden ook geen ontwikkelingen hieromtrent verwacht.

4.1.5 Groenstructuur

In het plangebied blijven de watergangen behouden waarbij het bestemmingsplan het mogelijk maakt om natuurvriendelijke oevers aan te leggen. Door een goede inrichting van van de openbare ruimte en stimulering van particulieren om tuinen groen in te richten, wordt de biodiversiteit in de stad Delft verder versterkt. De tuinen vormen daarbij een belangrijk schakel voor insecten als vlinders en bijen, en voor vogels en kleine zoogdieren. Een deel van het plangebied is gelegen in de ecologische verbindingszone 't Scharnier. Deze verbindingszone maakt onderdeel uit van de stedelijke ecologische structuur zoals opgenomen in de Nota Groen 2012 - 2020. Naast deze verbindingszone maakt ook een aantal andere lijnvormige elementen, als aangeduid op onderstaande kaart, deel uit van het ecologische netwerk. Deze bestaan uit bomenrijen, bermen en watergangen. De droge en natte verbindingszones hebben een belangrijke ecologische functie voor de verspreiding van dieren in de stad. Met name voor vogels, vissen, vlinders, kleine grondgebonden zoogdieren en vleermuizen.

In het geldende bestemmingsplan is vastgelegd dat, mits dit goed ingepast wordt, een aantal huizen gerealiseerd mag worden in verbindingszone 't Scharnier. Er zijn restricties aan bouwpercentages opgenomen (maximaal 20 %) en door maximalisatie van het te verharden oppervlak (maximaal 20%) wordt de ecologische functie gehandhaafd. Voor dit plangebied speelt hierbij ook de economische en sociale functie van groen in de vorm van waarde van huizen en belevingswaarde.

Met het beperkte bouwpercentage blijft de beleving van het groen behouden en de economische functie gehandhaafd. Het groen in 't Scharnier heeft vooral een ecologische en economische functie en in minder mate een functie vanuit ruimtelijk, sociaal en fysisch perspectief. Compensatie als gevolg van bebouwing in de verbindingszone is niet aan de orde vanwege de eerder vastgelegde ecologische inpassing. Compensatie voor de andere lijnvormige elementen van de ecologische structuur is ook niet aan de orde. Het beplanting wat in de huidige situatie op de onbebouwde kavels aanwezig is, betreft tijdelijk groen (pioniersoorten) die zich heeft ontwikkeld op de braakliggende terreinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0009.png"

4.2 Functionele structuur

Het plangebied is een uitleglocatie, die ruimte biedt voor ongeveer 1300 woningen. Het gebied is volop in ontwikkeling. Zo is een van de woningen al gerealiseerd, zijn er nog woningen in aanbouw en liggen nog een paar velden braak. In het plangebied is een school gerealiseerd. Ook zijn er maatschappelijke voorzieningen gerealiseerd.

4.2.1 Maatschappelijk

Harnaschpolder telt een hoge concentratie betaalbare eengezinswoningen. De verwachting is dat de nieuwe wijk Harnaschpolder relatief veel jonge gezinnen zal aantrekken. In Harnaschpolder is momenteel één maatschappelijke voorziening, namelijk de Brede School het Kristal (2 scholen voor primair onderwijs, een kinderopvang voorziening voor 0-4 jarige en een BSO en een Gymzaal) aanwezig.

Zowel in het naastgelegen, bestaande, Hoornsehof als in Harnaschpolder is er geen tastbare voorziening van sociaal-culturele activiteit middels een sportvereniging, verenigingsgebouw of een andere vrijetijdsvoorziening. Het gevolg is dat er weinig faciliteiten voor activiteiten zijn die de gemeenschapszin en sociale cohesie bevorderen.

Het accommodatiebeleid, welke in november 2011 is vastgesteld, maakt dat het aantal maatschappelijke accommodaties vermindert en meer wijkfuncties worden geclusterd in multifunctionele accommodaties. Hiervoor zullen o.a. schoolgebouwen geschikt voor worden gemaakt. Hierbij dient rekening gehouden te worden met voldoende maatschappelijke functies als schoolgebouwen en voldoende gelegenheid om te spelen, veilig en in een omgeving die uitdaagt tot beweging en spelen.

In juni 2012 is het Integraal Huisvestings Plan Voortgezet Onderwijs vastgesteld waarin de toekomstplannen voor de huisvesting van het voortgezet onderwijs zijn opgenomen. In de zomer van 2014 zal het Integraal Huisvestings Plan Primair Onderwijs verschijnen waarin de toekomstplannen voor de huisvesting van het primair onderwijs wordt vastgelegd. Vanwege veelvuldig voorkomende aanpassingen/uitbreidingen aan schoolgebouwen en mogelijk maatschappelijk medegebruik is een (globale) bestemming maatschappelijk gewenst.

De gereserveerde ruimte voor een maatschappelijke voorziening is in het bestemmingsplan conserverend bestemd. Daar waar mogelijk dient voor bestaande maatschappelijke functies zoals schoolgebouwen voldoende ruimte en mogelijkheden te worden opgenomen. In dergelijke functies vinden veelvuldig voorkomende aanpassingen en/of uitbreidingen plaats en is maatschappelijk medegebruik mogelijk. In het onderhavige bestemmingsplan is een bestemming 'Maatschappelijk' opgenomen die de ruimte geeft aan een brede invulling van bijvoorbeeld scholen. Hierdoor is maatschappelijk medegebruik in dergelijke functies mogelijk.

Op dit moment is er nog geen noodzaak om een nieuwe bebouwde voorziening te realiseren. Op termijn van 5 tot 10 jaar, is de verwachting dat vanuit de wijk behoefte ontstaat naar dergelijke functies. Op dit moment zijn er geen concrete plannen, bij eventuele plannen zal een integrale afweziging gemaakt worden of en waar een dergelijke functies gewenst is.

4.2.2 Wonen

Op de nieuwbouwlocatie Harnaschpolder zijn reeds 520 woningen gebouwd, zijn zo'n 300 woningen in aanbouw of worden gebouwd en dienen er uiteindelijk in ongeveer 1300 woningen te zijn gerealiseerd. Dit betreffen woningen in het midden en het duurdere segment en sociale huurwoningen en die op grond van de geldende bestemmingsplannen voor het gebied al voorzien waren.

Een sociaal evenwichtige opbouw van de stad en de wijken voor alle bevolkingsgroepen is van belang. Dat betekent onder meer doorstromingsmogelijkheden, levensloopbestendige woningen en woningen met zorg- en service- arrangementen en woningen voor starters op de koopwoningmarkt. Met de woningbouw op de nieuwbouwlocatie Harnaschpolder wordt hieraan een belangrijke bijdrage geleverd.

Een soepele doorstroming is van groot belang om de woningmarkt goed te laten functioneren. Huishoudens die doorstromen naar een nieuwbouwwoning, hebben de kans hun woonsituatie aan te passen aan hun woonwensen. Door doorstroming komen (goedkopere) huur- en koopwoningen vrij die geschikt zijn voor bijvoorbeeld starters. Daarnaast komen er ook verhuisketens op gang als ouderen kunnen verhuizen naar levensloopbestendige woningen en woningen met zorg- en service- arrangementen. Op deze manier komen ook bestaande eengezinswoningen vrij voor bijvoorbeeld gezinnen. Een goede doorstroming is van belang voor het goed functioneren van een woningmarkt. De Harnaschpolder biedt ook de mogelijkheid in te spelen op de vraag naar het 'nieuwe ontwikkelen' (particulier opdrachtgeverschap). Steeds vaker willen toekomstige eigenaren meer betrokken worden bij of zelfs opdrachtgever zijn van de ontwikkeling van hun woning en hiervoor biedt de Harnaschpolder de nodige producten.

De stedelijke woningbouw is vooral een binnenstedelijke opgave, maar daarnaast wordt door de nieuwbouwlocatie Harnaschpolder de mogelijkheid geboden om de totale stedelijke woningbouwopgave te realiseren. Voor wat betreft het woonmilieu zal een suburbaan milieu met een landschappelijke component ontstaan dit is een toevoeging aan de overige woonmilieus in de stad.

Tot slot dient bij de verdere planontwikkeling ook rekening te worden gehouden met de doelstellingen die zijn vastgelegd in het gemeentelijk Duurzaamheidsplan en het Klimaatplan. Voor de bouwplannen wordt er gestreefd naar woningen die hoger scoren dan GPR 7,5.

4.2.3 Bedrijven en kantoren

In het bestemmingsplangebied zijn nagenoeg geen bedrijfsmatige activiteiten gesitueerd. Op een enkel kleinschalig kantoor na en enkele gebouwen met een maatschappelijke bestemming betreft het overgrote deel van gebouwen de functie wonen.Voor wat betreft de voorzieningen in de vorm van detailhandel zijn de bewoners van het plangebied aangewezen op het nabijgelegen winkelcentrum Van Foreestweg.

Vanuit het perspectief van economische ontwikkeling zijn er voor het plangebied geen andere taken weggelegd dan het voorzien in een aantrekkelijk woonmilieu. Het nabijgelegen bedrijventerrein Harnaschpolder biedt juist op het vlak van economische ontwikkeling alle mogelijkheden die in dit woongebied ontbreken. Op relatief korte afstand van het plangebied bevinden zich detailhandelsvoorzieningen, zoals Van Forreestweg en het winkelcentrum van Den Hoorn centrum. Het is van belang dat detailhandel in de Harnaschpolder niet ten koste gaat van het functioneren van winkelcentrum Van Foreest. Dit betekent niet dat er geheel geen detailhandel wordt toegestaan. In het totale plangebied is 2000 m² bvo ruimte opgenomen voor detailhandel en dienstverlening. De ruimten zullen zich alle bevinden in deelgebied 1 rondom het kruispunt van de verkeersdoeleinden en langs de HOV-baan. De units mogen in principe niet groter zijn dan 150 m². Het zal immers gaan om kleinschalige voorzieningen op buurtniveau.

Door geen ruimte te bieden aan de vestiging van nieuwe winkels voldoet het bestemmingsplan aan de in 2012 vastgestelde nota detailhandel. Ook met het voortzetten van de functie kantoor aan de noord west zijde van het plangebied wordt, gelet op de kleinschaligheid ervan, voldaan aan de provinciale regelgeving hierover.

4.3 Ontwikkeling

4.3.1 Beschrijving

Knip

Het bestemmingsplan maakt een 'selectieve' knip mogelijk. Deze selectieve knip is een uitbreiding ten opzichte van hetgeen nu mogelijk is. In Harnaschpolder is er in de beide uitwerkingsplannen een knip in de doorgaande weg opgenomen waarbij een strook van 2 meter breedte bestemd is voor alleen de nood- en hulpdiensten, openbaar vervoer en langzaam verkeer. Het betreft een volledige knip, waardoor bewoners van Deelgebied 1 niet via de Kristalweg naar Delft kunnen en bewoners van deelgebied 2 en de rest van Delft niet via Hoefslagendreef naar de A4 of naar Den Hoorn via de Dijkshoornseweg kunnen.

Naar aanleiding van deze ontwikkelingen en door de jaren heen gewijzigde inzichten is de oorspronkelijk bedachte knip heroverwogen. In deze heroverweging wordt het onacceptabel gevonden dat de bewoners van Deelgebied 1 geen directe verbinding naar Delft hebben. Voor de knip is de bestemming 'Verkeer - Bestemmingsverkeer' opgenomen.

Verhogen bouwhoogte

In het bestemmingsplan worden op enkele plaatsen de bouwmogelijkheden verruimd. In het Lint is in het vigerende bestemmingsplan een bouwhoogte opgenomen van 7 meter met een ontheffing voor 10 meter. Omdat bij nieuwbouw in het lint erg veel gebruik gemaakt werd van de ontheffing wordt in het voorliggende plan een bouwhoogte van 10 meter bij recht toegestaan. Deze bouwhoogte sluit aan bij de bestaande bebouwing. De maximale bouwhoogte voor de woningen in de ecologische verbindingszone aan de Kastanjewetering en Dijkshoornseweg (ecokavels) is 7 meter. Uitsluitend met een afwijkingsbevoegdheid is een bouwhoogte van 9 meter toegestaan. Dan is wel een verplichte kap voorgeschreven met een minimale hellingshoek van 25 graden en een maximale hellingshoek van 55 graden.

4.3.2 Inpasbaarheid

Knip

Voor onderhavig bestemmingsplan zijn de diverse omgevingsaspecten onderzocht. In dit kader wordt verwezen naar hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten en onderzoek. Vanwege de opname van de 'selectieve' knip in het bestemmingsplan zijn daarnaast specifieke voor de selectieve knip onderzoeken uitgevoerd. Hiermee is inzichtelijk gemaakt wat eventuele gevolgen van de 'selectieve knip' zijn. In hoofdstuk 6 wordt hier uitvoering op ingegaan, in onderstaande paragraaf wordt specifiek ingegaan op de aspecten geluid en luchtkwaliteit.

Geluid

Uit het onderzoek 'Resultaten geluid en lucht Hoefslagendreef met en zonder knip' (kenmerk MD-AF20140916_Memo geluid en lucht Harnaschpolder, d.d. 1 augustus 2014, Royal Haskoning DHV) blijkt dat met de selectieve knip de geluidbelasting afneemt ten opzichte van de volledige knip ter plaatse van de bestaande woningen ten oosten van Harnaschpolder (locaties 4, 5 en 6 uit het onderzoek). Ter plaatse van de woningen in Harnaschpolder (locaties 1,2 en 3 uit het onderzoek) is sprake van een toename van de geluidbelasting. In het kader van het vigerende bestemmingsplan zijn in 2005 hogere waarden verleend (van 58 dB) voor de nieuwe woningen. De berekende geluidbelasting is echter tenminste 2 dB lager dan de eerder vastgestelde hogere waarden. Daar binnen het plangebied de vastgestelde hogere waarden onverminderd van toepassing zijn, is verder onderzoek voor de knip niet noodzakelijk en zijn er voor het aspect geluid geen knelpunten.

Voor de bestaande woningen is nader akoestisch onderzoek gedaan. Ter hoogte van 'de knip' is een 30 km/uur zone ingesteld voor het betreffende wegdeel.In het kader van de Wgh is er geen sprake van een zoneplichtige weg, zoals bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh). Daarmee is voor dit wegdeel de Wgh niet van toepassing en een toets aan de grenswaarden van deze wet is dan ook niet aan de orde. Niettemin is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk gemaakt wat de geluideffecten zijn op de bestaande woningen vanwege een dergelijke verkeersmaatregel. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd

Ten opzichte van de huidige situatie zal in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een afname van de geluidbelastingen op de bestaande woningen en een verbetering van de geluidsituatie op de bestaande woningen. Het realiseren van een selectieve knip en instellen van het instellen van een 30 km/uur-regime leidt voor het aspect geluid derhalve niet tot strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening.

Luchtkwaliteit

Uit de berekeningen in bovengenoemd onderzoek blijkt dat de totale NO2-concentratie op de drie berekende locaties (respectievelijk Hoefslagendreef westzijde, Hoefslagendreef oostzijde en de knip) 0,2 tot 0,3 µg/m3 toeneemt als gevolg van de omzetting van een volledige knip naar een selectieve knip en met maximaal 5,4 µg/ m3 verder toeneemt in de situatie zónder knip. Zowel in de situatie met selectieve knip als in de situatie zonder knip wordt de grenswaarde niet overschreden.

Daarnaast blijkt dat de totale PM10-concentratie op de berekende locaties ca. 0,1 µg/m3 toeneemt als gevolg van de omzetting van een volledige knip naar een selectieve knip en met maximaal 1,3 µg/m3 verder toeneemt in de situatie zónder knip. De totale PM10-concentraties blijven onder de grenswaarde.

Aanpassen bouwhoogte

Lint

In de bestemming Lint is in het vigerende bestemmingsplan een bouwhoogte opgenomen van 7 meter met een ontheffing voor 10 meter. Het Lint wordt gekenmerkt door diversiteit en openheid. Diversiteit zowel in de vormen en grootte van de kavels als van de bebouwing. In het Lint staat een mix van vrijstaande woningen in een à twee lagen met kap, maar ook korte rijtjes geschakelde woningen. Ze verschillen onderling sterk van elkaar, zowel in stijl, bouwhoogte, kapvorm en materialisatie. Deze diversiteit is uitgangspunt bij de verdere invulling van het Lint op plekken waar nog nieuwe bebouwing mogelijk is. Omdat bij nieuwbouw in het Lint veel gebruik gemaakt werd van de ontheffing voor 10 meter wordt in het voorliggende plan een bouwhoogte van 10 meter bij recht toegestaan. Deze bouwhoogte past bij de gewenste diversiteit en flexibiliteit van de invulling in het gebied.

De woningen aan de Kastanjewetering vormen wel een uitzondering op deze regel. Voor deze woningen gelden dezelfde bepalingen als de oostelijke ecokavels. Daarom is een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bouwhoogte' opgenomen voor deze kavels binnen de bestemming Lint en aan de Kastanjewetering.

Ecokavels

De bouwhoogte in de kavels in de ecologische verbindingszone (noordrand Voordijkshoorn: 'de ecokavels') is 7 meter. Uitsluitend met een afwijkingsbepaling de bouwhoogte naar 9 meter worden verhoogd. De voorwaarde is echter wel dat het hoofdgebouw voorzien moet zijn van een kap.

Hiermee wordt enerzijds flexibiliteit geboden aan de 'ecokavels' en worden de ontwikkelmogelijkheden op deze kavels vergroot. Anderzijds wordt voorkomen dat het oppervlakte verharding binnen de ecologische verbindingszone toeneemt ten opzichte van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan. Voor de ecologische waarde van de kavels is uitbreiding van verharding nadelig, daarom blijft het bebouwingspercentage in de ecologische verbindingszone 20%.

Voor de ecokavels zijn nu woningen van 2 bouwlagen mogelijk, maar daarnaast kan alleen via een binnenplanse afwijking, woningen ook met een kap worden uitgevoerd. Dit sluit aan bij de uitgangspunten van het Stedenbouwkundige programma van eisen (Van BGSV uit 2004), dat voor woningen in 'het Scharnier' (= ecologische verbindingszone) uitgaat van 'villa-achtige bebouwing met één a twee bouwlagen met een kap of een inspringende tweede of derde laag'. Ook met het uitgangspunt voor de ecologische zone in het beeldkwaliteitsplan Voordijkshoorn uit 2007 waarbij omschreven wordt dat er 'Tuinvilla's' mogen komen, die onderling sterk van elkaar mogen verschillen en waarbij architectonische experimenten worden toegejuicht. In het beeldkwaliteitsplan is nadrukkelijk opgenomen dat er in de ecologische zone 'Tuinvilla's' mogen komen, die onderling sterk mogen verschillen en waarbij architectonische experimenten worden toegejuicht. Op pagina 36 van het beeldkwaliteitsplan staat: 'Type Tuinvilla wordt gekenmerkt door een open verkaveling met veel privé groen in een zone die deel uitmaakt van een ecologisch netwerk. De woningen zijn vrijstaand, staan niet in één rooilijn en mogen onderling sterk verschillen. De samenhang ontstaat door de groene erfafscheidingen, een stelsel van hagen omzoomt de openbare ruimte. Architectonische experimenten, duurzame of ecologische woningen, vegetatiedaken, verschillen in architectonische stijlen en sferen zijn toegestaan.'

Vanwege de bebouwingsmogelijkheden op de ecokavels is er verschil gemaakt tussen de oostelijke- en westelijke ecokavels. De westelijke ecokavels zijn de kavels achter de woningen aan de Dijkshoornseweg. Hier is een minimale afstand vastgelegd tussen de bestaande woningen en de nieuw te bouwen woningen van 15 meter. Deze afstanden zijn gebruikelijk en aanvaardbaar in deze omgeving.

De oostelijke ecokavels is een strook aan en achter de woningen aan de Kastanjewetering (Laan van Bentsvelzen). Hier is tussen de bestaande woningen en de nieuw te bouwen woningen een minimale afstand vastgelegd van twee maal de bouwhoogte van de nieuw te bouwen woningen. Voor de ecokavels geldt dat de woningen vrijstaand uitgevoerd dienen te worden.

De bouwmogelijkheden sluiten aan bij de bouwmogelijkheden in de omgeving. Hierbij is niet alleen gekeken naar de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan, maar ook naar de bouwmogelijkheden in de omgeving, zoals de gemeente Rijswijk en Midden – Delfland.

Bezonning ecokavels

De bouwhoogte van de ecokavels is 7 meter hoog. Dit is gelijk aan de geldende bouwhoogte voor de ecokavels. Omdat er een beperkte afwijkingsmogelijkheid is opgenomen om onder voorwaarden de bouwhoogte naar 9 meter te verhogen is voor de afwijkingsmogelijkheid toch een bezonningsstudie uitgevoerd. Bij een bouwhoogte van 7 meter blijft de mate van schaduwwerking ten opzichte van het geldende bestemmingsplan gelijk.

De bezonningsstudie gaat hiermee van een 'worst case' scenario uit. Nog niet bekend is waar de nieuw te bouwen woningen exact gebouwd worden, daarom is uitgegaan van een bebouwingspercentage van 100% van het bouwvlak. Het bebouwingspercentage in het bestemmingsplan bedraagt echter 20%. Daarnaast moeten de woningen vrijstaand worden opgericht en is een bouwhoogte van 7 meter toegestaan. Terwijl in de bezonningstudie van 9 meter is uitgegaan en geschakeld zijn uitgevoerd. Dit houdt in dat wanneer de woningen eenmaal zijn gerealiseerd er naar verwachting sprake zal zijn van minder schaduwwerking dan uit de bezonningsstudies naar voren komt.

De studies zijn uitgevoerd op vier maatgevende data: 21 maart, 21 juni, 15 september en 21 december. In de studie is de situatie weergegeven voor de tijdstippen 09.00, 11.00, 13.00, 15.00 en 17.00 uur. Uit de studies blijkt dat de bezonning in beperkte mate verandert.

In de lente en herfst is er om 9.00 uur sprake van beperkte schaduwwerking op de gevels van een aantal woningen aan de Dijkhoornseweg. Vanaf 11.00 uur is er ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen sprake meer van schaduwwerking op de gevels van deze woningen.

In de zomer geeft deze ontwikkeling geen vermindering van het aantal uren zon op de woningen in de omgeving.

In de winter, als de zon lager staat, treedt er in de ochtend en voor de noordwestelijke ecokavels een beperkte schaduwwerking op aan de omliggende woningen.

Zelfs bij toepassing van de binnenplanse afwijking (tot bouwhoogte 9 meter) zal de verandering qua bezonning en schaduwwerking ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg hebben en treedt ten opzichte van het geldende bestemmingsplan geen significante vermindering van bezonning op. De veranderingen zijn beperkt en geven geen aanleiding om de afwijkingsbepaling op te nemen. Bovendien dient bij toepassing van een eventuele afwijking het aspect bezonning (net als privacy en stedenbouwkundige samenhang) meegenomen te worden in de afweging.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Verantwoording planvorm

Het plangebied is nog volop in ontwikkeling. Bij de wijze van bestemmen is daar rekening mee gehouden. Voor het deel van het plangebied dat al is uitgevoerd is de bestaande situatie vastgelegd. Voor de braakliggende velden en velden die nog niet helemaal zijn uitgevoerd, is de wijze van bestemmen flexibel. Zo is er voor deze velden voldoende ruimte om een flexibele invulling te geven.

5.2 Systematiek bestemmingen

5.2.1 Inleidende regels

Begrippen

In dit artikel zijn de begrippen gedefinieerd, die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan moet worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

In de begrippen is 'bevoegd gezag' opgenomen (als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2.4 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en hoofdstuk 3 van het Besluit omgevingsrecht). Als hoofdregel geldt dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegd gezag is, tenzij een ander orgaan is aangewezen zoals gedeputeerde staten van de provincie indien het een project van provinciaal belang betreft, of een minister voor projecten van nationaal belang.

Wijze van meten

Het onderhavige artikel geeft aan hoe de hoogte- en andere maten, die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Bestemmingen

Gemengd

Binnen de bestemming 'Gemengd' zijn naast wonen ook dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Dienstververlening en maatschappelijke voorzieningen zijn alleen mogelijk op de begane grond.

Groen

Voor de groenstroken binnen het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen.

Maatschappelijk

De in het plangebied voorkomende school heeft de bestemming 'Maatschappelijk' gekregen. Binnen deze bestemming zijn ook speelvoorzieningen mogelijk.

Tuin

De voortuinen bij de woningen hebben de bestemming 'Tuin'. Op deze gronden zijn qua bebouwing erkers en entrees toegestaan. Ook zijn binnen deze bestemming fietsenstallingen toegestaan.

Verkeer

De binnen het plangebied voorkomende wegen en openbare parkeerplaatsen hebben de bestemming Verkeer gekregen. Opstelstroken en op- en afritten vallen ook binnen deze bestemming.

Verkeer - Bestemmingsverkeer

De bestemming 'Verkeer - Bestemmingsverkeer' opgenomen om de uitvoering van de selectieve knip mogelijk te maken. In de planregels is opgenomen dat ter plaatse van deze bestemming, de hoofdrijbanen alleen gebruikt mogen worden door hulpdiensten, langzaam verkeer, openbaar vervoer en ontheffingshouders. De volgende doelgroepen komen voor een ontheffing in aanmerking :

  • Bewoners (en bedrijven) van deelgebied 1 en 2 van de Harnaschpolder;
  • Hulpdiensten (OOV);
  • Overige hulpverlenende instanties (onder voorwaarden).

Water

Voor de in het gebied voorkomende hoofdwatergangen is de bestemming 'Water' opgenomen. Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bruggen, duikers, kades, taluds en beschoeiingen. Binen deze bestemming zijn maximaal 6 waterwoningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - waterwoningen'. De bouwhoogte van deze woningen mag maximaal 8 meter bedragen en de oppervlakte maximaal 120 m2. Aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn binnen deze bestemming toegestaan. Verder is er in deze bestemming de aanduiding 'wonen' opgenomen. In de planregels is opgenomen dat bebouwing ten behoeve van de aangrenzende woningen toegestaan.

Wonen - 1

De woningen die al zijn gerealiseerd hebben de bestemming 'Wonen - 1' gekregen. De feitelijke situatie is vastgelegd, maar er is ook rekening gehouden met bestaande rechten. Behalve de woning valt ook het zij- en achtererf binnen deze bestemming. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale goot- en bouwhoogte is aangegeven. Tevens zijn bepalingen opgenomen voor toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Binnen deze bestemming is detailhandel en dienstverlening op de begane grond toegestaan. Hiervoor zijn functieaanduidingen opgenomen. De voorwaarden hiervoor zijn wel dat het totaal bvo aan detailhandel en dienstverlening binnen de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' niet meer mag bedragen dan 2000 m2, het oppervlak per vestiging niet meer bedraagt dan 150 m2 en in parkeergelegenheid wordt voorzien.

Wonen - 2

De braakliggende velden en velden waarvoor vergunning is verleend, maar nog niet conform die vergunning zijn uitgevoerd hebben de bestemming 'Wonen - 2' gekregen. De regels van deze bestemming zijn ruimer dan de bestemmingen 'Wonen - Lint' en 'Wonen 1'. Binnen de bestemming 'Wonen - 2' is naast het wonen ook ruimte voor onder andere het aanleggen van wegen en parkeerplaatsen. Binnen deze bestemming zijn aan- en uitbouwen toegestaan. Hiervoor is een regeling opgenomen. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven. Er geldt een bebouwingspercentage van 100%, met uitzondering van bestemmingsvlakken de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - openbaar gebied' hebben. Door deze wijze van bestemmen kunnen de bestemmingsvlakken op verschillende wijze en flexibel worden ingericht binnen de kaders van het bestemmingsplan. Als het plangebied eenmaal bebouwd is en de woonwijk volledig is aangelegd, zal in een volgend bestemmingsplan wel de dan geldende bestaande situatie worden vastgelegd.

Binnen deze bestemming is detailhandel en dienstverlening op de begane grond toegestaan. Hiervoor zijn functieaanduidingen opgenomen. De voorwaarden hiervoor zijn wel dat het totaal bvo aan detailhandel en dienstverlening binnen de bestemming 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' niet meer mag bedragen dan 2000 m2, het oppervlak per vestiging niet meer bedraagt dan 150 m2 en in parkeergelegenheid wordt voorzien.

Wonen - Ecologische verbindingszone

Binnen deze bestemming is wonen in het groen beoogd. Het uitgangspunt is dat hoofdgebouwen vrijstaand moeten worden opgericht. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' is aangegeven, in dit geval 7 meter. Middels een afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk om woningen op te richten van 9 meter, mits voorzien van een kap. In de bestemmingsregel is in artikel 18 (algemene afwijkingsregels) aanvullend van toepassing verklaard, zodat bij geringe afwijkingen geen aparte procedure hoeft te worden gevolgd. Om deze ecologische kwaliteit te waarborgen is een bebouwingspercentage van maximaal 20% opgenomen en mogen de tuinen / erven bij het hoofgebouw maximaal 20% worden verhard. Er is een omgevingsvergunning voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden vereist als er meer dan 20% van het erf wordt verhard. De voorwaarden hiervoor zijn opgenomen in de planregels.

Wonen - Lint

Het bestaande lint heeft de bestemming 'Wonen - Lint' gekregen. Behalve de woning valt ook het zij- en achtererf binnen deze bestemming. De hoofdgebouwen dienen te worden opgericht binnen de aangegeven bouwvlakken, waarbij de maximale bouwhoogte is aangegeven. Tevens zijn bepalingen opgenomen voor toegestane gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Omdat er ruimte is binnen het lint om nieuwe woningen te bouwen, zijn ook hiervoor regels opgenomen. Omdat de exacte locaties van de nog te bouwen woningen niet bekend zijn, is in de bestemmingsregel opgenomen dat hoofdgebouwen mogen worden gebouwd op percelen waar geen bouwvlak is opgenomen. In het lint komt een kantoor voor. Deze is middels een funciteaanduiding mogelijk gemaakt.

Overige bestemmingen

Waarde - Archeologie I en II

De bestemming 'Waarde - Archeologie' is gehanteerd voor een groot deel van het plangebied. Deze gebieden hebben op basis van de archeologische verwachtingskaart mogelijk archeologische waarde. Bouwen is op deze gronden uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels met uitzondering van projecten kleiner of gelijk aan:

I. 100 m2 en/of een bodemverstoring tot 40 cm. beneden maaiveld (Waarde - Archeologie I) of

II. 200 m2 en/of een bodemverstoring tot 40 cm. beneden maaiveld (Waarde - Archeologie II)

of nadat uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of door middel van een wijzigingsbevoegdheid de bestemming archeologisch waardevol gebied is verwijderd.

Waterstaat - Waterkering

In het plangebied komt ook een waterkering voor. Hiervoor is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De Kastanjewetering, de Lookwatering en de Dijkhoornseweg zijn waterkeringen. Ter plaatse van deze waterkeringen geldt een beschermende bestemming. De gronden hebben nog een andere secundaire bestemming gekregen, zoals ('Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Wonen - Lint', 'Tuin', 'Verkeer' of 'Water'). Bouwwerken ten behoeve van de andere voor die gronden geldende bestemmingen zijn slechts toelaatbaar met een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels. De omgevingsvergunning wordt verleend als de waterkeringsbelangen hierdoor niet onevenredig worden geschaad. Het bevoegd gezag wint advies in bij de beheerder van de waterkering, voordat zij beslist op het verzoek om een omgevingsvergunning.

5.2.3 Algemene regels

Antidubbeltelregel

Om misbruik van de bouwregels te voorkomen, is in dit artikel bepaald dat gronden, die al eens als berekeningsgrondslag voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk hebben gediend, niet nogmaals als zodanig kunnen dienen. Dit zou bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn ingeval (onderdelen van) bebouwingsstroken van verschillende eigenaars zijn.

Algemene bouwregels

In dit artikel zijn bouwregels opgenomen die gelden voor alle gebouwen binnen het plangebied. Deze regels gelden naast de overige regels in het plangebied. In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over parkeren. Gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd indien voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen. Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor gevallen waarin er sprake is van bijzondere omstandigheden of op een andere wijze in de nodige parkeerplaatsen is voorzien. Het geldende parkeerbeleid dient hierbij als toetsingskader.

Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een algemeen verbod opgenomen voor gebruik in strijd met de bestemmingen. In lid 2 is aangegeven welk gebruik in ieder geval verboden is en in lid 3 welk gebruik hieronder niet wordt verstaan.

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre en in welke gevallen bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de bouwregels ingeval van geringe afwijkingen van de bouwregels.

Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor een beperkte overschrijding van bestemmingsgrenzen.

Voorrangsregeling

In dit artikel is een prioritering aangegeven van de (dubbel)bestemmingen indien er op gronden sprake is van meerdere (dubbel)bestemmmingen en de daarbij gepaard gaande belangen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

Dit artikel bevat de overgangsregels met betrekking tot het bouwen en het gebruik van gronden. In afwijking van de bouwregels blijven enige bouwmogelijkheden bestaan voor die gebouwen die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan afwijken van het plan en die zijn of worden gebouwd bij of krachtens de Woningwet of Wabo. Bestaande afwijkingen mogen in principe niet worden vergroot.

Het gebruik van onbebouwde gronden en bouwwerken, dat afwijkt van het bestemmingsplan op het moment dat het in werking treedt, mag worden voortgezet. Het overgangsrecht is echter niet van toepassing op gebruik dat al in strijd was met het voorgaande plan. Wijziging van het afwijkend gebruik is slechts toegestaan, indien de afwijking hierdoor in mindere mate strijdigheid met dit bestemmingsplan oplevert.

Slotregel

Hierin is de naam van het bestemmingsplan opgenomen.

5.3 Specifieke elementen

Lijst van Bedrijfstypen

Met behulp van de Lijst van Bedrijfstypen wordt aangegeven welke milieubelastende activiteiten in een gebied wel of niet toelaatbaar zijn. De Lijst van Bedrijfstypen, die de gemeente Delft hanteert bij het bepalen van de milieucategorie,is de lijst afkomstig uit de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG. In deze publicatie staat ook de methodiek van milieuzonering in bestemmingsplannen uitgelegd.

de lijst is afkomstig uit de meest recente publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (zie http://www.vng.nl/onderwerpenindex/milieu-en-mobiliteit/externe-veiligheid/bedrijven-en-milieuzonering => bijlage 1 tabel 1)

Hoofdstuk 6 Omgevingsaspecten en onderzoek

6.1 Besluit milieueffectrapportage

6.1.1 vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Daarmee is uitvoering gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 15 oktober 2009 (Commissie tegen Nederland, zaak C-255/08). Door deze wijziging zijn de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit mer indicatief geworden. Bij activiteiten die op lijst D genoemd worden maar onder de drempelwaarde blijven is er een nieuwe verplichting: de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' of 'vergewissingsplicht'. Het feit dat de activiteit onder de drempelwaarde blijft is een indicatie dat er waarschijnlijk geen aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn. Of dat daadwerkelijk zo is, moet in het kader van het bestemmingsplan worden onderzocht. De vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • a. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • b. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordelingsprocedure worden doorlopen of er kan direct worden gekozen een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.

Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet kunnen worden uitgesloten bestaat het resultaat van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling uit het volgen van een plan-m.e.r.-procedure. Als belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu wel kunnen worden uitgesloten moet die conclusie door het bevoegd gezag worden opgenomen in de tekst van het uiteindelijke besluit in de moederprocedure (in dit geval de toelichting bij het bestemmingsplan).

Criteria voor het toetsen van activiteiten in een (informele) m.e.r.-beoordeling

De toetsing in het kader van de informele m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. In deze bijlage staan drie hoofdcriteria centraal:

  • 1. de kenmerken van het project;
  • 2. de plaats van het project;
  • 3. de kenmerken van de potentiële effecten.

De categorie waaronder woningbouw en dergelijke ontwikkelingen vallen, is categorie D11.2. Deze luidt: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".

Voordat een informele m.e.r.-beoordeling kan worden opgesteld, is de vraag of niet de drempelwaarden van de D-lijst worden overschreven; daar zou immers direct een m.e.r.-beoordelingsplicht uit volgen. De drempelwaarden luiden als volgt:

In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,

2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of

3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


In het voorliggende geval wordt de drempelwaarde niet overschreden. Gelet op de kenmerken van het project (zoals een kleinschaliger karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. In deze toelichting is een beoordeling op verschillende omgevingsparameters waaronder lucht, geluid, ecologie, bodem en water opgenomen. Op basis van deze beoordelingen kan geconcludeerd worden dat het milieubelang alsmede overige omgevingsaspecten in voldoende mate zijn afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

6.2 Water

6.2.1 Bestaande situatie

Waterkwantiteit

Ten gevolge van de transformatie van kassengebied naar woongebied is het bestaande watersysteem in de gehele Harnaschpolder gewijzigd. Voor de waterberging van afstromend regenwater heeft er in het bestemmingsplan "Harnaschpolder 2015" een uitbreiding van het oppervlak aan water plaatsgevonden. Het plangebied omvat circa 40,3 (zonder bestaande lint Dijkshoornseweg - Lookwatering) hectare. Volgens de werknormen voor waterberging van het Hoogheemraadschap van Delftland (325 m3/ha) moet minimaal ca. 13.100 m3. Binnen het plangebied wordt ca. 50.900 m2 oppervlaktewater gerealiseerd. Uitgaande van een acceptabele peilstijging van 40 cm betekent dit ca. 20.360 m3 waterberging.


De Harnaschpolder is nog in ontwikkeling is, het watersysteem is grotendeels gerealiseerd. De geplande waterstructuur voorziet ruim in de benodigde hoeveelheid waterberging. Het bergingsoverschot (7.260 m3)kan worden benut voor het tekort in het oostelijk deel van de Voordijkshoornsepolder. In 2013 is de verbinding tussen de beide polders gerealiseerd.

Waterkeringen

De Kastanjewetering, de Lookwatering en de Dijkhoornseweg zijn waterkeringen. De waterkering en bijbehorende beschermingszone van 15 meter breed, die langs de waterkering loopt, dragen bij aan de veiligheid van het plangebied. Om die reden gelden er beperkingen aan (bouw) werken in deze zone en is voor bouwen in de beschermingszone een keurvergunning nodig van het Hoogheemraadschap van Delfland.

Waterkwaliteit

Voor het plangebied is toegewerkt naar een gesloten watersysteem waar circulatie van water mogelijk is. Hierdoor kan schoon water zoveel mogelijk vastgehouden worden en inlaat van boezemwater zoveel mogelijk worden voorkomen. Door de realisatie van natuurvriendelijke oevers en de watergangen van tenminste 8 meter breed is de verwachting dat de waterkwaliteit in het plangebied goed zal zijn. De waterstructuur is op de verbeelding weergegeven.

In overleg met Delfland is bepaald welke watergangen de status primair en secundair krijgen. Voor het onderhoud is er in voorzien dat dit tenminste varend kan worden uitgevoerd. Omdat een aantal watergangen ook langs een weg gelegen is kan een deel ook vanaf de kant onderhouden worden. Op verschillende locaties is het mogelijk om een boot te water te laten.

In het kader van het waterplan Delft zijn er afspraken gemaakt over vrijkomend baggerspecie. Het is onderkend dat het in stedelijk gebied vaak niet mogelijk is om baggerspecie op de kant te zetten. Om die reden is met Delfland de afspraak gemaakt dat de baggerspecie waar mogelijk (gezien locatie en hoeveelheid) op de kant wordt gezet en verspreid; waar dit niet mogelijk is voert Delfland het af naar een depot.

Waterwoningen

In de zuidoosthoek van het plangebied zijn in het geldende bestemmingsplan 6 waterwoningen mogelijk gemaakt. Bijna alle woningen zijn inmiddels gerealiseerd. Door middel van monitoring wordt gecontroleerd of de waterkwaliteit niet verslechterd.

Waterzuivering en afvalwater

De nieuwbouwwijk is gescheiden gerioleerd. De bestaande bebouwing langs de Lookwatering en de Woudselaan zijn aangesloten op een drukriolering. De Dijkhoornseweg heeft een gemengd systeem.

In het oude bestemmingsplan is nog sprake van afvoer naar AWZI de Houtrust. Het rioolwater in het nieuw te ontwikkelen gebied gaat naar nu naar de AWZI Harnaschpolder

In gebieden met gescheiden riolering is al het verhard oppervlak afgekoppeld en dit oppervlak is in overleg met Delfland conform de 'beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakten 2003' van de WRW gericht afgekoppeld of voorzien van een andere techniek zodat het kwaliteit van oppervlaktewater gewaarborgd blijft.

Grondwater

In het bestemmingsplan Harnaschpolder kunnen de grondwaterstanden als gevolg van eventuele ontwikkelingen kunnen gaan stijgen. Hierdoor is het nodig dat wanneer er een ontwikkeling plaatsvindt dit met zorg gebeurd en dat er zonodig aanvullende maatregelen worden genomen om bestaande en nieuw te realiseren woningen te beschermen tegen hoge grondwaterstanden. Voor de bestaande woningen kan dit door het aanleggen van drainage, het aanleggen dan wel handhaven van een watergang tussen de bestaande bouw en nieuwbouw of het instandhouden van hoogwatersloten. Voor de nieuwe woningen kan dit eveneens door de aanleg van drainage. Ook kan gekozen worden voor een grotere ophooglaag. Dit heeft ook positieve effecten bij een eventuele sluiting of vermindering van de grote grondwateronttrekking in deze regio.

Achter de bestaande woningen aan de Dijkhoornseweg en lookwatering is een watergang gerealiseerd om de verschillende grondwaterniveaus in stand te houden en op deze wijze de bestaande woningen te beschermen. In deze gebieden zijn de peilen afwijkend van de omliggende polder.

6.2.2 Onderzoek
6.2.3 Gewenste ontwikkeling

Waterkwantiteit

Het watersysteem is vrijwel volledig gerealiseerd. De nog aan te leggen watergangen worden als water bestemd en daarmee mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. De structuur voldoet dan aan de bestaande afspraken. Het watersysteem is grotendeels gerealiseerd. Nog enkele grote watergangen dienen te worden aangelegd. Deze zijn benodigd om het te kort op te vangen uit het oostelijk deel van de Voordijkshoornsepolder. De nog aan te leggen watergangen worden als water
bestemd en daarmee mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. De structuur voldoet dan aan de bestaande afspraken. Er zal in de eindsituatie in totaal ca. 20.360 m3 waterberging worden gerealiseerd. Waarbij volgens de werknormen voor waterberging van het Hoogheemraadschap van Delftland (325 m3/ha) minimaal ca. 13.100 m3 benodigd is.

Waterkeringen

Er vinden geen wijzigingen plaats.

Waterkwaliteit

Waar mogelijk zijn er natuurvriendelijke oevers aangelegd. In de regels wordt opgenomen dat natuurvriendelijke oevers in zowel de bestemming water als groen mogelijk is, zodat hier flexibel mee omgegaan kan worden.

Waterzuivering & afvalwater

Er vinden geen wijzigingen plaats.

Grondwater

Binnen het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met de mogelijk toekomstige grondwaterstijging als gevolg van het verminderen of stopzetten van de grondwateronttrekking Delft Noord.

6.2.4 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan wet- en regelgeving en beleid met betrekking tot water

6.3 Flora en fauna

6.3.1 Bestaande situatie

Het plangebied kan in een viertal deelgebieden (zie onderstaande kaart) worden onderscheden. De vier deelgebieden zijn allen in de huidige situatie braakliggend en gesitueerd in nieuwbouwwijk Harnaschpolder, die deels nog in ontwikkeling is. Harnaschpolder wordt gerealiseerd in een voormalig glastuinbouw gebied. De vegetatie in het plangebied bestaat voornamelijk uit ruigte. De in het plangebied aanwezige wateren betreffen relatief recent aangelegde sloten met weinig oever- en watervegetatie en dichtgroeiende ondiepe sloten met lokaal goed ontwikkeld oever- en watervegetatie. De aanwezige watergangen worden behouden en daarnaast worden nog een aantal nieuwe watergangen aangelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0010.jpg"

Afbeelding 8: ligging deelgebieden 1 t/m 4

6.3.2 Ontwikkelingen

Als gevolg van de ontwikkelingen die volgens het bestemmingsplan mogelijk zijn zullen de deelgebieden op den duur ontwikkeld worden. Daarbij worden watergangen in het plangebied behouden en/of verder uitgebreid en zullen de nu braakliggende ruigten in het plangebied zelf bebouwd worden. Het merendeel van de oevers wordt van natuurvriendelijke oevers voorzien. De braakliggende ruigten verdwijnen als gevolg van de ontwikkeling.

In het kader van het bestemmingsplan is het mogelijk voorkomen van beschermde natuurwaarden onderzocht in de vorm van een quickscan (Grondmij, 25 augustus 2014). In de quickscan is tevens getoetst of geldende wetgeving met betrekking tot ecologie en groen een belemmering kunnen vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten van het onderzoek samengevat.

Natuurbeschermingswet

Het plangebied ligt buiten Natura2000-gebied. Het dichtst bij gelegen gebied betreft Sonneveld&Kapitel duinen, welke ca 9 km van het plangebied ligt. Voor de uitvoering van de mogelijke ontwikkelingen is nader onderzoek of het aanvragen van een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet niet noodzakelijk. Dit bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar.

Flora- en faunawet

Op het terrein zijn de volgende Flora- en faunawet beschermde natuurwaarden vastgesteld:

Planten – In het studiegebied zijn geen waarnemingen van beschermde vaatplanten zoals gevlekte orchis en rietorchis (Tabel 2 Ff-wet) bekend. Op basis van biotoop geschiktheid kunnen deze soorten wel in het plangebied voorkomen (vooral in gebied 2). Het voorkomen van andere vaatplanten van Tabel 2 en 3 Ff-wet in het plangebied is niet te verwachten, gezien het ontbreken van geschikte specifieke biotopen voor deze soorten (zoals vochtige, schrale bodems, schone wateren, oud bos) en/of verspreidingsrange. In het plangebied kunnen wel Tabel 1 Ff-wet plantensoorten zoals dotterbloem voorkomen. Deze soort is ook tijdens het veldbezoek aangetroffen. De ontwikkelingen in het kader van het bestemmingplan kunnen tot effecten op de potentieel voorkomende beschermde soorten leiden. Nader onderzoek naar het voorkomen van Tabel 2 Ff-wet soorten en nader effectonderzoek is bij realisatie van de ontwikkelingen noodzakelijk. Indien blijkt dat de negatieve effecten op deze soorten niet voorkomen kunnen worden dient volgens een goedgekeurde gedragscode te worden gewerkt, of is het aanvragen van ontheffing op grond van Ff-wet noodzakelijk. Gezien de brede regionale verspreiding zullen mogelijke effecten niet tot afbreuk van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten leiden en wordt een eventuele ontheffing verleenbaar geacht. Voor Tabel 1 soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit Ff-wet bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Vleermuizen - In de directe omgeving van het plangebied (o.a. boerderij tussen twee delen van veld 18, langs de Look en aan de noordwestelijke grens van het gebied) zijn waarnemingen van gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis bekend. Watergangen in het plangebied kunnen als foerageergebied voor vleermuizen dienen, als vliegroute zijn deze weinig geschikt (geen doorgaande verbinding). Aangezien in het plangebied bomen en gebouwen ontbreken, zijn aanwezigheid van en effecten op vaste verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen binnen het plangebied uit te sluiten. Uitgaande van behoud van alle watergangen treedt geen aantasting van potentiele foerageergebieden op. Verstoring door geluid en licht kan alleen na zonsondergang optreden als de dieren actief zijn. Na zonsondergang wordt niet gewerkt, waardoor effecten kunnen worden uitgesloten. Nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing voor in kader van Ff-wet vleermuizensoorten op grond van Ff- wet is niet noodzakelijk.

Overige zoogdieren – Er zijn geen waarnemingen van overige beschermde zoogdierensoorten van Tabel 2 en 3 Ff-wet bekend en ze worden ook niet verwacht, gezien het ontbreken van geschikte specifieke biotopen voor deze soorten en/of verspreidingsrange. Tabel 1 Ff-wet soorten zoals huisspitsmuis en egel kunnen in de in het plangebied aanwezige vegetatie voorkomen. Als gevolg van het ontbreken van overige beschermde zoogdiersoorten van Tabel 2 en 3 kunnen effecten van mogelijke ontwikkelingen in het kader van het bestemmingplan op voorhand worden uitgesloten. Voor Tabel 1 soorten geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen uit Ff-wet bij ruimtelijke ontwikkelingen (wel zorgplicht). Nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing voor in kader van Ff-wet beschermde overige zoogdierensoorten op grond van Ff- wet is niet noodzakelijk.

Vogels - Aangezien in het plangebied geen bomen en gebouwen aanwezig zijn, kunnen jaarrond beschermde nesten van vogels uit cat. 1 t/m 4 zoals roofvogels, spechten, in bomen verblijvende uilen en in gebouwen broedende vogels en effecten op deze soorten uitgesloten worden. Ook voor andere soorten zoals grote gele kwikstaart waarvan een waarneming in de omgeving bekend is, is geen geschikt biotoop aanwezig. Het voorkomen van andere cat 1 t/m 4 soorten kan daarmee worden uitgesloten. De zwarte roodstaart kan tussen het bouwmateriaal in het veld 35B en 35C broeden. Deze soort is daar ook waargenomen. Voor grondbroeders, watervogels en andere algemeen voorkomende vogels biedt het plangebied geschikt (broed)habitat (bijvoorbeeld grasmus, wilde eend). Voor de zwarte roodstaart en andere mogelijk in het plangebied voorkomende algemene vogelsoorten zijn negatieve effecten wel mogelijk. Voor deze soorten geldt dat hun nest en functioneel leefgebied tijdens het broedseizoen zijn beschermd. Indien de werkzaamheden buiten broedseizoen worden uitgevoerd (indicatief: half maart – half juli) of voor aanvang van het broedseizoen worden gestart zodat er zich geen broedende vogels kunnen vestigen, worden geen verbodsbepalingen van Ff-wet overtreden. Nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing voor in kader van vogels op grond van Ff- wet is niet noodzakelijk.

Amfibieën en reptielen - Ca. 3,5 km ten zuidoosten van het plangebied komt rugstreeppad voor. In het plangebied komt de soort niet voor. Het plangebied (pionier milieus met ondiepe, tijdelijke wateren) omvat geschikt habitat, maar gezien de grote afstand tussen het plangebied en locatie van de bekende waarneming, wordt deze soort in het plangebied op dit moment niet verwacht. Effecten kunnen daarom op voorhand worden uitgesloten. De onderzoeksresultaten zijn maximaal 3 jaar geldig, dus wanneer na 2017 wordt begonnen met realisatie moet het onderzoek geactualiseerd worden. Bij aanwezigheid in de directe omgeving van het plangebied kunnen maatregelen worden getroffen zodat voorkomen wordt dat het terrein geschikt wordt als voortplantingsgebied. De kans op vestiging in het plangebied zelf neemt per jaar af omdat de soort afhankelijk is van pionieromstandigheden die als gevolg van successie verdwijnen. Deze worden weer gecreëerd als met het werk wordt gestart. Er zijn geen waarnemingen van andere amfibieën- en reptielensoorten van Tabel 2 en 3 Ff-wet bekend in het plangebied en de directe omgeving en geschikt biotoop ontbreekt. Tenslotte zijn de ondiepe wateren met oever- en watervegetatie wel geschikt voor amfibieënsoorten van Tabel 1 Ff-wet. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing voor in kader van FFW beschermde amfibieën en reptielen op grond van Ff- wet is niet noodzakelijk.

Vissen – In de directe omgeving van het plangebied komen kleine modderkruiper, rivierdonderpad en bittervoorn voor. Rivierdonderpad komt vooral in grotere wateren (meren, rivieren, kanalen) voor. De watergangen in het plangebied bieden geen geschikt leefgebied voor deze soort. Andere beschermde Ff-wet vissensoorten worden in het plangebied niet verwacht gezien het ontbreken van geschikte habitats voor deze soorten en/of bekende verspreiding. De aanwezige watergangen zijn recent aangelegd in het kader van het inrichtingsplan. Er van uitgaande dat deze niet gedempt worden kunnen effecten op kleine modderkruiper en bittervoorn op voorhand worden uitgesloten. Daarnaast wordt in de toekomst nog extra wateroppervlak gerealiseerd waardoor mogelijk extra leefgebied voor de soorten wordt gecreëerd. Bij eventuele aantakking op bestaande watergangen dienen maatregelen conform een goedgekeurde gedragscode ter voorkoming van effecten getroffen te worden. Nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing voor in kader van FFW beschermde vissen op grond van Ff- wet is niet noodzakelijk.

Ongewervelden – In het plangebied en directe omgeving zijn geen waarnemingen van beschermde soorten dagvlinders, libellen of andere ongewervelden bekend, ook is geen geschikt biotoop aanwezig met uitzondering van geschikt biotoop voor platte schijfhoren in de vorm van de sloten met oever- en watervegetatie. Andere in het kader van Ff-wet beschermde ongewervelden zijn in het studiegebied niet te verwachten gezien het ontbreken van geschikt habitat voor deze soorten (zoals specifieke waardplanten) en/of bekende verspreiding. De aanwezige watergangen zijn recent aangelegd in het kader van het inrichtingsplan. Ervan uitgaande dat deze niet gedempt worden kunnen effecten op platte schijfhoren op voorhand worden uitgesloten. Daarnaast wordt in de toekomst nog extra wateroppervlak gerealiseerd waardoor mogelijk extra leefgebied voor de soort wordt gecreëerd. Bij eventuele aantakking op bestaande watergangen dienen maatregelen conform een goedgekeurde gedragscode ter voorkoming van effecten getroffen te worden. Nader onderzoek en het aanvragen van een ontheffing voor FFW beschermde ongewervelden op grond van Ff- wet is niet noodzakelijk.

Provinciaal beleid

Ecologische Hoofdstructuur (EHS) - Het plangebied ligt op meer dan 4km afstand van de EHS. Gezien deze afstand kunnen directe en indirecte effecten als gevolg van het realiseren van de bestemming op wezenlijke kenmerken van de EHS op voorhand worden uitgesloten. Gezien het voorgaande hoeft er geen “nee, tenzij” toets uitgevoerd te worden. Er zijn in dit kader geen belemmeringen voor de realiseerbaarheid van het bestemmingsplan.

Weidevogel- en ganzenfoerageergebieden - Het plangebied maakt geen deel uit van weidevogel- of ganzenfoerageergebieden, zoals deze door de provincie Zuid-Holland zijn aangewezen. Hiermee zijn er ook geen effecten en is nadere toetsing niet noodzakelijk. Het bestemmingsplan is in dit kader realiseerbaar.

Gemeentelijk beleid

Het beleid van de gemeente Delft ten aanzien van natuur is verankerd in de Ruimtelijke structuurvisie Delft 2030. De Nota Groen Delft 2012-2020 is hier een nadere uitwerking van. Voor een uitgebreide beschrijving van deze beleidskaders wordt naar paragraaf 3.5.5 verwezen.

6.3.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat betreffende natuurwetgeving waaronder Flora- en faunawet en Gemeentelijk groenbeleid geen belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan Harnaschpolder.

6.4 Bodem

6.4.1 Bestaande situatie

De bodemkwaliteit van het plangebied is in kaart gebracht. De meeste bodemonderzoeken dateren uit de periode 1999-2005 en zijn uitgevoerd ten behoeve van de herontwikkeling tot woongebied. In de periode 2005-2010 zijn alle bekende gevallen van ernstige bodemverontreiniging gesaneerd.

Zones en algemene bodemkwaliteit

Op basis van historische informatie en in het verleden uitgevoerde bodemonderzoeken is voor het gehele grondgebied van Delft een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Deze beschrijft de algemene bodemkwaliteit. De kaart maakt deel uit van de Nota bodembeheer en is in december 2009 bestuurlijk vastgesteld. Het plangebied valt in deze bodemkwaliteitskaart in de zone "14. Kassen 1920-1940". In deze zone worden licht verhoogde concentraties zware metalen en polycyclische aromatische koolwaterstoffen verwacht in de bovengrond.

6.4.2 Onderzoek

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet door bodemonderzoek worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. Indien uit onderzoek blijkt dat er sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's (saneringsnoodzaak), dienen deze te worden weggenomen. De locatie is geschikt voor de beoogde functie als blijkt dat er voor die functie geen risico's meer aanwezig zijn (functiegericht saneren).

In 2008 is er een beleidswijziging geweest (inwerking treden Besluit Bodemkwaliteit) waarbij het aantal stoffen dat onderzocht moet worden bij standaard bodemonderzoek is verruimd. Ook zijn in het gebied bestrijdingsmiddelen gebruikt. Aanvullende informatie over deze stoffen is verzameld om een uitspraak te kunnen doen over de geschiktheid van de bodem. Ten behoeve hiervan is in 2014 beperkt bodemonderzoek uitgevoerd (Milieukundig bodemonderzoek Harnaschpolder te Delft, kenmerk DEHA140831 opgesteld 1 september 2014 door Van der Helm Milieubeheer), waaruit blijkt dat de bodemkwaliteit voldoet aan de bestemming wonen met tuin.

De vigerende wetgeving (Wet bodembescherming en het Besluit bodemkwaliteit) en het provinciaal- en gemeentelijk bodembeleid moeten in acht worden genomen.

6.4.3 Komende planperiode

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Verder worden er geen nieuwe ontwikkelingen voorzien, anders dan de gebruikelijke bouwplannen die mogelijk zijn binnen het huidige juridisch-planologische kader van het huidig geldende bestemmingsplan.

Uitgangspunt is dat de bodem geschikt moet zijn voor de beoogde functie. De algemene bodemkwaliteit dient te voldoen aan de lokale maximale waarden in combinatie met de bodemfunctie die voor het betreffende gebied zijn vastgesteld. De lokale maximale waarden en de bodemfunctie zijn opgenomen in de Nota bodembeheer. In de praktijk komt het erop neer dat de huidige bodemkwaliteit dient te worden gehandhaafd.

Er dient bij voorkeur te worden gewerkt met een gesloten grondbalans (met uitzondering van mogelijk ernstig verontreinigde saneringslocaties). Alle vrijkomende grond dient zoveel mogelijk binnen het gebied te worden hergebruikt op basis van de Nota bodembeheer. Hierdoor wordt het gebruik van grondstoffen en vervoersbewegingen tot een minimum beperkt. Indien grond nodig is, dan dient dit zoveel mogelijk vanuit de regio te worden aangevoerd.

6.4.4 Conclusie

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg.

6.5 Milieuzonering bedrijven

6.5.1 Bestaande situatie

Omdat men in een stad als Delft verschillende leefmilieus (van levendig tot rustige woonwijk) wil behouden, is Delft in verschillende gebiedstypen ingedeeld. De Harnaschpolder is te kenmerken als een woongebied waar enkele maatschappelijke functies aanwezig zijn passend binnen een woonwijk. Hierbij moet gedacht worden aan basischolen, kinderopvang etc. In het gebied zijn geen bedrijven aanwezig die belemmerend zijn voor een woongebied.

6.5.2 Beleid en onderzoek

Voor het inpassen van milieuhinderlijke activiteiten heeft de VNG in 2007 de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" opgesteld. In 2009 is hierop een herziening uitgekomen. In deze handreiking worden activiteiten op SBI-code ingedeeld in milieucategorieën met elk een eigen hinderafstand, deze staan in de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (LvB). De lijst gaat uit van een gemiddelde bedrijfsvoering. Aangezien elk bedrijf met eigen technieken en manieren kan werken, zijn de hinderafstanden indicatief en worden daarom richtafstanden genoemd. De handreiking is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de beoordeling van bestaande situaties.

Een 'goede ruimtelijke ordening' moet onvoorzienbare milieuhinder bij gevoelige functies (wonen) voorkomen. De Wet milieubeheer beoogt om milieuhinder ten gevolge van bedrijfsmatige activiteiten zo veel mogelijk te voorkomen/beperken.

Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende fysieke afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (bedrijven) en gevoelige functies wordt hinder zo veel mogelijk voorkomen. In de VNG publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” zijn bedrijfsmatige activiteiten ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende minimaal gewenste afstanden tot gevoelige functies. De indeling van de activiteiten is gebaseerd op de standaard bedrijfsindeling (SBI) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Per milieucategorie geldt een minimaal gewenste afstand, de richtafstand. Deze richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds als uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is.

Binnen het plangebied bestemmingsplan “Harnaschpolder 2015”, zijn de volgende bedrijven gevestigd welke nader zijn beschouwd in het kader van milieuzonering:

Bedrijfsnaam   Adres   Aard inrichting   Minimale gewenste afstand   Huidige Afstand tot nieuwe gevoelige bestemmingen   Milieucat.   Sbi code (2008)  
Basis School/kinderopvang   Kristalweg 107   school   30   30   2   852, 8531
 
Gemiva SVG Groep   Tuindersvaart 48   Activiteiten Centrum   10   40   1   8623  
Gebr. J. en P. Bentvelzen.   Laan van Groenwegen 8   Voormalig bedrijfsgebouw op een geplande woon bestemming.   0   50   N.v.t.   N.v.t.  

Toelichting tabel:

De 'minimaal gewenste afstand' betreft de afstand als opgenomen in de bedrijvenlijst van de VNG publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” uitgaande van een rustige woonwijk.

Het betreft hier bedrijfsactiviteiten in de milieucategorie 1 en 2 welke niet binnen een bedrijfsbestemming zijn gelegen. Een koppeling binnen de regels met de VNG publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2009” is daarmee niet aan de orde. Bestaande functies liggen op een voldoende afstand ten op zichten van de nieuwe gevoelige bestemmingen.

6.5.3 Gewenste ontwikkeling

Het bestemmingsplan voorziet in een verdere ontwikkeling van woningbouw waar voorheen glastuinbouw en overige bedrijvigheid was gevestigd. Het bestemmingsplan is daarmee uitvoerbaar omdat er geen bedrijven of bestemmingen aanwezig zijn die belemmerd werken voor de woningen en andersom.

6.5.4 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen in het plangebied op het gebied van bedrijven en milieuzonering te verwachten.

6.6 Geluid

6.6.1 Inleiding

Voor het bestemmingsplan is in het onderzoek 'Resultaten geluid en Lucht Hoefslagendreef met en zonder knip' (kenmerk MD-AF20140916_Memo geluid en Lucht Harnaschpolder, d.d. 1 augustus 2014 van Royal Haskoning DHV) het wegverkeerslawaai als gevolg van de selectieve knip onderzocht.

Daarnaast is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar wegverkeerslawaai 'Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Harnaschpolder te Delft' (kenmerk MD-AF20141400, d.d. 27 februari 2015 van Royal HaskoningDHV) voor de nog onbebouwde velden in Harnaschpolder.

Deze rapporten zijn als bijlagen opgenomen.

6.6.2 Onderzoek

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich geluidzones langs alle wegen, die niet zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied, en wegen waarvoor de maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van de geluidzones is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg. Binnen de geluidzones is het bij nieuwe ontwikkelingen verplicht om de geluidbelasting van geluidgevoelige bestemmingen te berekenen.

Selectieve knip

Op de overgang van de Hoefslagendreef naar de Kristalweg wordt een 'selectieve' knip toegepast. Door de selectieve knip krijgen alleen bewoners en bedrijven van de Harnaschpolder doorgang. De betrokken wegen zijn nog in aanleg en vallen derhalve niet onder het regime van een reconstructie in de zin van de Wet geluidhinder. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht wat de geluideffecten op de nieuwe en bestaande woningen langs de locaties zijn.

Uit het onderzoek 'Resultaten geluid en lucht Hoefslagendreef met en zonder knip' (kenmerk MD-AF20140916_Memo geluid en lucht Harnaschpolder, d.d. 1 augusutus 2014, Royal HaskoningDHV) blijkt dat met de selectieve knip de geluidbelasting afneemt ten opzichte van de volledige knip ter plaatse van de bestaande woningen ten oosten van Harnaschpolder (locaties 4, 5 en 6 uit het onderzoek). Ter plaatse van de woningen in Harnaschpolder (locaties 1,2 en 3 uit het onderzoek) is sprake van een toename van de geluidbelasting.

De geluidbelastingen op een aantal locaties zijn inzichtelijk gemaakt in de situatie met volledige knip, met selectieve knip en zónder knip. Er is getoetst op een aantal maatgevende woningen langs de route, inclusief de nieuwbouw die het dichtst bij de knip zelf is gelegen.

In onderstaande tabellen zijn de geluidsbelastingen weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0012.png"

Uit de resultaten blijkt dat voor de locaties 1 en 2 in de situatie met selectieve knip de geluidbelasting met ten hoogste 2 dB toeneemt ten opzichte van de situatie met volledige knip. Voor locatie 3 bedraagt de geluidbelasting 53 dB. De geluidbelasting is echter niet hoger dan de eerdere vastgestelde hogere waarde van 58 dB op deze woningen. In de situatie zónder knip neemt de geluidbelasting verder toe tot 61 dB, waarmee de vastgestelde hogere waarde met 3 dB wordt overschreden. Een volledige vrijgave van de knip is hierdoor niet wenselijk.

In het kader van het geldende bestemmingsplan zijn in 2005 hogere waarden verleend (van 58 dB) voor de nieuwe woningen in de Haranschpolder, het besluit van Gedeputeerde Staten van de Provincie Zuid-Holland is als bijlage opgenomen. De berekende geluidbelasting is echter tenminste 2 dB lager dan de eerder vastgestelde hogere waarden.

Voor de bestaande woningen is nader akoestisch onderzoek gedaan. Ter hoogte van 'de knip' is een 30 km/uur zone ingesteld voor het betreffende wegdeel.In het kader van de Wgh is er geen sprake van een zoneplichtige weg, zoals bedoeld in artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh). Daarmee is voor dit wegdeel de Wgh niet van toepassing en een toets aan de grenswaarden van deze wet is dan ook niet aan de orde. Niettemin is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel inzichtelijk gemaakt wat de geluideffecten zijn op de bestaande woningen vanwege een dergelijke verkeersmaatregel. Het onderzoek is als bijlage toegevoegd

Ten opzichte van de huidige situatie zal in de toekomstige situatie sprake zal zijn van een afname van de geluidbelastingen op de bestaande woningen en een verbetering van de geluidsituatie op de bestaande woningen. Het realiseren van een selectieve knip en instellen van het instellen van een 30 km/uur-regime leidt voor het aspect geluid derhalve niet tot strijdigheid met een goede ruimtelijke ordening.

Wegverkeerslawaai

In het rapport 'Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Harnaschpolder te Delft' (kenmerk MD-AF20141400, d.d. 27 februari 2015 van Royal HaskoningDHV) is het wegverkeerslawaai onderzocht voor de nog onbebouwde velden in Harnaschpolder. Het betreft de onbebouwde bouwvlakken met bestemming 'Wonen – 2' en 'Wonen – lint'.

De gecumuleerde geluidbelasting bedraagt 57 dB op locatie A van 'Wonen - 2) en 58 dB op locatie B van 'Wonen – 2'. Dit betreft de gevel op de meest geluidbelaste zijde aan de weg. De woningen op deze bouwvlakken dienen ten minste één geluidluwe gevel te hebben, waarbij de gecumuleerde geluidbelasting niet meer bedraagt dan 55 dB.

In 2005 zijn eerder hogere waarden (van 58 dB) vastgesteld voor Harnaschpolder. Deze waarden zijn ook van toepassing op de woningen die nog niet zijn gerealiseerd op de bouwvlakken 'Wonen – 2' en 'Wonen – Lint'. Er is geen aanleiding voor het vaststellen van nieuwe hogere waarden.

Ten aanzien van de niet-zoneplichtige wegen (30km/uuur) bedraagt de geluidbelasting meer dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De gecumuleerde geluidbelasting blijft echter onder de 55 dB, waarmee geborgd is dat de woningen altijd ten minste één geluidluwe gevel zullen hebben.

Spoorweglawaai

Voor spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart wordt in artikel 1.4a van het Besluit geluidhinder de omvang van de geluidzone geregeld. De breedte van de zone is afhankelijk de hoogte van het geluidproductieplafond en varieert van 100 tot en met 1200 meter. De kortste afstand tussen het plangebied en spoorlijn bedraagt circa 1100 meter, hiermee ligt een gedeelte van het plangebied binnen deze zone. Gezien de grote afstand tot het spoor en de vele afschermende bebouwing tussen het spoor en het plangebied zal nauwelijks sprake zijn van hinder door spoorweglawaai. Op de geluidkaart van het Geluidregister Spoor (www.geluidregisterspoor.nl) is bovendien te zien dat de geluidcontouren vanaf 55 dB op grote afstand van Harnaschpolder zijn gelegen.

6.6.3 Resultaten

Geluid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan. De eerder vastgestelde hogere waarden uit 2005 gelden nog steeds voor de nieuwe bebouwing. Voor de bestaande woningen blijkt uit nader akoestisch dat er een verbetering optreedt voor het aspect wegverkeerslawaai optreedt door het instellen van 'de knip' en een 30 km/uur zone.

6.7 Luchtkwaliteit

6.7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan Harnaschpolder is in grote mate conserverend van aard. In het nieuwe bestemmingsplan het voornemen opgenomen om in de overgang van de Hoefslagendreef naar de Kristalweg een selectieve knip toe te passen. Door de selectieve knip krijgen bewoners en bedrijven van de Harnaschpolder, hulpdiensten en openbaar vervoer doorgang en zal doorgaand verkeer vanaf de A4/ Wateringen niet via de woonwijk Harnaschpolder naar het centrum van Delft kunnen rijden. De luchtkwaliteitseisen worden niet overschreden.

6.7.2 Beleid en onderzoek

Bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt die invloed kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2: Luchtkwaliteitseisen van toepassing.


Indien een ontwikkeling die bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit beperkt is van omvang, kan de ontwikkeling beschouwd worden als een “Niet in betekenende mate” ontwikkeling en is verder onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet vereist. Deze regelgeving is opgenomen in het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen en de Regeleing Niet In Betekenende Mate Bijdragen. Voor woningbouw bedraagt de NIBM grens de realisatie van maximaal 1500 woningen met één ontsluitingsweg en 3000 woningen bij twee onstuitingswegen.

6.7.3 Onderzoek

Voor het bestemmingsplan is het onderzoek 'Resultaten geluid en Lucht Hoefslagendreef met en zonder knip' kenmerk MD-AF20140916_Memo geluid en Lucht Harnaschpolder, datum 1 augustus 2014 van HaskoningDHV' uitgevoerd. Hierin zijn de effecten van de selectieve knip op de luchtkwaliteit ter plaatse uitgewerkt. Dit rapport is op genomen in het bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Het bestemmingsplan omvat daardoor per definitie minder dan 3.000 woningen en wordt door twee ontsluitingswegen ontsloten. De ontwikkeling valt daarmee binnen de, in de Regeling NIBM, gedefinieerde lijst met categorieën van gevallen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen, op grond van de Wet milieubeheer titel 5.2 ('Wet luchtkwaliteit'), zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

De ontwikkeling in het bestemmingsplan is gelegen in de 'selectieve' knip. In het kader van een goede ruimtelijk ordening is ook gekeken naar het effect van de realisatie van de 'selectieve' knip. De resultaten van de luchtkwaliteitsberekeningen staan weergegeven in de onderstaande tabellen. Uit de berekeningen blijkt dat de totale NO2-concentratie op de drie berekende locaties bij ontsluitingswegen 0,2 tot 0,3 ìg/m3 toeneemt als gevolg van de omzetting van een volledige knip naar een selectieve knip en met maximaal 5,4 ìg/m3 verder toeneemt in de situatie zónder knip. Een groot deel van de verkeersbijdrage (ruim 2 ìg/m3 op de locatie 3) is afkomstig van de SRM2-wegen (o.a. de A4) in de omgeving. De SRM2-wegen zijn meegenomen om te corrigeren voor de dubbeltelling die de Rekentool standaard uitvoert. Zowel in de situatie met selectieve knip als in de situatie zonder knip wordt de grenswaarde niet overschreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0013.jpg"

Uit de onderstaande tabel blijkt dat de totale PM10-concentratie op de locaties 1, 2 en 3 ca. 0,1 ìg/m3 toeneemt als gevolg van de omzetting van een volledige knip naar een selectieve knip en met maximaal 1,3 ìg/m3 verder toeneemt in de situatie zónder knip. De totale PM10-concentraties blijven onder de grenswaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0014.jpg"

Het aantal overschrijdingen van de etmaalgemiddelde concentratie voor PM10 heeft een statistische relatie met de hierboven weergegeven jaargemiddelde concentratie. In de situatie met selectieve knip vinden maximaal 12 overschrijdingsdagen per jaar plaats, in de situatie zonder knip maximaal 15. Dit is ruim onder de norm van 35 dagen/jaar. Er wordt voldaan aan de normstelling.

Vanuit het aspect 'goede ruimtelijke ordening' is tevens gekeken naar achtergrondwaarden van de rijksweg A4. De resultaten van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) tonen aan dat er voor de referentiesituatie noch voor de plansituatie (2020) overschrijdingen zijn voor NO2 en PM10.

6.7.4 Conclusie

De realisatie van een selectieve knip draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwalitiet op specifieke locaties. Onderzoek toont aan dat nergens de grenswaarden voor NO2 of PM10 worden overschreden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.

6.8 Externe veiligheid

6.8.1 Inleiding

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen. Ook de risico's van het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid. Het ministerie van I & M coördineert het overheidsbeleid voor externe veiligheid.

Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang.

Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

1. inrichtingen;

2. vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor;

3. vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Inrichtingen

Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit of bepaalde Wabo-besluiten, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor of buisleiding

In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire 'Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen' gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In juli 2013 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetroutes, zowel Water, Weg als Spoor, vervoersaantallen en veiligheidszones zijn vastgesteld. Voor buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht.

6.8.2 Onderzoek

Inrichtingen

Bij het raadplegen van de risicokaart is gebleken dat zich meerder risicovolle inrichtingen in de omgeving van het plangebied bevinden. Op de navolgende afbeelding is het plangebied aangeduid met een rode contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0015.jpg"

Afbeelding 10: Uitsnede risicokaart met plangebied

In de omgeving van het plangebied zijn de volgende risicovolle inrichtingen aanwezig:

  • 1. De Bevi-inrichting DSM Anti-infectives is gelegen op circa 400 meter afstand van het plangebied. Binnen de inrichting zijn verschillende gevaarlijke stoffen aanwezig. De PR 10-6/jr.-contour komt maar op enkele plaatsen buiten de inrichtingsgrenzen en reikt niet over het plangebied. Het plaatsgebonden risico legt derhalve geen beperkingen op aan het plangebied. De PR 10-8/jr.-contour valt wel over het plangebied heen. Het invloedsgebied is gebaseerd op de stoffen aanwezig in de PGS 15 opslagvoorzieningen (zie rapport: “Groepsrisico ruimtelijke ontwikkelingen rondom DSM Gist B.V., Save, 2011, projectnummer: 202763). Voor de modellering is voor alle loodsen uitgegaan van een gemiddelde samenstelling met maximaal 10% stikstof, 10% chloor en 10% zwavel. Het invloedsgebied bedraagt in dat geval 1500 meter. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van deze inrichting. Berekening van het effect op het groepsrisico heeft echter geen effect aangezien het maatgevend scenario 'Toxisch' is en er binnen de 1500 meter invloedsgebied grofweg de helft van de bebouwde kern van Delft ligt. Onderhavig bestemmingsplan zal daarom niet bijdragen aan de hoogte van het GR. Deze risicobron is relevant voor het plangebied en komt terug in de verantwoordingsplicht.
  • 2. De AWZI Harnaschpolder is gelegen op circa 600 meter ten noorden van het plangebied. Hier is een biogasopslagtank aanwezig met een PR 10-6/jr. contour van circa 70 meter die aan de noordelijke zijde tot buiten de inrichtingsgrenzen komt. De contour overlapt niet met het plangebied en legt geen beperkingen op. Het invloedsgebied bedraagt circa 155 meter en komt ook niet tot over het plangebied. Deze risicobron is niet relevant voor het plangebied.
  • 3. Vuurwerkhandel 't Haantje is gelegen op circa 900 meter van het plangebied. Hier mag maximaal 10.000 kilogram consumentenvuurwerk worden opgeslagen. De daarbij horende veiligheidsafstanden reiken niet tot over het plangebied. Deze inrichting is geen relevante risicobron voor het plangebied.

Op het bedrijventerrein Harnaschpolder-Noord in de gemeente Midden Delfland wordt in het ontwerp bestemmingsplan (zomer 2014) de vestiging mogelijk gemaakt van een LNG-tankstation. Een dergelijk tankstation zal mogelijk opgenomen worden in het Bevi. In 2014 is daarover nog geen duidelijkheid. Het staat vast dat gezien de afstand van de locatie (ten zuidwesten van de AWZI Harnaschpolder) tot het plangebied zal deze inrichting geen belemmering vormen.

Vervoer gevaarlijke stoffen transportroutes

In de omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor plaats of over het water. Wel vindt vervoer over de A4 en A13 plaats.

A13

De rijksweg A13 is op circa 2,4 kilometer van het plangebied gelegen. Over het wegvak ter hoogte van het plangebied (Z29: A13 / N473 (A13 afrit 9 Delft) - A4 / A13 (knooppunt Ypenburg)) worden (conform gegevens Rijkswaterstaat) brandbare en zeer brandbare vloeistoffen, brandbare gassen, toxische vloeistoffen en toxische gassen vervoerd. Het invloedsgebied van de toxische gassen (het grootste) bedraagt meer dan 4000 meter.

Conform de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs) geldt voor dit gedeelte van de A13 een veiligheidszone van 17 meter. Vanwege de grote afstand tot aan het plangebied legt het plaatsgebonden risico dus geen beperkingen op aan het plangebied.

Conform de circulaire is voor deze weg uitwerking van de verantwoordingsplicht niet nodig. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is het toxisch scenario van de A13 in de verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

A4

De rijksweg A4 is op circa 700 meter van het plangebied gelegen. Vanwege de grote afstand vormt het plaatsgebonden risico (de veiligheidszone) geen probleem. Over het wegvak ter hoogte van het plangebied, Z10 (A4 = Den Haag Zuid - Den Hoorn), worden (conform gegevens Rijkswaterstaat) brandbare en zeer brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en toxische vloeistoffen vervoerd. Het invloedsgebied van de toxische vloeistoffen (het grootste) bedraagt bijna 900 meter.

Conform de circulaire is voor deze weg uitwerking van de verantwoordingsplicht niet nodig. Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening is ook het toxisch scenario van de A4 in de verantwoordingsplicht opgenomen.

Buisleidingen

Op circa 480 meter van het plangebied is hogedruk aardgasleiding van de Gasunie gelegen: de A-517. De leiding heeft een diameter van 30 inch en een werkdruk van 66 bar. Dit betekent dat het 1%-letaliteitsgebied (het invloedsgebied) 380 meter bedraagt en niet tot aan het plangebied reikt. Ook het plaatsgebonden risico zal geen beperkingen opleggen aan het plangebied. Er is geen sprake van een relevante risicobron.

6.8.3 Verantwoording groepsrisico

Vanwege de overlap met het invloedsgebied van DSM Anti-infectives dient de verantwoording van het groepsrisico uitgewerkt te worden. Daarnaast wordt vanwege een 'goede ruimtelijke ordening' ook de toxische scenario's van de rijkswegen A13 en A4 verwerkt. Aangezien de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied zeer beperkt zijn en de risico's laag zijn, wordt volstaan met een beknopte uitwerking van de elementen.

Scenario´s

Alleen de toxische stoffen die over de A4 en A13 worden vervoerd en de toxische stoffen die vrij kunnen komen bij DSM Anti-infectives (zoals stikstof en zwavel) zijn relevant voor het plangebied. Dit geeft het volgende relevante scenario:

Toxisch scenario: Het gevaar van een toxische wolk is dat deze door personen in de omgeving van het incident ingeademd worden. Afhankelijk van de concentratie kan door blootstelling letaal letsel optreden. Het invloedsgebied kan enkele kilometers bedragen en hangt mede af van de weersgesteldheid op het moment van de calamiteit.

Omvang van het groepsrisico

Bij beide rijkswegen ligt het groepsrisico onder de oriëntatiewaarde. Het ruimtelijk besluit leidt bij beide risicobronnen niet tot een toename van het groepsrisico. Het invloedsgebied voor toxische stoffen van DSM is 1500 meter groot en overlapt daardoor met een omvangrijk deel van de kern van Delft. Relatief gezien vallen daardoor de ontwikkelingsmogelijkheden binnen het bestemmingsplan Harnaschpolder weg. De vaststelling van het plan heeft geen effect op de hoogte van het groepsrisico van DSM.

Mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de risicobron

Of maatregelen bij de bron mogelijk zijn is niet alleen een technisch vraagstuk. Het is ook een bevoegdheidsvraagstuk. Burgemeester en wethouders van Delft zijn niet bevoegd om eisen te stellen aan het vervoer van gevaarlijke stoffen per rijksweg.

In het geval DSM Infectives heeft de gemeente wel bevoegdheden om invloed uit te oefenen op de bron door een wijziging aan te brengen in de hoeveelheid vergunde gevaarlijke stoffen. Echter, op basis van de beperkte impact vanwege onderhavig bestemmingsplan kiest de gemeente ervoor geen wijzigingen te overwegen.

Mogelijke maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit

Vanwege het voornamelijk conserverend karakter van het plan kan er niet geschoven worden met ruimtelijke elementen. Gezien de beperkte risico's is hier ook geen noodzaak toe.

Mogelijkheden tot voorbereiding, bestrijding en beperking van een ramp

Bij een ongeval met toxische gassen en vloeistoffen kan de brandweer, afhankelijk van de stofintensiteit en het groeiscenario, optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen/op te nemen met water.

Bij dit aspect wordt gekeken naar de bestrijdbaarheid in het geval van een calamiteit. De bestrijding bij de bron kan niet geregeld worden in deze procedure, aangezien de risicobronnen buiten het plangebied liggen. Aan de Krakeelpolderweg 51 in Delft is een kazerne gelegen die dichtbij genoeg ligt om aan de zorgnorm te voldoen, i.e. het tijdig arriveren in het geval van een calamiteit in het plangebied.

Mogelijkheden van personen om zichzelf in veiligheid te brengen

Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. De mogelijkheden voor zelfredzaamheid bestaan globaal uit schuilen en ontvluchten.

1. Wat zijn de mogelijkheden van zelfredzaamheid om slachtoffers te voorkomen?

Mogelijkheden van zelfredzaamheid bij calamiteiten met toxische gassen

Bij een calamiteit waarbij toxische gassen vrijkomen is zo snel mogelijk schuilen in een gebouw het voorkeurscenario. Mensen op grotere afstand van de risicobron kunnen bij een tijdige waarschuwing het gebied op tijd ontvluchten. Snel reageren, naar binnen gaan en ramen en deuren sluiten is bij dit scenario van belang.
In het kader van zelfredzaamheid dient eveneens gekeken te worden naar personen die verminderd zelfredzaam zijn en of het plan functies mogelijk maakt waar dergelijke doelgroepen verblijven. Het gaat dan om functies voor onder andere ouderen, zieken en kinderen. In het plangebied zijn de volgende bestaande objecten aangetroffen die plaats bieden aan verminderd zelfredzame personen:

  • Onderwijsinstelling De Omnibus / De Schatkaart: Kristalweg 107.

2. Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?

Behalve de vraag of zelfredding mogelijk is, zijn de fysieke eigenschappen van gebouwen en omgeving van invloed op de vraag of die zelfredding optimaal kan plaatsvinden. Vanuit de onder punt 1 geschetste mogelijkheden is het van belang dat het plangebied goede schuilmogelijkheden biedt.

Goede schuilmogelijkheden

Bij blootstelling aan een toxisch gas biedt 'schuilen' de beste wijze van zelfredzaamheid. Schuilen vindt plaats binnen bouwwerken. De mate waarin deze bouwwerken afsluitbaar zijn tegen de indringing van toxisch gas en de tijdsduur dat deze bouwwerken worden blootgesteld zijn hierbij parameters.

Bij bestaande bouwwerken worden geen aanvullende maatregelen geadviseerd om mogelijke indringing van toxisch gas te verminderen; dergelijke ingrepen zijn namelijk weinig kosteneffectief. In verband met een mogelijk toxisch scenario wordt standaard geadviseerd om nieuwe gebouwen bestemd voor verminderd zelfredzame personen uit te rusten met een uitschakelbaar ventilatiesysteem, dit om te voorkomen dat een toxisch gas (rook) naar binnen wordt gezogen. Dergelijke objecten zijn niet geprojecteerd in het plangebied.

Het gebruik van een W.A.S. (waarschuwing- en alarmeringsysteem) en NL-Alert moet personen waarschuwen voor de gevolgen van het incident. Daarbij is het van belang dat dit systeem voldoende dekkend is. De Veiligheidsregio draagt in samenwerking met overheden zorg voor een dergelijk systeem. Bij de functies met beperkt zelfredzame personen, in dit geval de scholen, kan door het inzetten van risicocommunicatie de veiligheid verhoogd worden.

6.9 Archeologie

Bestaande situatie

De ondergrond van het plangebied bestaat uit veen (Hollandveen Laagpakket), waarop zich vanaf 300 v.Chr. kleiafzettingen (Gantel Laag; Laagpakket van Walcheren) hebben gevormd. Binnen het plangebied komen zowel dek- (zuidelijke helft) als geulafzettingen (noordelijke helft) voor. Als gevolg van oxidatie en klink is er in het verleden inversie opgetreden in het landschap en zijn de geulafzettingen als hogere ruggen in het landschap komen te liggen. Ze vormden daardoor ideale vestigingsplaatsen vanaf de Romeinse tijd.

Tijdens de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen vond er bewoning plaats op de geulafzettingen. In de gebieden tussen de nederzettingen werden uitgebreide verkavelingssystemen uitgezet. Sporen van zowel dergelijke nederzettingen als zogenaamde off-site structuren die in de gebieden tussen deze nederzettingen ontstonden (zoals grafvelden, sloten en verkavelingsgreppels) zijn in en in de directe omgeving van het plangebied veelvuldig teruggevonden.

Uit historisch kaartmateriaal kan worden opgemaakt dat zich binnen het plangebied tijdens de Nieuwe tijd op verschillende plekken bewoning bevond, met name langs de Dijkshoornseweg (afbeelding 1). De overige gebieden waren in gebruik als akker of weiland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0016.jpg"

Afbeelding 11: het plangebied (globaal) afgebeeld op de kaart van Kruikius uit 1712.

In het kader van de beoogde ontwikkeling van het gebied heeft vanaf 2004 in een groot deel van het onderhavige bestemmingsplangebied archeologisch onderzoek plaatsgevonden. In eerste instantie is op basis van bureauonderzoek een hoge verwachting vastgesteld voor de aanwezigheid van archeologische resten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd. Deze verwachting is getoetst tijdens een karterend booronderzoek (2004/2005), waaruit bleek dat de ondergrond grotendeels onverstoord was. Omdat het oorspronkelijk loopniveau (grotendeels) was opgenomen in de bouwvoor, is proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of zich nog archeologische waarden in de ondergrond bevonden.

Tijdens het sleuvenonderzoek (2006-2008) zijn twee archeologische vindplaatsen aangetroffen: een nederzetting uit de Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd aan de Laan van Groenewegen en een verkavelingssysteem uit de Romeinse tijd dat zich binnen (en buiten) het gehele plangebied uitstrekt. Omdat de nederzetting niet in situ behouden kon blijven, is deze in 2009 opgegraven. Het Romeinse verkavelingssysteem was uitputtend onderzocht tijdens het sleuvenonderzoek, waardoor vervolgonderzoek niet nodig werd geacht.

Gewenste ontwikkeling

Op de archeologische beleidskaart van de gemeente Delft heeft het plangebied een middelhoge tot lage verwachting voor de aanwezigheid van archeologische resten toegekend gekregen. In een groot deel van het plangebied is deze verwachting onderzocht (en bevestigd) tijdens archeologisch onderzoek. Voor deze gebieden is reeds in voldoende mate vastgesteld dat er zich geen archeologische resten bevinden die nader onderzocht dienen te worden. Derhalve wordt aan deze zones geen archeologische dubbelbestemming toegekend.

Er heeft geen archeologisch veldonderzoek plaatsgevonden in het centrale deel van het plangebied. Vanwege de ter plekke aanwezige bebouwing is het niet mogelijk de archeologische verwachting alsnog afdoende te toetsen in het kader van dit bestemmingsplan. Om te garanderen dat er in de toekomst geen behoudenswaardige archeologische resten ongezien zullen verdwijnen, wordt aan deze zone wel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' toegekend.

Omdat er sprake is van een gevarieerde archeologische verwachting, is er ook sprake van een gedifferentieerd vrijstellingsbeleid en worden twee archeologische dubbelbestemmingen opgenomen (afbeelding 2). 'Waarde - Archeologie I' heeft betrekking op de middelhoge verwachting die is toegekend aan de nederzettingsresten uit de Romeinse tijd en Late Middeleeuwen/Nieuwe tijd, die aangetroffen kunnen worden op de geulafzettingen van de Gantel Laag. Binnen deze dubbelbestemming worden bodemverstorende ingrepen tot 100 m2 en 40 cm -maaiveld bij voorbaat vrijgesteld van archeologisch onderzoek. De wettelijk gestelde grens van 100 m2 wordt aangehouden omdat deze hier als passend wordt beschouwd, gelet op de aard van en dichtheid aan archeologische resten die hier verwacht worden.

'Waarde - Archeologie II' heeft betrekking op de mogelijke off-site resten die aangetroffen kunnen worden op de dekafzettingen van de Gantel Laag, zoals sporen van verkaveling, sloten, duikers of grafvelden. In deze lage verwachtingszone wordt de wettelijk gestelde grens van 100 m2 verhoogd naar 200 m2, omdat er een lagere dichtheid aan archeologische resten wordt verwacht. Kleine bodemontsluitingen zullen hier vermoedelijk weinig schade aan het bodemarchief toebrengen. Bovendien zal het onderzoeken van kleine oppervlakten in deze zone in de meeste gevallen niet leiden tot kenniswinst.

afbeelding "i_NL.IMRO.0503.BP0037-2001_0017.jpg"

Afbeelding 12: binnen een deel van het plangebied is sprake van een archeologische dubbelbestemming. Hier dient archeologisch onderzoek plaats te vinden voorafgaand aan bodemingrepen die de gestelde vrijstellingsgrenzen overschrijden.

Conclusie

Conform artikelen 38, 39 en 40 uit de Monumentenwet 1988, beschermd de gemeente Delft het archeologisch erfgoed middels het bestemmingsplan. Bekende en verwachte archeologisch waardevolle gebieden krijgen een archeologische dubbelbestemming en worden gekoppeld aan een vergunningenstelsel. Wettelijk is vastgelegd dat bij ontwikkelingen met een oppervlakte groter dan 100 m2 het archeologisch belang meegewogen moet worden bij de vergunningverlening. Gemeenten mogen echter onderbouwd afwijken van deze grens, zoals in het onderhavige bestemmingsplan wordt gedaan. Op deze manier wordt een goede balans bereikt tussen de verwachte aanwezigheid van archeologische resten en de voorwaarden die worden verbonden aan bodemverstorende activiteiten.

Binnen het onderhavige bestemmingsplan is sprake van twee archeologische dubbelbestemmingen. Binnen deze zones dienen bodemverstorende ingrepen zoveel mogelijk te worden beperkt. Het uitvoeren van bodemverstorende werkzaamheden die de aan de bestemmingszones gekoppelde vrijstellingsgrenzen overschrijden, worden gebonden aan het vergunningenstelsel. In de afweging die ten grondslag ligt aan het verlenen van een omgevingsvergunning wordt het belang van het archeologisch erfgoed meegewogen conform de Monumentenwet. Deze belangenafweging kan ertoe leiden dat er eisen worden gesteld aan de uitvoering van de werkzaamheden, of dat de voorgenomen in greep alleen na archeologisch onderzoek wordt toegestaan.

Ondanks dat in een groot deel van het bestemmingsplangebied niet sprake is van een archeologische dubbelbestemming en dat binnen de dubbelbestemmingszone bepaalde (beperkte) bodemingrepen bij voorbaat worden vrijgesteld van archeologisch onderzoek blijft hier wel de algemene meldingsplicht bij het aantreffen van oudheden van toepassing. Op basis van de Monumentenwet 1988 (artikel 53) moet een persoon die, anders dan bij het doen van archeologisch onderzoek, iets vindt waarvan hij/zij weet of moet vermoeden dat het een (on)roerend monument betreft dit binnen drie dagen melden bij de minister van OCW. In de praktijk betekent dit dat toevalsvondsten zo snel mogelijk gemeld moeten worden aan de gemeentelijk archeoloog van Delft. De gemeente (het bevoegd gezag) zal vervolgens bepalen of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Indien dit het geval is dient de ontwikkelaar hiervoor tijd en ruimte te bieden. Indien er geen melding wordt gedaan van het aantreffen van oudheden is er sprake van een strafbaar feit.

Hoofdstuk 7 Handhaving

Conform de Sanctiestrategie Haaglanden hebben die regels, welke bij overtreding tot onwenselijke schade leiden op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening en economie en waarbij tevens geldt dat de kans dat die overtredingen zich voordoen groot wordt geacht, prioriteit en voorrang. Om de schade en de kans op overtredingen te kunnen beoordelen wordt in de nota gewerkt met type plangebieden. Prioriteit wordt aangegeven met de cijfers 1 (intensieve handhaving), 2 (reguliere handhaving) en 3 (incidentele handhaving).

Uiteraard zal altijd worden gereageerd op klachten van omwonenden. Doordat illegale situaties die reeds in strijd waren met het voorgaande bestemmingsplan worden uitgezonderd van het overgangsrecht, bestaat op grond van de jurisprudentie ook na langere tijd in beginsel nog de mogelijkheid om handhavend op te treden. Per geval zal door het bevoegde bestuursorgaan een zorgvuldige belangenafweging worden gemaakt.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid

8.1 Inspraak en overleg

Voor het bestemmingsplan zal de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening worden gevolgd. Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor de duur van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan door een ieder een zienswijze worden ingediend. De zienswijzen zullen worden samengevat en beantwoord in de nota zienswijzen. Naar aanleiding van de zienswijzen en ambtshalve aanpassingen kunnen aanpassingen aan het plan worden voorgesteld. Het plan zal vervolgens ter vaststelling aan de gemeenteraad worden aangeboden.

8.1.1 Inspraak

Voor het bestemmingsplan wordt de wettelijke procedure conform de Wet ruimtelijke ordening gevolgd. Het bestemmingsplan is als ontwerp ter inzage gelegd voor de duur van 6 weken van 4 december 2014 tot en met 14 januari 2015. Tijdens deze periode was er voor een ieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Op 16 december 2014 was er een inloopavond waarbij de mogelijkheid was geboden mondeling een zienswijze naar voren te brengen. De zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de Nota Zienswijzen.

8.1.2 Vooroverleg

In het kader van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept-ontwerp bestemmingsplan naar de volgende overlegpartners gestuurd:

1. Rijkswaterstaat;

2. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

3. Cultureel Erfgoed;

4. Provincie Zuid-Holland;

5. Veiligheidsregio Haaglanden;

6. Brandweer;

7. Stadsgewest Haaglanden;

8. Gemeente Rijswijk;

9. Gemeente Den Haag;

10. Midden-Delfland;

11. Natuurmonumenten;

12. Hoogheemraadschap van Delfland;

13. Tennet Zuid-Holland;

14. Nederlandse Gasunie;

15. Stedin;

16. Pipeline Control;

17. Kamer van Koophandel Den Haag;

18. DUWO;

19. Vestia;

20. Vidomes;

21. Woonbron.

De volgende instanties hebben meegedeeld geen opmerkingen op het concept-ontwerp bestemmingsplan te hebben:

1. Rijkswaterstaat;

De volgende instanties hebben een reacties gegeven op het voorontwerpbestemmingsplan:

1. Nederlandse Gasunie

2. Hoogheemraadschap Delfland;

3. Veiligheidsregio Haaglanden;

4. Provincie Zuidholland;

5. Woonbron.

De overige instanties hebben geen reactie gegeven.

De ingekomen overlegreacties zijn hieronder samengevat en beantwoord.

Nederlandse Gasunie

Samenvatting

Het voornoemde plan is door ons getoetst aan het huidige externe veiligheidsbeleid van het Ministerie van I&M voor onze aardgastransportleidingen, zoals bepaald in het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op grond van deze toetsing komen wij tot de conclusie dat het plangebied buiten de 1% letaliteitgrens van onze dichtst bij gelegen leiding valt. Daarmee staat vast dat deze leiding geen invloed heeft op de verdere planontwikkeling.

Antwoord

Ter kennisgeving aangenomen, zonder deze van een nadere reactie te voorzien.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

2. (Hoogheemraadschap Delfland)

2.1 Samenvatting

Het Hoogheemraadschap geeft aan dat paragraaf 6.2.1 niet klopt. De Harnaschpolder en Voordijkhoornsepolder zijn twee aparte polders met een eigen watersysteem. Deze worden gescheiden door het boezemwater dat er tussendoor loopt. Het overschot kan niet tussen beide polders worden uitgewisseld. Wel is het zo dat dat het berginsoverschot van de Voordijkshoornsepolder-west kan worden benut voor het tekort in het oostelijke deel van de Voordijkshoornsepolder. Het HHD verzoekt om de tekst op de situatie aan te passen. Daarnaast verzoekt het HHD om de hoeveelheden duidelijk in getallen op te nemen.

Antwoord

De tekst in paragraaf 6.2.1 zal als volgt worden aangepast:

Ten gevolge van de transformatie van kassengebied naar woongebied is het bestaande watersysteem in de gehele Harnaschpolder gewijzigd. Voor de waterberging van afstromend regenwater heeft er in het bestemmingsplan "Harnaschpolder 2015" een uitbreiding van het oppervlak aan water plaatsgevonden. Het plangebied omvat circa 40,3 (zonder bestaande lint Dijkshoornseweg - Lookwatering) hectare. Volgens de werknormen voor waterberging van het Hoogheemraadschap van Delftland (325 m3/ha) moet minimaal ca. 13.100 m3. Binnen het plangebied wordt ca. 50.900 m2 oppervlaktewater gerealiseerd. Uitgaande van een acceptabele peilstijging van 40 cm betekent dit ca. 20.360 m3 waterberging.

De Harnaschpolder is nog in ontwikkeling is, het watersysteem is grotendeels gerealiseerd. De geplande waterstructuur voorziet ruim in de benodigde hoeveelheid waterberging. Het bergingsoverschot (7.260 m3)kan worden benut voor het tekort in het oostelijk deel van de Voordijkshoornsepolder. In 2013 is de verbinding tussen de beide polders gerealiseerd.

Conclusie

De reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

2.2 Samenvatting

Het depot Jan de Oudeweg is niet meer in gebruik. Het HHD verzoek om de depotnaam te verwijderen uit de tekst en de zin: 'Dit depot wordt door Delfland zelf ingericht, beheerd en geëxploiteerd.'

Antwoord:

Conform het verzoek van het HHD wordt de tekst in de toelichting aangepast.

Conclusie

De reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

2.3 Samenvatting

Het HHD verzoekt om aan te geven wie de monitoring van de waterwoningen uitvoert en tot wanneer.

Antwoord

Door middel van monitoring wordt gecontroleerd of de waterkwaliteit niet verslechterd. Hiertoe is door het team Watersysteemkwaliteit van Delfland een monitoringsplan opgesteld. Het project is in samenwerking met de gemeente Delft in uitvoering. De afspraken zijn per brief, d.d. 24 april 2012, dms nr. 1002360 overeengekomen.

Conclusie

De reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

2.4 Samenvatting

Bij de tekst van waterzuivering en afvalwater is onduidelijk wat er wel of niet gescheiden wordt. Het HHD verzoek om een verwijzing op te nemen naar de 'beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakten 2003' van de WRW. In het oude bestemmingsplan is nog sprake van afvoer naar AWZI de Houtrust. Het rioolwater in het nieuw te ontwikkelen gebied gaat naar nu naar de AWZI Harnaschpolder.

Antwoord

De tekst in deze paragraaf zal als volgt worden aangepast:

De nieuwbouwwijk is gescheiden gerioleerd. De bestaande bebouwing langs de Lookwatering en de Woudselaan zijn aangesloten op een drukriolering. De Dijkhoornseweg heeft een gemengd systeem.

In het oude bestemmingsplan is nog sprake van afvoer naar AWZI de Houtrust. Het rioolwater in het nieuw te ontwikkelen gebied gaat naar nu naar de AWZI Harnaschpolder

In gebieden met gescheiden riolering is al het verhard oppervlak afgekoppeld en dit oppervlak is in overleg met Delfland conform de 'beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakten 2003' van de WRW gericht afgekoppeld of voorzien van een andere techniek zodat het kwaliteit van oppervlaktewater gewaarborgd blijft.

Conclusie

De reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

2.5 Samenvatting

In paragraaf 6.2.3 staat 'De structuur voldoet dan aan de bestaande afspraken'. Het HHD verzoekt om de afspraken in hoeveelheden kort te benoemen met nadruk op de hoeveelheid waterberging.

Antwoord

De tekst in deze paragraaf zal als volgt worden aangepast:

Het watersysteem is grotendeels gerealiseerd. Nog enkele grote watergangen dienen te worden aangelegd. Deze zijn benodigd om het te kort op te vangen uit het oostelijk deel van de Voordijkshoornsepolder. De nog aan te leggen watergangen worden als water
bestemd en daarmee mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. De structuur voldoet dan aan de bestaande afspraken. Er zal in de eindsituatie in totaal ca. 20.360 m3 waterberging worden gerealiseerd. Waarbij volgens de werknormen voor waterberging van het Hoogheemraadschap van Delftland (325 m3/ha) minimaal ca. 13.100 m3 benodigd is.

Conclusie

Deze reactie heeft geleid tot aanpassing van het plan.

2.6 Samenvatting

Indien er maatregelen uit het waterplan in bestemmingsplan zijn opgenomen, verzoekt het HHD het waterplan tegelijkertijd mer het bestemmingsplan ter inzage te leggen.

Antwoord

Er zijn geen maatregelen uit het waterplan in het bestemmingsplan opgenomen.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Veiligheidsregio Haaglanden

In het plangebied komen meerdere risicobronnen voor, die geclusterd worden weergegeven.

Transport gevaarlijke stoffen

Vanwege de aanwezigheid van de transportroutes gevaarlijke stoffen rijksweg A4, A13 en de Wippolderlaan (N211) is de circulaire 'Risconormering vervoer gevaarlijke stoffen' uit 2012 van toepassing. Gelet op de afstand van deze wegen tot het plangebied wordt er geen toename van het groepsrisico verwacht

DSM Gist BV

Door de aanwezigheid van DSM Gist BV op een afstand van 800 meter van het plangebied zijn het Besluit risico's zware ongevallen en het Besluit externe veiligheid inrichtingen van toepassing. Het plaatsgebonden risico van 10-6 van deze inrichting valt buiten de plangrens van het bestemmingsplan Harnaschpolder 2015.

De invloedszone van DSM Gist voor wat betreft het groepsrisico bedraagt 1500 meter. Een deel van het bestemmingsplan ligt in deze invloedszone. De hoogte van het groepsrisico ligt in de huidige situatie boven de oriëntatiewaarde, op 1,18 maar de oriëntatiewaarde. Uit het EV-onderzoek DSM blijkt dat alleen ontwikkelingen binnen de 10-7 contour van DSM Gist BV het groepsrisico zichtbaar doet toenemen. Het plangebied ligt buiten deze contour. Gezien de afstand van het plangebied tot aan deze risicobron zal het groepsrisico niet toenemen als gevolg van de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Geadviseerde maatregelen

De adviezen hebben niet alleen betrekking op het ergst denkbare scenario. Ongeacht het type incident hebben deze adviezen een positief effect op de zelfredzaamheid, de bestrijdbaarheid en beheersbaarheid. Aangezien met het voorliggende bestemmingsplan geen maatregelen aan de risicobronnen kunnen worden getroffen, zijn onderstaande maatregelen gericht op de beheersing en vermindering van de effecten van een incident:

Geadviseerd wordt om in de objecten een voorziening te plaatsen, zodat de ventilatie met een eenvoudige handeling kan worden uitgeschakeld om zo de gevolgen bij het vrijkomen i van giftige stoffen te beperken. Dit mag ook een handmatige handeling zijn. Dit geldt bij verbouw en (vervangende) nieuwbouw van alle objecten, bestemd voor het verblijf van personen binnen het plangebied, zoals de woonbestemmingen. Het is daarbij van belang dat ook ramen en ventilatieopeningen kunnen worden gesloten.

Geadviseerd wordt dat het personeel, de BHV-organisatle en/of de begeleiding van groepen personen binnen de maatschappelijke en gemengde bestemming, is voorbereid op calamiteiten met het transport van giftige stoffen op de rijksweg AIS en bij DSM Gist B.V. Dit kan geborgd worden In een plan ten behoeve van noodsituaties. Hierbij is het ook belangrijk dat dit structureel wordt geoefend.

Geadviseerd wordt om bewoners, het personeel, de begeleiding en vaste bezoekers binnen het plangebied te informeren over de risico's en gevaren van het transport van gevaarlijke stoffen over de rijksweg A4 en A13, Wippolderlaan (N211) en DSM Gist B.V., de wijze van alarmeren en de wenselijke manier van reageren tijdens incidenten (risicocommunicatie). Dergelijke informatie dient op gezette tijden herhaald te worden, zodat het onderwerp onder | de aandacht blijft. Voor verdere uitwerking van deze risicocommunicatie kan contact worden opgenomen met de afdeling communicatie van de Veiligheidsregio Haaglanden.

Antwoord

De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen. De adviezen hebben geen gevolgen voor het bestemmingsplan. Bij nieuwbouw van woningen in het plangebied zal de gemeente adviseren genoemde technische voorziening te plaatsen. De bewoners in het plangebied zullen via de reguliere kanalen van risicocommunicatie worden geïnformeerd.

Provincie Zuidholland

Samenvatting

In de tekst in paragraaf 3.2.1 is aangegeven dat in het plangebied ruimte is gereserveerd voor ondergrondse leidingen van warmtetransport en -levering. Dit is op de kaart echter niet aangegeven.

Antwoord

De ondergrondse leidingen van warmtetransport en -levering is inderdaad niet aangegeven op de kaart. Deze zijn namelijk opgenomen in de bestemmingsregels. Binnen verscheidene bestemmingen zijn nutsvoorzieningen toegestaan.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Woonbron

Samenvatting

Woonbron wil graag aandacht voor de ontstane “sluiproute” tussen veld 9 en 10. Een perceel aan de achterzijde is niet onteigenend waardoor de doorgaande weg aan de achterzijde onderbroken is.

Antwoord

De route en de velden waar indiener naar verwijst valt buiten het plangebied en valt buiten de scope van het bestemmingsplan. Wel is deze reactie onder de aandacht gebracht van de verantwoordelijke afdeling.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Samenvatting

Hoflandendreef 269 bedrijfsruimte met bestemming dienstverlening. Het verzoek is om hier de bestemming te wijzigen naar een ruime bestemming die ook detailhandel mogelijk maakt.

Antwoord

Op de Hoflandendreef geldt de bestemming Wonen - 1 met de aanduiding detailhandel en dienstverlening. Detailhandel met een maximale oppervlakte van 150 m2 is mogelijk.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Samenvatting

Er wordt in de toekomst een sneltram aangelegd op de Hoflandendreef. Op dit moment zijn er geen voorzieningen voor busreizigers. Verzoek om een bushokje te plaatsen daar wachtende busreizigers overlast geven bij slecht weer.

Antwoord

Het al dan plaatsen van een bushokje betreft een uitvoeringsaspect. Binnen de bestemming verkeer is dit mogelijk.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Samenvatting

Intern speelt bij woonbron de vraag hoe de aan te leggen sneltram zich verhoudt tot de geluidsisolatie in de door hun gebouwde woningen.

Antwoord

Het aanleggen van de sneltram is nog niet aan de orde. Voordat de baan zal worden aangelegd zal er gekeken worden wat de gevolgen zijn van de aanleg van de trambaan met betrekking tot geluid.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Samenvatting

Woonbron wil graag aandacht voor de verkeersveiligheid kruising Hoefslagendreef-Hoflandendreef, deze kruising wordt door veel schoolgaande kinderen gebruikt.

Antwoord

De verkeersveiligheid betreft een uitvoeringsaspect, dit probleem is reeds bekend bij de gemeente. De gemeente bekijkt de mogelijkheden om de verkeersveiligheid te vergroten door bijvoorbeeld het aanleg van een rotonde.

Conclusie

Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassing van het plan.

Samenvatting

Er is nergens in het groen ruimte aangegeven voor een trapveldje en hieraan is wel behoefte vanwege de overlast die het ontbreken hiervan geeft in de 3 VVE´s waar Woonbron bezit heeft.

Antwoord

Binnen de bestemming groen zijn speelvoorzieningen toegestaan.

Conclusie

Deze reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het plan.

8.2 Financiële uitvoerbaarheid

8.2.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening voorziet in een verplichting tot het verhaal van gemeentelijke kosten. Dat kan op publiekrechtelijke grondslag, via een exploitatieplan dat gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dient te worden. Maar ook kan het gemeentelijke kostenverhaal anderszins geregeld worden via een zogenoemde anterieure overeenkomst over grondexploitatie met de initiatiefnemer/ontwikkelaar, als bedoeld in artikel 6.24 lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening of door kostenverhaal via de grondprijs. De reikwijdte van de exploitatieplanplicht en het daaruit voortvloeiende kostenverhaal, volgt uit de omschrijving van bouwplannen zoals bepaald in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

8.2.2 Kostenverhaal

De ontwikkeling die op grond van het onderhavige bestemmingsplan voor de Dijkshoornseweg 177 mogelijk wordt gemaakt betreft een ontwikkeling als genoemd in artikel 6.2.1 onder a van het Besluit ruimtelijke ordening. De gemeentelijke kosten bestaan voor deze wijziging uit de proces-, onderzoeks- en apparaatskosten ten behoeve van het wijzigingen van de bestemming op deze locatie.

Verder betreft het een conserverend bestemmingsplan waarin niet voorzien wordt in ontwikkelingen zoals genoemd in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening. De gemeentelijke kosten voor het wijzigingen van de locatie Dijkshoornseweg 177 worden verhaald door middel van het sluiten van een anterieure overeenkomst.